Mdmb&aal mndm dof
De avonturen van Stan en Pol
ROOSEVELT'S HELPERS
De J.O.C. bestaat
lO jaar
GELUK
DINSDAG 24 AUGUSTUS 1937
Zes getrouwen zijn reeds jarenlang
ten nauwste verbonden
met zijn werk
Onderlinge vriendschap
Chesterton's omvang
De wonderbare groei van een
jeugdorganisatie
I De wonderbare
verandering
olksverhuizing
De „drang naar het Westen"
in Californië ontwaakt
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET
ENCELSCH
Te Washington noemt men president Roo
sevelt „den zwaarsten werker van de
natie." Een bezoek aan zijn privé-bureau
versterkt de meening, dat deze uitspraak niet
ongegrond is. Wij meenen geen afbreuk te doen
aan de grootte van Roosevelt's arbeidsprestatie,
als wij er aan toevoegen: deze ontzaglijke massa
werk kan Roosevelt slechts verzetten, omdat hij
bijgestaan wordt door zes getrouwen, die reeds
vele jaren lang ten nauwste verbonden zijn met
zijn werk en ook met zijn particuliere leven.
Roosevelt is waarschijnlijk wel de man met
de grootste particuliere correspondentie. 5000
persoonlijke brieven ongeveer worden dagelijks
aan zijn bureau bezorgd. De vrouw, die door
Roosevelt werd uitverkoren, in dezen onover
komelijk lijkenden stortvloed van correspon
dentie orde te scheppen, is Miss Le Hand, en
voor zoover het de post betreft, is zij dan ook
in den waren zin van het woord de rechterhand
van den President.
In de kanselarij worden de brieven alvast
vluchtig doorgekeken en gesorteerd, maar dan
brengt een bode den heelen berg corresponden
tie naar Miss Le Hand en zij is het die beslist,
welke brieven den President persoonlijk zullen
worden voorgelegd en welke door de afdeelingen
zullen worden beantwoord.
Roosevelt is altijd een groot briefschrijver ge
weest en nooit is een brief van zijn hand „cli
ché", integendeel, een brief die zijn handtee-
kening draagt, is ook werkelijk altijd door hem
persoonlijk gesteld en doordacht. Lang voordat
hij president was, onderhield Roosevelt reeds
een drukke briefwisseling met honderden men
seden en het is zeker niet in de laatste plstats
hieraan te danken, dat hij altijd zoo goed als
geen ander op de hoogte is van de ware stem
ming in het land.
Hij acht deze briefwisseling van zóó groote
beteekenis, dat hij zijn Zaterdagavond in den
regel geheel vrij houdt voor het afdoen van zijn
particuliere correspondentie.
Zooals Miss Le Hand de brieven beoordeelt,
beoordeelt Pat McKenna de bezoekers. Zijn taak
is het, den stroom van bezoekers, die dagelijks
den President „dringend en beslist persoonlijk"
wenschen te spreken, in de rechte banen te lei
den en deze menschen tevreden te stellen. Voor
zeker geen lichte taak. Dit alle staten van
Amerika, uit alle lagen der samenleving stroo
men zij bijeen, ieder meent evenveel recht te
hebben en ieder houdt zijn aangelegenheid voor
„most important."
Mr. McKenna moet aan eiken bezoeker zijn
volle aandacht schenken en toch mag hij nooit
het „uurplan" van den President in de war stu
ren. Het ergst is het natuurlijk, als de Presi
dent, zooals dat op „groote dagen" dikwijls het
geval is, in 24 of soms ^ok wel 48 uur geen en
kel bezoek ontvangt. Maar ook op gewone dagen
is er evenveel beslistheid als handigheid en be
minnelijkheid voor noodig, om een groot aantal
bezoekers te verwijzen naar de instanties, die
met de afdoening van de betreffende aangele
genheid belast zijn.
Maar wat zijn „gewone stervelingen" nog, ver
geleken bij de taaiheid en weetgierigheid van
een schare Amerikaansche reporters. Mr. Early
is de man, die dag aan dag aan den stormloop
van de pers blootstaat. Eiken morgen ontvangt
hij de persvertegenwoordigers in het Witte Huis
om hun mede te deelen, wat de President dien
dag denkt te doen en eventueel ook om be
paalde regeeringsmaatregelen meer uitvoerig te
bespreken. Bij dit werk, dat hij zelf als „trou
ble shooter" aanduidt, (een slagwoord, dat men
met zooiets als „kalmeeringspil" zou kunnen
vertalen) komt het Mr. Stephen Early natuur
lijk uitmuntend te stade, dat hij zelf jaren lang
een journalist van naam is geweest.
De „general instruction" van de pers heeft
Roosevelt zich echter zelf voorbehouden; ge
woonlijk ontvangt hij Dinsdags en Vrijdags de
journalisten, die in het Witte Huis „bivakkee-
ren", om de loopende kwesties met hen te be
spreken en zijn wenschen uiteen te zetten.
Rudolph Forster is de man, die den geheelen
technlschen en huishoudelijken dienst van het
Witte Huis beheert. Hij is de baas over de 162
secretarissen, boden en stenografen van het
Huis en tegelijk is hij de officieele „schakel"
met andere regeeringsinstanties. Naast de hier
genoemden vormen nog twee mannen een laat
ste hinderpaal, dien de bezoeker voor een onder
houd onder vier oogen met den President heeft
te overwinnen. Het zijn Marvin Mc Intyre, de
„man aan de telefoon", die alle voor den Presi
dent bestemde gesprekken eerst aanneemt en
pas daarna, als hij het noodig oordeelt, door
verbindt (ook spreekt hij met de wachtenden in
de anti-chambre, geeft den anderen „privé-
secretarissen" wenschen en opdrachten van den
President door, is dus in één woord een van de
velen, die ervoor zorgen, dat in de omgeving van
den President alles „op rolletjes" gaat) en ver
der sinds eenigen tijd ook de jonge James Roo
sevelt, de zoon van den President, die de werk
kracht en de charme van zijn vader geërfd
heeft. Hij licht zijn vader in over alles wat deze
wenscht te weten, hij wint „privé"-informaties
in, knoopt „particuliere" betrekkingen aan,
maar juist omdat hij niet als officieel persoon
optreedt, is zijn werk voor den President dik
wijls Juist van zoo groote beteekenis.
Groep uit den folkloristischen optocht, bij het 700-jarig bestaan van Berlijn
Deze zes en hun „chef" zijn echter veel meer
dan een van de grootste en best functionnee-
rende ambtelijke machinerieën der wereld, zij
zijn in den loop der jaren tot één groote familie
samengegroeid. Hun samenwerking dateert van
het jaar 1920, toen Miss Le Hand secretaresse
bij „een zekeren mr. Roosevelt" werd en evenals
zij, zijn ook de mannen Roosevelt's medewer
kers geweest, lang voordat hij zijn tegenwoor
dige hooge ambt bekleedde.
Deze vriendschapsbanden, die er tusschen den
President en zijn staf van medewerkers, zoowel
als tusschen deze laatsten onderling, bestaan,
zijn eerder nog hechter geworden, sinds Roose
velt zijn intrek in het Witte Huis nam. Als het
werk het toelaat, verzamelt Röosevelt 's mid
dags om 5 uur zijn kring van medewerkers om
zich heen en onder het genot van een kop thee
brengen zij dan gezamenlijk het „children's
hour" door. Daar zijn ze allen present: Missy"
(Mis Le Hand) en ,Mac", „Stcve" en „James",
en meestal ontbreekt ook de ware meesteres
van het Witte Huis niet, de echtgenoote van
den President, die niet alleen de onafscheide
lijke medewerkster van den President, maar van
diens heelen staf is geworden.
De tiende jaarlijksche wedstrijd van de In
ternationale Mark Twain Vereeniging voor de
beste anecdote betreffende een beroemd auteur,
die reeds overleden of nog in leven is, werd
dit jaar gewonnen door Sr. Mary James S.S.
N.D. van het Maria College te Milwaukee.
De bekroonde anecdote betrof G. K. Ches
terton, die een „zwaarwichtig" man was, van
meer dan 350 pond.
Op zekeren dag tijdens den wereldoorlog
wandelde Chesterton door de Fleetstreet in
Londen, toen hij werd aangesproken door een
fanatieke vrouw, die hem verontwaardigd
vroeg: „Waarom bent u niet aan het front, mr.
Chesterton?"
.Mevrouw", antwoordde Chesterton, „indien
u rond mij heen naar den anderen kant wilt
loopen en mij wilt bekijken, zult u zien, dat
ik onmiddellijk achter het front ben."
Tien jaar geleden werd in een armoedig
zaaltje, in de roode Parijsche banlieu van
Clichy, het eerste groepje gesticht van de
Jeunesse Ouvrière Chrétienne, de jonge arbei
ders. Wie waren daar aanwezig: een jonge ka
pelaan, Abbé Quérin, en wat jongens van 14 a 15
jaar. En er was een blaadje, gestencild in een
paar honderd exemplaren. Ze zouden gaan wer
ken om den jongen arbeider voor Christus te
behouden en terug te winnen.
En nu, na 10 jaar? Een grootsch congres en
een brief van Z. H. den Paus aan den Kardinaal-
Aartsbisschop van Parijs, Jean Verdier, waarin
2. H. o.a. zegt: de organisatie der Jeunesse
Ouvrière Chétienne is een heilige phalanx die
in dezen tijd een apostolische zending heeft te
vervullen en die navolging verdient.
Hoe waren de jaren tusschen toen en thans?
In 1927 kwam men tot 35 secties, verdeeld over
9 federaties. In 1936 vinden we 82 federaties en
850 secties en een totaal van 50.000 aangesloten
leden. Het gestencilde blaadje heeft plaats moe
ten maken voor een groot blad, waarmede om de
14 dagen plm. 90.000 jonge arbeiders worden
bereikt. Gaan we nog iets terug voor de jaren
1927, dan vinden we den eersten oorsprong in
België. Daar had kanunnik Cardijn reeds de JOC
gesticht als gespecialiseerde groep van de Bel
gische jeugdorganisatie (ACJB). Dat was in
1924. Door tal van congressen, meetings en be
ïnvloeding van het sociale leven werd de Jeu
nesse Ouvrière Chétienne al spoedig bekend en
populair als de „JOC".
Daar de JOC zich niet tevreden stelt met het
geven van een raad alleen of een onderricht
van rechten en plichten, doch de jonge arbei
ders practisch wil helpen steeds en overal te
oordeelen en te handelen overeenkomstig het
Evangelisch ideaal en de Christelijke beginselen,
heeft zij naait haar opvoedingsdienst welke
iedere maand aan meer dan 700 studieclubs de
noodige directieven geeft, een volledig net van
sociale diensten tot stand gebracht. Deze wor
den georganiseerd en geleid door de jonge arbei
ders zelf.
We noemen hier achtereenvolgens de ver
schillende sociale diensten die de JOC in 10 jaar
tijds in het leven riep:
a. een dienst ter voorbereiding op het arbeids
leven, waarbij meer dan 10.000 jonge scholieren
zijn aangesloten;
b. een spaardienst;
c. een vakvereenigingsdienst;
d. een dienst tot het verleenen van hulp aan
zieke jonge arbeiders;
e. een dienst voor de soldaten (de 20000
soldaten die worden bereikt worden tevens voor
bereid voor de ACJF);
f. een dienst voor het voorkomen van arbeids
ongevallen;
g. een dienst voor de organisatie van de va-
cantie (spelen, gezamenlijke wandelingen, fiets
tochten, buitenverblijven, kampeeren enz.);
h. een dienst voor het organiseeren van ont
spanningsavonden
i. een dienst voor het geven van hulp aan
jonge werkloozen (plaatsingbureaux, kleeren-
dienst); van de 100.000 jonge werkloozen heeft
de JOC er 20.000 voor haar zorgen genomen;
j. bureau voor beroepskeuze;
k. opvoedingsdienst (bibliotheken, studiekrin
gen).
Daar de JOC goed inziet hoe veel er afhangt
van goede leiders, heeft de vorming van deze
menschen haar volle aandacht. Daarom zijn
er naast de normale wekelijksche bijeenkom
sten kaderdagen voor de leiders en de parochi-
eele secties, (tweemaal per jaar). De deelname
daaraan varieert tusschen 800 en 900 personen.
Dan zijn er driemaal per jaar studiedagen
waaraan en leiders en leden deelnemen. Verder
zijn er nog speciale bijeenkomsten voor de lei
ders. Zoo werden er in 1935 op verschillende
plaatsen van het land 13 studieweken gehouden
waar 2100 leiders aan deelnamen. Voor de
zomermaanden van 1936 stonden er 16 van zulke
studieweken op het program met een deelname
van 2300 sectieleiders.
Behalve deze bijeenkomsten zijn er ieder jaar
speciale weken voor de federale leiders. Ook hier
valt een vooruitgang aan te wijzen. In 1933
waren er op twee studieweken 110 federale lei
ders. Voor 1934 bedroeg dit aantal 127 en voor
1935 139.
Tenslotte nog eenige opmerkingen over de
JOC-pers. La Jeunesse Ouvrière, een blad, dat
twee maal per maand verschijnt in het arbei
dersmilieu, had in 1928 een oplaag van 6000
exemplaren. Thans bedraagt de oplaag gemid
deld 90.000 nummers. Daarmede streeft deze pers
in sterke mate de communistische en socialis
tische bladen vooruit. Dit is van te meer belang
omdat laatstgenoemde periodieken zich in den
laatsten tijd nogal tot de jónge Katholieke ar
beiders richten. Speciale nummers werden ge
drukt met een oplaag van 150.000 en 120.000
exemplaren. Mon Avenir heeft een oplage van
20.000 exemplaren; l'Equipe ouvrière 7000.
De JOC geldt als de meest actieve van de ge
specialiseerde groepen. Dit bewijst het ontstaan
van de twee jongste groepeeringen, n.l. de Préjoc
en de LOC. De Préjoc vangt de arbeiderskinde
ren op na hun Eerste H. Communie en maakt
ze langzamerhand bekend met het arbeidsleven
o.a. door bezoek aan fabrieken. Een psychotech
nisch onderzoek ondergaan de kinderen na hun
schooljaren. Met de rapporten van de onderwij
zers wordt nagegaan of het kind voor een be
paald beroep geschikt is. Is dit het geval dan
zorgt de JOC voor aanvullend vakonderwijs. De
IOC (Lique ouvrière Chrétienne) is te beschou
wen als een voortzetting van de JOC-mentali-
teit in een nieuwe arbeidersgroepeering.
Deze 10 jaar arbeid voor de jonge arbeiders
en door de jonge arbeiders heeft aan Frankrijk
gegeven een jeugd een heilige phalanx met
een apostolische zending, zooals de Paus zegt
waarin de richtlijnen van Rerum Novarum en
Quadragesimo Anno zijn geïncarneerd, hetgeen
een belofte inhoudt voor den kersteningsarbeid
van het arbeidsmilieu in Frankrijk en boven
dien een belofte voor een waarachtige Katho
lieke mentaliteit onder een belangrijk deel van
de Fransche jeugd.
J. v. d. PUTTEN
Gaspedalen zijn gewillig I Maar
als uw autosnelheid verdubbelt
wordt uw remweg (afstand, noodig
om te stoppen) 2 X 2 4
maal zoo groot!
Mijnheer Lafeuille was gefortuneerd en
behoefde dus niets voor den kost te
doen. Zoo heel erg vond hij dat niet,
want hij had geen werkzame natuur. Hij hield
er echter niet van aan z'n omgeving te laten
weten, dat hij niets uitvoerde en daarom was
hij er op bedacht, den schijn van werkzaamheid
te ontplooien. Z'n keuze viel, na eenig beraad,
op de opvoedkunde. Hij was daartoe gekomen,
omdat de vensters van z'n woonkamer op 't
Gymnasium uitzagen.
De waardige mijnheer Lafeuille werd dus
paedagoog en schreef kleine verhandelingen
over het nu juist niet gemakkelijke onderwerp
in tijdschriften, die gebrek aan kopy hadden.
En daar mijnheer Lafeuille, die, zooals gezegd,
gefortuneerd was, geen honorarium bedong,
prijkten z'n artikelen geregeld in de kolommen
van meer dan één tijdschrift.
Het was in die dagen, dat mijnheer Lafeuille
in het huwelijk trad met de dochter van den
amanuensis van het Gymnasium, een goed en
lief meisje, dat volkomen in staat was een nog
al met zich zelf ingenomen man als mijnheer
Lafeuille, gelukkig te maken. De jonggehuwden
werden na een paar jaar verblijd met de ge
boorte van een zoon, die den naam Charles
kreeg.
Het was de natuurlijkste zaak ter wereld, dat
mijnheer Lafeuille zeer ingenomen was met 't
bezit van een stamhouder en erfgenaam, op
wien hij nu de voortreffelijkheid van z'n op
voedkundige theorieën in practijk zou kunnen
brengen.
Toen Charles nauwelijks kon loopen, begon
hij er al mee. Hij zou de wereld eens toonen,
hoe men het aan moest leggen, om van zoo'n
man in den dop, een model-burger en een
/vroegtijdig geleerde te maken. Het resultaat
was echter ver van schitterend. Toen Charles
een jaar of negen was, had hij evenmin zin
als andere jongens om z'n handen te wasschen
als ze vuil waren: voerde hij allerlei kattekwaad
uit, als hij vooruit kon berekenen niet betrapt
en dus niet gestraft te worden. Ook van het
verwerven van kennis en wetenschap had hij
een hartgrondigen afkeer. Hij was nummer 27
of 28 in een klas van 30 leerlingen.
En toch was mijnheer Lafeuille ten opzichte
van z'n zoon niet karig geweest met het be
proeven van allerlei opvoedkundige stelsels. Hij
was begonnen met strengheid. Maar geen op
spelen, nóch oorvijgen, nóch opsluiting hadden
iets gebaat. Integendeel, Charles was nog een
plaats achteruit gegaan in z'n klas. Toen was
mijnheer Lafeuille zachtmoedig en lief gewor
den. Maar als de vader in dien trant met z'n
zoon sprak, den geeuwde deze, trok de kat aan
haar staart of staarde met afwezigen blik naar
buiten. Op school bracht Charles het toen tot
veertig van de veertig leerlingen.
Toen veranderde mijnheer Lafeuille nogmaals
van opvoedkundige tactiek. Hij was tot nu toe
een voorstander geweest van school-, van klasse-
onderwijs. Nu dweepte hij op eens met persoon
lijk onderricht aan huis. De wedijver tusschen
de leerlingen van een klas, diende slechts om
hoogmoed en ijdelheid bij hen aan te wakke
ren.
Hij zoch en vond een leeraar voor z'n zoon
in mijnheer Pioche, die het diploma van eind
examen gymnasium in z'n zak had. Over een
jaar, zoo decreteerde de vader van Charles,
moest z'n zoon ook dat examen doen. Mijnheer
Pioche kreeg dus de opdracht, den jongen
Charles Lafeuille voor dit examen gereed te
maken.
De leeraar deed natuurlijk z'n best om den
18-jarigen jongeling liefde en ijver voor de stu
die bij te brengen, maar de jóngeling liet Gods
water maar over Gods akker loopen en voerde
weinig of niets uit, tot wanhoop van z'n leer
meester en tot gerechten toorn van z'n vader.
Deze laatste besloot, ten einde raad, tot een
radicalen maatregel. Hij wist, dat geld voor 2'n
zoon een groote aantrekkingskracht bezat.
Hij ontbood den leerling en den leermeester
bij zich en sprak:
„Charles, ik geef je een half jaar tijd om het
verzuimde in je leerjaren in te halen. Wanneer
je zorgt, dat je goede cijfers krijgt, dan krijg
^46
Stan kwam echter te hulp. Vlug wipte hij op den grond, griste
den stuiter vlak achter meester's voeten weg en tot hun groote
verbazing zagen de jongens het voorwerp een groote bocht door
de lucht beschrijven en vlak voor hen op de bank terecht komen.
Daar begrepen ze geen sikkepit van.
Stan keek alweer naar wat anders uit. Vlak voor hem zaten
twee meisjes. Hij hoorde hoe de een tegen de ander zei: „Ik
weet niets van de les, want ik heb mijn boek vergeten mee te
nemen. Zul je mij voorzeggen, als ik aan de beurt ben?"
Maar het andere meisje antwoordde: „Ik weet er zelf niets
van. Daar klonk opeens de stem van den onderwijzer. ,,Wat heb
je daar allemaal te praten Marie. Vertel me maar eens vlug
alle plaatsen aan de spoorlijn AmsterdamArnhem." Marietje
kreeg een kleur en wilde juist zeggen, dat ze er niets van wist,
toen ze eensklaps achter zich de namen hoorde opnoemen. Ze
had ze maar zoo na te zeggen.
je aan het eind van elke week 50 francs; krijg
je slechte cijfers, dan behoef je op geen centime
van mij te rekenen, en daarna zullen we ver
der zien."
Van dien tijd af greep er een wonderbare
verandering bij Charles plaats. Het was com
pleet een geestelijke wedergeboorte. Van ee_n
luiwammes werd hij met één slag een Üyerig
leerling. Hij lette op en werkte hard, zoodat
mijnheer Pioche hem uitstekende cijfers moest
geven en opgetogen en met den grootsten lm
over Charles met mijnheer Lafeuille sprak.
De beide hee- .„..„....•■■■••"i
ren waren een en i
al verrukking
over dezen zoo
welgeslaagden
opvoedkundigen
zet en mijnheer
Lafeuille stelde
met genoegen aan het eind van elke week z
ijverigen zoon de beloofde 50 francs ter hBP
Immers de ijver van den leerling verflauwde
niet; wel schommelden nu en dan de verkrege
cijfers, maar ze bleven hoog.
Totdat Charles, na een half jaar examen
deed enzakte als een baksteen.
„Je bent te laat aan het werk gegaan", be
dacht mijnheer Lafeuille. „Enfin, dan haal j
je diploma maar 't volgend jaar."
Maar de veelbelovende Charles antwoordd
op dit vaderlijke advies:
„Och laat u me maar liever een baantje zoe
ken, of in het leger gaan, want die studie
bah!"
„Maar jongen, je werkte toch zoo goed en Je
kreeg toch zulke prachtige cijfers!"
„Ik zal 't u maar zeggen vader; ik werkte
even hard als vroeger, dus zoo goed als niet..-*
en mijnheer Pioche gaf me alleen zulke mooi®
cijfers, omdat we iederen Zaterdagavond die
vijftig francs eerlijk samen deelden."
De noodlottige natuurcatastrophen in bet
midden-Westen van de Vereenigde Staten-
overstroomingen, zandstormen, hittegolven,
droogte, tornado's en het ongezonde kli'
maat zijn de oorzaak van een steeds
grooteren omvang nemende volksverhuizing.
„drang naar het Westen" is weer ontwaakt en
Californië is het doel van de meeste menschen
uit de geteisterde streken. Daar echter, in het
bijzonder in het vruchtbare dal van San J°a"
quin, heerschen verschrikkelijke toestanden. Bief
huizen deze blanke nomaden in armoedige hut*
ten en tenten. Langs de wegen liggen gebroken
voertuigen van allerlei soort. Het geheel doet
denken aan den tijd van de eerste kolonisatie
van Amerika. Vijftienduizend daklooze vluchte
lingen uit het midden-Westen voeren hier met
hun families een vertwijfelden strijd om het be
staan. In de tentenkampen woeden allerlei ziek
ten: hier zijn gevallen van typhus gemeld, daar
heerscht tuberculose en roodvonk. Het aantal
sterfgevallen onder de kinderen is buitengewoon
groot. Waterleiding en rioleering ontbreken na
tuurlijk geheel en tengevolge van deze on
hygiënische toestanden vreest men voor het uit
breken van een pest-epidemie. Een aantal aan
wezige bronnen moest reeds afgestoten wor
den, wijl de menschen, die zich met het water
waschten, een ontsteking aan de oogen kregen-
De „Los Angeles Times" schrijft: „Een bezoek
aan deze kampen vervult een mensch met ont
zetting. Nauwelijks honderd mijlen scheiden ons
van Los Angeles en toch krijgt men den indruk,
ergens in China te zijn. Indien men niet beter
wist, zou men meenen zich onder koelies te
bevinden."
Radeloos biedt de staat Californië aan deze
armsten der armen een gratis terugreis naar
hun oorspronkelijke woonsteden aan. Dit na
tuurlijk slechts om hen kwijt te raken. Maar de
menschen weigeren te 'gaan, zij hebben reeds
genoeg ellende beleefd. Nog vinden zij hier eö
daar wat werk. De fruit- en katoenoogst be
vinden zich in vollen gang en zoo trekken zU
van farm naar farm om werk en brood te zoe
ken. Maar wanneer in September de oogst Is
binnengehaald en de koude nachten en winter
regens komen, wat dan? Van dag tot dag neemt
het aantal ongelukkigen, die hier in het zonnige
Westen een nieuw vaderland en een gelukkige1
toekomst hopen te vinden, toe.
De federale regeering weigert te helpen. Cali
fornië zelf heeft reeds honderdduizenden werk
loozen, die van Washington uit gesteund moe
ten worden. De competente vertegenwoordiger
van Washington, die in Californië vertoeft, om
daar de toestanden te bestudeeren, verklaart,
dat er geen geld voor deze nomaden ter beschik
king staat. „Wij hebben reeds voor zeven milli°eI1
werkloozen dagelijks te zorgen en wij zien nog
geen enkele mogelijkheid, dat industrie, handel
en landbouw deze werkloozen binnen afzien-
baren tijd kunnen absorbeeren."
En zoo gaat dan geheel Californië met angst
en vreeze den komenden winter tegemoet. Be
politie vreest, dat tengevolge van den nood een
golf van misdaad zich over het land zal uit
storten en de inwoners van Californië bidden,
dat er aan den stroom van dakloozen een einde
moge komen. De autoriteiten blijven intusschen
nog hopen, dat de federale regeering tenslotte
toch nog hulp zal verleenen.
AI T 17 A DAWMCC op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 bii een ongeval met }4 m
r~\ I il m r. J-\ I rm i.i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen C O1 vf doodelijken afloop
bij verlies van een hand,
een voet of een oog-
16
Ik weet zeer goed de moeilijkheden, die je thuis
in den weg staan. Het is een onmogelijkheid,
dat je je daar aan je studie zou kunnen wijden,
of dat je in staat zou zijn, Je gedachten te be
palen bij éénig onderwerp voor éénige lengte
van tijd. Toch is het Je plicht, om het talent,
dat je werd geschonken, recht te doen weder
varen. Ik heb je iets voor te stellen, waarbij
je ouders ons wel zullen willen helpen, als je
hun 't plan bloot legt en met hen beraad
slaagt. Ze weten, dat je naam in mijn testa
ment genoemd staat voor een zeker bedrag;
maar, daar ik slechts tien Jaar ouder ben, kan
je nog wel zoo lang moeten wachten op je
erfenis, dat die je in het geheel niet meer
van nut kan zijn.
Waarom zou ik nog niet bi] mijn leven zien,
dat je iets had aan dat geld? Je zult net
beste onderricht genieten in alle vakken, die je
maar van dienst kunnen zijn in je literaire
ontwikkeling; Je zult toegang verkrijgen tot de
beste bibliotheken, kortom, je zult je van
niets hoeven te onthouden, wat kan meehel
pen tot bereiking van dat doel. Daartegenover
zal ik van je gezelschap genieten, dat mij altijd
zoo aangenaam is geweest en vele uren, die
nu eenzaam zijn, zullen dan gelukkig en ge
zellig voor mij worden.
Toen ik het legaat erfde, dat mij finan-
cieele onafhankelijkheid bezorgde, had ik je
al dadelijk zoo graag tot gezelschap gehad,
maar, daar ik wist, dat je thuis onmisbaar
was, wilde ik je ouders niet van je berooven.
Ik wist toen nog niet, dat je verzen schreef.
Als je mij dit had toevertrouwd, eer ik Ade
laide verliet, dan zou dit de zaken veel verge
makkelijkt hebben. Hoe graag je moeder je
ook bij zich zou houden, denk ik toch zeker,
dat zij je niet in den weg zou willen staan.
Laat dezen brief nu aan je ouders zien en
laat je leiden door him raad.
De Bank in Adelaide zal je een chèque van
honderd pond uitbetalen voor je reis en uitzet.
Laat geen dag verloren gaan bij het maken
van toebereidselen.
Hierbij sluit ik een enkel uitknipsel in van
je gedichten, zooals ze in tijdschriften werden
opgenomen.
Je je hart. liefh. nicht,
EMILY FAIRCHILD.
Toen Mary dezen brief voor het eerst doorlas,
klopte haar hart onstuimig. Ze werd zeer oleek
en was ten prooi aan een heftige gemoedsaan
doening.
Eer ze den brief in haar cassette sloot las ze
den inhoud nog eens nauwkeurig door.
„Neen; hoe schoon ook, van deze gelegen
heid mag ik toch geen gebruik maken."
Zjj zat langen tijd met het hoofd in de han
den, niet in staat, haar gedachten te regelen.
„Het is voor moeder," zei ze eindelijk hardop.
„Al zou zij zelf er nu op staan, dat ik ait schit
terend aanbod aannam, toch zou ik het niet
willen. Maar, o, als het eens mogelijk was!"
Het kwam geen oogenblik bij haar op, dat
Evelyn nu oud "genoeg was, om de plichten op
zich te nemen, die zij zoo lang had vervuld.
Evelyns positie was toch al kritiek, dus wilde
Mary op dit oogenblik allerminst haar zuster nog
meer op den hals schuiven. Grace was lichame
lijk te zwak; al maanden lang had zij erg
lusteloos en bedroefd geleken. Neen, zij en zij
alleen kon de positie innemen op Iriya. Zij dacht
ook aan Anthony Stogdale; maar haar gedach
ten aan hèm waren niet zóó, als hij die zeker
gewenscht zou hebben. Zij had nooit zichzelf
erkend, dat zijn liefde noodzakelijk was voor haar
geluk; op dit oogenblik geloofde zij zelfs, dat ze
niet eens zijn gevoelens beantwoordde. Geen
gedachte aan een scheiding van hem was van
invloed geweest bij haar weigering van het aan
bod van Miss Fairchild.
Zij haalde een velletje postpapier te voorschyn
en bedankte haar nicht met de grootste erken
telijkheid; maar toch heel beslist, daar zü om
redenen, die zy niet nader kon toelichten, meer
dan ooit thuis noodig was. Toen verbrandde
zy het schryven van Miss Fairchild en ging
eigenhandig haar antwoord naar de bus bren
gen.
Mrs. Thorbum was naar haar eigen huis
teruggekeerd en zy zag er wel wat tegenop, dat
er onvermydelyk nu een bespreking zou volgen
tusschen haar en haar zoon over de verdienste
van zyn verloofde. Toen hij om zes uur uit zijn
bureau terugkeerde, vermeed zij zijn blik en be
gon te praten over de chrysanthen in den tuin,
die verregend waren. Maar zij voelde, hoe hij haar
vragend aankeek en ze wist, dat er geen ont
komen aan viel! Zoodra de gedienstige na het
diner weg was, begon hy:
„Heeft u een bezoek gebracht bij de Under
woods?"
zy antwoordde, dat zij een half uur by Mrs.
Gilbert was geweest.
„Wel?" vroeg hij ongeduldig.
„Wat bedoel je daarmee?"
„Heeft u niets te vertellen van uw bezoek?"
„Als je daarmee soms meent, of ik een gun-
stigen indruk heb gekregen van Miss Evelyn
Underwood, dan moet ik je tot mijn spijt zeg
gen, dat dit niet het geval is. Haar zuster vind
ik een verstandig, aardig meisje, maar...."
„Zoo weet ik genoeg, moeder."
Ze zag, dat een gloeiend rood zqn gelaat had
overtogen en dat de aderen op zyn voorhoofd
gezwollen waren.
„Dan had je het my niet moeten vragen,
Roger! Het kan je onmogeiyk aangenaam aan
doen, om iets anders dan goeds tg hooren van
het meisje, dat je tot je vrouw wilt maken, maar
ik kan haar lof niet zingen. Waarschyniyk zijn
we elkaar antipathiek; althans ze beschouwde
mij met een hooghartige uitdrukking op het ge
laat, heel anders, dan zij bij voorbeeld keek,
toen Sir George Illingworth haar zyn opwach
ting maakte.
„Moeder!" riep hy, „van alle vrouwen ter
wereld achtte ik nu wel het laatste in staat tot
tweedracht zaaien. U mag my dan wat minder
doen denken over de vrouw, die tot nog toe
mijn ideaal is geweest, maar u zult er niet in
slagen, mij iets tégen haar te doen krijgen!"
„Maar, jongen, hoe kom je er nu toe, dat ik
tweedracht zou willen zaaien?"
En niet bij machte, meer iets te zeggen,
barstte Mrs. Thorbum in snikken uit.
„Moeder!" pleitte hij, „wat er nu ook gebeu
ren moge, wij zullen nooit gescheiden worden!"
Maar zy snikte voort en maakte zich zoo
danig overstuur, dat haar zoon ernstig ongerust
werd. Eindelijk slaagde hy er in, haar te Eal-
meeren en nadat hij haar naar een bank in den
salon geleid had, begon zy weer, na eenigen tijd:
„Ik weet niet, wat my zoo onaardig deed spre
ken. Ik vrees, dat ik jaloersch was en dat dit
my onrechtvaardig maakte; maar ik zal nooit je
geluk in den weg staan."
„Dat doet u nu, door u zoo van streek te
maken. Schort uw oordeel nog wat op, moeder,
en leer eerst elkaar wat beter kennen. Ik zou
het zoo heerlyk vinden, als ik zag, dat u zich
tot elkander aangetrokken voelde."
„Je hebt gelijk: ik was wat voorbarig met myn,
oordeel en zij is heel mooi."
„Laten wy nu vanavond niet meer spreken. Ik
zou haar ontmoeten op een concert in den Town
Hall. Ik zal nu juist nog even het gezelschapje
kunnen zien, eer de muziek begint en ik zal mijn
excuses kunnen maken. In een half uur ben ik
terug."
„Neen, neen, je moet by je afspraak blijven!"
Maar reeds had Roger het vertrek verlaten.
HOOFDSTUK XIII
niet
Ofschoon Evelyn opzettelijk Sir George
groote hartelijkheid had ontvangen, in te„
woordigheid van Mrs. Thorbum, was zij gell('n
omgekeerd, nadat deze vertrokken was.
Toen
Mary in den salon weerkeerde, vond zij den J°
gen man verstoord en bedroefd.
„Wie is die Thorbum toch, die overal opdaa=J
Miss Underwood?" vroeg hij. „Ik kwam kaai'1-
aanbieden voor het concert van vanavond
den Town Hall, maar hij was mij alweer v°
geweest!"
„Hij is een heel goede vriend van my. -n
Mrs. Gilbert, die de vraag gehoord had. „We
u allen zeer verplicht voor uw vriendeiyke
doeling, maar ik hoop, dat u van mij zult w
len aannemen, dat Mr. Thorburn een zeer 8°
mensch is."
„Zeker," zei Sir George eenigszins spotten
„Als u hem uw vriend noemt, dan kan hy
anders dan zyn Uiterlijk tégen hebben."
„Ik denk in ieder geval zeer gunstig over
Hij is een liefhebbend zoon, een trouw vr'cp!lci
hij is knap en werkzaam en zal een uitstek?
echtgenoot zijn." n,
„En zou hij in het geheel geen fouten beo^ jjg
want ik zou een dergelyk karakter graag van 3
kanten kennen."
„Hieromtrent zou ik u niet kunnen inlicht®
antwoordde Mrs. Gilbert.
hein-
end;
(Wordt ve;
rvolgd)
4