Mdmb&aal mndm dof De avonturen van Stan en Pol ROOSEVELT'S HELPERS De J.O.C. bestaat lO jaar GELUK DINSDAG 24 AUGUSTUS 1937 Zes getrouwen zijn reeds jarenlang ten nauwste verbonden met zijn werk Onderlinge vriendschap Chesterton's omvang De wonderbare groei van een jeugdorganisatie I De wonderbare verandering olksverhuizing De „drang naar het Westen" in Californië ontwaakt AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET ENCELSCH Te Washington noemt men president Roo sevelt „den zwaarsten werker van de natie." Een bezoek aan zijn privé-bureau versterkt de meening, dat deze uitspraak niet ongegrond is. Wij meenen geen afbreuk te doen aan de grootte van Roosevelt's arbeidsprestatie, als wij er aan toevoegen: deze ontzaglijke massa werk kan Roosevelt slechts verzetten, omdat hij bijgestaan wordt door zes getrouwen, die reeds vele jaren lang ten nauwste verbonden zijn met zijn werk en ook met zijn particuliere leven. Roosevelt is waarschijnlijk wel de man met de grootste particuliere correspondentie. 5000 persoonlijke brieven ongeveer worden dagelijks aan zijn bureau bezorgd. De vrouw, die door Roosevelt werd uitverkoren, in dezen onover komelijk lijkenden stortvloed van correspon dentie orde te scheppen, is Miss Le Hand, en voor zoover het de post betreft, is zij dan ook in den waren zin van het woord de rechterhand van den President. In de kanselarij worden de brieven alvast vluchtig doorgekeken en gesorteerd, maar dan brengt een bode den heelen berg corresponden tie naar Miss Le Hand en zij is het die beslist, welke brieven den President persoonlijk zullen worden voorgelegd en welke door de afdeelingen zullen worden beantwoord. Roosevelt is altijd een groot briefschrijver ge weest en nooit is een brief van zijn hand „cli ché", integendeel, een brief die zijn handtee- kening draagt, is ook werkelijk altijd door hem persoonlijk gesteld en doordacht. Lang voordat hij president was, onderhield Roosevelt reeds een drukke briefwisseling met honderden men seden en het is zeker niet in de laatste plstats hieraan te danken, dat hij altijd zoo goed als geen ander op de hoogte is van de ware stem ming in het land. Hij acht deze briefwisseling van zóó groote beteekenis, dat hij zijn Zaterdagavond in den regel geheel vrij houdt voor het afdoen van zijn particuliere correspondentie. Zooals Miss Le Hand de brieven beoordeelt, beoordeelt Pat McKenna de bezoekers. Zijn taak is het, den stroom van bezoekers, die dagelijks den President „dringend en beslist persoonlijk" wenschen te spreken, in de rechte banen te lei den en deze menschen tevreden te stellen. Voor zeker geen lichte taak. Dit alle staten van Amerika, uit alle lagen der samenleving stroo men zij bijeen, ieder meent evenveel recht te hebben en ieder houdt zijn aangelegenheid voor „most important." Mr. McKenna moet aan eiken bezoeker zijn volle aandacht schenken en toch mag hij nooit het „uurplan" van den President in de war stu ren. Het ergst is het natuurlijk, als de Presi dent, zooals dat op „groote dagen" dikwijls het geval is, in 24 of soms ^ok wel 48 uur geen en kel bezoek ontvangt. Maar ook op gewone dagen is er evenveel beslistheid als handigheid en be minnelijkheid voor noodig, om een groot aantal bezoekers te verwijzen naar de instanties, die met de afdoening van de betreffende aangele genheid belast zijn. Maar wat zijn „gewone stervelingen" nog, ver geleken bij de taaiheid en weetgierigheid van een schare Amerikaansche reporters. Mr. Early is de man, die dag aan dag aan den stormloop van de pers blootstaat. Eiken morgen ontvangt hij de persvertegenwoordigers in het Witte Huis om hun mede te deelen, wat de President dien dag denkt te doen en eventueel ook om be paalde regeeringsmaatregelen meer uitvoerig te bespreken. Bij dit werk, dat hij zelf als „trou ble shooter" aanduidt, (een slagwoord, dat men met zooiets als „kalmeeringspil" zou kunnen vertalen) komt het Mr. Stephen Early natuur lijk uitmuntend te stade, dat hij zelf jaren lang een journalist van naam is geweest. De „general instruction" van de pers heeft Roosevelt zich echter zelf voorbehouden; ge woonlijk ontvangt hij Dinsdags en Vrijdags de journalisten, die in het Witte Huis „bivakkee- ren", om de loopende kwesties met hen te be spreken en zijn wenschen uiteen te zetten. Rudolph Forster is de man, die den geheelen technlschen en huishoudelijken dienst van het Witte Huis beheert. Hij is de baas over de 162 secretarissen, boden en stenografen van het Huis en tegelijk is hij de officieele „schakel" met andere regeeringsinstanties. Naast de hier genoemden vormen nog twee mannen een laat ste hinderpaal, dien de bezoeker voor een onder houd onder vier oogen met den President heeft te overwinnen. Het zijn Marvin Mc Intyre, de „man aan de telefoon", die alle voor den Presi dent bestemde gesprekken eerst aanneemt en pas daarna, als hij het noodig oordeelt, door verbindt (ook spreekt hij met de wachtenden in de anti-chambre, geeft den anderen „privé- secretarissen" wenschen en opdrachten van den President door, is dus in één woord een van de velen, die ervoor zorgen, dat in de omgeving van den President alles „op rolletjes" gaat) en ver der sinds eenigen tijd ook de jonge James Roo sevelt, de zoon van den President, die de werk kracht en de charme van zijn vader geërfd heeft. Hij licht zijn vader in over alles wat deze wenscht te weten, hij wint „privé"-informaties in, knoopt „particuliere" betrekkingen aan, maar juist omdat hij niet als officieel persoon optreedt, is zijn werk voor den President dik wijls Juist van zoo groote beteekenis. Groep uit den folkloristischen optocht, bij het 700-jarig bestaan van Berlijn Deze zes en hun „chef" zijn echter veel meer dan een van de grootste en best functionnee- rende ambtelijke machinerieën der wereld, zij zijn in den loop der jaren tot één groote familie samengegroeid. Hun samenwerking dateert van het jaar 1920, toen Miss Le Hand secretaresse bij „een zekeren mr. Roosevelt" werd en evenals zij, zijn ook de mannen Roosevelt's medewer kers geweest, lang voordat hij zijn tegenwoor dige hooge ambt bekleedde. Deze vriendschapsbanden, die er tusschen den President en zijn staf van medewerkers, zoowel als tusschen deze laatsten onderling, bestaan, zijn eerder nog hechter geworden, sinds Roose velt zijn intrek in het Witte Huis nam. Als het werk het toelaat, verzamelt Röosevelt 's mid dags om 5 uur zijn kring van medewerkers om zich heen en onder het genot van een kop thee brengen zij dan gezamenlijk het „children's hour" door. Daar zijn ze allen present: Missy" (Mis Le Hand) en ,Mac", „Stcve" en „James", en meestal ontbreekt ook de ware meesteres van het Witte Huis niet, de echtgenoote van den President, die niet alleen de onafscheide lijke medewerkster van den President, maar van diens heelen staf is geworden. De tiende jaarlijksche wedstrijd van de In ternationale Mark Twain Vereeniging voor de beste anecdote betreffende een beroemd auteur, die reeds overleden of nog in leven is, werd dit jaar gewonnen door Sr. Mary James S.S. N.D. van het Maria College te Milwaukee. De bekroonde anecdote betrof G. K. Ches terton, die een „zwaarwichtig" man was, van meer dan 350 pond. Op zekeren dag tijdens den wereldoorlog wandelde Chesterton door de Fleetstreet in Londen, toen hij werd aangesproken door een fanatieke vrouw, die hem verontwaardigd vroeg: „Waarom bent u niet aan het front, mr. Chesterton?" .Mevrouw", antwoordde Chesterton, „indien u rond mij heen naar den anderen kant wilt loopen en mij wilt bekijken, zult u zien, dat ik onmiddellijk achter het front ben." Tien jaar geleden werd in een armoedig zaaltje, in de roode Parijsche banlieu van Clichy, het eerste groepje gesticht van de Jeunesse Ouvrière Chrétienne, de jonge arbei ders. Wie waren daar aanwezig: een jonge ka pelaan, Abbé Quérin, en wat jongens van 14 a 15 jaar. En er was een blaadje, gestencild in een paar honderd exemplaren. Ze zouden gaan wer ken om den jongen arbeider voor Christus te behouden en terug te winnen. En nu, na 10 jaar? Een grootsch congres en een brief van Z. H. den Paus aan den Kardinaal- Aartsbisschop van Parijs, Jean Verdier, waarin 2. H. o.a. zegt: de organisatie der Jeunesse Ouvrière Chétienne is een heilige phalanx die in dezen tijd een apostolische zending heeft te vervullen en die navolging verdient. Hoe waren de jaren tusschen toen en thans? In 1927 kwam men tot 35 secties, verdeeld over 9 federaties. In 1936 vinden we 82 federaties en 850 secties en een totaal van 50.000 aangesloten leden. Het gestencilde blaadje heeft plaats moe ten maken voor een groot blad, waarmede om de 14 dagen plm. 90.000 jonge arbeiders worden bereikt. Gaan we nog iets terug voor de jaren 1927, dan vinden we den eersten oorsprong in België. Daar had kanunnik Cardijn reeds de JOC gesticht als gespecialiseerde groep van de Bel gische jeugdorganisatie (ACJB). Dat was in 1924. Door tal van congressen, meetings en be ïnvloeding van het sociale leven werd de Jeu nesse Ouvrière Chétienne al spoedig bekend en populair als de „JOC". Daar de JOC zich niet tevreden stelt met het geven van een raad alleen of een onderricht van rechten en plichten, doch de jonge arbei ders practisch wil helpen steeds en overal te oordeelen en te handelen overeenkomstig het Evangelisch ideaal en de Christelijke beginselen, heeft zij naait haar opvoedingsdienst welke iedere maand aan meer dan 700 studieclubs de noodige directieven geeft, een volledig net van sociale diensten tot stand gebracht. Deze wor den georganiseerd en geleid door de jonge arbei ders zelf. We noemen hier achtereenvolgens de ver schillende sociale diensten die de JOC in 10 jaar tijds in het leven riep: a. een dienst ter voorbereiding op het arbeids leven, waarbij meer dan 10.000 jonge scholieren zijn aangesloten; b. een spaardienst; c. een vakvereenigingsdienst; d. een dienst tot het verleenen van hulp aan zieke jonge arbeiders; e. een dienst voor de soldaten (de 20000 soldaten die worden bereikt worden tevens voor bereid voor de ACJF); f. een dienst voor het voorkomen van arbeids ongevallen; g. een dienst voor de organisatie van de va- cantie (spelen, gezamenlijke wandelingen, fiets tochten, buitenverblijven, kampeeren enz.); h. een dienst voor het organiseeren van ont spanningsavonden i. een dienst voor het geven van hulp aan jonge werkloozen (plaatsingbureaux, kleeren- dienst); van de 100.000 jonge werkloozen heeft de JOC er 20.000 voor haar zorgen genomen; j. bureau voor beroepskeuze; k. opvoedingsdienst (bibliotheken, studiekrin gen). Daar de JOC goed inziet hoe veel er afhangt van goede leiders, heeft de vorming van deze menschen haar volle aandacht. Daarom zijn er naast de normale wekelijksche bijeenkom sten kaderdagen voor de leiders en de parochi- eele secties, (tweemaal per jaar). De deelname daaraan varieert tusschen 800 en 900 personen. Dan zijn er driemaal per jaar studiedagen waaraan en leiders en leden deelnemen. Verder zijn er nog speciale bijeenkomsten voor de lei ders. Zoo werden er in 1935 op verschillende plaatsen van het land 13 studieweken gehouden waar 2100 leiders aan deelnamen. Voor de zomermaanden van 1936 stonden er 16 van zulke studieweken op het program met een deelname van 2300 sectieleiders. Behalve deze bijeenkomsten zijn er ieder jaar speciale weken voor de federale leiders. Ook hier valt een vooruitgang aan te wijzen. In 1933 waren er op twee studieweken 110 federale lei ders. Voor 1934 bedroeg dit aantal 127 en voor 1935 139. Tenslotte nog eenige opmerkingen over de JOC-pers. La Jeunesse Ouvrière, een blad, dat twee maal per maand verschijnt in het arbei dersmilieu, had in 1928 een oplaag van 6000 exemplaren. Thans bedraagt de oplaag gemid deld 90.000 nummers. Daarmede streeft deze pers in sterke mate de communistische en socialis tische bladen vooruit. Dit is van te meer belang omdat laatstgenoemde periodieken zich in den laatsten tijd nogal tot de jónge Katholieke ar beiders richten. Speciale nummers werden ge drukt met een oplaag van 150.000 en 120.000 exemplaren. Mon Avenir heeft een oplage van 20.000 exemplaren; l'Equipe ouvrière 7000. De JOC geldt als de meest actieve van de ge specialiseerde groepen. Dit bewijst het ontstaan van de twee jongste groepeeringen, n.l. de Préjoc en de LOC. De Préjoc vangt de arbeiderskinde ren op na hun Eerste H. Communie en maakt ze langzamerhand bekend met het arbeidsleven o.a. door bezoek aan fabrieken. Een psychotech nisch onderzoek ondergaan de kinderen na hun schooljaren. Met de rapporten van de onderwij zers wordt nagegaan of het kind voor een be paald beroep geschikt is. Is dit het geval dan zorgt de JOC voor aanvullend vakonderwijs. De IOC (Lique ouvrière Chrétienne) is te beschou wen als een voortzetting van de JOC-mentali- teit in een nieuwe arbeidersgroepeering. Deze 10 jaar arbeid voor de jonge arbeiders en door de jonge arbeiders heeft aan Frankrijk gegeven een jeugd een heilige phalanx met een apostolische zending, zooals de Paus zegt waarin de richtlijnen van Rerum Novarum en Quadragesimo Anno zijn geïncarneerd, hetgeen een belofte inhoudt voor den kersteningsarbeid van het arbeidsmilieu in Frankrijk en boven dien een belofte voor een waarachtige Katho lieke mentaliteit onder een belangrijk deel van de Fransche jeugd. J. v. d. PUTTEN Gaspedalen zijn gewillig I Maar als uw autosnelheid verdubbelt wordt uw remweg (afstand, noodig om te stoppen) 2 X 2 4 maal zoo groot! Mijnheer Lafeuille was gefortuneerd en behoefde dus niets voor den kost te doen. Zoo heel erg vond hij dat niet, want hij had geen werkzame natuur. Hij hield er echter niet van aan z'n omgeving te laten weten, dat hij niets uitvoerde en daarom was hij er op bedacht, den schijn van werkzaamheid te ontplooien. Z'n keuze viel, na eenig beraad, op de opvoedkunde. Hij was daartoe gekomen, omdat de vensters van z'n woonkamer op 't Gymnasium uitzagen. De waardige mijnheer Lafeuille werd dus paedagoog en schreef kleine verhandelingen over het nu juist niet gemakkelijke onderwerp in tijdschriften, die gebrek aan kopy hadden. En daar mijnheer Lafeuille, die, zooals gezegd, gefortuneerd was, geen honorarium bedong, prijkten z'n artikelen geregeld in de kolommen van meer dan één tijdschrift. Het was in die dagen, dat mijnheer Lafeuille in het huwelijk trad met de dochter van den amanuensis van het Gymnasium, een goed en lief meisje, dat volkomen in staat was een nog al met zich zelf ingenomen man als mijnheer Lafeuille, gelukkig te maken. De jonggehuwden werden na een paar jaar verblijd met de ge boorte van een zoon, die den naam Charles kreeg. Het was de natuurlijkste zaak ter wereld, dat mijnheer Lafeuille zeer ingenomen was met 't bezit van een stamhouder en erfgenaam, op wien hij nu de voortreffelijkheid van z'n op voedkundige theorieën in practijk zou kunnen brengen. Toen Charles nauwelijks kon loopen, begon hij er al mee. Hij zou de wereld eens toonen, hoe men het aan moest leggen, om van zoo'n man in den dop, een model-burger en een /vroegtijdig geleerde te maken. Het resultaat was echter ver van schitterend. Toen Charles een jaar of negen was, had hij evenmin zin als andere jongens om z'n handen te wasschen als ze vuil waren: voerde hij allerlei kattekwaad uit, als hij vooruit kon berekenen niet betrapt en dus niet gestraft te worden. Ook van het verwerven van kennis en wetenschap had hij een hartgrondigen afkeer. Hij was nummer 27 of 28 in een klas van 30 leerlingen. En toch was mijnheer Lafeuille ten opzichte van z'n zoon niet karig geweest met het be proeven van allerlei opvoedkundige stelsels. Hij was begonnen met strengheid. Maar geen op spelen, nóch oorvijgen, nóch opsluiting hadden iets gebaat. Integendeel, Charles was nog een plaats achteruit gegaan in z'n klas. Toen was mijnheer Lafeuille zachtmoedig en lief gewor den. Maar als de vader in dien trant met z'n zoon sprak, den geeuwde deze, trok de kat aan haar staart of staarde met afwezigen blik naar buiten. Op school bracht Charles het toen tot veertig van de veertig leerlingen. Toen veranderde mijnheer Lafeuille nogmaals van opvoedkundige tactiek. Hij was tot nu toe een voorstander geweest van school-, van klasse- onderwijs. Nu dweepte hij op eens met persoon lijk onderricht aan huis. De wedijver tusschen de leerlingen van een klas, diende slechts om hoogmoed en ijdelheid bij hen aan te wakke ren. Hij zoch en vond een leeraar voor z'n zoon in mijnheer Pioche, die het diploma van eind examen gymnasium in z'n zak had. Over een jaar, zoo decreteerde de vader van Charles, moest z'n zoon ook dat examen doen. Mijnheer Pioche kreeg dus de opdracht, den jongen Charles Lafeuille voor dit examen gereed te maken. De leeraar deed natuurlijk z'n best om den 18-jarigen jongeling liefde en ijver voor de stu die bij te brengen, maar de jóngeling liet Gods water maar over Gods akker loopen en voerde weinig of niets uit, tot wanhoop van z'n leer meester en tot gerechten toorn van z'n vader. Deze laatste besloot, ten einde raad, tot een radicalen maatregel. Hij wist, dat geld voor 2'n zoon een groote aantrekkingskracht bezat. Hij ontbood den leerling en den leermeester bij zich en sprak: „Charles, ik geef je een half jaar tijd om het verzuimde in je leerjaren in te halen. Wanneer je zorgt, dat je goede cijfers krijgt, dan krijg ^46 Stan kwam echter te hulp. Vlug wipte hij op den grond, griste den stuiter vlak achter meester's voeten weg en tot hun groote verbazing zagen de jongens het voorwerp een groote bocht door de lucht beschrijven en vlak voor hen op de bank terecht komen. Daar begrepen ze geen sikkepit van. Stan keek alweer naar wat anders uit. Vlak voor hem zaten twee meisjes. Hij hoorde hoe de een tegen de ander zei: „Ik weet niets van de les, want ik heb mijn boek vergeten mee te nemen. Zul je mij voorzeggen, als ik aan de beurt ben?" Maar het andere meisje antwoordde: „Ik weet er zelf niets van. Daar klonk opeens de stem van den onderwijzer. ,,Wat heb je daar allemaal te praten Marie. Vertel me maar eens vlug alle plaatsen aan de spoorlijn AmsterdamArnhem." Marietje kreeg een kleur en wilde juist zeggen, dat ze er niets van wist, toen ze eensklaps achter zich de namen hoorde opnoemen. Ze had ze maar zoo na te zeggen. je aan het eind van elke week 50 francs; krijg je slechte cijfers, dan behoef je op geen centime van mij te rekenen, en daarna zullen we ver der zien." Van dien tijd af greep er een wonderbare verandering bij Charles plaats. Het was com pleet een geestelijke wedergeboorte. Van ee_n luiwammes werd hij met één slag een Üyerig leerling. Hij lette op en werkte hard, zoodat mijnheer Pioche hem uitstekende cijfers moest geven en opgetogen en met den grootsten lm over Charles met mijnheer Lafeuille sprak. De beide hee- .„..„....•■■■••"i ren waren een en i al verrukking over dezen zoo welgeslaagden opvoedkundigen zet en mijnheer Lafeuille stelde met genoegen aan het eind van elke week z ijverigen zoon de beloofde 50 francs ter hBP Immers de ijver van den leerling verflauwde niet; wel schommelden nu en dan de verkrege cijfers, maar ze bleven hoog. Totdat Charles, na een half jaar examen deed enzakte als een baksteen. „Je bent te laat aan het werk gegaan", be dacht mijnheer Lafeuille. „Enfin, dan haal j je diploma maar 't volgend jaar." Maar de veelbelovende Charles antwoordd op dit vaderlijke advies: „Och laat u me maar liever een baantje zoe ken, of in het leger gaan, want die studie bah!" „Maar jongen, je werkte toch zoo goed en Je kreeg toch zulke prachtige cijfers!" „Ik zal 't u maar zeggen vader; ik werkte even hard als vroeger, dus zoo goed als niet..-* en mijnheer Pioche gaf me alleen zulke mooi® cijfers, omdat we iederen Zaterdagavond die vijftig francs eerlijk samen deelden." De noodlottige natuurcatastrophen in bet midden-Westen van de Vereenigde Staten- overstroomingen, zandstormen, hittegolven, droogte, tornado's en het ongezonde kli' maat zijn de oorzaak van een steeds grooteren omvang nemende volksverhuizing. „drang naar het Westen" is weer ontwaakt en Californië is het doel van de meeste menschen uit de geteisterde streken. Daar echter, in het bijzonder in het vruchtbare dal van San J°a" quin, heerschen verschrikkelijke toestanden. Bief huizen deze blanke nomaden in armoedige hut* ten en tenten. Langs de wegen liggen gebroken voertuigen van allerlei soort. Het geheel doet denken aan den tijd van de eerste kolonisatie van Amerika. Vijftienduizend daklooze vluchte lingen uit het midden-Westen voeren hier met hun families een vertwijfelden strijd om het be staan. In de tentenkampen woeden allerlei ziek ten: hier zijn gevallen van typhus gemeld, daar heerscht tuberculose en roodvonk. Het aantal sterfgevallen onder de kinderen is buitengewoon groot. Waterleiding en rioleering ontbreken na tuurlijk geheel en tengevolge van deze on hygiënische toestanden vreest men voor het uit breken van een pest-epidemie. Een aantal aan wezige bronnen moest reeds afgestoten wor den, wijl de menschen, die zich met het water waschten, een ontsteking aan de oogen kregen- De „Los Angeles Times" schrijft: „Een bezoek aan deze kampen vervult een mensch met ont zetting. Nauwelijks honderd mijlen scheiden ons van Los Angeles en toch krijgt men den indruk, ergens in China te zijn. Indien men niet beter wist, zou men meenen zich onder koelies te bevinden." Radeloos biedt de staat Californië aan deze armsten der armen een gratis terugreis naar hun oorspronkelijke woonsteden aan. Dit na tuurlijk slechts om hen kwijt te raken. Maar de menschen weigeren te 'gaan, zij hebben reeds genoeg ellende beleefd. Nog vinden zij hier eö daar wat werk. De fruit- en katoenoogst be vinden zich in vollen gang en zoo trekken zU van farm naar farm om werk en brood te zoe ken. Maar wanneer in September de oogst Is binnengehaald en de koude nachten en winter regens komen, wat dan? Van dag tot dag neemt het aantal ongelukkigen, die hier in het zonnige Westen een nieuw vaderland en een gelukkige1 toekomst hopen te vinden, toe. De federale regeering weigert te helpen. Cali fornië zelf heeft reeds honderdduizenden werk loozen, die van Washington uit gesteund moe ten worden. De competente vertegenwoordiger van Washington, die in Californië vertoeft, om daar de toestanden te bestudeeren, verklaart, dat er geen geld voor deze nomaden ter beschik king staat. „Wij hebben reeds voor zeven milli°eI1 werkloozen dagelijks te zorgen en wij zien nog geen enkele mogelijkheid, dat industrie, handel en landbouw deze werkloozen binnen afzien- baren tijd kunnen absorbeeren." En zoo gaat dan geheel Californië met angst en vreeze den komenden winter tegemoet. Be politie vreest, dat tengevolge van den nood een golf van misdaad zich over het land zal uit storten en de inwoners van Californië bidden, dat er aan den stroom van dakloozen een einde moge komen. De autoriteiten blijven intusschen nog hopen, dat de federale regeering tenslotte toch nog hulp zal verleenen. AI T 17 A DAWMCC op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 bii een ongeval met }4 m r~\ I il m r. J-\ I rm i.i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen C O1 vf doodelijken afloop bij verlies van een hand, een voet of een oog- 16 Ik weet zeer goed de moeilijkheden, die je thuis in den weg staan. Het is een onmogelijkheid, dat je je daar aan je studie zou kunnen wijden, of dat je in staat zou zijn, Je gedachten te be palen bij éénig onderwerp voor éénige lengte van tijd. Toch is het Je plicht, om het talent, dat je werd geschonken, recht te doen weder varen. Ik heb je iets voor te stellen, waarbij je ouders ons wel zullen willen helpen, als je hun 't plan bloot legt en met hen beraad slaagt. Ze weten, dat je naam in mijn testa ment genoemd staat voor een zeker bedrag; maar, daar ik slechts tien Jaar ouder ben, kan je nog wel zoo lang moeten wachten op je erfenis, dat die je in het geheel niet meer van nut kan zijn. Waarom zou ik nog niet bi] mijn leven zien, dat je iets had aan dat geld? Je zult net beste onderricht genieten in alle vakken, die je maar van dienst kunnen zijn in je literaire ontwikkeling; Je zult toegang verkrijgen tot de beste bibliotheken, kortom, je zult je van niets hoeven te onthouden, wat kan meehel pen tot bereiking van dat doel. Daartegenover zal ik van je gezelschap genieten, dat mij altijd zoo aangenaam is geweest en vele uren, die nu eenzaam zijn, zullen dan gelukkig en ge zellig voor mij worden. Toen ik het legaat erfde, dat mij finan- cieele onafhankelijkheid bezorgde, had ik je al dadelijk zoo graag tot gezelschap gehad, maar, daar ik wist, dat je thuis onmisbaar was, wilde ik je ouders niet van je berooven. Ik wist toen nog niet, dat je verzen schreef. Als je mij dit had toevertrouwd, eer ik Ade laide verliet, dan zou dit de zaken veel verge makkelijkt hebben. Hoe graag je moeder je ook bij zich zou houden, denk ik toch zeker, dat zij je niet in den weg zou willen staan. Laat dezen brief nu aan je ouders zien en laat je leiden door him raad. De Bank in Adelaide zal je een chèque van honderd pond uitbetalen voor je reis en uitzet. Laat geen dag verloren gaan bij het maken van toebereidselen. Hierbij sluit ik een enkel uitknipsel in van je gedichten, zooals ze in tijdschriften werden opgenomen. Je je hart. liefh. nicht, EMILY FAIRCHILD. Toen Mary dezen brief voor het eerst doorlas, klopte haar hart onstuimig. Ze werd zeer oleek en was ten prooi aan een heftige gemoedsaan doening. Eer ze den brief in haar cassette sloot las ze den inhoud nog eens nauwkeurig door. „Neen; hoe schoon ook, van deze gelegen heid mag ik toch geen gebruik maken." Zjj zat langen tijd met het hoofd in de han den, niet in staat, haar gedachten te regelen. „Het is voor moeder," zei ze eindelijk hardop. „Al zou zij zelf er nu op staan, dat ik ait schit terend aanbod aannam, toch zou ik het niet willen. Maar, o, als het eens mogelijk was!" Het kwam geen oogenblik bij haar op, dat Evelyn nu oud "genoeg was, om de plichten op zich te nemen, die zij zoo lang had vervuld. Evelyns positie was toch al kritiek, dus wilde Mary op dit oogenblik allerminst haar zuster nog meer op den hals schuiven. Grace was lichame lijk te zwak; al maanden lang had zij erg lusteloos en bedroefd geleken. Neen, zij en zij alleen kon de positie innemen op Iriya. Zij dacht ook aan Anthony Stogdale; maar haar gedach ten aan hèm waren niet zóó, als hij die zeker gewenscht zou hebben. Zij had nooit zichzelf erkend, dat zijn liefde noodzakelijk was voor haar geluk; op dit oogenblik geloofde zij zelfs, dat ze niet eens zijn gevoelens beantwoordde. Geen gedachte aan een scheiding van hem was van invloed geweest bij haar weigering van het aan bod van Miss Fairchild. Zij haalde een velletje postpapier te voorschyn en bedankte haar nicht met de grootste erken telijkheid; maar toch heel beslist, daar zü om redenen, die zy niet nader kon toelichten, meer dan ooit thuis noodig was. Toen verbrandde zy het schryven van Miss Fairchild en ging eigenhandig haar antwoord naar de bus bren gen. Mrs. Thorbum was naar haar eigen huis teruggekeerd en zy zag er wel wat tegenop, dat er onvermydelyk nu een bespreking zou volgen tusschen haar en haar zoon over de verdienste van zyn verloofde. Toen hij om zes uur uit zijn bureau terugkeerde, vermeed zij zijn blik en be gon te praten over de chrysanthen in den tuin, die verregend waren. Maar zij voelde, hoe hij haar vragend aankeek en ze wist, dat er geen ont komen aan viel! Zoodra de gedienstige na het diner weg was, begon hy: „Heeft u een bezoek gebracht bij de Under woods?" zy antwoordde, dat zij een half uur by Mrs. Gilbert was geweest. „Wel?" vroeg hij ongeduldig. „Wat bedoel je daarmee?" „Heeft u niets te vertellen van uw bezoek?" „Als je daarmee soms meent, of ik een gun- stigen indruk heb gekregen van Miss Evelyn Underwood, dan moet ik je tot mijn spijt zeg gen, dat dit niet het geval is. Haar zuster vind ik een verstandig, aardig meisje, maar...." „Zoo weet ik genoeg, moeder." Ze zag, dat een gloeiend rood zqn gelaat had overtogen en dat de aderen op zyn voorhoofd gezwollen waren. „Dan had je het my niet moeten vragen, Roger! Het kan je onmogeiyk aangenaam aan doen, om iets anders dan goeds tg hooren van het meisje, dat je tot je vrouw wilt maken, maar ik kan haar lof niet zingen. Waarschyniyk zijn we elkaar antipathiek; althans ze beschouwde mij met een hooghartige uitdrukking op het ge laat, heel anders, dan zij bij voorbeeld keek, toen Sir George Illingworth haar zyn opwach ting maakte. „Moeder!" riep hy, „van alle vrouwen ter wereld achtte ik nu wel het laatste in staat tot tweedracht zaaien. U mag my dan wat minder doen denken over de vrouw, die tot nog toe mijn ideaal is geweest, maar u zult er niet in slagen, mij iets tégen haar te doen krijgen!" „Maar, jongen, hoe kom je er nu toe, dat ik tweedracht zou willen zaaien?" En niet bij machte, meer iets te zeggen, barstte Mrs. Thorbum in snikken uit. „Moeder!" pleitte hij, „wat er nu ook gebeu ren moge, wij zullen nooit gescheiden worden!" Maar zy snikte voort en maakte zich zoo danig overstuur, dat haar zoon ernstig ongerust werd. Eindelijk slaagde hy er in, haar te Eal- meeren en nadat hij haar naar een bank in den salon geleid had, begon zy weer, na eenigen tijd: „Ik weet niet, wat my zoo onaardig deed spre ken. Ik vrees, dat ik jaloersch was en dat dit my onrechtvaardig maakte; maar ik zal nooit je geluk in den weg staan." „Dat doet u nu, door u zoo van streek te maken. Schort uw oordeel nog wat op, moeder, en leer eerst elkaar wat beter kennen. Ik zou het zoo heerlyk vinden, als ik zag, dat u zich tot elkander aangetrokken voelde." „Je hebt gelijk: ik was wat voorbarig met myn, oordeel en zij is heel mooi." „Laten wy nu vanavond niet meer spreken. Ik zou haar ontmoeten op een concert in den Town Hall. Ik zal nu juist nog even het gezelschapje kunnen zien, eer de muziek begint en ik zal mijn excuses kunnen maken. In een half uur ben ik terug." „Neen, neen, je moet by je afspraak blijven!" Maar reeds had Roger het vertrek verlaten. HOOFDSTUK XIII niet Ofschoon Evelyn opzettelijk Sir George groote hartelijkheid had ontvangen, in te„ woordigheid van Mrs. Thorbum, was zij gell('n omgekeerd, nadat deze vertrokken was. Toen Mary in den salon weerkeerde, vond zij den J° gen man verstoord en bedroefd. „Wie is die Thorbum toch, die overal opdaa=J Miss Underwood?" vroeg hij. „Ik kwam kaai'1- aanbieden voor het concert van vanavond den Town Hall, maar hij was mij alweer v° geweest!" „Hij is een heel goede vriend van my. -n Mrs. Gilbert, die de vraag gehoord had. „We u allen zeer verplicht voor uw vriendeiyke doeling, maar ik hoop, dat u van mij zult w len aannemen, dat Mr. Thorburn een zeer 8° mensch is." „Zeker," zei Sir George eenigszins spotten „Als u hem uw vriend noemt, dan kan hy anders dan zyn Uiterlijk tégen hebben." „Ik denk in ieder geval zeer gunstig over Hij is een liefhebbend zoon, een trouw vr'cp!lci hij is knap en werkzaam en zal een uitstek? echtgenoot zijn." n, „En zou hij in het geheel geen fouten beo^ jjg want ik zou een dergelyk karakter graag van 3 kanten kennen." „Hieromtrent zou ik u niet kunnen inlicht® antwoordde Mrs. Gilbert. hein- end; (Wordt ve; rvolgd) 4

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10