HE H <Ketveb&aal van den dag De avonturen van Stan en Fol Papyrus-dokter PLICHT en 1 «rffirrfl Pygmeeën GELUK WOENSDAG 25 AUGUSTUS 1937 Kunst van restauratie Geen paradijs Van boekbindersleerling tot doctor honoris causa en hoofdconservator De erkenning ÉË1 Een „menschenreservaat" in Zuid-Afrika ST-Ktf"!* I Dandoe-Pant kETRAITEN oEsO Manresa te Venlo Loyola te Vught Naar het ^ncelsch T De beroemde conservator van geschriften en directeur van het bureau van het Berlijnsche Rijksmuseumbeheer, Dr. Hugo Ibscher, heeft oud-Egyptische papyrusmanuscripten gerestau- teerd. Honderden werken, die nimmer kunnen borden vervangen, zijn hierdoor voor onder gang behoed. De loopbaan van Dr. Ibscher begon als boek- oindersleerling. Thans is hij doctor honoris cau sa en hoofdconservator, die zijns gelijke niet oeeft in de kunst van restauratie. Twee jaar kleden kreeg Dr. Ibscher een bijzonder ver kerende opdracht, toen bij een Bach-Tentoon- 'telling in de Pruisische Staats-Bibliotheek te Serlijn, ter gelegenheid van den 250en geboorte dag van den musicus, bleek, dat de meeste mu- Kiekbladen van den componist aan een vemiéu. teing toe waren. Hier en daar was het papier vargeeld, er zaten gaten in en zij waren ondui delijk geworden. Sommige noten waren zelfs tetaal onleesbaar geworden en daardoor ver eerden vele prachtige composities, zooals de beroemde „Mattheus-Passion" en verschillende bissen, fuga en cantaten, in gevaar. Door zich er met veel geduld op toe te leggen en geen teoeite te sparen, heeft dr. Ibscher deze werken Brootendeels weten te herstellen. „De oorzaak van het verval dier manuscrip ten", aldus de conservator, „is het z.g. „inktbe- berf. Terwijl men tot de 5e eeuw gewoonlijk met kleurstof schreef, gebruikte men na dien tijd ben inkt van galnoten en ijzer in allerlei ver- Schillende samenstellingen, waarvan de vernie lende invloeden zelfs bij het sterkste perkament te merken waren. Daardoor zijn werken, die uit be vroegste tijden stammen, dikwijls beter be baard gebleven, dan de manuscripten, die veel later zijn ontstaan. Ook een mengsel van vloei stof en roet of verkoolde bladeren gaf een bruik bare inktsoort en zelfs bloed heeft men ge bruikt als schrijfmateriaal. Rijksoorkonden zijn al bewaard van af het jaar 777, maar de eerste Pauselijke oorkonde stamt merkwaardigerwijze eerst uit het jaar 1014, daar de beschikkingen bc verordeningen van den Paus tot dat tijdstip lammer genoeg slechts op een papiersoort wer- ben geschreven, welke zeer vergankelijk is." Het restaureeren van papyrus-geschriften en bet ontcijferen daarvan is een specialiteit van br. Ibscher, waardoor de wetenschap aan dezen Beleerde de meest waardevolle ophelderingen °ver de geschiedenis te danken heeft. Reeds de oude Egyptenaren hebben, zooals be. bend, het merg van de papyrusplant, waaruit kruisgewijs over elkaar gelegde dunne strooken berden gesneden, gebruikt als schrijfmateriaal. Ook heeft men toen de doode lichamen, alvo- tens zij werden bijgezet, omwonden met linnen «h met aan elkander geplakte strooken papy- rüs, waarvan de bovenste lagen bont geschil berd werden. In den loop der duizenden jaren K'jn deze omhulsels van de mummies een com pacte massa geworden, waarvan de oorspronke lijke aard niet meer te onderscheiden is. Aan br. Ibscher is het gelukt de reepen van elkaar tes te maken en de daarop gevonden teekens te °htcijferen. De wetenschap kreeg hierdoor een soort !*rant" van het oude Egypte in handen, die een te zicht gaf in het toenmalige cultureele en gees telijke leven. Bovendien heeft dr. Ibscher in tal- teoze gevallen aan de papyrusrollen zelf zijn kundigheid in het herstellen bewezen. Hij heeft biet alleen de in Egypte gevonden oudste deelen van den Bijbel uit de tweede eeuw na Christus' Geboorte gered, maar ook het in de z.g. hiërati- ®che papieren uit 1700 vóór Christus' Geboorte bewaarde Droomboek en het in het graf van Ramses II ontdekte oudste drama ter wereld. Relaas kon Dr. Ibscher toen pas te laat naar bet graf komen, zoodat een groot deel van deze Eigenaardige bibliotheek, die in een diepe tehacht van het koningsgraf verborgen lag en uit; 25 papyrusrollen bestond, door een ondeskundige behandeling werd bedorven. Wel werden den Beleerde, behalve de „Avesta" te Kopenhagen, be „Codex Argenteus" in Upsala en andere hand written, die niet te vervangen zijn, ook de in Keven banden ingebonden Geloofsbelijdenis van tezamen 3500 bladen, uit het jaar 215 na Chr. van den religie-stichter Mani, tijdig toever trouwd om te worden hersteld. Hiervoor waren ü'el twintig jaren noodig, omdat de papyrus- Strooken, die in het graf van den aanhanger van de Manichaeër-secte gevonden zijn, voor teover ze met de lucht in aanraking kwamen, tot pulver in elkaar gevallen en haast niet meer te ontcijferen waren. Doch een deel ervan is toch nog, dank zij een deskundige behandeling, tetact gebleven. I Welke methoden worden er toegepast om bergelijke kostbare werken voor den ondergang te behoeden? „In een tijd van maanden, soms jarenlang," aldus Dr. Ibscher, „worden uit tal- j°oze kleine snippers papier, met behulp van de Bhemie en de microchemie de losse deelen weer Ban elkaar gezet. Om kleine beschadigde plaat- ?en te herstellen, wordt fijn Japansch papier ge bruikt en om geheele bladzijden te restaureeren, sterke chiffonzijde. Leemten in een handschrift vUlt men aan naar den aard der beschadiging; teeestal kan gelatine hier goede diensten bewij. zen. Als plakmiddel dient gewoonlijk stijfsel. Steeds echter moet erbij worden gedacht aan overdrijving van de herstelling, opdat het ma nuscript of de papyrus er niet als een verval- sching gaat uitzien. Verbeteringen en aanvul lingen blijven dus binnen de grenzen van het noodzakelijkste. Voor leekenoogen mag de her stelling niet dadelijk zijn op te merken; des kundigen zijn natuurlijk in de geheimen van het vak ingewijd. Vandaar, dat wij ook met de grootste zorg te werk gaan en het herstellen van een eeuwenoud stukje papier kost ons dik wijls maandenlang werk. Doch zoolang het de moeite van den arbeid waard is, valt het werk mij niet te zwaar." Tot dusver heeft Het Volksdagblad (voorheen Tribune) den arbeiders van het simplisme, die geloofden in het tweemaal twee van communisme en geluk, Sovjet-Rusland als het Paradijs voorgetoo- verd. Ieder jaar stegen er de loonen, fa brieken en steden rezen er uit den grond en rendeerden rijkelijk. Er waren ter wille van de revolutie eenige honderdduizenden men- schen doodgeschoten en ook tegenwoordig moesten nu en dan nog reactionnair te gen den muur, maar de Vijfjarenplannen waren geslaagd, de menschen in Rusland leefden vrijer en welvarender dan ergens in Europa of de wereld,het arbeiders-Para dijs was bereikt. En de Tribune-Volksdag blad en de bij den neus rondgeleide Hol- landsche communisten, die van een kort reisje uit dit Paradijs terugkeerden, zongen het propaganda-liedje voort. Maar nu meer zakelijke bezoekers als de Fransche ex-communist Gide de feiten en cijfers van de schandelijk lage loonen, de barbaarsche terreur, de mislukte Vijfja ren-plannen en de wildebeesten-manieren in den Sovjetstaat hebben onthuld, erkent de Hollandsche advocatuur van Stalin, dat inderdaad de roode Unie „geen paradijs" is: De Sowjet-Unie is het land, dat het eerst, en onder ontzaglijke moeilijkheden, het kapitalisme overwonnen heeft, en het socia lisme opbouwt. Er is reeds ongelooflijk veel gedaan voor de uitbreiding van de produc tie-krachten en de verhooging van de cul tuur en voor het levensgeluk van de tal- looze volkeren, die een zesde deel van de wereld bewonen, en die nog slechts twintig jaar geleden, onder de heerschappij van 't tsarisme, tot de meest achterlijke en onge lukkige ter wereld behoorden. De Sowjet- Unie zet dat werk voort. Maar niemand heeft ooit beweerd, dat dit zonder offers is bereikt, dat alle moei lijkheden al zouden zijn overwonnen, dat de Sowjet-Unie reeds een „paradijs" zou zijn, en dat er verder niets meer te doen zou overblijven. Er is „veel gedaan" voor het volk van Rusland. Maar er werd ook veel gemoord, het werk der terreur is verschrikkelijk ge weest, en ,,de Sovjet-Unie zet dat werk voort." De grenzen worden scherper dan ooit bewaakt, om het „zegt het voort" van de millioenen ongelukkigen tegen te hou den. Maar desondanks is de waarheid door gedrongen; zelfs in de voorstellingen door de roode propaganda verliest de paradijs toestand zijn glans, de hel is een bena ming, die de werkelijkheid juister begint weer te geven. g||i|T Geiten op de weide ziet men zelfs op de internationale tentoonstelling van melkproducten te Berlijn Onlangs werd gemeld, dat een stam der Pygmeeën, het geheimzinnige dwergvolk dat in de oerwouden of op de zandvlakten van Afrika leeft, zich door missionarissen had laten bekee- ren en was overgegaan tot den Katholieken godsdienst. Zoo leeft nu ook de heilsboodschap onder de eeuwige bladerkronen van het zwarte werelddeel, in die vochtige broeikas, waar een Europeaan zoo slecht kan aarden, want de Pyg meeën waarom het hier ging waren boschbewo ners. Ook in de Kalahariwoestijn leven echter pyg meeën, en het is voor hun redding, dat de re geering der Unie van Zuid-Afrika een „men schenreservaat" wil inrichten. De menschen, tot wier bescherming de Zuid- Afrikaansche staat een groot gebied ter beschik king heeft gesteld, behooren, zooals gezegd, tot de Pygmeeënstammen der Kalahariwoestijn. On der Pygmeeën verstaat men dwergvolken of dwergstammen, waarbij de gemiddelde lengte der mannen beneden de 150 centimeter blijft. Het eigenlijke vaderland van de Pygmeeën is Afrika, waar zij op verschillende breedten voor komen. Zeer talrijk zijn zij niet meer. Zij leven in betrekkelijk kleine groepen, zonder opper hoofd, van jacht en primitieven landbouw. On danks het feit, dat zij herhaaldelijk met de blanken in aanraking zijn geweest, oefenen zij ook op het oogenblik nog de jacht met pijl en boog uit. Tijdelijk is er een groote wetenschap pelijke strijd om hen ontbrand. Sommigen zagen in de PyflTieeën verkommerde vormen der menschelijke ontwikkeling, anderen waren daar entegen van meening, dat de Pygmeeën een op zichzelf staand ras waren. Beide theorieën laten zich op het oogenblik niet langer verdedigen. Men komt het probleem der Pygmeeën het dichtst nabij, wanneer men de verschillende groepen als onderrassen of als plaatselijke soor ten beschouwt. Hoeveel Pygmeeën er op het oogenblik nog zijn, is moeilijk vast te stellen. Zij zijn buiten gewoon schuw en men moet jarenlang regel matig met hen in aanraking wezen, om hun ver trouwen te kunnen winnen. Twee Afrikaansche regeeringen hebben zich reeds jaren geleden het lot van de Pygmeeën aangetrokken en maat regelen genomen, om hen voor uitsterven te be hoeden. Anderzijds was de Belgische regeering in het begin van het vorig jaar genoodzaakt tegen de in den Belgischen Congo wonende Pyg meeën op te treden, toen bleek, dat zij den zeer zeldzamen okapi dreigden uit te roeien, wijl deze bijzondere soort giraffe zich gemakkelijk door hen liet verschalken. De Belgische regeering verbood het schieten van okapi's, een dier, dat slechts in weinige Europeesche dierentuinen ver-: tegenwoordigd is, maar was natuurlijk ander zijds verplicht, nu ook de menschen onder haar bescherming te nemen, opdat deze niet van honger zouden omkomen. In een dergelijke situatie bevindt zich de regeering van de Unie van Zuid-Afrika, echter met dit verschil, dat zij nimmer dieren tegen de Pygmeeën behoeft te beschermen. Haar maatregelen hebben uitsluitend betrekking op de resten der Pygmeeënstammen, welke in de Ka lahariwoestijn wonen en zeker geheel zullen uit sterven, indien zij niet spoedig geholpen worden. Reeds spoedig na den overgang van de beide vroegere boerenrepublieken naar de Unie van Zuid-Afrika zond de regeering den bekenden geleerde dr. Charles Bain tot een onderzoek naar de Kalahariwoestijn. Deze ligt slechts weinige dagreizen van de stad Johannesburg verwijderd, in het Noord-Westen van het land, en vormt de meest echte woestijn, welke men zich kan indenken. Op een van zijn tochten ontdekte dr. Bain leden van een Pygmeeënstam. Het gelukte hem met hen in verbinding te komen en een tijdlang onder hen te leven. Daardoor won hij hun vertrouwen en hij kwam tegelijkertijd tot de overtuiging, dat er voor deze betreurenswaar dige menschen iets moest gebeuren, indien men hen niet wilde laten uitsterven. De staat was daartoe natuurlijk de aangewezen instelling. Tengevolge van water- en zoutgebrek zijn deze Pygmeeën volkomen ondervoed en derhalve zijn zij veel minder tegen het geweld van de natuur opgewassen dan de normale blanke of zwarte in dit gebied. Zij wegen gemiddeld slechts 45 k 50 kilogram en bezitten een buitengewoon zwak ke wervelkolom. Derhalve bewegen zij zich het liefst op handen en voeten. Het verschrikkelijke gebrek aan levensmiddelen dwingt hen tot net eten van spinnen, sprinkhanen, mieren en der gelijk ongedierte. Dikwijls zijn zij verplicht pas geboren kinderen te dooden, wijl zij deze een voudig niet kunnen voeden. Dr. Bain heeft nu aan de regeering voorge steld, den Pygmeeën een nieuwe woonplaats te geven. Zij zullen in een vruchtbare streek aan den rand van de Kalahariwoestijn worden on dergebracht. Om hen met den voor hen nog onbekenden land- en tuinbouw vertrouwd te maken, zullen zij van staatswege een opleiding ontvangen. Opdat het werk op geen enkele wijze gestoord wordt, zal het land der Pygmeeën tot een menschenreservaat worden verklaard. Dr. Bain hoopt, op deze wijze ook de laatste biolo gische en anthropologische vraagstukken der Pygmeeën te kunnen oplossen. Reeds langer dan een uur wendde Jenk Morton al z'n overredingskracht aan, om den ouden Hindoe Dandoe-Pant over te halen hem z'n half getemden luipaard af te staan. Met onverholen bewondering keek Jenk naar het prachtige, slanke dier, dat in 't donkerste hoekje van z'n hok zat, achter in de hut van Dandoe-Pant. ,,'t Gaat niet, 't kan niet," zei de oude man beslist. ,,'k Moet en 'k zal hem hebben," mompelde Jenk, „al moest ik hem stelen met 't hok er bij." „Dandoe," sprak hij luid, „je bent te oud om hem heelemaal te temmen. Dat speel je nooit klaar. Kom, geef hem aan mij." „Jenk Morton" en de stem van den Hindoe klonk hard „denk er aan, dat je een vreem de bent. Je woont nu al maanden bij ons, maar we hebben je nooit gevraagd waarom. Meen echter niet, dat we dom zijn. Gedraag je als gast. M'n luipaard Nadir is heilig. En de blan ken zijn onrein. We weten niet, Morton, waar om je hier bent en de steden ontloopt. Vraag dus niet meer." Jenk Morton verwijderde zich, maar met de woede in 't hart. Hij zou zich wreken. Twee dagen daarna werd de oude Dandoe- Pant gevonden, met doorstoken hart. De kooi van den luipaard stond leeg in een hoek van de hut. De fakirs kwamen, lichtten Dandoe's oogleden op en keken in de levenlooze oogen. „Dat heeft een blanke gedaan," luidde hun conclusie. De inlanders gingen op zoek naar Jenk Morton. Maar hoe ze ook zochten, Jenk was niet te vinden. Hij woonde mijlen ver in 't bosch van Roemi, in een rotskloof, eens bij toe val op jacht ontdekt. Hij woonde daar met z'n luipaard als een banneling. De heele streek wist, wie de moordenaar van Dandoe-Pant was, en Jenk wist, dat die moord hem nooit ver geven zou worden. Daarom besloot hij in de wildernis te blijven. Ruim een jaar ging voorbij. In den laatsten tijd kwamen de inlanders tot de ontdekking, dat er groote verwoestingen in hun kudden werden aangericht. In 't uitgestrekte bosch van Roemi huisde een luipaard, die 's nachts om de kampen der herders kwam sluipen en de mooiste dieren wegsleurde, 't Was een pracht- dier, die luipaard, nog jong, maar sterk als een tijger. Voor de menschen was hij niet bang. Soms bleef hij wekenlang Weg, maar kort daar na verdween er weer een aantal schapen en geiten. De herders hadden raad gevraagd bij den fakir Nana-Hamoe. Die had gezegd, dat de lui paard een heilig dier was en dat hem geen leed mocht geschieden. Daarom verzamelden de herders nu, als de nacht aanbrak, hun kudden tusschen hooge doornenhagen en legden groote vuren aan. Maar Nadir was niet bang voor 't vuur en met gemak sprong hij met z'n lenig lang lichaam over de haag. Intusschen leefde Jenk Morton stil en ver wilderd in z'n rotskloof. Z'n haren en z'n balrd waren lang en borstelig geworden; z'n kleeren gescheurd en half versleten. Op een avond zat hij bij z'n vuur in gepeins verzonken. Eensklaps schoof, geruischloos de luipaard binnen. Hij droeg een jonge geit in z'n muil. „Zoo ben je daar weer, Nadir?" vroeg Jenk, als sprak hij tot een mensch. „En breng je weer wat mee? Heel knap van je hoor!" Nadir liet z'n prooi voor de voeten van'Mor ton vallen en wreef met z'n rug langs diens arm. Daarna ging hij dicht bij 't vuur liggen en wachtte totdat Jenk den buit zou verdeelen: een deel voor zich zelf en de rest voor Nadir. Boven 't vuur was een soort spit, waarop het vleesch gebraden werd. Na den maaltijd wierp de banneling wat hout op 't vuur en ging slapen, vlak naast den lui paard. Soms werd hij wakker door den heeten adem van het roofdier, dat langs z'n gezicht streek. Dan zag hij in den geopenden muil met de scherpe, blanke tanden en de likkende tong. Hij streelde Nadir dan over den gladden, ron den kop en beval hem te gaan slapen. Op een avond zat Morton op Nadir te wach ten. Het vuur brandde zachtjes aan z n voeten. De rotskloof werd door de maan beschenen; in het woud was het stil. Hij zag of hoorde niets van den luipaard, 't Is tijd, dat hij komt, dacht de man. 't Werd steeds later. Morton was al een paar keer 't bosch ingeloopen en had gefloten. Ein delijk had hij zich maar te slapen gelegd.^ Eensklaps bra- ken er een paar h?jklaaef wakker. luipaard VÜ71 j IIMIIIIIIIIIMIIIIIMIMIHIIIIIMIMMIUIIIM» donkers met zich mee tot bij het vuur en ging er naast liggen. Morton riep lief- koozend- z'n naam, maar de luipaard kwam niet. Dat was vreemd. Langzaam stond de man op en schrok. Daar lag een lijk, een kleine gestalte, de gestalte van een mensch, en zacht brom mend lag de luipaard er naast. Woede en angst maakten zich meester van den woudbewoner. „Wat heb je gedaan, Nadir? Wat heb je gedaan?" Maar z'n steïn klonk onbeheerscht en miste z'n gewonen invloed. Het dier werd zenuwacntig en onrustig. Nu greep Jenk een zwaar, bran dend stuk hout en naderde langzaam den lui paard. Deze kromde den rug, zwiepte met z'n staart en keek hem met z'n vurige oogen strak aan, ais gereed tot den sprong. In een oogwenk overzag de man 't gevaar lijke van z'n toestand. Door 't drinken van menschenbloed had Nadir z'n ontzag voor den mensch verloren. Hij wierp het stuk hout terug in 't vuur en keek het roofdier strak aan. „Je bent braaf, Nadir; je hebt je goed ge houden," sprak hij kalmeerend. Maar tot z'n ontzetting zag Morton, dat z'n toespraak zoo goed als geen uitwerking had. Hij begreep: z'n heerschappij over z'n luipaard had hij verloren. „Nadir" en z'n stem klonk nu bevelend „ga op jacht." De luipaard kromp ineen, draaide een paar maal z'n kop heen en weer, keerde zich om en verdween met een sprong in 't donkere bosch. Uitgeput liet Jenk Morton zich op z'n bla- renbed neervallen. Na eenigen tijd viel hij in een onrustigen slaap. Een uur na middernacht werd hij wakker, door een drukking op z'n borst. Hij opende z'n oogen en keek in Nadir's geopenden, roo- den muil. De warme adem van het roofdier sloeg hem in 't gezicht. Hij wilde schreeuwen, maar kon niet. Hij zag de witte, scherpe tan den, de vurige bloeddorstige oogen. Hij wilde het dier toespreken, maar z'n tong was als vastgekleefd aan z'n verhemelte. Voor Mor ton's verbeelding nam Nadir's kop de gedaante aan van 't oude gerimpelde gezicht van den vermoorden Hindoe. „Dandoe-Pant," stamelde hij. De strijd tusschen den luipaard en den man duurde geen halve minuut. Laat in den middag van den volgenden dag, vonden de Hindoes het verscheurde lijk van Jenk Morton. Toen Nadir den avond te voren den kleinen Belpoer besprongen en geroofd had, hadden zev het spoor van den luipaard met hun honden gevolgd zoo waren ze in de rotskloof gekomen, waar ze beide lijken herkenden: dat van Belpoer en van den blan ken man, Jenk Morton, die den ouden Dandoe- Pant vermoord had. En dat deed ze ook. Alles was goed. De meester keek er ook verbaasd van op. „Zie je wel, dat je het wist," zei Marie tegen haar buurvrouw, Annie. „Weineen kind," antwoordde deze, „fk heb geen mond open gedaan. „Ba, zei Marietje, wat ben je toch een jokkebrok, ik heb het toch heel duidelijk gehoord dat je me voor zei." Stan zat stilletjes te lachen, hij wist natuurlijk wel beter. Hij ging tusschen de beide meisjes staan en zei: „Toe, wordt nu weer goed. „Elk der meisjes dacht dat de ander het zei, en ze keken elkander weer vriendelijk aan. „We wisten het allerbei hè," zei Marietje toegeeflijk en Annie beaamde het. Stan keek intusschen eens rond en hij liet zich op den grond glijden. Hij had een onbedwingbare^ lust om kattekwaad uit te halen. Een der jongens had zijn zakdoek half uit zijn zak hangen en Stan trok die er heelemaal uit. De jongen dacht dat zijn achterbuurman het deed en begon ruziek te maken, waar echter gauw een einde kwam toen de meester zich ermee be moeide. 28—31 Aug. Jonge Werkman. 31 Aug.—3 Sept. Dienstplichtigen. 47 Sept. Geldrop. 710 Sept. Abituriënten II. 1114 Sept. St. Stephanus, Oii.V. Geb., Chr. Kon.; O.B. 1417 St. Vincentius Eindhoven. 1821 Sept. St. Josephsgezellen Nijmegen. 2528 Sept. Middenstand. 2—5 Oct. H.H. Deftigen stand I. 58 R. K. Spoor-Tranrw. Bond St. RaphaëL 912 Oct. H.H. Deftigen stand II. 13—16 Oct. Hoogste klassen Canisiuscollege. 2023 Oct. Hoogste klassen R.K.H.B.S. Arn hem. 2730 Aug. „Jonge Werkman". 58 Sept. H.H. Middenstand. 811 Sept. Hoogste Klasse St. Od. Lyceum; St. Joris en R.K.H.B.S. te Helmond. 1215 Sept. H.H. Middenstand. 16—19 Sept. Hoogeschool- en Universiteits studenten. 2023 Sept. Dienstplichtigen, die in de maan den Sept., Oct., Nov. of Dec. moeten opkomen. 2528 Sept. A.R.K. Werkgeversvereeniging. 29 Sept.—2 Oct. Hoogste Klasse Aloysius-Col- lege. AT T U A op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen C *7 ttfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 *7^0 m blJ een ongeval met p 2RO." rvwr* I III Q ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vv» verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen A I uv» doodelijken afloop TOei OI AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 17 „Zou u mij dan uw eersten vrijen middag billen afstaan?" vroeg George. „Wij zouden mor genavond naar den schouwburg kunnen gaan, ten zij die bijzonder begenadigde Mr. Thorburn teij vóór is geweest!" „Wij hebben maar éénen avond vóór het bal, ter George. Maar misschien zouden wij morgen rit langs het strand kunnen maken, of "tetenshuis kunnen lunchen." Uit vond George een ware uitkomst. Hij nam "te de leiding van het heele uitstapje op zich h zou zorgen voor een rijtuigje met twee paar- JJeh' waarmee hij de dames om zes uur weer 6ilig en wel zou afzetten bij Mrs. Gilbert aan aUis. Rij had nog gehoopt, dat „tante Fanny" hem dineeren had gevraagd, maar dat was niet "teo. Dus nam hij afscheid en zei tegen Evelyn: „Ik zal zorgen, dat ik vanavond naast u kom «itten." .-■.Konden jullie het goed vinden met Mrs. thorburn?" vroeg Mrs. Gilbert, toen ze weer "■"een waren. „Ik mag haar heel graag," zei Mary. „Zij ziet v onbegrijpelijk jong uitl" Evèlyn zei niets. In stilte vroeg zij zich af, waarom zij eigenlijk zoo'n sterke antipathie voelde voor de moeder van Roger. Zou ze soms jaloersch wezen op zijn moeder? „Wat zou het toch veel gemakkelijker zijn, als hij in het geheel geen familie had!" dacht zij. „Als wij dicht bij haar moeten wonen, dan zal zij zeker verwachten, dat ik mij in alles door haar zal laten leiden!" „Ik had u haast opgegeven," riep Sir George, terwijl hij afschoot op het gezelschapje van Mrs. Gilbert van achter een van de pilaren in de voorhal van de Town Hall. „Toch zijn we juist vroeg," luidde het ant woord. ,,'t Is nog geen half acht." Mrs. Gilbert liep door met Mary en liet Evelyn volgen met George. „Wat hebt u gedaan met dien onmisbaren Mr. Thorburn?" vroeg hij. „Ik dacht, dat u gezegd had, dat hij van avond ook van de partij zou zijn." Evelyn wierp hem een minachtenden blik toe, maar verwaardigde zich niet te antwoorden. Hij ging achter haar zitten op het balkon en zei: „Geen honderd Thorbums kunnen mij van hier verdrijven; dus als hij zich nu vertoont, dan zal hij zich tevreden moeten stellen met het gezelschap van Mrs. Gilbert en uw zuster en dan mag hij zich nog heel gelukkig achten." De dames en Mary praatten met kennissen, die op de rij vóór haar zaten; Sir George voelde zich nagenoeg alleen met Evelyn en fluisterde: mAIs ik had geweten, dat ik maar zoo weinig aan u zou hebben, nu ik hier in de stad ben, dan zou ik al een week geleden naar Engeland zijn gegaan!" „Ik zie eigenlijk niet in, waarom u nü niet zou gaan!" „Niét? Dan zal ik u dit eens ronduit ver tellen." „Neen, dank u. Dit onderwerp interesseert mij niet voldoende." Intusschen voelde Evelyn duidelijk, dat zij te eeniger tijd tóch voor het feit zou staan van een keuze tusschen Roger Thorburn en Sir George Illingworth. Zij had gedacht, dat haar besluit ten opzichte van die twee onherroepelijk vast stond; maar het ten tooneele verschijnen van een mogelijke schoonmoeder had dit weer aan het wankelen gebracht. Op dit oogenblik, toen de verzoeking haar het sterkst werd, en zij .zich het meest uitlokkend voorstelde, wét zij er wel bij winnen zou, als zij haar gevoelens geweld aandeed, zag ze uit het gangetje, dat naar het balkon leidde, Roger naar haar toe komen. Hij overhandigde haar een briefje en bijna onmiddellijk keerde hij terug. En geen acht slaande op George's verwoeden blik, vouwde zij het briefje open en las de enkele in der haast met potlood geschreven regels: „Moeder is vanavond zeer onwel. Ik kan dus niet blijven voor het concert, maar ik beloof je, dat ik morgen een oogenblik zal weten te vinden, om b\j je te komen. ROGER THORBURN." Evelyn voelde ineens berouw over de gedach ten, die haar hadden vervuld, toen Roger haar het briefje had gegeven. En zoo zichtbaar ont roerde zij, dat zij er een oogenblik zeer bleek en ontdaan uitzag, wat George aanleiding gaf, om te zeggen: „U voelt zich zeker niet goed. Laat ik u even op den frisschen corridor brengen." „O, 't is niéts!" zei ze lachend. „Maar ik ben zóó'n buitenkind geworden, dat enkel het zien van een volle zaal mij al benauwd maakt." „Denkt u, dat u mij maar van alles kunt wijs maken?" vroeg hij ongeloovig. Mrs. Gilbert wenkte hen, om stil te zijn, daar de orchestmeester al eens met zijn stok had getikt. Zóó zeer onder den indruk van de schoone ver tolking van het klassieke programma, was Evelyn, dat zij onwillekeurig bij het wegsterven van de laatste tonen tot de anderen fluisterde: „Niet spreken! Toe, praat als 't je blieft niét tegen mij!" Maar reeds maakte het publiek aanstalten om de zaal te verlaten en daarmee was de stemming verbroken. Toen haar tante en zuster merkten, dat Evelyn zoo stil was, besloten zij daaruit, dat zij het zich zóó zeer had aangetrokken, dat Roger niet op het concert had kunnen zijn en dit stelde haar in zóó verre gerust, daar zij juist getwijfeld hadden aan Evelyns gevoelens. Toen dien volgenden ochtend het rijtuig voor da deur van het huis van Mrs. Gilbert stil hield, stonden Mary en Evelyn al klaar. „Evelyn," zei Mary. „Ik kan het niet langer aanzien, dat je dien armen jongen in zoo'n ver keerden waan brengt. Als jij hemzelf niet vertelt van Thorburn, dan zal ik het doen." „Wat wil je hem dan vertellen?" „Wel, dat je verloofd bent." „Maar dat is niet waar!" „Evelyn, je meent toch niet, dat je gebroken hebt met Mr. Thorburn." „Neen, zeker niet. Hij heeft mij gevraagd, hem te trouwen en vader wil niet, dat ik mij verloof gedurende een jaar, of liever gedurende acht maanden, zooals het nu geworden is. Zóó is de stand van zaken, en, zoo noodig, ben ik bereid, dit aan Sir George Illingworth mee te deelen; maar voor het oogenblik acht ik het nog te voor barig, om daarmee te voorschijn te komen. Je zou er dus geen goed aan doen, om tusschen beide te treden." „Maar je zet zooveel op het spel, Evelyn, als je jezelf nu misleidt, dan verwoest je het geluk van drie!" „Meisjes, komen jullie nu eindelijk?" riep Mrs. Gilbert, „anders gaan Sir George en ik maar alleen!" HOOFDSTUK XIV Mary's aanmaning was toch niet zonder uit werking gebleven, want Evelyn wilde bij voor beeld geen enkelen keer met Sir George alleen wezen. Toch deed ze haar best, heel vroolijk en aardig te zijn, waartoe ook het weer in niet geringe mate meewerkte. Het was heerlijk op het strand; de zeelucht was prikkelend en Sir/ George had gezorgd voor een uitstonde lunch, die in de buitenlucht gebruikt wrd. George deed zijn best, om tevreden te zijn over den dag, maar toen ze bij het terugkeeren Roger in den voortuin zagen staan, hen opwach tend, was ineens weer zijn jalouzie gewekt en zag hij met leede oogen, hoe Thorburn de dames uit het rijtuigje hielp, terwijl hij op inmg- teleurgestelden toon vroeg: „Zal ik je nu niet zien vóór morgenavond?" „Ik denk het niet," antwoordde Mrs. Gilbert. „De meisjes moeten den heelen dag wat rust nemen, om frisch te zijn voor het bal." George keek naar Roger met vernietigenden blik, vatte de leidsels en legde de zweep over de paarden, waarna hij in een wolk van stof ver dween. Toen Evelyn naar haar kamer ging, om haar goed af te leggen, voelde zij zich zeer opgewon den, want ze begreep, dat er nu toch een span nend onderhoud zou volgen. Met het onschuldigste gezicht van de wereld trad zij den salon binnen en vroeg naar de ge zondheid van zijn moeder. Toen ze daarop een bevredigend antwoord had gekregen, sprak ze met eenige warmte: „Ik voel mij wel wat schuldig jegens haar, want, toen zij hier een bezoek bracht, was ik niet in een best humeur." Hij glimlachte en zei: „Als je elkaar op de teenen getrapt hebt, dan zal je het elkaar nu wel vergeven hebben, niet waar?" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 7