Het raadsel van den vogeltrek
De avonturen van Stan en Pol
V.
pX'ïü
PLICHT en
GELUK
Stilstaan verboden
DINSDAG 31 AUGUSTUS 1937
EEN NATUURLIJK
VERSCHIJNSEL
Interessante wetenschappelijke
onderzoekingen en experi
menten door zoölogen
Helgoland en Rossitten
de wachtposten
De godloosheid ïn
Sovjet-Rusland
Een modern probleem
De Kerk en het verkeer
16Z
mnmhunngeSht- Liefdes-Rumba
jes lezen, hoe
ontroerd ze wa-
Prijzen voor Frans Hals
Af TP A DOkTVTTVTC* op dit blad Zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen 7Ffcfl - b*l levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^0 by een ongeval met K 250e"
MI «I .r, A lam, /II 1^1 r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A %M\Jm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J* doodelijken afloop ee
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET
ENCELSCH
Al eeuwen verwondert de menschheid zich
over de geheimzinnige kracht, die den trekvogel
iederen herfst, als op commando, naar het
warm Zuiden brengt, en altijd weer den goe
den weg laat kiezen.
Bij de jongste onderzoekingen, welke de ge
leerden hebben ingesteld, schijnt het raadsel
van den vogeltrek eindelijk te zijn opgelost.
Ongeveer 100.000 vogels worden elk jaar door
de vogelwachters van Helgoland en Rossitten
met ringen uit licht aluminium, waarop een
nummer staat, voorzien en dan vrijgelaten. De
vogels sluiten zich bij de vogelvluchten naar het
Zuiden aan, zooals zij dat elk jaar gewoon zijn.
Den tijd van den „trek" kent iedere vogel. Van
de ongeveer 100.000 gekenmerkte vogels uit
Helgoland keeren er ongeveer 3.500 per jaar
terug. Dit aantal is voldoende om de luchtroutes
der vogels vast te stellen en wetenschappelijke
gevolgtrekkingen te maken. Elk jaar brengt de
postbode van Helgoland rond 2000 brieven, uit
alle deelen der wereld, naar den vogelwachter.
Sommigen schrijven, hoe zij een vogel vingen,
die een ring om den poot droeg, waaróp „Helgo
land" (en datum) stond. Anderen, de vogel
liefhebbers, vragen den deskundigen in 't hooge
Noorden om inlichtingen of raad. Al deze
brieven komen uit alle deelen van de wereld,
doch voor het meerendeel uit Zuid- en Noord-
Afrika,
Na vele jaren van ernstig werken heeft de
wetenschap eindelijk kunnen nagaan, dat stof-
wisselingsprecedentie, een geheimzinnige wijzi
ging der hormonen in de kiem- en schild
klieren der dieren, de raadselachtige „trek-
onrust" bewerkstelligt. Een vogel, dien men
in een kooi zet, probeert tegen den tijd, dat
zijn vrije broeders naar het zuiden trekken,
zijn kooi te ontsnappen. Hij fladdert heen en
Weer en toont zich den geheelen dag onrustig.
De wetenschap heeft op deze dieren proeven
genomen en wel langs chemischen weg. En
nadat deze waren toegepast, bleek de „trek-
onrust" te zijn verdwenen. Het bewijs is dus
geleverd; het raadsel van den „vogeltrek" is
opgelost. Het is dus geen gebrek aan voedsel,
noch magische invloed, welke de vogels die
jaarlijksche lange reis laten maken, doch een
natuurlijk verschijnsel, dat den trekvogel bij
den aanvang van het vogelleven wordt mee
gegeven.
Deze vondst was het begin van een reeks
interessante wetenschappelijke onderzoekingen
en experimenten. Zoo bracht de jonge zoöloog,
dr. Rueppel, van de Vogelwacht van Rossitten,
eens tweehonderd ooievaars uit Oost-Pruisen
in een goederenwagon van een sneltrein naar
Essen en liet de vogels daar los. Inplaats dat de
ooievaars over Spanje direct naar Afrika vlo
gen, kozen de dieren een veel meer Zuid
oostelijk liggende reisroute, welke reeds door
hun voorvaderen sinds eeuwen was gevolgd!
Een anderen keer nam dr. Rueppel op een
treinreis van Hamburg naar Osnabück een
dozijn jonge spreeuwen mee en poogde onder
weg de dieren door een list van hun weg naar
het Zuiden af te brengen. Het was echter niet
mogelijk de vogels te laten verdwalen; na zich
enkele seconden te hebben georiënteerd, vlogen
zjj regelrecht naar het nest terug. Prof. dr.
Drost, leider van de Vogelwacht in Helgoland,
probeerde zelfs verscheidene malen de vogels,
door druk op een bepaald lichaamsdeel, te
hypnotiseeren, waarna de dieren als verstard,
alles met zich lieten doen. Doch ook in deze
gevallen sloegen de dieren, met evenveel ze
kerheid als vóór de hypnose, na hun vrijlating
den weg in, welken de natuur hun voorschrijft.
En zelfs de narcose heeft hierop geen vat.
Met de gewoonte den vogels ringen om
de pooten te geven, heeft men reeds eigen
aardige ervaringen opgedaan. Niet zelden kon
den de ooievaars worden gevangen, die gedu
rende hun winterverblijf in Afrika door neger
stammen waren beschoten en met eenige
Puien in het gevederte den langen weg naar
het koude Noorden aflegden. Met behulp van
de wetenschap der volkenkunde kon men zelfs
Uitmaken, welke negerstam de pijlen had af
geschoten.
Meermalen kwam het ook voor, dat inboor
lingen van Afrika de aluminiumringen van de
trekdieren gebruikten als briefpapier. Dan
dachten zy, dat de vreemde vogels uit het
hemelryk kwamen en zonden een groet naar
de goden.
Op een dag deelde een Britsch districts
commissaris in den Soedan de Vogelwacht van
Rossitten mede, dat daar een in Pommeren
losgelaten ooievaar door Maidobnegers was ge
vangen en achter slot was gezet, omdat het
opperhoofd het dier voor een gelukaanbrengen-
den bode des hemels hield en er vast van
overtuigd was, dat de vogel het oogstjaar goed
kon maken, door zijn god regen af te smee-
ken.
In Februari 1935 werd op Borkum een zil
vermeeuw doodgevonden. Het dier was 26 jaar
oud geworden, in Juli 1900 kreeg de vogel zijn
Rossittenring om den poot en trok elk jaar,
wanneer de winter voorbij was, weer naar het
Noorden terug.
In een ander geval werd de „landing" van
een Duitschen ooievaar in de Fransche stad
Sens aan de Seine gemeld. De Vogelwacht van
Helgoland ontving omtrent dezen vogel een
drietal brieven, n.l. van de Vereeniging van
Dierenbescherming aldaar, van het Zoölogisch
Museum en van het stadsbestuur. Wel een be-
wys voor de interesse, welke men In Europa
aan den dag legt omtrent het jaarlijks terug-
keerend wonder van defl vogeltrek.
Het „duur-vlieg-record" onder alle vogels
houdt waarschynlijk de poolzeezwaluw. Deze
soort zwaluw vertoeft in den zomer slechts twee
maanden in het hooge Noorden, op Groenland
en in Noord-Canada en vliegt dan, wanneer
de broedtijd voorbij is, terug naar het winter
kwartier, dat, meer dan 15.000 kilometer van
het Noorden verwijderd, in de zone van de
antarktis ligt. In totaal legt de poolzeezwaluw
in één jaar minstens 30.000 K.M. af en daarbij
neemt de vogel niet eens altijd den kortsten
weg. Doch ook de West-Europeesche zwaluw
heeft een groot uithoudingsvermogen en vliegt
van ons land uit gemakkelijk naar Kaapstad.
Al deze curiositeiten omtrent den vogeltrek,
heeft de Vogelwacht van Helgoland verzameld
in een „vogeltrek-kalender", welke de weten
schap groote diensten kan bewijzen.. Het zal
niet meer lang duren alvorens het raadsel van
de oriënteering over geheele aarddeelen en
wereldzeeën volledig is opgelost, waartoe de
studie der chemie belangrijk zal bijdragen.
Groep zwaluwen op telefoondraden, voor ze naar het Zuiden vertrekken
De centrale raad der godloozen in Rusland
heeft aan de locale propaganda-bureaux der
beweging opgedragen om in het büzonder op
de gedragingen der geestelijken te letten en
daarover regelmatig rapport te zenden, toe te
zien wie van de partij en in het bijzonder van
de jongeren de kerk bezoeken en bij herhaling
daarvan rapport aan de Gepeoe uit te brengen.
Volgens de Moskousche bladen zijn in het
eerste halfjaar van 1937 in Sovjet-Rusland
samen 612 kerken en kapellen gesloten; 402
dezer gebouwen behoorden aan de Russisch-
Orthodoxe kerk, 81 aan de Roomsch-Katholieke.
Voorts werden nog 60 moskeeën, 55 synagogen,
6 Baptistische en 2 Methodistische kerken ge
sloten. Ook van al deze gebouwen werd gelijk
voorheen een groot deel ter beschikking der
communistische partij gesteld.
De godloozenvereenigingen van de Oekraïne
hebben aan de Sovjetregeering het verzoek ge
richt om de biecht te verbieden, daar het ge
vaar bestaat dat in de bieght militaire gehei
men verraden worden. Reeds heeft het volks
commissariaat voor binnenlandsche zaken (Ge
peoe) een verbod uitgevaardigd, zonder het for-
meele besluit der regeering af te wachten en
op het overtreden van het biechtverbod een
gevangenisstraf tot vier jaren gesteld.
De Tichookeanskaja Zwesda, een Sovjet-Rus
sisch blad, bevestigt dat te Chabarowsk, Bla-
Het Katholicisme kan zijn goddeiyke
zending in deze wereld niet vol
ledig ontplooien zonder Universi
teiten. Het is daarom plicht van iederen
katholiek zyn eigen Universiteit naar ver
mogen te steunen.
Vietwrfml van den dan
gowestschensk, Tschita en Jerkutsk te zamen
200 geestelijken werden gevangen genomen on
der beschuldiging van spionnage ten gunste van
de vyanden van Sovjet-Rusland. De streek is
namelijk militair belangryk. Voorts heeft de
chef van de Gepeoe Jesschow verordend, dat
alle kerken, synagogen en andere godsdienstige
lokaliteiten voortaan in de bedoelde streek ver
boden zijn. De gevangen genomen geesteiyken
zullen door een speciale rechtbank berecht wor
den.
Daar de buitenlandsche godloozenorganisaties
vaak zeer veel moeite ondervinden met het doen
drukken van propagandaliteratuur heeft de
centrale raad te Moskou besloten daartoe een
speciale drukkery op te richten. Deze drukkerij
zal niet minder dan 6000 man personeel tellen
en begint met drukwerk in 13 Europeesche ta
len af te leveren, om dan zoo spoedig mogelyk
ook voor het Verre Oosten te zorgen, alsmede
voor de andere deelen der wereld, waar Moskou
belangen heeft.
(Ned. Chr. Persbureau)
Een actueel onderwerp, waaraan wellicht
toch nog niet voldoende aandacht besteed
werd, is de verhouding van de Kerk ten
opzichte van het moderne verkeer.
Wanneer we de statistieken en de eindelooze
reeksen van ongevallen in de couranten be
schouwen, krijgen we byna den indruk, dat het
moderne verkeer voor de menschheid een plaag
dreigt te worden, die meer slachtoffers eischt
dan vroeger pest en oorlog.
De vraag rijst, of de Kerk voldoende rekening
heeft gehouden met de eischen dezer ontwik
keling.
„Moet de Kerk dan ook al het verkeer gaan
regelen?" zoo zal menig lezer zich misschien
niet zonder wrevel afvragen. Zij kunrien gerust
zün. Wij hebben hier niet het oog op de tech
nische regeling van het verkeer, doch enkel op
de moreele en ethische zijde ervan. En niemand
zal ontkennen, dat voor de Kerk hier een taak
is weggelegd.
Het katholieke Engelsche weekblad „The
Tablet" gaf enkele interessante beschouwingen
over dit onderwerp.
„Zeker, de Kerk zegent auto's, schepen en
vliegtuigen; er zyn zelfs vereenigingen van auto
mobilisten. Maar is dit voldoende? Want de
razend snelle ontwikkeling van het verkeers
wezen is een ware revolutie, die het karakter
van de menschheid omvormt en de levenswijze
van heele volken beïnvloedt. We krijgen meer
en meer een bevolking, die voortdurend reist en
trekt. Daaruit vloeien voor lichaam en ziel ge
varen voort, die in vroegere tijden geheel onbe
kend waren en dat niet alleen voor het reizende
volk zelf, maar ook voor de vreedzame burgers,
vooral voor kinderen en vrouwen. Bijna alle be
roepen en verantwoordelijke instanties houden
zich reeds met de nieuwe volksplaag der ver
keersongevallen bezig: De ingenieurs hebben
geniale uitvindingen gedaan; nieuwe veiligheids
wetten werden uitgevaardigd; bijzondere ver
eenigingen werden opgericht, om hun nomadi-
seerende leden tegen verminking en dood te be
schermen; school en opvoeding werden gemo
biliseerd; ziekenhuizen troffen bijzondere maat
regelen."
Doch al dit streven houdt geen rekening met
de religieuze en zedeiyke zyde van het vraag
stuk. Dit nu vooral is de taak van de Kerk.
„Onze gebeden voor reizenden stammen veelal
nog uit een tyd, toen men nog geen vaag ver
moeden kon hebben van de uitgebreidheid en'
de gevaren van het huidige verkeerswezen. We
hebben allen de „lichamelijke werken van barm
hartigheid" geleerd, maar het lijkt er nog niet
op, dat vele christenen de moeite genomen heb
ben, om den werkelyken zin hiervan ook toe te
passen op de nieuwste plaag van de beschaafde
menschheid."
De schrijver betoogt dan, dat de Kerk alle
deelnemers aan het verkeer (en in het bijzon
der automobilisten en motorrijders) met nog
veel meer kracht en nadruk moet wyzen op
hun plichten ten opzichte van de gezondheid
en het leven hunner medemenschen. Want nog
altyd zyn vele ongelukken het gevolg van een
verregaande roekeloosheid en lichtzinnigheid.
De Kerk kan ongetwyfeld krachtig meewerken
aan de verdieping en versterking van het ver-
antwoordeiykheidsgevoel en nieuwe motieven
geven tot het in acht nemen van meer voor
zichtigheid in het verkeer.
Tenslotte bespreekt de schrijver nog even de
„kerkeiyke" zyde van het verkeersvraagstuk.
In. verband met de ware volksverhuizingen op
Zondagen is het noodig, dat de kerkdiensten
vanuit de veelal leege kerken in de groote steden
.worden verlegd naar de plaatsen, waar de be
volking heentrekt. Er zóuden bijzondere kerken
ter eere van St. Christophorus kunnen worden
opgericht en de katholieke reis- en verkeers-
vereenigingen konden regelend en bemiddelend
optreden by het vervullen van de godsdienst
plichten.
Mevrouw Schmettlinger was maar wat
ingenomen met haar nieuwen huur
der. Tot dusver waren het in hoofd
zaak kantoor-employé's geweest, die haar be
scheiden gemeubileerde zit- en slaapkamer
hadden bewoond, maar nu had ze deze aan een
student verhuurd. Aanvankelijk had ze er wel
erg tegen opgezien; vriendinnen, die ook een
pension hielden, hadden er wat treurige erva
ringen mee opgedaan. Maar mevrouw Schmett
linger zou bepaald onwaarheid hebben gespro
ken, als ze ook maar iets in het nadeel van
mijnheer Heinz Stumpfe had willen zeggen.
Hij studeerde veel en hard en ging zelden uit.
Toch was er wel iets, dat mevrouw Schmett
linger hinderde, maar dat kon ze toch moeilijk
mynheer Stumpfe verwijten. Neen, ze bedoelde
eigenlijk diens vriend, mynheer Ernst Langen.
Ze Vond hem niet zoo'n fijnen heer als mynheer
Stumpfe en steunde deze vaak uitgesproken be
wering op Langens onverholen bewondering en
daadwerkelyke sympathie voor het hortende
jazz-rhythme en kweelende songs, 't Was enkel
en alleen omdat mynheer Stumpfe het haar
zoo uitdrukkelyk gevraagd had, maar anders
had ze haar piano er niet voor willen afstaan.
Gelukkig was er maar eens in de week zoo'n
„muziek"-avondje en dien besteedde mevrouw
Schmettlinger dan nog om een vriendin te be
zoeken.
De Augustusmaand bracht meer drukte in
het huis van mevrouw Schmettlinger. Haar
dochter en een vriendin, die aan een kweek
school de noodige opvoedkundige kennis tracht
ten op te doen, logeerden dan by haar. Trude
Schmettlinger was een donker type, met prach
tige blauwe oogen, in tegenstelling met haar
vriendin Erna, die uitgesproken blond was en
oogen van ondefinieerbare kleurenmengeling
had. Een groote sympathie voor sport en haar
beoefenaren hadden ze gemeen.
Op een muziekavondje, toen mevrouw
Schmettlinger wél thuis was, hadden de beide
vrienden de meisjes voor het eerst gezien en
gesproken, en 't is heelemaal niets buiten
gewoons om het hier zoo nadrukkelyk te ver
melden ze waren op stel en sprong verliefd
geraakt.
De volgende dagen waren Heinz en Ernst
meer in eikaars gezelschap dan anders in
maanden het geval was. Maar hun meest uit
gekiende tactiek leed schipbreuk: van de bei
de meisjes konden ze niet meer dan een glimp
opvangen. Heinz vermoedde, wat Ernst tenslot
te onomwonden als zijn meening te kennen
gaf: daar zat mevrouw Schmettlinger achter!
Ernst zwoer zich te wreken en verbeuzelde on
telbare uren met het samenstellen van een
rumba, zóó schril en opwindend,dat het den
meest rasechten Argentyn zou hebben verbijs
terd. In den melancholische bui componeer
de hy er echter een slot aan, zóó zoet en wee
Ernst zelf noemde het hartroerend dat
Heinz er liefdeswoorden voor dichtte.
De hunkerend verbeide dag om hun met
zooveel zorgen samengestelde muzikale liefdes
verklaring haar première te doen beleven,
kwam eerder dan zy zelf hadden durven ver
moeden. En het gebeurde niet eens op hun we-
kelijksch muziek-avondje, maar op een onver-
getelijken, mooien Zondagmiddag. Vanuit
Heinz' zitkamer hadden de beide vrienden me
vrouw Schmettlinger, zomersch uitgedost, in
de richting van haar boezemvriendin zien stap
pen. Heinz stelde een generale repetitie van
de liefdes-rumba voor, waartegen Ernst aller
minst bezwaar voelde. In gedachten was hy
er steeds mee bezig geweest, onophoudelyk
hadden zyn vingers over de stoelleuning ge
roffeld, zoodat hij de gelegenheid, om zich
daadwerkelijk te uiten, gaarne aangreep.
De stemmige salon, waarin getemperd zon
licht binnenviel, was weldra vervuld van de
opwindende cadans van de onstuimige liefdes
rumba. Met een onmiskenbare vaardigheid
raakten Ernst's lange vingers de vergeelde toet
sen, terwijl zijn niet onverdienstelijke bariton-
stem de zoete woordjes zong, waarvan Heinz
zich telkens weer verbaasde, dat hij ze ge
schreven had. Toen de laatste dreunende ac-
coorden wegstierven, werden de salon-deuren
langzaam opengeschoven. Twee lachende meis-
i 1 v
V
/:v.:
f
Daar stond niets meer op. Stan zat zich te verkneukelen van
plezier om de verbaasde gezichten van de kinderen en den
meester. Deze keek erg boos en vroeg streng: Wie heeft dat ge
daan? Niemand gaf antwoord.
Dat was een vreemd geval. Stan zat te schudden van het
lachen. Heeft niemand van jullie gezien wie het uitgeveegd heeft,
vroeg meester weer. Neen, niemand had het gezien. „Maar hoe
kan dat", vroeg meester. „Jullie waren toch aan de sommen
bezig." Nu kregen ze allen een kleur, want er had niemand naar
het bord gekeken. Meester wist niet wien hy moest straffen.
Tenslotte zei hy: „Ik zal jullie allemaal een poosje school
houden, dan kunnen jullie de sommen afmaken die je thans
af had behooren te hebben." Dat viel niet mee. En het was
net zoo'n lekker weer buiten. Thans begonnen de kinderen
yverig te werken. Stan kreeg nu weer medelyden met de
kinderen.
jes-kopjes verschenen er tussehen, en twee paar
teere handjes klapten luid op elkaar.
.Prachtig, mijnheer Langen! Wilt u dat nog
eens voor ons spelen?"
Het zekere, dat hun houding tot dusver be
paald had, was by de beide vrienden op dit
moment ver te zoeken. Met pompoenroode
hoofden zaten ze bij de piano en wachtten, tot
de meisjes zich naast elkaar op.de fel-gebloem-
de sofa hadden neergezet. Toen sloeg Ernst
Langen de eerste dreunende accoorden aan en
daverde de rumba opnieuw door de kamer.
Langzaam aan verliep het felle tempo in de
zoete melodie met de teere woordjes, die een
zacht-vibreerende stem duidelyk zong. Eerst
toen de laatste toon weggestorven was, durf
den Ernst en Heinz naar de beide meisjes om
zien. Op hun gezichten lag een diep-roode blos.
Waren ze zoo ontroerd of kwam het door het
schemerig zonlicht, dat lange schaduwen voor
uit wierp? Zonder dat er een woord gesproken
was verlieten Trude en Ema den salon en toen
zij na enkele minuten, die oneindig lang had
den geduurd,
weer binnentra-
den, kSnden i
ren Langz.aam
gingen de vrienden op de meisjes toe en Heinz
was de eerste die sprak
„Maar meisjes, wees toch niet zoo sentimen
teel."
„Het was toch maar een liedjevoegde
Ernst er aan toe.
„Dacht u werkelyk, mynheer Langen," begon
Trude, „dat wé daarom zoo down zijn? Van die
liedjes, als u daar juist speelde, kennen we er
tientallen. Neen, we hebben zoo juist even naar
het sigarenmagazijn op den hoek getelefo
neerd.....
„Excelsior" heeft met 43 verloren
Dat Trude aan haar relaas nog toevoegde,
dat de kans op het kampioenschap nu finaal
verloren was, hoorden de beide vrienden niet
meer. Met enkele sprongen werd de trap naar
Heinz' kamer genomen, waar ze sprakeloos
eenigen tijd elkaar aanzagen.
Ze schenen weer tot de werkelykheid terug
te keeren, toen vanuit de hall opgewonden
mannenstemmen weerklonken, 't Was duidelijk,
dat het over den fatalen wedstrijd van des
middags ging en waaraan de jongelui een werk
zaam aandeel hadden gehad.
„Kom maar gauw binnen jongens, dan zul
len we ons verdriet met een kop thee wat weg
spoelen!"
Langs .een stoffigen landweg slenterden
Heinz en Ernst, die af en toe de „onbegrype-
lijke secte", .harten-brekers" en „pietluttige
sportjochies" beschimpten.
Mevrouw Schmettlinger, behaaglyk achter
overleunend in haar easy-chair, verbaasde er
zich telkens opnieuw over, dat haar beide ne
ven, die zoo sprekend op haar eenigsten broer
geleken, zich zoo uitstekend met de meisjes
vermaakten.
(Nadruk verboden)
Hooge prijzen voor het werk van Frans Hals
worden nog niet zoo lang betaald. Pas in 1885,
op de veiling De Zoete bij Christie te Londen,
haalde een van zijn werken een bedrag van vier
cijfers. Voor het portret van een man in het
zwart werd toen 960 guinjes betaald, welk werk
op de veiling Robinson in 1923 tot 19.950 pond
op liep.
Veertien jaar later werden twee schilderyen
van hem, die eenige jaren te voren op een ver-
kooping in de provincie, aldus de Times, waar
aan dit ontleend is, voor 10 guinjes per stuk
waren verkocht, voor 5250 pond van de hand
gedaan, terwyi in 1913 een mansportret door
Sotheby aan een Amsterdammer voor 9000
pond werd verkocht. In 1884 was voor dit zelf
de doek slechts 5 guinjes geboden.
Een ander merkwaardig geval gebeurde in
1929, toen de collectie van Sir George Drum
mond uit Montreal by Christie verkocht werd.
Eenige jaren voor zijn dood had hy voor 2500
pond Hals' portret van zijn vriend Joseph Coy-
mans gekocht. Op de veiling bracht dat portret
niet minder dan 26.775 pond op, een record op
een Engelsche auctie voor een werk van den
Haarlemschen meester.
In December 1935 is op een veiling in een
plaatsje aan de Engelsche Zuidkust voor een
schildery van twee visschersjongens 3 pond be
taald; by Christie bracht het werk 2940 pond
op en in Maart van dit jaar is een mansportret
van den meester, dat op een vliering, waar het
jaren had gelegen, gevonden werd, voor 12705
pond geveild.
....op bruggen, binnen 8 m van
tók straathoeken, autobushaltes, voor
uitritten, brandlcranen, enzoovoorts!
22
Mary was eenigszins verrast door de over-
groote teederheid, waarmee Grace haar geluk
wenschte, toen zy van de verloving hoorde.
„Wat ben ik blij voor je, Mary! Ik was al
bang, dat je niet genoeg om hem gaf. Ik gelooi,
dat jullie voor elkaar geschapen zijt! Hij zal je
zoo goed begrypen en jy zult je geïnspireerd
voelen, om nog beter te dichten. Ik mag hem
by zonder graag en ik ben bly, dat hy mijn
zwager wordt."
De meisjes liepen in den maneschijn en Mary
kon niet de uitdrukking van Grace's gezichtje
zien.
„Maar ik vind het naar, om van jullie allen
te scheiden. Weet je Grace, dat ik. my soms
ongerust maak, dat je het een of ander verdriet
hebt. Zou je het mij dan niet kunnen zeggen?
Dan kan ik mijn best doen, om er misschien iets
aan te veranderen."
„Neen," zei Grace vastberaden.
„Maar je begrijpt toch wel, kindje ik wil
hiy volstrekt niet indringen in iets, dat je mis
schien liever geheim houdt, maar ik vind het
verschrikkelijk, als ik je zoo van my weg moet
riten gaan, zoo bezwaard van harte!"
„Toe, Mary, spreek daar nu niet meer van!
Ik doe mijn best, om mijn gevoelens te over
winnen en dat zal mij ten slotte ook wel luk
ken. Maar let liever niet op mij. Als iemand het
wist, dan zou ik het besterven van schaamte!"
Mary begreep wat het was had het vroeger
al zoo half en half vermoed, maar die gedachte
steeds op zij gedrongen.
Geruimen tyd bleven ze zwygende, arm in
arm, naast elkaar loopen.
„Als wy hier terugkomen, Grace," zei Mary
byna fluisterend, „zou je dan bij ons willen
komen als vader en moeder het tenminste
goed vinden?"
„Ja, dat zou ik heel graag willen," antwoordde
Grace even zacht. „Maar nu zal je er wel nooit
meer van spreken, hè? Er is iets, dat mij hin
dert. Ik moét en zal er overheen komen! Maar
denk je, dat Anthony het goed zal vinden, als
er een schoonzusje bij hem in komt?" vroeg zij
op veel opgewekter toon.
„O, ja, dat weet ik vast en vader en moeder
zal ik er over spreken."
HOOFDSTUK XIX
„Ik ben bly, dat je gelukkig zult worden," zei
Evelyn, toen zy Mary geluk wenschte met haar
verloving. „Ik geloof, dat Anthony en jij wel
graag op zoo'n eenzame plaats wonen. Maar heb
je je wel eens afgevraagd, wat er in die ver
anderde omstandigheden van mij zal worden?"
„Natuurlyk! En ik zou er wat om geven, om je
gelukkig te maken! Ik kan enkel hopen, dat
tante Fanny misschien...."
„Onzin, Mary! Wat tante Fanny doet, maakt
voor my geen verschil! Wat ik te zeggen heb,
zal jullie allen verbazen, maar ik verzeker je,
dat ik het doorzet. Ik zal het vader en moeder
vertellen, als ik het jou gezegd heb. Geen van
jullie allen zal ooit weten, wat het mij gekost
heeft. Ik ga trouwen!"
,',Heb je Roger geschreven?"
„Spreek daar maar nooit meer van!" riep
Evelyn. „Den laatsten Mei heeft Sir George
Illngworth mij de eer aangedaan, by mij met 'n
formeel huwelijksaanzoek te voorschijn te
komen. Gisteren heb ik hem geschreven, dat ik
het aanneem en vanavond verwacht ik hem
hier. Ik zal vader vertellen, dat ik niet wachten
wil. Want nadat jij getrouwd bent, wil ik niet
langer thuis biyven."
„Maar, Evelyn! Je vergooit je eigen toekomst.
Dit kan niets dan verdriet en zelfverwyt barén."
Mary had de tranen in de oogen en heel veel
vriendelijker ging Evelyn voort:
„Schrei maar niet, kindje. Je kent mij zoo
weinig, dat je niet weet, wat ik van myn toe
komst maken zal. Ik denk, dat vader en moeder
mij wel zonder eenig verzet zullen laten gaan.
Wy zulen dadeijk naar Europa trekken en daar
kan ik leven op de manier, zooals ik dit zelf
verkies. Dat vooruitzicht lokt my zeer aan, daar
het my genezen zal van die malle genegenheid
voor een man, dien ik toch niet trouwen kan."
„Maar stel jé nu eens voor, dat je èèns
wanneer het te laat is hem weer ontmoeten
zult?"
„Wij wonen immers in heel andere deelen van
de wereld!.... Mij dunkt, het toont al heel
weinig tact van jóuw kant, Mary, om steeds te
blyven praten over iemand, die tegenover mij
dood is. Zoodra jy en Anthony terugkomt van
je huwelyksreis, zal ik trouwen, hier uit huis."
Tegenover haar ouders kwam zy ook voor den
dag met het uitgemaakte feit.
's Avonds kwam George, opgetogen van
vreugde, in Iriya. Ofschoon de wyze, waarop
Evelyn hem behandelde, tegenover de anderen
veel van minachting had, scheen hem dit niet
te treffen.
Het liep al naar October; de tuin was èèn
geurende en kleurende bloemenpracht; het gras
stond zoo hoog, als koren op het veld.
Dokter Underwood, Anthony en George
waren in den tuin aan het werk; Mary was aan
het wafeltjesbakken voor de thee en Evelyn lag
op de rustbank in de keuken en sprak van haar
huwelyksreisje.
Mrs. Underwood rustte in haar eigen kamer,
alleen met enkele gedachten die zij zelfs haar
Mary niet wilde meedeelen. Grace en Rosamond
maakten een ritje.
„Ik heb een reisje opgesteld, waardoor wij
twee lentes kunnen meemaken en géén zomer.
Kyk...."
„Ben je aan het spreken over je huwelijks
reis?" vroeg Mr. Underwood, terwijl hy uit den
tuin binnentrad. Hij zag er warm en moe uit
anders dan anders.
„Waar is moeder?" vroeg hij weer.
„Die rust was op haar kamer. Ik zal haar
dadelijk een kopje thee brengen en ik zal er u
ook een geven. U ziet er vermoeid uit."
„Ik voel mij vreemd," zei hy en ging loom
naast Evelyn op de bank zitten. „Heel vreemd!
Misschien kan ik niet goed tegen het voorjaar.
En dan, ik word een dagje ouder, moet je den
ken! Dat kan ook niet anders, nu ik al twee
dochters heb, die my verlaten voor een anderen
man."
Hy liet zich door Evelyn op de kaart aanwy-
zen, welke route zy zóuden volgen.
,,'t Is nu zeker te laat, hè, lieve kind, om je te
vragen, je huwelyk uit te stellen?...." En toen
hy de strakke uitdrukking op haar gezichtje
gewaar werd, voegde hy er by: „Je weet niet,
hoe innig ik dit verlangde."
*U is toch niet boos op my, vader, dat ik,
tegen uw wil, toch mijn plan doordryf?" vroeg
Evelyn met plotselinge gewetensknaging.
„Neen, niet boos, maar het spyt mij, dat je
je zelf zulk een taak oplegt. George zal nü nog
alles van je willen aannemen, maar, als je zijn
gevoel van liefde voor jou niet veel weet te be
schaven, dan zal hy je weldra toonen, dat hy
een eigen wil heeft en verwacht, hoe jy daar
voor buigt. Hij is geen man, om zich op den
duur naar den wil van een ander te voegen."
„Ik ben overtuigd, dat u zich daarin toch ver
gist. Ik zal nooit buigen voor den wil van een
ander en ik verzeker u, dat ik hem zal kunnen
leiden."
„Ik wilde, dat ik denken kon, hoe je hem
kon lief hebben, Evelyn! Je weet niet, wat een
steun je moeders liefde voor my is geweest. Een
man staat bloot aan vele verleidingen, waarvan
een vrouw niets afweet, hij moet voelen, dat zy
haar liefde en vertrouwen bezit. Om George te i
kunnen leiden, moet je eerst je zelf kunnen be-
heerschen."
Onder het luisteren had Evelyn steeds Mary
gadegeslagen, terwijl zy een baksel wafeltjes
uit den oven haalde en er een ander inschoof,
en dacht:
„Zy sehynt waariyk tevreden te zyn in dat
soort leven. Hoe is het mogelyk, dat wy zusters
zyn?" Hardop zei ze: „Beste vader, u be-
grypt toch wel, dat het mij zéér leed doet, u
allen te verlaten. Ik haat het leven, dat u leiden
moet en allen, die in hun eigen onderhoud
moeten voorzien; maar tot nog toe wist ik niet,
hoezeer ik u lief heb. Maar het lot schijnt my
op te leggen, om afstand te doen van alle liefde
en geluk."
„Neen, het lot niet, kindje. Maar de koppig
heid, die je, naar ik vrees, van my geërfd hebt.
En, let op myn woorden: het lot, dat je je zelf
nu daardoor op den hals haalt zal veel zwaar
der zyn, dan hetgeen je deel was geworden,
als je het zóó aanvaard had. Dit staat op je
gelaat geschreven."
Evelyn pruilde:
„Als u de toekomst van ons gelaat kunt af
lezen, wat ziet u dan voor Mary?"
Met een glimlach keek hy naar zyn oudste
dochter, die te zeer verdiept was in haar bezig
heid, om veel acht te kunnen slaan op hetgeen
er gesproken werd.
(Wordt vervolgd)