De levenswijze van- de Kartuizers Bezoek aan een Klooster MORISCO'S EN SPANJOLEN ■i 1 n Nieuw bord. GESCHIEDENIS DER ORDE Eenzaamheid en gemeenschap Karthause-H ain ■mMi Vijanden van ouds Gezond leven Vasten Memento Mort timiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimitiiiiHiiiiiiiiitiiiiiiinimiiiiiiimiiiiimtiiiiiiiii MitiMniiiHiiinniii De stichter, de H. Bruno, werd omstreeks 1035 in Keulen geboren. Hij maakte zijn studie aan de 'destijds bloeiende hoogeschool te Reims en trok door zijn groote geestesgaven al spoe dig de aandacht van den Aartsbisschop aldaar, die hem eerst het toezicht over de scholen in Reims en later over die van net geheele diocees toevertrouatie. Tevens stond hij den Aartsbis schop als kanselier in het bestuur van het bis dom ter zijde. In 1082 werd hem zelfs de bis schopszetel aangeboden, maar hij vluchtte, ten eerste om een verheffing tot deze waardigheid te voorkomen en ten tweede om zijn lang ge- koesterden drang te kunnen volgen, om alleen voor God en zijn eigen zieleheil te kunnen leven. Met zes volgelingen begaf hij zich naar Gre noble om van den bisschop daar, den H. Hugo, toestemming en een geschikte plaats te beko men, om zijn vurigen wensch te kunnen ver werkelijken. Deze H. Bisschop had kort te voren in een droomgezicht gezien, hoe zeven sterren aan zijn voeten neervielen, zich weer opricht ten, de woeste bergen introkken om zich ein delijk in een verlaten streek, Chartreuse ge naamd, neer te laten. Dan zag hij, hoe daar een engel op Gods bevel een woning bouwde, weike, toen zij gereed was, door de zeven ster ren omkranst werd. De aankomst van de zeven mannen en hun deemoedige vraag verklaarden den Bisschop de beteeken is van het droomge zicht. Persoonlijk bracht hij hen naar de plaats, die hij in zijn droom gezien had en daar begonnen zij onmiddellijk met het bouwen van een eenvoudige kapel en eenige sobere hutten. Dat was het begin van het eerste Kartuizer klooster, de wieg der Orde. In 1090 riep Paus Urbanus II, die een vroe gere leerling van Bruno whs, deze naar Rome, om hem met raad en daad bij te staan. Maar gehoorgevend aan het innige verzoek van Bruno liet hij hem weer spoedig vertrekken. Bruno trok naar Calabrië en vestigde daar een tweede klcoster, dat tot heden nog steeds bestaat en klooster van den H. Stepnanus en den H. Bruno genoemd wordt. Hier stierf hij op 6 Oct. 1101. Snel breidde nu de Orde zich uit. Er verrezen kloosters in Italië, Zwitserland, Duitschlana, Spanie, Oostenrijk en ook Holland kreeg weldra zijn Kartuizers nJ. in Roermond, Geertruiden- berg, Amsterdam. Zierikzee, 's-Hertogenbosch, Delft, Kampen en Arnhem. In Holland werden bijna al deze kloosters gesticht in de 14e en 15e eeuw. Zij werden echter later alle opgehe ven. Het laatst het klooster te Roermond (Car- tusia Bethlehem Beatae Mariae) in 1783 door Joseph H. In 1841 vestigde de bisschop van Roermond zijn priesterseminarie erin. Van de kloosters buiten Holland werden er vele eveneens opgeheven. Thans zijn er in Europa 23 Kartuizerkloosters, waarvan 5 be woond worden door Kartuizerinnen. De Orde is verdeeld in twee provincies n.l. een Italiaansche en een Fransche. In totaal telt zij 798 leden, waarvan 330 Paters, 312 broe ders, 86 koorzusters en 70 leekezusters. De Hollandsche naam Kartuizer, die met en zonder h geschreven w'ordt, komt van het Fran sche Chartreuse, waarin ook het Engelsche Charterhouse en het Duitsche Kartauser (thans zender h) hun oorsprong vinden, waarschijnlijk langs het Latijnsche Cartusia. De Kartuizerin nen volgen voor het grootste deel denzelfden regèl als de Kartuizers. Zij hebben het oude gebruik der Consecratie der zusters door den bisschop van het diocees behouden en dragen op hun wijdingsdag een kroon, een stool en een manipel aan den rechter-arm. Hiermede worden zij ook begraven. Een gewijde Kartuizerin zingt ook dagelijks in de kloostermis het Epistel, maar zonder manipel. In het Kartuizerleven is het eenzame en het gemeenschappelijke monniksleven op een har monische en practische wijze met elkaar ver- eenigd. De Kartuizer is kluizenaar en klooster monnik tegelijk. Hij is kluizenaar, omdat hij in een afzonderlijk huisje woont, waarin hij het grootste deel van den dag doorbrengt in alle eenzaamheid, op werkdagen alleen eet, alleen werkt en de kerkelijke getijden met uitzonde ring van de Metten en de Vespers, alsook het Maria-officie bidt. Hij is kloostermonnik, omdat hij binnen het kloosterslot verblijft, drie maal op werkdagen en meerdere malen op Zon- en feestdagen met zijn broeders zich tot gemeen schappelijke godsdienstoefeningen vereenigt, op Zon- en feestdagen in de gemeenschappelijke eetzaal den maaltijd gebruikt, zich op deze dagen met hen korten tijd onderhoudt en zijn overste in alles zonder tegenspraak gehoor zaamheid verschuldigd is. Zijn leven is in wezen ook geen beschouwend, daar het de eigenlijke beschouwing niet vor dert. Men kan een voortreffelijke Kartuizer zijn, zonder de gave van beschouwing te bezit ten. Het Kartuizerleven bevordert echter deze hooge zielsverheffing en bereidt op deze voor. Het heet beschouwelijk leven in tegenstelling met het werkdadige leven, daar het, afgezien van de eischen van het eigen klooster iedere uiterlijke zielzorg uitsluit en al de gebeden, lof gezangen, studie en overweging de Eeuwige Waarheid opgedragen worden. De afwisseling der geestelijke oefeningen en de juiste doelmatige verdeeling van den tijd, waarin zij geschieden, bewaren voor verveling. De handarbeid, de ontspanning, het gesprek en de wandeling ontspannen den geest en verze keren het lichaam een weloverdachte en ver kwikkende rust. Overigens hinderen deze ont- spannings- en rustpauzen in het geheel niet. steeds met God vereend te blijven, daar de Kartuizer zijn hart toch steeds blijft vereeni gen met God door schietgebeden en verheffen de gedachten. De ondervinding toont, dat voor zulk een levenswijze zich vele personen eigenen, die zich zelf er niet voor geschikt achtten. Bij de Kar tuizers vindt men menschen van allerlei stand, van alle leeftijden, met verschillende tempera menten, geestelijken en leeken. Sommigen voe len zich alleen door de eenzaamheid en het innerlijke leven aangetrokken, anderen hebben er een toevlucht gevonden voor een verleidelijke wereld, er zijn er ook, die daar een oord heb ben gevonden na een leven van vermoeienissen in zielzorg en arbeid, om zich door boete en in nerlijke versterving op den dood voor te berei den. De Kartuizers leven tevreden in heilige rust en verklaren eenstemmig dat hun regel de menschelijke krachten niet te boven gaat. Eenige bijzonderheden over de verplichtingen van den Kartuizer bij dag en bij nacht zullen een juist beeld geven van deze oogenschijnlijk te strenge orde met haar schijnbare onprachtische levenswijze. Wij willen hierbij het Directorium van de Novicen stap voor stap volgen, daar deze bepalingen in groote lijnen maatgevend In het algemeen vormt men zich een verkeerde voorstelling van het Kartuizerleven. Men meent, dat zulk een strengheid van levenswijze eigenlijk de menschelijke krachten te hoven gaat en dat het slechts enkelen bevoorrechten zielen gegeven is een dergelijk boeteleven te kun nen volhouden. Ter bestrijding van deze onjuiste opvattingen en ter beantwoording der menigvuldig opkomende vragen betreffende de Kartuizers en hun levens wijze, volgen hier eenige precieze mededcelingcn over de stichting, ien tegenwoordigen stand, de oefeningen en den geest der Kartuizerorde. zijn. Daar de oefeningen verschillend zijn vol gens den kerkelijken jaarkring, zullen wij ons, om grootere eenvoudigheid en duidelijkheid te bereiken, bezighouden met de tijdindeeling -van feest- en Werkdagen van één deel van het jaar terwijl wij zuilen aangeven de afwijkingen in een ander deel van het jaar. Om echter een duidelijk inzicht te krijgen bezoeken wij eerst een Kartuizerklooster, nX Karthause-Hain bij DüsseldorfUnterrath. Langs de spoorbaan, die het grootstads-leven van Duisburg met dat van Düsseldorf verbindt, ligt op eenige honderden meters afstand achter een zwaren muur verscholen het oord van stilte, rust en boete. Terwijl dagelijks de lange treinen met reizigers voor de vier windstreken in mach tige vaart voortdenderen over hun ijzeren baan, ligt daar op zoo'n kleinen afstand Karthause- Hain met zijn stüle bewoners, dood voor de we reld, vergeten door iedereen, levend voor God en eigen zieleheil. Zooals alle Kartuizerkloosters vormt ook dit een groot vierkant. Na de kloos terpoort gepasseerd te zijn, komt men in een tuin en ziet tegenover zich het oorspronkelijke z.g.n. slot Hain, tegen welks rugzijde de kerk gebouwd is. Tegen de andere twee zijden zijn gebouwen aangesloten, waarin zich boven de cellen der leekebroeders en beneden de werk plaatsen bevinden. De gang, die langs deze werkplaatsen voert en ze met elkaar verbindt, loopt in haar verlenging links aan de Priorcel en rechts aan de Broederkapel, het Reflecto- rium en aan de Kapittelzaal voorbij en komt in de groote Kruisgang uit. Deze Kruisgang vormt een quadraat, w'aarvan iedere zijde 160 meter lang is. Tegen den buitenkant van deze gang zijn op gelijke afstanden 32 kleine huis jes gebouwd, dit zijn de Paterscellen. De bin nenzijden van deze gang omsluiten een leeg terrein van 25.000 quadraat-meter, in het mid den hiervan ligt het kloosterkerkhof. De Kruis gang met de daarin uitkomende Paterscellen vormt het eigenlijke klooster. Hier wonen de Paters in beschouwelijke rust, van de wereld afgesloteh, alleen met God en goddelijke din gen bezig. Hier blijven zij, totdat het God be lieft, hen vanuit hun arme cel naar den schoo- ■nen hemel te halen. De cella ad coelum. Betreedt men een Paterscel vanuit de groote Kruisgang, dan komt men eerst in eentamelijk groote kale ruimte, hier kan de celbewoner zich eenigszins vertreden. Daaraan sluit de beneden verdieping der w'oning, bestaande uit 2 ruimten; in de eene bevindt zich een schaaf- en een draaibank, in de andere een kleine voorraad hout en kolen. Van hieruit voert een deur naar net tot de cel Behoorende tuintje, dat de Pater zelf onderhoudt. De eigenlijke woning van den Kartuizer vinden we op de eerste verdieping. Zij bestaat uit twee kamers. Op den kalen vloer staat in de eerste een tafel, een kleerkast en een beèld van de Moeder Gods, waarvoor de Kartuizer, telkens wanneer hij in zijn cel te rugkeert, zijn Ave Maria bidt. De tweede kamer bevat een biastoel, op de tafel een rijtje boeken en een petroleumlampje met opzij een handvat. In het geheele klooster is geen verlichting, 's Avonds en 's nachts gaan de bewoners met hun brandend lampje door de donkere lange gangen en bidden hun getijden bij het schijn sel van het kleine pitje. Het klooster is ook niet verwarmd, op de kamer met den bidstoel staat een klein kacheltje om de al te nadee- lige gevolgen van het stilzitten in een koude cel te voorkomen. Deze kamer geeft tevens de slaapgelegenheid. Deze is zeer eenvoudig en doet aan een bedstede denken. Dit celletje is het heiligdom van den Kartuizer, hier studeert hij, hier voelt hij zich gelukkig met zichzelf en zijn God alleen. Hier blijven we een poosje en volgen hem bij zijn verrichtingen in den zomer op werkdagen. De Kartuizer begint zijn arbeid, wanneer de meests menschen met hun werk klaar zijn, hij staat op, wanneer iedereen zich ter ruste begeeft. Om 11 uur 's nachts onder- -i'. -viv,. WmM De refter in de Chartreuse van Valsaint breekt hij zijn slaap, die hoogstens 4 uur ge duurd heeft. Zoodra de bel luidt, begeeft hij zich naar zijn bidstoel om na een korte over weging over Maria door het reciteeren der Metten en Lauden van het Maria-officie de eerstelingen van zijn gebed en lofzangen Maria aan te bieden. Op verlangen van de H. Maagd zelf hebben de eerste volgelingen van den H. Bruno besloten, Haar op deze wijze te huldigen en hun opvolgers hebben het steeds als een hei ligen plicht beschouwd het Maria-officie met grooten eerbied en trouw te verrichten. Daarom wordt in de Orde der Kartuizers dit officie bijna even hoog geschat als het canonische en met dezelfde ceremoniën gebeden. Overigens heeft zich de groote godsvrucht van de Orde tot de Allerzaligste Maagd sinds de eerste tijden steeds getoond, doordat dagelijks aan het Hoofdaltaar uit naam van het geheele convent een H. Mis de Beata gelezen wordt en iederen Zaterdag, indien mogelijk, deze zelfde H. Mis door de monniken gezongen wordt. De Maria- feesten, waaraan gewoonlijk een vastendag op water en brood vooraf gaat, worden met grooten luister gevierd en in iedere cel bevindt zich een Moeder-Gods-beeld. Na de Metten der Moeder-Maagd blijft onge veer een kwartier over, dat iedereen naar be lieven benutten kan. „Hij zal zich echter er voor hoeden, den geest te zeer in te spannen, opdat hij gedurende de Metten beter aandachtig kan zijn. In deze punten zullen de beginnelingen zich bijzonder gewillig laten leiden", zoo staat het in het Directorium. Om kwart voor twaaif luidt de bel voor de tweede maal ten teeken, dat men zich voor het zingen der Metten en Lauden naar de kerk moet begeven. Terwijl nu de meeste menschen slapen of wellicht hun hartstochten botvieren, gaat de Kartuizer met zijn lampje door de lange donkere gangen naar de kerk en verheft daar zijn stem en zijn hart tot God, opdat de lofzang voor den Almachtige niet onderbroken worde. Zoo behoort hij tot de wachtposten van het Jeruzalem, waarvan Isaias spreekt; „Super muros tuos Jerusalem, constitui custodes; tota die ac nocte in perpetuum non tacebunt". Dit koorgebed is meer een engelen- dan menschen- werk, meer een hemelsche dan een aardsche bediening. De uren van het koorgebed zijn in waarheid uren van eeuwige aanbidding, zij zijn een voortdurende voortzetting van het zoen- en dankoffer, dat het Lam Gods dag en nacht op onze altaren brengt. Tusschen de Metten en de Lauden van dien dag worden de Lauden voor de dooden gepsal- modieerd. De gedachtenis aan de afgestorvenen is ook een bijzondere godsvrucht van den Kar tuizer. Het doodenofficie wordt alle dagen, die geen feestdagen zijn, gemeenschappelijk gebe den. Bovendien bidt iedereen afzonderlijk het nog voor de gestorven leden der Orde in stilte. Daarbij komen nog de talrijke H. Missen, die iedere monnik te lezen heeft voor zijn gestorven medebroeders, zoodat de ondersteuning ten gunste van hen, die niet meer zijn, in waardige verhouding staat tot de hulp, die de nog le venden elkaar kunnen bieden. Na dit korte dooden-officie rust het gezang een oogenblik. Iedereen wendt zich in stilte tot Christus in het tabernakel om nieuwe kracht ter voortzetting van het gezang. Dan zingt men de Lauden van het dag-officie, die besloten worden met den Engel des Heeren. Dan gaat ieder naar zijn cel terug. Het is dan ongeveer twee uur. De Kartuizer neemt dan nog een korte rust, maar eerst heeft hij nog een plicht te vervullen, en dat doet hij gaarne. Zooals hij Maria de eerstelingen van de nacht wake gewijd heeft, zoo wil hij Haar ook, door Onder koning Philips den Tweeden werden de laatste Moriscos of Mooren uit Spanje gezet en bleven er alleen nog wat ge- doopten over, de Maranos, die echter niet al te waschecht christen waren. Reden waarom „Ma- rano" onder de Spanjaarden een scheldwoord werd, dat zelfs in onze taal is overgegaan overgedragen op de Spanjaarden zelve. We hoo- ren 't nog in Valerius' Gedenckclanck: „Hoor Maraen's trompetten!", waarmee de Spaansche krijgsfanfaren bedoeld zijn. Toen koning Philips na den laatsten wan- hopigen Moorenopstand die der bergweiden van de Sierra Nevada, het sneeuwgebergte de Mahomedaansche Mariscos tot den laatsten toe uit Spanje verdreef, hen terugzendend naar den Afrikaanschen overwal vanwaar zij gekomen waren, hadden de Mooren ruim zeven eeuwen in Spanje gewoond. Pas in onze dagen zou Franco hen weer in duizendtallen terughalen om wonderlijke speling van het lot hen te laten vechten voor 't oude traditioneele Spanje. Gedurende de zeven eeuwen, dat de Mooren in Spanje hebben gewoond een tijdlang tot aan de Pyreneeën toe; Karei de Groote sloeg ze tot aan de Ebro terug hebben ze diep hun stempel gezet op Spanje en op de ziel van het Spaansche volk. Wonderlijk volk, die Spanjolen in staat tot de meest grootsche, de allerchris- telijkste en de meest afschuwelijke, de meest duivelsche daden. Een volk van uitersten, zooals de nuchtere Nederlander zich haast niet voor stellen kan. Hun verre voorvaderen, de Iberiërs, die in de dagen van Hannibal in Spanje woonden en ein delijk door de Romeinen werden onderworpen na twee eeuwen van strijd! waren ook al geen gemakkelijke menschen. Van hen zeiden de Romeinen „dat ze kwistig waren met het leven en gaarne bereid het uur van hun dood te verhaasten". Net als in onze dagen lieten zij den overwinnaar slechts rookende puinhoopen en lüken. Iets van hun geest moet in de heden- daagsche Spanjolen nog voortleven. Waar haalt anders het tercio den aanvalskreet vandaan; „Vtva la Muerte!" Leve de dood! Om iets van het Spaansche raadsel te kunnen begrijpen, om er zich eenige voorstelling van te kunnen maken hoe die Spanjaarden, on danks hun christendom, tot zulke verschrik kelijke gevechten en moordpartijen komen, is het zeer nuttig eens hun doopceel te lichten, hun stamboom na te gaan. Want het bloed geeft ongetwijfeld bepaalde goede en slechte erfelijke eigenschappen mee dit is de kern van waar heid in de ketterij van de bloed- en bodem theorie, die tenslotte bloed en bodem vergod delijkt. De oude Iberiërs vermoedelijk hebben zij ook Ierland bevolkt; Ieren en Spanjaarden heb ben tal van karaktereigenschappen gemeen hebben tijdens de Romeinsche overheersching natuurlijk sterk hun bloed met het Latijnsche gemengd. Na het ineenstorten van het Romein sche rijk en de groote volksverhuizing, die daar mee samenging, lieten zich blijvend bij hen de West-Gothen neer, die met de resten der Ro- maansche Spanjaarden de nieuwe Spanjaarden zouden vormen. Op het onverwachtst steken dan echter de Moriscos de straat over, welke heden nog heet naar den legeraanvoerder Tariq, die hun eerste krijgsbenden in Spanje bracht de straat van den berg van Tariq, den Dsjebel-al-Tariq of Gibraltar. Deze Mooren onderwerpen vrijwel geheel christen-Spanje, ja, zij dragen zelfs de groene vaandels van den profeet door de Pyre- neeën-passen Frankrijk binnen en door den Sint Bernard naar Italië totdat Karei Martel hun dat bij Poitiers voor goed afleert. Deze Mooren waren de nazaten der oude Nu- midiërs of Berbers, die onder Massinissa met de Romeinen tegen de Carthagers hadden ge vochten, hun onvergelijkelijke ruiterij ter be schikking stellend van de Romeinen, die in Noord-Afrika geland waren en Carthago zouden verwoesten. Die Berbers hebben een eeuwenlange Romein sche heerschappij en daarna nog een korte By- zantijnsche of Grieksche over zich heen laten gaan, om uiteindelijk in de vierde eeuw de Arabieren hun land binnen te zien trekken. Dan nemen zij den Islam aan; goeddeels waren zij nog heidensch, waarom de Arabieren hen dan Kabylen, d.w.z. „aannemelingen", noemen. Deze Kabylen zijn het geweest, die Spanje veroverd hebben het Arabische element heeft in Noord-Afrika het Berber nooit geheel over vleugeld; in onze dagen hebben in de vlakten de Arabieren de overhand, in de gebergten de Berbers en dan heeten zij bij de Spanjaarden Moriscos of Mooren. Het khalifaat van Cor dova is een Moorsch geweest, geen Arabisch, al was het Islametisch in religie, bouwkunst, enz. Eeuwenlang hebben de Mooren Spanje over- heerscht. Zelfs Arragon en Castilië hebben jaren lang een schatting van christen-meisjes moeten opbrengen voor de Moorsche harems en de bloedmenging tusschen Spanjaarden en Mooren is wel zeer sterk geweest. Verachtten de oude Iberiërs reeds den dood, de Mooren hadden een bijzondere voorliefde om bloed te vergieten ze zijn niet alleen dapper en belust op den strijd als wij op een feestmaal, maar ook wreed en bloedgierig. Ongetwijfeld werkt in onze dagen het Moorsche bloed in de Spanjaarden nog na, Men bedenke dit, als men leest tot welke ver schrikkelijke uitersten in vele gevallen een be schaafd, een christelijk, een katholiek volk ver vallen is. Van de groote daden van opoffering en ridderlijkheid, die het tegelijkertijd verricht, hoort men minder, daar de sensatie- en schan daal-berichten nu eenmaal altijd den voorrang hebben. Wanneer een revolutie de remmen wegslaat, die de lage instincten der menigte in toom houden die remmen zijn: de maatschappe lijke orde, de godsdienst, de politie enz. krijgt men overal verschrikkelijke dingen te zien. In Spanje nog weer een tikje erger van wege het Iberisch-Moorsche bloed, dat dan zoo sterk begint te spreken. Andermaal zijn nu de Moriscos over de straat van Gibraltar gekomen. Ditmaal door de Span jaarden zelf gehaald. Hiermee volgde Franco een oude gedragslijn, die nooit tot veel goeds leidde. Tijdens den wereldoorlog hadden de Franschen ze reeds bij honderdduizenden laten kotnen. Ze heetten toen Maroklanen en ten slotte verschenen ze zelfs aan den Rijn, waar ze jarenlang in garnizoen lagen. Ook weer niet voor het eerst! De Romeinen hadden daar al hun Numidische voorvaderen heen gezonden, nadat daar na den opstand van Claudius Civilis de Bataafsche ruiterij niet meer be trouwbaar werd geacht. Onze Bataafsche ruiters kwamen toen in Noord-Afrika in garnizoen! Te Thamugadi of Timgad in Algiers. Op heden werken duizenden Mooren in Frankrijk, hetzij als seizoen-arbeiders, hetzij blijvend buiten de soldaten, die er nog in garnizoen zijn. het bidden van de Maria-Primen het slot ervan offeren. Daarbij vlecht hij van goede gedachten en wenschen een bouquet, dién hij Maria wil overreiken met de bede dezen haar Goddelijken Zoon te willen aanbieden. Wij moeten ook wijzen op den geest van wijs heid en bescheidenheid, welke alle bedoelingen van de Kartuizerregels doorstraalt. In het Di rectorium staat n.l.: Aanstonds zal men zich weer ter ruste begeven, zonder in ongeregeld opblijven toe te stemmen, welke alleen er toe dienen kan de gezondheid ruïneeren en zich van den innerlljken vrede te berooven, dien God over de Orde uitstort, zoover haar leden den regel in volkomen onderwerping volgen, wan neer zij n.l. slapen, bidden en werken, enz. zoo als de Statuten het voorschrijven. Deze tweede slaap van den Kartuizer duurt ongeveer 3uur. Om kwart voor zes wordt hij weer gewekt en ontwaakt met het bewustzijn, dat hij een ernstigen plicht te vervullen heeft, den plicht n.l. van het gebed. Zoodra het zes uur luidt, knielt hij op zijn bidstoel om God voor de gedurende den nacht ontvangen gena den en weldaden te danken en Hem den nieu wen dag op te offeren. Na deze voorbereiding reciteert hij de Primen van den dag en de Tertiën de Beata en bidt het Engel des Heeren, waarvoor om half zeven geluid wordt. Dan volgt overweging tot zeven uur. Het mondgebed kan n.l. De Chartreuse niet volkomen zijn, wanneer van Valsaint de overweging er niet aan in Zwitserland vooraf ^aat of het begeleidt. „De overweging", zegt de H. Bernardus, „leert, waar in men tekort schoot, het gebed voorkomt, dat men verder afdwaalt, de eerste wijst den weg en de andere doet ons op dezen weg voort gaan; door de overweging eindelijk zien wij de gevaren, die ons bedreigen, het gebed helpt ons deze gevaren overwinnen". Men zal zich er waarschijnlijk over verwonderen, dat in de dag orde van een beschouwenden Kartuizer zoo wei nig tijd is aangewezen voor overweging. Het Directorium geeft daarvoor de volgende reden. „Het leven van een goeden Kartuizer is een voortdurend gebed, daarom schrijven wij den Beginneling slechts een half uur overweging voor, omdat naar onze meening dit volkomen toereikend is, wanneer hij zich inspant al zijn doen en laten in de eenzaamheid van een in- neriijken verheffenden geest te doordringen. Deze korte tijd voor overweging wordt langza merhand het uitgangspunt voor de verheffing van den geest tot God gedurende den dag. En evenals degenen, die onverzadigd van tafel op slaan, telkens weer trek hebben om te eten, zoo zal ook deze geestelijke maaltijd, wanneer men er een matig gebruik van maakt, den monnik in grootere geestelijke levendigheid en verlan gen achterlaten en hem in staat stellen zich in zijn eenzaamheid tot God te verheffen door schietgebeden en kleine offers." Zooals gezegd, geldt dit voor de Novicen, de geprofesten ge nieten hieromtrent grootere vrijheid. Om zeven uur roept de klok de Kartuizers naar de kerk. Het eerste kwartier knielt hij in stille aanbidding voor het Allerheiligste. Om kwart over zeven wordt de Litanie van Alle Heiligen gebeden en daarna de H. Mis voor het geheele convent gezongen. Tegen acht uur be geeft men zich naar de talrijke kapellen, waar de celebrant en zijn misdienaar eerst de Tertiën van den dag aan den voet van 't altaar bidden. Daarna wordt de stille H. Mis gelezen. Gedu rende deze H. Mis bidt de misdienaar de Sext de Beata, de priester doet dit na zijn dankzeg ging, die hij plat op den grond uitgestrekt ver richt. Deze houding is de Kartuizerorde bijzon der eigen als uiterlijk teeken, zoowel van dee moed, als godsvrucht, alsook van nederige aan bidding, die de mensch de Goddelijke Majesteit verschuldigd is. Na den terugkeer in de cel is er ontspanning tot 9 uur, daarna studie tot half tien. Nu ma ken de geestelijke oefeningen plaats voor lichamelijken arbeid. Men kan in zijn tuintje werken, aan de schaaf- of draaibank arbeiden, of boeken inbinden. Aan een pater is opgedra gen, dengenen, die onervaren zijn, leiding te geven. Maar ook bij dezen arbeid zal men, zoo als de regel voorschrijft, zijn hart tot God ver heffen door schietgebeden, maar de lichame lijke ontspanning blijft hoofdzaak. Om tien uur wordt geluid en men begeeft zich naar zijn bidstoel, om de Sexten van den dag te bidden, daarna volgt het middageten, dat in een klein raampje in de nabijheid van den ingang der cel wordt neergezet. De Kar tuizers mogen nooit, zelfs niet bij ziekte, vleesch- of vetspijzen gebruiken. De statuten zijn, wat dit betreft, uiterst streng. Men zou meenen, dat deze voortdurende onthouding van vleesch- en vetspijzen het lichaam zou scha den, maar de ervaring leert juist het tegen deel. Juist door hun bijzondere levenswijze zijn de Kartuizers minder dikwijls ziek dan de menschen in de wereld en dikwijls ziet men zwakke personen als Kartuizer gezond blijven en oud worden. Na het eten is er ontspanning tot 's middags. In de week blijft ieder tijdens deze pauze op zijn cel, maar op Zondag is deze ontspanning gemeenschappelijk. Bovendien wordt iedere week een» wandeling gemaakt van ongeveer 4 uur. Er heerscht dan een frissche en vrije vroolijkheid en een echte broederlijke liefde. Deze wandeling is ingevoerd om den kluizenaars gelegenheid te geven zich uit te spreken en aan hun lichaam de noodige beweging en verfris- sching te verschaffen. Men mag alzoo hierbij, evenals bij de gemeenschappelijke ontspanning het stilzwijgen verbreken, terwijl gedurende iederen anderen tijd het spreken streng ver boden is. Afgesloten van de buitenwereld, ja zelfs van zijn medebroeders, is de Kartuizer als vanzelf op het strengste stilzwijgen aange wezen. Dit is voor den onvolkomen mensch zeer zwaar, maar hem, die zichzelf reeds voor een deel overwonnen heeft, is het een stille vreug de. Hierover heeft de H. Bruno door ervaring geleerd, dat de deugd van zwijgzaamheid de overweging bevordert, daarom heeft hij zijn volgelingen ertoe verplicht. Wie dan ook on- noodig gesproken heeft, moet zich 's Zondags in de Kapittelzaal hiervan openlijk beschuldi gen, terwijl hij plaats, tijd en persoon precies moet aangeven en de hem opgelegde boete, vaak bestaande in openlijke lichaamskastijding, rouwmoedig moet ondergaan. Het is echter toegestaan in gevallen van noodzakelijkheid of nuttigheid eenige woorden te zeggen en men mag steeds met den Overste spreken. Gebaren taal is verboden. Wat zullen wij echter zeggen van de liefdevolle gesprekken, die de ziel voort durend met God onderhouden mag. Om tot hun halten te spreken heeft de Goddelijke Bruidegom hen in de eenzaamheid gevoerd. „Ducam earn in solitudinem et loquar ad cor ejus". Welke onderhouding kan met zulke he melsche gesprekken, welke andere harmonie kan met deze goddelijke weldaden vergeleken worden? Zij maken de eenzaamheid zoet en licht, deze houdt op eenzaamheid te zijn." Daar men met God te zamen woont," zegt de H. Bernardus, „is niemand minder alleen, dan wanneer men alleen is." „Cum quo enim Deus est, nunquam minus solus est, quam cum solus est." De H. Bruno noemt in een brief aan zijn vriend de eenzaamheid: „de bondstent, de school van den H. Geest, het paradijs op aarde, de moeder der beschouwing, de leermeesteres van de zwijgzaamheid, de geefster des vredes, de bron van overweging, de verzorgster der deugd en de poort des hemels." Om deze he melsche zegeningen deelachtig te worden, leeft de Kartuizer, zooals geen enkele andere mon nik, zoo streng teruggetrokken, dat hij nooit openlijk optreedt, zelfs zijn woning is van die van zijn buurman door een muur gescheiden, opdat hij de rust van een waren kluizenaar ge nieten kan. Om 12 uur wordt de Engel des Heeren en de Nomen de Beata, alsook die van den dag ge beden, daarna voigt de geestelijke lezing. Van 1 tot 2 uur is er studie, zooals van Rome is voorgeschreven. Van 2 tot half 3 lichamelijke arbeid. Om half 3 Vespers de Beata in de cel op den bidstoel, om kwart voor 3 roept de bel naar de kerk, waar de Vespers gezongen wor den, behalve op de feestdagen en hun vigilie» want dan wordt het doodenofficie gebeden. Als het doodenofficie gebeden is, keert men om 4 uur, anders om half 4, in de cel terug en neemt den avondmaaltijd. Een werkelijke avond maaltijd is er slechts van Paschen tot Kruis verheffing op 14 September. Van dezen laat sten datum tot Paschen, alsook op alle Vrij dagen en sommige andere dagen wordt er ge vast, d.w.z. men eet om 11 uur het middageten en neemt na de Vespers een collatie, die uit eenig brood en wijn bestaat, deze wijn wordt steeds aangelengd gedronken: „frustulum pa- nis, ne potus noceat', zoo luiden de statuten. Het grootste deel van het jaar gebruikt de Kar tuizer per dag dus slechts één werkelijk®0 maaltijd en een kleine collatie. Op alle Zon dagen en alle feestdagen, met uitzondering van Vasten- en Adventstijd worden in de eetzaal gemeenschappelijk 2 maaltijden per dag ge bruikt. Ook zij nog vermeld, dat eenmaal in iedere week, gewoonlijk Vrijdags, vastendag wordt gehouden, waarop men zich met water en brood tevreden stelt, tenzij de Overste om zwaarwichtige redenen den een of ander dispen seert. Voor allen geldt op deze dagen, alsook den geheelen Vasten- en Adventstijd onthou ding van melk- en eierspijzen. Na het avondeten of de collatie is er een half uur ontspanning in de cel en daarna studie. Dan volgt een half uur, dat gebruikt wordt voor de recollectie, die bestaat uit het gewetensonderzoek, geestelijke lezing en een voorbereiding voor den volgenden dag. Om 6 uur worden op den bidstoel de Engel des Heeren en de Completen van den dag en de Beata gebeden, dan volgt de opoffering van alles, wat dien dag verricht werd. Daarna legt men zich ter ruste, om nieuwe krachten te ver zamelen voor het komende nachtofficie. In den winter is de dagorde eenigszins an ders. Op Zon- en feestdagen, die Kapittelda- gen genoemd worden; wordt het geheele dag officie met uitzondering der Completen in de kerk gezongen en in het Refectorium gemeen schappelijk gegeten. In enkele Kartuizer kloosters is de dagorde eenigszins anders ter wille van het klimaat. Dit is in korte trekken het leven van den Kartuizer. Men zal meenen, dat dit leven erg eentonig is en verveling moet wekken. Integen deel, de ervaring heeft geleerd, dat zij, die dezen regel trouw volgen, den tijd veel korter vinden, dan bij welke andere levenswijze ook. Men moet zich echter ook niet voorstëlleh, dat er in een Kartuizerklooster geen kruis en lijden is- Het kruis volgt overal: „Waar U ook zijn moge," zegt Thomas a Kempis, „gij kunt er zeker van zijn, het kruis te vinden, want ge neemt het overal met U mede." De bekoringen en beproevingen ontbreken in een klooster evenmin, als waar ook, maar de gevaren zijn er geringer, de genade machtiger en de bijstand rijkelijker. Zooals uit bovenstaande korte beschrijving blijkt, zijn de gestrengheid en de versterving de Kartuizerorde niet overdreven, zij zijn ge noeg om het vleesch te onderwerpen en in toom te houden, zonder het te zeer te ver zwakken of het te overladen. Aan deze gema tigdheid moet het ook grootendeels toegeschre ven worden, dat de Orde tot op den dag van heden in haar oorspronkelijken vorm bleef be staan, vandaar de spreuk: „Cartusia nunquam reformata, quia nunquam deformata." Ook heeft men de ervaring opgedaan, dat zij, die de gestelde grenzen overschrijden willen, het meestal niet volhouden. Natuurlijk, als God iemand openlijk op geheel bijzondere wegen roept, is het vanzelfsprekend, dat hij dan dien weg volgen moet en ook de genade en de kracht daartoe bekomt. Omdat bij de Kartuizers geen groote licha melijke boetedoeningen verlangd worden, wordt des te meer waarde gehecht aan de innerlijke versterving, welke als de hoofdzaak wordt be schouwd, m.a.w. op de zelfverloochening, op de beoefening der nederigheid en gehoorzaamheid- „Gij zult," zoo zegt het Directorium, „geen uiterlijke verstervingen doen, behalve die voor geschreven zijn, tenzij de Overste het uitdruk kelijk toestaat, maar men zal met alle krachten aan de innerlijke versterving werken, om de hartstochten te overwinnen en het verstand tot God te voeren, dat vormt eerst recht den man Gods." De Kartuizer moet bijzonder naar den een voud streven. Deze schoone deugd was steeds een karaktertrek van de Orde, zonder deze kan niemand een waardige zoon van den H. Bruno zijn; van hem staat geschreven, dat hij gelijk matig in geheel zijn levensaard was: „aèqualis vitae", dat zijn gelaat een zachte vroolijkheid uitstraalde: „semper erat festo vultu", en dat zijn gesprekken eenvoudig en bescheiden waren: „sermone modesto". Een ernstige en steeds blijvende vermaning voor den Kartuizer om zijn plichten trouw te blijven vervullen is de dagelijksche blik op het kerkhof, dat, zooals gezegd, in het midden van den door de groote Kruisgang ingesloten vier hoek ligt. Wat kan welsprekender den dood prediken, wat kan beter aan de vergankelijk heid der aardsche dingen herinneren dan deze rustplaats der dooden, die de monniken telkens bij hun gang naar de kerk moeten zien, maar ook willen zien. Zoo heeft het, de Stichter vah de Orde gewild: „Het kerkhof zal zich in het klooster bevinden, als stomme maar overtui gende redenaar." Daar rusten reeds velen, menige pater, menige broeder, dien men ëe' kend en met wien men omgegaan heeft. Een eenvoudig kruis zonder naam op een kleinen grafheuvel, sluimerend tot den dag, waarop Heer, Dien zij dag en nacht gediend hebben, hen zal opwekken tot een vreugde en een heer lijkheid zonder einde. Daarheen zal men ook vroeg of laat ter ruste gedragen worden. Zoodra zich de oogen van een Kartuizer voor den laatsten sluimer gesloten hebben, wordt het lijk met zijn habijt bekleed, het kleen van nederigheid, van armoede en boete, da voor den gestorven monnik zoo'n bijzonder aanbeveling is voor den Goddelijken Rechter- De kap wordt den doode over' het gezicht ëe' trokken en de handen op de borst gevouwehj Zij houden den rozenkrans, waarvan de gestor vene in het leven niet scheidde en waaraah hij zoo menig keer voor Gods Moeder een krah van rozen vlocht. Op een eenvoudige p'10-11. draagt men het lijk in het koor der kerk e° stelt het daar op. Zonder onderbreking bij ciaS en bij nacht worden daar gebeden opgezonden' totdat het lijk naar het kerkhof gedragen word Nu laat men het in het graf zakken, in be__ graf zonder zerk, zonder opschrift op het een voudige houten kruis. In zijn leven zocht a Kartuizer de wereld te verachten met haS^ lusten en ijdelheden, met haar zorgen en b®' kommernissen en wilde alleen het noodzakelijk ste nastreven en nu ook in zijn dood wil van de wereld niet gekend zijn. Zijn armelijk graf wil voor de medebroeder die nog in leven zijn, een stomme maar ove tuigende redenaar zijn. Moge -het mijn lezers ook iets te zegëe hebben. RUHRORT G. STREEVELAAW Deze roode driehoek. m8t de punt naar beneden be- teekent, dat men een vool» rangsweg nadert, waarop ook het verkeer, dat van links nadert, voorrang heeft. Jk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 12