HE
H
<Ketveb&aal van den dag
De avonturen van Stan en Fol
Papyrus-dokter
PLICHT en 1
«rffirrfl
Pygmeeën
GELUK
WOENSDAG 25 AUGUSTUS 1937
Kunst van restauratie
Geen paradijs
Van boekbindersleerling tot
doctor honoris causa en
hoofdconservator
De erkenning
ÉË1
Een „menschenreservaat" in
Zuid-Afrika
ST-Ktf"!* I Dandoe-Pant
kETRAITEN
oEsO
Manresa te Venlo
Loyola te Vught
Naar het
^ncelsch
T
De beroemde conservator van geschriften en
directeur van het bureau van het Berlijnsche
Rijksmuseumbeheer, Dr. Hugo Ibscher, heeft
oud-Egyptische papyrusmanuscripten gerestau-
teerd. Honderden werken, die nimmer kunnen
borden vervangen, zijn hierdoor voor onder
gang behoed.
De loopbaan van Dr. Ibscher begon als boek-
oindersleerling. Thans is hij doctor honoris cau
sa en hoofdconservator, die zijns gelijke niet
oeeft in de kunst van restauratie. Twee jaar
kleden kreeg Dr. Ibscher een bijzonder ver
kerende opdracht, toen bij een Bach-Tentoon-
'telling in de Pruisische Staats-Bibliotheek te
Serlijn, ter gelegenheid van den 250en geboorte
dag van den musicus, bleek, dat de meeste mu-
Kiekbladen van den componist aan een vemiéu.
teing toe waren. Hier en daar was het papier
vargeeld, er zaten gaten in en zij waren ondui
delijk geworden. Sommige noten waren zelfs
tetaal onleesbaar geworden en daardoor ver
eerden vele prachtige composities, zooals de
beroemde „Mattheus-Passion" en verschillende
bissen, fuga en cantaten, in gevaar. Door zich
er met veel geduld op toe te leggen en geen
teoeite te sparen, heeft dr. Ibscher deze werken
Brootendeels weten te herstellen.
„De oorzaak van het verval dier manuscrip
ten", aldus de conservator, „is het z.g. „inktbe-
berf. Terwijl men tot de 5e eeuw gewoonlijk met
kleurstof schreef, gebruikte men na dien tijd
ben inkt van galnoten en ijzer in allerlei ver-
Schillende samenstellingen, waarvan de vernie
lende invloeden zelfs bij het sterkste perkament
te merken waren. Daardoor zijn werken, die uit
be vroegste tijden stammen, dikwijls beter be
baard gebleven, dan de manuscripten, die veel
later zijn ontstaan. Ook een mengsel van vloei
stof en roet of verkoolde bladeren gaf een bruik
bare inktsoort en zelfs bloed heeft men ge
bruikt als schrijfmateriaal. Rijksoorkonden zijn
al bewaard van af het jaar 777, maar de eerste
Pauselijke oorkonde stamt merkwaardigerwijze
eerst uit het jaar 1014, daar de beschikkingen
bc verordeningen van den Paus tot dat tijdstip
lammer genoeg slechts op een papiersoort wer-
ben geschreven, welke zeer vergankelijk is."
Het restaureeren van papyrus-geschriften en
bet ontcijferen daarvan is een specialiteit van
br. Ibscher, waardoor de wetenschap aan dezen
Beleerde de meest waardevolle ophelderingen
°ver de geschiedenis te danken heeft.
Reeds de oude Egyptenaren hebben, zooals be.
bend, het merg van de papyrusplant, waaruit
kruisgewijs over elkaar gelegde dunne strooken
berden gesneden, gebruikt als schrijfmateriaal.
Ook heeft men toen de doode lichamen, alvo-
tens zij werden bijgezet, omwonden met linnen
«h met aan elkander geplakte strooken papy-
rüs, waarvan de bovenste lagen bont geschil
berd werden. In den loop der duizenden jaren
K'jn deze omhulsels van de mummies een com
pacte massa geworden, waarvan de oorspronke
lijke aard niet meer te onderscheiden is. Aan
br. Ibscher is het gelukt de reepen van elkaar
tes te maken en de daarop gevonden teekens te
°htcijferen.
De wetenschap kreeg hierdoor een soort
!*rant" van het oude Egypte in handen, die een
te zicht gaf in het toenmalige cultureele en gees
telijke leven. Bovendien heeft dr. Ibscher in tal-
teoze gevallen aan de papyrusrollen zelf zijn
kundigheid in het herstellen bewezen. Hij heeft
biet alleen de in Egypte gevonden oudste deelen
van den Bijbel uit de tweede eeuw na Christus'
Geboorte gered, maar ook het in de z.g. hiërati-
®che papieren uit 1700 vóór Christus' Geboorte
bewaarde Droomboek en het in het graf van
Ramses II ontdekte oudste drama ter wereld.
Relaas kon Dr. Ibscher toen pas te laat naar
bet graf komen, zoodat een groot deel van deze
Eigenaardige bibliotheek, die in een diepe
tehacht van het koningsgraf verborgen lag en uit;
25 papyrusrollen bestond, door een ondeskundige
behandeling werd bedorven. Wel werden den
Beleerde, behalve de „Avesta" te Kopenhagen,
be „Codex Argenteus" in Upsala en andere hand
written, die niet te vervangen zijn, ook de in
Keven banden ingebonden Geloofsbelijdenis van
tezamen 3500 bladen, uit het jaar 215 na Chr.
van den religie-stichter Mani, tijdig toever
trouwd om te worden hersteld. Hiervoor waren
ü'el twintig jaren noodig, omdat de papyrus-
Strooken, die in het graf van den aanhanger
van de Manichaeër-secte gevonden zijn, voor
teover ze met de lucht in aanraking kwamen,
tot pulver in elkaar gevallen en haast niet meer
te ontcijferen waren. Doch een deel ervan is
toch nog, dank zij een deskundige behandeling,
tetact gebleven.
I
Welke methoden worden er toegepast om
bergelijke kostbare werken voor den ondergang
te behoeden? „In een tijd van maanden, soms
jarenlang," aldus Dr. Ibscher, „worden uit tal-
j°oze kleine snippers papier, met behulp van de
Bhemie en de microchemie de losse deelen weer
Ban elkaar gezet. Om kleine beschadigde plaat-
?en te herstellen, wordt fijn Japansch papier ge
bruikt en om geheele bladzijden te restaureeren,
sterke chiffonzijde. Leemten in een handschrift
vUlt men aan naar den aard der beschadiging;
teeestal kan gelatine hier goede diensten bewij.
zen. Als plakmiddel dient gewoonlijk stijfsel.
Steeds echter moet erbij worden gedacht aan
overdrijving van de herstelling, opdat het ma
nuscript of de papyrus er niet als een verval-
sching gaat uitzien. Verbeteringen en aanvul
lingen blijven dus binnen de grenzen van het
noodzakelijkste. Voor leekenoogen mag de her
stelling niet dadelijk zijn op te merken; des
kundigen zijn natuurlijk in de geheimen van
het vak ingewijd. Vandaar, dat wij ook met de
grootste zorg te werk gaan en het herstellen
van een eeuwenoud stukje papier kost ons dik
wijls maandenlang werk. Doch zoolang het de
moeite van den arbeid waard is, valt het werk
mij niet te zwaar."
Tot dusver heeft Het Volksdagblad
(voorheen Tribune) den arbeiders van
het simplisme, die geloofden in het
tweemaal twee van communisme en geluk,
Sovjet-Rusland als het Paradijs voorgetoo-
verd. Ieder jaar stegen er de loonen, fa
brieken en steden rezen er uit den grond en
rendeerden rijkelijk. Er waren ter wille van
de revolutie eenige honderdduizenden men-
schen doodgeschoten en ook tegenwoordig
moesten nu en dan nog reactionnair te
gen den muur, maar de Vijfjarenplannen
waren geslaagd, de menschen in Rusland
leefden vrijer en welvarender dan ergens
in Europa of de wereld,het arbeiders-Para
dijs was bereikt. En de Tribune-Volksdag
blad en de bij den neus rondgeleide Hol-
landsche communisten, die van een kort
reisje uit dit Paradijs terugkeerden, zongen
het propaganda-liedje voort.
Maar nu meer zakelijke bezoekers als de
Fransche ex-communist Gide de feiten en
cijfers van de schandelijk lage loonen, de
barbaarsche terreur, de mislukte Vijfja
ren-plannen en de wildebeesten-manieren
in den Sovjetstaat hebben onthuld, erkent
de Hollandsche advocatuur van Stalin, dat
inderdaad de roode Unie „geen paradijs" is:
De Sowjet-Unie is het land, dat het eerst,
en onder ontzaglijke moeilijkheden, het
kapitalisme overwonnen heeft, en het socia
lisme opbouwt. Er is reeds ongelooflijk veel
gedaan voor de uitbreiding van de produc
tie-krachten en de verhooging van de cul
tuur en voor het levensgeluk van de tal-
looze volkeren, die een zesde deel van de
wereld bewonen, en die nog slechts twintig
jaar geleden, onder de heerschappij van 't
tsarisme, tot de meest achterlijke en onge
lukkige ter wereld behoorden. De Sowjet-
Unie zet dat werk voort.
Maar niemand heeft ooit beweerd, dat
dit zonder offers is bereikt, dat alle moei
lijkheden al zouden zijn overwonnen, dat
de Sowjet-Unie reeds een „paradijs" zou
zijn, en dat er verder niets meer te doen
zou overblijven.
Er is „veel gedaan" voor het volk van
Rusland. Maar er werd ook veel gemoord,
het werk der terreur is verschrikkelijk ge
weest, en ,,de Sovjet-Unie zet dat werk
voort." De grenzen worden scherper dan
ooit bewaakt, om het „zegt het voort" van
de millioenen ongelukkigen tegen te hou
den. Maar desondanks is de waarheid door
gedrongen; zelfs in de voorstellingen door
de roode propaganda verliest de paradijs
toestand zijn glans, de hel is een bena
ming, die de werkelijkheid juister begint
weer te geven.
g||i|T
Geiten op de weide ziet men zelfs op de internationale tentoonstelling van
melkproducten te Berlijn
Onlangs werd gemeld, dat een stam der
Pygmeeën, het geheimzinnige dwergvolk dat in
de oerwouden of op de zandvlakten van Afrika
leeft, zich door missionarissen had laten bekee-
ren en was overgegaan tot den Katholieken
godsdienst. Zoo leeft nu ook de heilsboodschap
onder de eeuwige bladerkronen van het zwarte
werelddeel, in die vochtige broeikas, waar een
Europeaan zoo slecht kan aarden, want de Pyg
meeën waarom het hier ging waren boschbewo
ners.
Ook in de Kalahariwoestijn leven echter pyg
meeën, en het is voor hun redding, dat de re
geering der Unie van Zuid-Afrika een „men
schenreservaat" wil inrichten.
De menschen, tot wier bescherming de Zuid-
Afrikaansche staat een groot gebied ter beschik
king heeft gesteld, behooren, zooals gezegd, tot
de Pygmeeënstammen der Kalahariwoestijn. On
der Pygmeeën verstaat men dwergvolken of
dwergstammen, waarbij de gemiddelde lengte der
mannen beneden de 150 centimeter blijft.
Het eigenlijke vaderland van de Pygmeeën is
Afrika, waar zij op verschillende breedten voor
komen. Zeer talrijk zijn zij niet meer. Zij leven
in betrekkelijk kleine groepen, zonder opper
hoofd, van jacht en primitieven landbouw. On
danks het feit, dat zij herhaaldelijk met de
blanken in aanraking zijn geweest, oefenen zij
ook op het oogenblik nog de jacht met pijl en
boog uit. Tijdelijk is er een groote wetenschap
pelijke strijd om hen ontbrand. Sommigen
zagen in de PyflTieeën verkommerde vormen der
menschelijke ontwikkeling, anderen waren daar
entegen van meening, dat de Pygmeeën een op
zichzelf staand ras waren. Beide theorieën laten
zich op het oogenblik niet langer verdedigen.
Men komt het probleem der Pygmeeën het
dichtst nabij, wanneer men de verschillende
groepen als onderrassen of als plaatselijke soor
ten beschouwt.
Hoeveel Pygmeeën er op het oogenblik nog
zijn, is moeilijk vast te stellen. Zij zijn buiten
gewoon schuw en men moet jarenlang regel
matig met hen in aanraking wezen, om hun ver
trouwen te kunnen winnen. Twee Afrikaansche
regeeringen hebben zich reeds jaren geleden
het lot van de Pygmeeën aangetrokken en maat
regelen genomen, om hen voor uitsterven te be
hoeden. Anderzijds was de Belgische regeering
in het begin van het vorig jaar genoodzaakt
tegen de in den Belgischen Congo wonende Pyg
meeën op te treden, toen bleek, dat zij den zeer
zeldzamen okapi dreigden uit te roeien, wijl deze
bijzondere soort giraffe zich gemakkelijk door
hen liet verschalken. De Belgische regeering
verbood het schieten van okapi's, een dier, dat
slechts in weinige Europeesche dierentuinen ver-:
tegenwoordigd is, maar was natuurlijk ander
zijds verplicht, nu ook de menschen onder haar
bescherming te nemen, opdat deze niet van
honger zouden omkomen.
In een dergelijke situatie bevindt zich de
regeering van de Unie van Zuid-Afrika, echter
met dit verschil, dat zij nimmer dieren tegen
de Pygmeeën behoeft te beschermen. Haar
maatregelen hebben uitsluitend betrekking op de
resten der Pygmeeënstammen, welke in de Ka
lahariwoestijn wonen en zeker geheel zullen uit
sterven, indien zij niet spoedig geholpen worden.
Reeds spoedig na den overgang van de beide
vroegere boerenrepublieken naar de Unie van
Zuid-Afrika zond de regeering den bekenden
geleerde dr. Charles Bain tot een onderzoek naar
de Kalahariwoestijn. Deze ligt slechts weinige
dagreizen van de stad Johannesburg verwijderd,
in het Noord-Westen van het land, en vormt
de meest echte woestijn, welke men zich kan
indenken. Op een van zijn tochten ontdekte dr.
Bain leden van een Pygmeeënstam. Het gelukte
hem met hen in verbinding te komen en een
tijdlang onder hen te leven. Daardoor won hij
hun vertrouwen en hij kwam tegelijkertijd tot
de overtuiging, dat er voor deze betreurenswaar
dige menschen iets moest gebeuren, indien men
hen niet wilde laten uitsterven. De staat was
daartoe natuurlijk de aangewezen instelling.
Tengevolge van water- en zoutgebrek zijn deze
Pygmeeën volkomen ondervoed en derhalve zijn
zij veel minder tegen het geweld van de natuur
opgewassen dan de normale blanke of zwarte
in dit gebied. Zij wegen gemiddeld slechts 45 k
50 kilogram en bezitten een buitengewoon zwak
ke wervelkolom. Derhalve bewegen zij zich het
liefst op handen en voeten. Het verschrikkelijke
gebrek aan levensmiddelen dwingt hen tot net
eten van spinnen, sprinkhanen, mieren en der
gelijk ongedierte. Dikwijls zijn zij verplicht pas
geboren kinderen te dooden, wijl zij deze een
voudig niet kunnen voeden.
Dr. Bain heeft nu aan de regeering voorge
steld, den Pygmeeën een nieuwe woonplaats te
geven. Zij zullen in een vruchtbare streek aan
den rand van de Kalahariwoestijn worden on
dergebracht. Om hen met den voor hen nog
onbekenden land- en tuinbouw vertrouwd te
maken, zullen zij van staatswege een opleiding
ontvangen. Opdat het werk op geen enkele wijze
gestoord wordt, zal het land der Pygmeeën tot
een menschenreservaat worden verklaard. Dr.
Bain hoopt, op deze wijze ook de laatste biolo
gische en anthropologische vraagstukken der
Pygmeeën te kunnen oplossen.
Reeds langer dan een uur wendde Jenk
Morton al z'n overredingskracht aan, om
den ouden Hindoe Dandoe-Pant over te
halen hem z'n half getemden luipaard af te
staan.
Met onverholen bewondering keek Jenk naar
het prachtige, slanke dier, dat in 't donkerste
hoekje van z'n hok zat, achter in de hut van
Dandoe-Pant.
,,'t Gaat niet, 't kan niet," zei de oude man
beslist.
,,'k Moet en 'k zal hem hebben," mompelde
Jenk, „al moest ik hem stelen met 't hok er
bij."
„Dandoe," sprak hij luid, „je bent te oud om
hem heelemaal te temmen. Dat speel je nooit
klaar. Kom, geef hem aan mij."
„Jenk Morton" en de stem van den Hindoe
klonk hard „denk er aan, dat je een vreem
de bent. Je woont nu al maanden bij ons, maar
we hebben je nooit gevraagd waarom. Meen
echter niet, dat we dom zijn. Gedraag je als
gast. M'n luipaard Nadir is heilig. En de blan
ken zijn onrein. We weten niet, Morton, waar
om je hier bent en de steden ontloopt. Vraag
dus niet meer."
Jenk Morton verwijderde zich, maar met de
woede in 't hart. Hij zou zich wreken.
Twee dagen daarna werd de oude Dandoe-
Pant gevonden, met doorstoken hart. De kooi
van den luipaard stond leeg in een hoek van
de hut. De fakirs kwamen, lichtten Dandoe's
oogleden op en keken in de levenlooze oogen.
„Dat heeft een blanke gedaan," luidde hun
conclusie.
De inlanders gingen op zoek naar Jenk
Morton. Maar hoe ze ook zochten, Jenk was
niet te vinden. Hij woonde mijlen ver in 't
bosch van Roemi, in een rotskloof, eens bij toe
val op jacht ontdekt. Hij woonde daar met z'n
luipaard als een banneling. De heele streek
wist, wie de moordenaar van Dandoe-Pant was,
en Jenk wist, dat die moord hem nooit ver
geven zou worden. Daarom besloot hij in de
wildernis te blijven.
Ruim een jaar ging voorbij. In den laatsten
tijd kwamen de inlanders tot de ontdekking,
dat er groote verwoestingen in hun kudden
werden aangericht. In 't uitgestrekte bosch van
Roemi huisde een luipaard, die 's nachts om
de kampen der herders kwam sluipen en de
mooiste dieren wegsleurde, 't Was een pracht-
dier, die luipaard, nog jong, maar sterk als een
tijger. Voor de menschen was hij niet bang.
Soms bleef hij wekenlang Weg, maar kort daar
na verdween er weer een aantal schapen en
geiten.
De herders hadden raad gevraagd bij den
fakir Nana-Hamoe. Die had gezegd, dat de lui
paard een heilig dier was en dat hem geen leed
mocht geschieden. Daarom verzamelden de
herders nu, als de nacht aanbrak, hun kudden
tusschen hooge doornenhagen en legden groote
vuren aan. Maar Nadir was niet bang voor 't
vuur en met gemak sprong hij met z'n lenig
lang lichaam over de haag.
Intusschen leefde Jenk Morton stil en ver
wilderd in z'n rotskloof. Z'n haren en z'n balrd
waren lang en borstelig geworden; z'n kleeren
gescheurd en half versleten.
Op een avond zat hij bij z'n vuur in gepeins
verzonken. Eensklaps schoof, geruischloos de
luipaard binnen. Hij droeg een jonge geit in z'n
muil.
„Zoo ben je daar weer, Nadir?" vroeg Jenk,
als sprak hij tot een mensch. „En breng je
weer wat mee? Heel knap van je hoor!"
Nadir liet z'n prooi voor de voeten van'Mor
ton vallen en wreef met z'n rug langs diens
arm. Daarna ging hij dicht bij 't vuur liggen en
wachtte totdat Jenk den buit zou verdeelen:
een deel voor zich zelf en de rest voor Nadir.
Boven 't vuur was een soort spit, waarop het
vleesch gebraden werd.
Na den maaltijd wierp de banneling wat hout
op 't vuur en ging slapen, vlak naast den lui
paard. Soms werd hij wakker door den heeten
adem van het roofdier, dat langs z'n gezicht
streek. Dan zag hij in den geopenden muil met
de scherpe, blanke tanden en de likkende tong.
Hij streelde Nadir dan over den gladden, ron
den kop en beval hem te gaan slapen.
Op een avond zat Morton op Nadir te wach
ten. Het vuur brandde zachtjes aan z n voeten.
De rotskloof werd door de maan beschenen; in
het woud was het stil. Hij zag of hoorde niets
van den luipaard, 't Is tijd, dat hij komt,
dacht de man.
't Werd steeds later. Morton was al een paar
keer 't bosch ingeloopen en had gefloten. Ein
delijk had hij zich maar te slapen gelegd.^
Eensklaps bra-
ken er een paar
h?jklaaef wakker. luipaard VÜ71 j
IIMIIIIIIIIIMIIIIIMIMIHIIIIIMIMMIUIIIM»
donkers met zich
mee tot bij het
vuur en ging er naast liggen. Morton riep lief-
koozend- z'n naam, maar de luipaard kwam niet.
Dat was vreemd. Langzaam stond de man op
en schrok. Daar lag een lijk, een kleine gestalte,
de gestalte van een mensch, en zacht brom
mend lag de luipaard er naast.
Woede en angst maakten zich meester van
den woudbewoner. „Wat heb je gedaan, Nadir?
Wat heb je gedaan?"
Maar z'n steïn klonk onbeheerscht en miste
z'n gewonen invloed. Het dier werd zenuwacntig
en onrustig. Nu greep Jenk een zwaar, bran
dend stuk hout en naderde langzaam den lui
paard. Deze kromde den rug, zwiepte met z'n
staart en keek hem met z'n vurige oogen strak
aan, ais gereed tot den sprong.
In een oogwenk overzag de man 't gevaar
lijke van z'n toestand. Door 't drinken van
menschenbloed had Nadir z'n ontzag voor den
mensch verloren. Hij wierp het stuk hout terug
in 't vuur en keek het roofdier strak aan.
„Je bent braaf, Nadir; je hebt je goed ge
houden," sprak hij kalmeerend.
Maar tot z'n ontzetting zag Morton, dat z'n
toespraak zoo goed als geen uitwerking had.
Hij begreep: z'n heerschappij over z'n luipaard
had hij verloren.
„Nadir" en z'n stem klonk nu bevelend
„ga op jacht."
De luipaard kromp ineen, draaide een paar
maal z'n kop heen en weer, keerde zich om
en verdween met een sprong in 't donkere
bosch.
Uitgeput liet Jenk Morton zich op z'n bla-
renbed neervallen. Na eenigen tijd viel hij in
een onrustigen slaap.
Een uur na middernacht werd hij wakker,
door een drukking op z'n borst. Hij opende
z'n oogen en keek in Nadir's geopenden, roo-
den muil. De warme adem van het roofdier
sloeg hem in 't gezicht. Hij wilde schreeuwen,
maar kon niet. Hij zag de witte, scherpe tan
den, de vurige bloeddorstige oogen. Hij wilde
het dier toespreken, maar z'n tong was als
vastgekleefd aan z'n verhemelte. Voor Mor
ton's verbeelding nam Nadir's kop de gedaante
aan van 't oude gerimpelde gezicht van den
vermoorden Hindoe.
„Dandoe-Pant," stamelde hij.
De strijd tusschen den luipaard en den man
duurde geen halve minuut.
Laat in den middag van den volgenden dag,
vonden de Hindoes het verscheurde lijk van
Jenk Morton. Toen Nadir den avond te voren
den kleinen Belpoer besprongen en geroofd
had, hadden zev het spoor van den luipaard
met hun honden gevolgd zoo waren ze in
de rotskloof gekomen, waar ze beide lijken
herkenden: dat van Belpoer en van den blan
ken man, Jenk Morton, die den ouden Dandoe-
Pant vermoord had.
En dat deed ze ook. Alles was goed. De meester keek er ook
verbaasd van op. „Zie je wel, dat je het wist," zei Marie tegen
haar buurvrouw, Annie. „Weineen kind," antwoordde deze, „fk
heb geen mond open gedaan. „Ba, zei Marietje, wat ben je toch
een jokkebrok, ik heb het toch heel duidelijk gehoord dat je
me voor zei."
Stan zat stilletjes te lachen, hij wist natuurlijk wel beter. Hij
ging tusschen de beide meisjes staan en zei: „Toe, wordt nu
weer goed. „Elk der meisjes dacht dat de ander het zei, en ze
keken elkander weer vriendelijk aan. „We wisten het allerbei
hè," zei Marietje toegeeflijk en Annie beaamde het.
Stan keek intusschen eens rond en hij liet zich op den
grond glijden. Hij had een onbedwingbare^ lust om kattekwaad
uit te halen. Een der jongens had zijn zakdoek half uit zijn
zak hangen en Stan trok die er heelemaal uit. De jongen dacht
dat zijn achterbuurman het deed en begon ruziek te maken, waar
echter gauw een einde kwam toen de meester zich ermee be
moeide.
28—31 Aug. Jonge Werkman.
31 Aug.—3 Sept. Dienstplichtigen.
47 Sept. Geldrop.
710 Sept. Abituriënten II.
1114 Sept. St. Stephanus, Oii.V. Geb., Chr.
Kon.; O.B.
1417 St. Vincentius Eindhoven.
1821 Sept. St. Josephsgezellen Nijmegen.
2528 Sept. Middenstand.
2—5 Oct. H.H. Deftigen stand I.
58 R. K. Spoor-Tranrw. Bond St. RaphaëL
912 Oct. H.H. Deftigen stand II.
13—16 Oct. Hoogste klassen Canisiuscollege.
2023 Oct. Hoogste klassen R.K.H.B.S. Arn
hem.
2730 Aug. „Jonge Werkman".
58 Sept. H.H. Middenstand.
811 Sept. Hoogste Klasse St. Od. Lyceum;
St. Joris en R.K.H.B.S. te Helmond.
1215 Sept. H.H. Middenstand.
16—19 Sept. Hoogeschool- en Universiteits
studenten.
2023 Sept. Dienstplichtigen, die in de maan
den Sept., Oct., Nov. of Dec. moeten opkomen.
2528 Sept. A.R.K. Werkgeversvereeniging.
29 Sept.—2 Oct. Hoogste Klasse Aloysius-Col-
lege.
AT T U A op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen C *7 ttfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 *7^0 m blJ een ongeval met p 2RO." rvwr*
I III Q ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vv» verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen A I uv» doodelijken afloop TOei OI
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
17
„Zou u mij dan uw eersten vrijen middag
billen afstaan?" vroeg George. „Wij zouden mor
genavond naar den schouwburg kunnen gaan,
ten zij die bijzonder begenadigde Mr. Thorburn
teij vóór is geweest!"
„Wij hebben maar éénen avond vóór het bal,
ter George. Maar misschien zouden wij morgen
rit langs het strand kunnen maken, of
"tetenshuis kunnen lunchen."
Uit vond George een ware uitkomst. Hij nam
"te de leiding van het heele uitstapje op zich
h zou zorgen voor een rijtuigje met twee paar-
JJeh' waarmee hij de dames om zes uur weer
6ilig en wel zou afzetten bij Mrs. Gilbert aan
aUis.
Rij had nog gehoopt, dat „tante Fanny" hem
dineeren had gevraagd, maar dat was niet
"teo. Dus nam hij afscheid en zei tegen Evelyn:
„Ik zal zorgen, dat ik vanavond naast u kom
«itten."
.-■.Konden jullie het goed vinden met Mrs.
thorburn?" vroeg Mrs. Gilbert, toen ze weer
"■"een waren.
„Ik mag haar heel graag," zei Mary. „Zij ziet
v onbegrijpelijk jong uitl"
Evèlyn zei niets. In stilte vroeg zij zich af,
waarom zij eigenlijk zoo'n sterke antipathie
voelde voor de moeder van Roger. Zou ze soms
jaloersch wezen op zijn moeder?
„Wat zou het toch veel gemakkelijker zijn, als
hij in het geheel geen familie had!" dacht zij.
„Als wij dicht bij haar moeten wonen, dan zal
zij zeker verwachten, dat ik mij in alles door
haar zal laten leiden!"
„Ik had u haast opgegeven," riep Sir George,
terwijl hij afschoot op het gezelschapje van Mrs.
Gilbert van achter een van de pilaren in de
voorhal van de Town Hall.
„Toch zijn we juist vroeg," luidde het ant
woord. ,,'t Is nog geen half acht."
Mrs. Gilbert liep door met Mary en liet Evelyn
volgen met George.
„Wat hebt u gedaan met dien onmisbaren
Mr. Thorburn?" vroeg hij.
„Ik dacht, dat u gezegd had, dat hij van
avond ook van de partij zou zijn."
Evelyn wierp hem een minachtenden blik toe,
maar verwaardigde zich niet te antwoorden.
Hij ging achter haar zitten op het balkon en
zei:
„Geen honderd Thorbums kunnen mij van
hier verdrijven; dus als hij zich nu vertoont,
dan zal hij zich tevreden moeten stellen met het
gezelschap van Mrs. Gilbert en uw zuster en dan
mag hij zich nog heel gelukkig achten."
De dames en Mary praatten met kennissen,
die op de rij vóór haar zaten; Sir George voelde
zich nagenoeg alleen met Evelyn en fluisterde:
mAIs ik had geweten, dat ik maar zoo weinig
aan u zou hebben, nu ik hier in de stad ben,
dan zou ik al een week geleden naar Engeland
zijn gegaan!"
„Ik zie eigenlijk niet in, waarom u nü niet
zou gaan!"
„Niét? Dan zal ik u dit eens ronduit ver
tellen."
„Neen, dank u. Dit onderwerp interesseert mij
niet voldoende."
Intusschen voelde Evelyn duidelijk, dat zij te
eeniger tijd tóch voor het feit zou staan van
een keuze tusschen Roger Thorburn en Sir
George Illingworth. Zij had gedacht, dat haar
besluit ten opzichte van die twee onherroepelijk
vast stond; maar het ten tooneele verschijnen
van een mogelijke schoonmoeder had dit weer
aan het wankelen gebracht.
Op dit oogenblik, toen de verzoeking haar het
sterkst werd, en zij .zich het meest uitlokkend
voorstelde, wét zij er wel bij winnen zou, als
zij haar gevoelens geweld aandeed, zag ze uit het
gangetje, dat naar het balkon leidde, Roger naar
haar toe komen. Hij overhandigde haar een
briefje en bijna onmiddellijk keerde hij terug.
En geen acht slaande op George's verwoeden
blik, vouwde zij het briefje open en las de
enkele in der haast met potlood geschreven
regels:
„Moeder is vanavond zeer onwel. Ik kan dus
niet blijven voor het concert, maar ik beloof je,
dat ik morgen een oogenblik zal weten te vinden,
om b\j je te komen.
ROGER THORBURN."
Evelyn voelde ineens berouw over de gedach
ten, die haar hadden vervuld, toen Roger haar
het briefje had gegeven. En zoo zichtbaar ont
roerde zij, dat zij er een oogenblik zeer bleek
en ontdaan uitzag, wat George aanleiding gaf,
om te zeggen:
„U voelt zich zeker niet goed. Laat ik u even
op den frisschen corridor brengen."
„O, 't is niéts!" zei ze lachend. „Maar ik ben
zóó'n buitenkind geworden, dat enkel het zien
van een volle zaal mij al benauwd maakt."
„Denkt u, dat u mij maar van alles kunt wijs
maken?" vroeg hij ongeloovig.
Mrs. Gilbert wenkte hen, om stil te zijn, daar
de orchestmeester al eens met zijn stok had
getikt.
Zóó zeer onder den indruk van de schoone ver
tolking van het klassieke programma, was
Evelyn, dat zij onwillekeurig bij het wegsterven
van de laatste tonen tot de anderen fluisterde:
„Niet spreken! Toe, praat als 't je blieft niét
tegen mij!"
Maar reeds maakte het publiek aanstalten om
de zaal te verlaten en daarmee was de stemming
verbroken.
Toen haar tante en zuster merkten, dat Evelyn
zoo stil was, besloten zij daaruit, dat zij het
zich zóó zeer had aangetrokken, dat Roger niet
op het concert had kunnen zijn en dit stelde
haar in zóó verre gerust, daar zij juist getwijfeld
hadden aan Evelyns gevoelens.
Toen dien volgenden ochtend het rijtuig voor
da deur van het huis van Mrs. Gilbert stil hield,
stonden Mary en Evelyn al klaar.
„Evelyn," zei Mary. „Ik kan het niet langer
aanzien, dat je dien armen jongen in zoo'n ver
keerden waan brengt. Als jij hemzelf niet vertelt
van Thorburn, dan zal ik het doen."
„Wat wil je hem dan vertellen?"
„Wel, dat je verloofd bent."
„Maar dat is niet waar!"
„Evelyn, je meent toch niet, dat je gebroken
hebt met Mr. Thorburn."
„Neen, zeker niet. Hij heeft mij gevraagd, hem
te trouwen en vader wil niet, dat ik mij verloof
gedurende een jaar, of liever gedurende acht
maanden, zooals het nu geworden is. Zóó is de
stand van zaken, en, zoo noodig, ben ik bereid,
dit aan Sir George Illingworth mee te deelen;
maar voor het oogenblik acht ik het nog te voor
barig, om daarmee te voorschijn te komen. Je
zou er dus geen goed aan doen, om tusschen
beide te treden."
„Maar je zet zooveel op het spel, Evelyn, als
je jezelf nu misleidt, dan verwoest je het geluk
van drie!"
„Meisjes, komen jullie nu eindelijk?" riep
Mrs. Gilbert, „anders gaan Sir George en ik
maar alleen!"
HOOFDSTUK XIV
Mary's aanmaning was toch niet zonder uit
werking gebleven, want Evelyn wilde bij voor
beeld geen enkelen keer met Sir George alleen
wezen. Toch deed ze haar best, heel vroolijk
en aardig te zijn, waartoe ook het weer in niet
geringe mate meewerkte. Het was heerlijk op
het strand; de zeelucht was prikkelend en Sir/
George had gezorgd voor een uitstonde
lunch, die in de buitenlucht gebruikt wrd.
George deed zijn best, om tevreden te zijn
over den dag, maar toen ze bij het terugkeeren
Roger in den voortuin zagen staan, hen opwach
tend, was ineens weer zijn jalouzie gewekt en
zag hij met leede oogen, hoe Thorburn de dames
uit het rijtuigje hielp, terwijl hij op inmg-
teleurgestelden toon vroeg:
„Zal ik je nu niet zien vóór morgenavond?"
„Ik denk het niet," antwoordde Mrs. Gilbert.
„De meisjes moeten den heelen dag wat rust
nemen, om frisch te zijn voor het bal."
George keek naar Roger met vernietigenden
blik, vatte de leidsels en legde de zweep over de
paarden, waarna hij in een wolk van stof ver
dween.
Toen Evelyn naar haar kamer ging, om haar
goed af te leggen, voelde zij zich zeer opgewon
den, want ze begreep, dat er nu toch een span
nend onderhoud zou volgen.
Met het onschuldigste gezicht van de wereld
trad zij den salon binnen en vroeg naar de ge
zondheid van zijn moeder. Toen ze daarop een
bevredigend antwoord had gekregen, sprak ze
met eenige warmte:
„Ik voel mij wel wat schuldig jegens haar,
want, toen zij hier een bezoek bracht, was ik
niet in een best humeur."
Hij glimlachte en zei:
„Als je elkaar op de teenen getrapt hebt, dan
zal je het elkaar nu wel vergeven hebben, niet
waar?"
(Wordt vervolgd.)