Het raadsel van den vogeltrek De avonturen van Stan en Pol V. pX'ïü PLICHT en GELUK Stilstaan verboden DINSDAG 31 AUGUSTUS 1937 EEN NATUURLIJK VERSCHIJNSEL Interessante wetenschappelijke onderzoekingen en experi menten door zoölogen Helgoland en Rossitten de wachtposten De godloosheid ïn Sovjet-Rusland Een modern probleem De Kerk en het verkeer 16Z mnmhunngeSht- Liefdes-Rumba jes lezen, hoe ontroerd ze wa- Prijzen voor Frans Hals Af TP A DOkTVTTVTC* op dit blad Zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen 7Ffcfl - b*l levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^0 by een ongeval met K 250e" MI «I .r, A lam, /II 1^1 r. ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A %M\Jm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I %J\J* doodelijken afloop ee AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET ENCELSCH Al eeuwen verwondert de menschheid zich over de geheimzinnige kracht, die den trekvogel iederen herfst, als op commando, naar het warm Zuiden brengt, en altijd weer den goe den weg laat kiezen. Bij de jongste onderzoekingen, welke de ge leerden hebben ingesteld, schijnt het raadsel van den vogeltrek eindelijk te zijn opgelost. Ongeveer 100.000 vogels worden elk jaar door de vogelwachters van Helgoland en Rossitten met ringen uit licht aluminium, waarop een nummer staat, voorzien en dan vrijgelaten. De vogels sluiten zich bij de vogelvluchten naar het Zuiden aan, zooals zij dat elk jaar gewoon zijn. Den tijd van den „trek" kent iedere vogel. Van de ongeveer 100.000 gekenmerkte vogels uit Helgoland keeren er ongeveer 3.500 per jaar terug. Dit aantal is voldoende om de luchtroutes der vogels vast te stellen en wetenschappelijke gevolgtrekkingen te maken. Elk jaar brengt de postbode van Helgoland rond 2000 brieven, uit alle deelen der wereld, naar den vogelwachter. Sommigen schrijven, hoe zij een vogel vingen, die een ring om den poot droeg, waaróp „Helgo land" (en datum) stond. Anderen, de vogel liefhebbers, vragen den deskundigen in 't hooge Noorden om inlichtingen of raad. Al deze brieven komen uit alle deelen van de wereld, doch voor het meerendeel uit Zuid- en Noord- Afrika, Na vele jaren van ernstig werken heeft de wetenschap eindelijk kunnen nagaan, dat stof- wisselingsprecedentie, een geheimzinnige wijzi ging der hormonen in de kiem- en schild klieren der dieren, de raadselachtige „trek- onrust" bewerkstelligt. Een vogel, dien men in een kooi zet, probeert tegen den tijd, dat zijn vrije broeders naar het zuiden trekken, zijn kooi te ontsnappen. Hij fladdert heen en Weer en toont zich den geheelen dag onrustig. De wetenschap heeft op deze dieren proeven genomen en wel langs chemischen weg. En nadat deze waren toegepast, bleek de „trek- onrust" te zijn verdwenen. Het bewijs is dus geleverd; het raadsel van den „vogeltrek" is opgelost. Het is dus geen gebrek aan voedsel, noch magische invloed, welke de vogels die jaarlijksche lange reis laten maken, doch een natuurlijk verschijnsel, dat den trekvogel bij den aanvang van het vogelleven wordt mee gegeven. Deze vondst was het begin van een reeks interessante wetenschappelijke onderzoekingen en experimenten. Zoo bracht de jonge zoöloog, dr. Rueppel, van de Vogelwacht van Rossitten, eens tweehonderd ooievaars uit Oost-Pruisen in een goederenwagon van een sneltrein naar Essen en liet de vogels daar los. Inplaats dat de ooievaars over Spanje direct naar Afrika vlo gen, kozen de dieren een veel meer Zuid oostelijk liggende reisroute, welke reeds door hun voorvaderen sinds eeuwen was gevolgd! Een anderen keer nam dr. Rueppel op een treinreis van Hamburg naar Osnabück een dozijn jonge spreeuwen mee en poogde onder weg de dieren door een list van hun weg naar het Zuiden af te brengen. Het was echter niet mogelijk de vogels te laten verdwalen; na zich enkele seconden te hebben georiënteerd, vlogen zjj regelrecht naar het nest terug. Prof. dr. Drost, leider van de Vogelwacht in Helgoland, probeerde zelfs verscheidene malen de vogels, door druk op een bepaald lichaamsdeel, te hypnotiseeren, waarna de dieren als verstard, alles met zich lieten doen. Doch ook in deze gevallen sloegen de dieren, met evenveel ze kerheid als vóór de hypnose, na hun vrijlating den weg in, welken de natuur hun voorschrijft. En zelfs de narcose heeft hierop geen vat. Met de gewoonte den vogels ringen om de pooten te geven, heeft men reeds eigen aardige ervaringen opgedaan. Niet zelden kon den de ooievaars worden gevangen, die gedu rende hun winterverblijf in Afrika door neger stammen waren beschoten en met eenige Puien in het gevederte den langen weg naar het koude Noorden aflegden. Met behulp van de wetenschap der volkenkunde kon men zelfs Uitmaken, welke negerstam de pijlen had af geschoten. Meermalen kwam het ook voor, dat inboor lingen van Afrika de aluminiumringen van de trekdieren gebruikten als briefpapier. Dan dachten zy, dat de vreemde vogels uit het hemelryk kwamen en zonden een groet naar de goden. Op een dag deelde een Britsch districts commissaris in den Soedan de Vogelwacht van Rossitten mede, dat daar een in Pommeren losgelaten ooievaar door Maidobnegers was ge vangen en achter slot was gezet, omdat het opperhoofd het dier voor een gelukaanbrengen- den bode des hemels hield en er vast van overtuigd was, dat de vogel het oogstjaar goed kon maken, door zijn god regen af te smee- ken. In Februari 1935 werd op Borkum een zil vermeeuw doodgevonden. Het dier was 26 jaar oud geworden, in Juli 1900 kreeg de vogel zijn Rossittenring om den poot en trok elk jaar, wanneer de winter voorbij was, weer naar het Noorden terug. In een ander geval werd de „landing" van een Duitschen ooievaar in de Fransche stad Sens aan de Seine gemeld. De Vogelwacht van Helgoland ontving omtrent dezen vogel een drietal brieven, n.l. van de Vereeniging van Dierenbescherming aldaar, van het Zoölogisch Museum en van het stadsbestuur. Wel een be- wys voor de interesse, welke men In Europa aan den dag legt omtrent het jaarlijks terug- keerend wonder van defl vogeltrek. Het „duur-vlieg-record" onder alle vogels houdt waarschynlijk de poolzeezwaluw. Deze soort zwaluw vertoeft in den zomer slechts twee maanden in het hooge Noorden, op Groenland en in Noord-Canada en vliegt dan, wanneer de broedtijd voorbij is, terug naar het winter kwartier, dat, meer dan 15.000 kilometer van het Noorden verwijderd, in de zone van de antarktis ligt. In totaal legt de poolzeezwaluw in één jaar minstens 30.000 K.M. af en daarbij neemt de vogel niet eens altijd den kortsten weg. Doch ook de West-Europeesche zwaluw heeft een groot uithoudingsvermogen en vliegt van ons land uit gemakkelijk naar Kaapstad. Al deze curiositeiten omtrent den vogeltrek, heeft de Vogelwacht van Helgoland verzameld in een „vogeltrek-kalender", welke de weten schap groote diensten kan bewijzen.. Het zal niet meer lang duren alvorens het raadsel van de oriënteering over geheele aarddeelen en wereldzeeën volledig is opgelost, waartoe de studie der chemie belangrijk zal bijdragen. Groep zwaluwen op telefoondraden, voor ze naar het Zuiden vertrekken De centrale raad der godloozen in Rusland heeft aan de locale propaganda-bureaux der beweging opgedragen om in het büzonder op de gedragingen der geestelijken te letten en daarover regelmatig rapport te zenden, toe te zien wie van de partij en in het bijzonder van de jongeren de kerk bezoeken en bij herhaling daarvan rapport aan de Gepeoe uit te brengen. Volgens de Moskousche bladen zijn in het eerste halfjaar van 1937 in Sovjet-Rusland samen 612 kerken en kapellen gesloten; 402 dezer gebouwen behoorden aan de Russisch- Orthodoxe kerk, 81 aan de Roomsch-Katholieke. Voorts werden nog 60 moskeeën, 55 synagogen, 6 Baptistische en 2 Methodistische kerken ge sloten. Ook van al deze gebouwen werd gelijk voorheen een groot deel ter beschikking der communistische partij gesteld. De godloozenvereenigingen van de Oekraïne hebben aan de Sovjetregeering het verzoek ge richt om de biecht te verbieden, daar het ge vaar bestaat dat in de bieght militaire gehei men verraden worden. Reeds heeft het volks commissariaat voor binnenlandsche zaken (Ge peoe) een verbod uitgevaardigd, zonder het for- meele besluit der regeering af te wachten en op het overtreden van het biechtverbod een gevangenisstraf tot vier jaren gesteld. De Tichookeanskaja Zwesda, een Sovjet-Rus sisch blad, bevestigt dat te Chabarowsk, Bla- Het Katholicisme kan zijn goddeiyke zending in deze wereld niet vol ledig ontplooien zonder Universi teiten. Het is daarom plicht van iederen katholiek zyn eigen Universiteit naar ver mogen te steunen. Vietwrfml van den dan gowestschensk, Tschita en Jerkutsk te zamen 200 geestelijken werden gevangen genomen on der beschuldiging van spionnage ten gunste van de vyanden van Sovjet-Rusland. De streek is namelijk militair belangryk. Voorts heeft de chef van de Gepeoe Jesschow verordend, dat alle kerken, synagogen en andere godsdienstige lokaliteiten voortaan in de bedoelde streek ver boden zijn. De gevangen genomen geesteiyken zullen door een speciale rechtbank berecht wor den. Daar de buitenlandsche godloozenorganisaties vaak zeer veel moeite ondervinden met het doen drukken van propagandaliteratuur heeft de centrale raad te Moskou besloten daartoe een speciale drukkery op te richten. Deze drukkerij zal niet minder dan 6000 man personeel tellen en begint met drukwerk in 13 Europeesche ta len af te leveren, om dan zoo spoedig mogelyk ook voor het Verre Oosten te zorgen, alsmede voor de andere deelen der wereld, waar Moskou belangen heeft. (Ned. Chr. Persbureau) Een actueel onderwerp, waaraan wellicht toch nog niet voldoende aandacht besteed werd, is de verhouding van de Kerk ten opzichte van het moderne verkeer. Wanneer we de statistieken en de eindelooze reeksen van ongevallen in de couranten be schouwen, krijgen we byna den indruk, dat het moderne verkeer voor de menschheid een plaag dreigt te worden, die meer slachtoffers eischt dan vroeger pest en oorlog. De vraag rijst, of de Kerk voldoende rekening heeft gehouden met de eischen dezer ontwik keling. „Moet de Kerk dan ook al het verkeer gaan regelen?" zoo zal menig lezer zich misschien niet zonder wrevel afvragen. Zij kunrien gerust zün. Wij hebben hier niet het oog op de tech nische regeling van het verkeer, doch enkel op de moreele en ethische zijde ervan. En niemand zal ontkennen, dat voor de Kerk hier een taak is weggelegd. Het katholieke Engelsche weekblad „The Tablet" gaf enkele interessante beschouwingen over dit onderwerp. „Zeker, de Kerk zegent auto's, schepen en vliegtuigen; er zyn zelfs vereenigingen van auto mobilisten. Maar is dit voldoende? Want de razend snelle ontwikkeling van het verkeers wezen is een ware revolutie, die het karakter van de menschheid omvormt en de levenswijze van heele volken beïnvloedt. We krijgen meer en meer een bevolking, die voortdurend reist en trekt. Daaruit vloeien voor lichaam en ziel ge varen voort, die in vroegere tijden geheel onbe kend waren en dat niet alleen voor het reizende volk zelf, maar ook voor de vreedzame burgers, vooral voor kinderen en vrouwen. Bijna alle be roepen en verantwoordelijke instanties houden zich reeds met de nieuwe volksplaag der ver keersongevallen bezig: De ingenieurs hebben geniale uitvindingen gedaan; nieuwe veiligheids wetten werden uitgevaardigd; bijzondere ver eenigingen werden opgericht, om hun nomadi- seerende leden tegen verminking en dood te be schermen; school en opvoeding werden gemo biliseerd; ziekenhuizen troffen bijzondere maat regelen." Doch al dit streven houdt geen rekening met de religieuze en zedeiyke zyde van het vraag stuk. Dit nu vooral is de taak van de Kerk. „Onze gebeden voor reizenden stammen veelal nog uit een tyd, toen men nog geen vaag ver moeden kon hebben van de uitgebreidheid en' de gevaren van het huidige verkeerswezen. We hebben allen de „lichamelijke werken van barm hartigheid" geleerd, maar het lijkt er nog niet op, dat vele christenen de moeite genomen heb ben, om den werkelyken zin hiervan ook toe te passen op de nieuwste plaag van de beschaafde menschheid." De schrijver betoogt dan, dat de Kerk alle deelnemers aan het verkeer (en in het bijzon der automobilisten en motorrijders) met nog veel meer kracht en nadruk moet wyzen op hun plichten ten opzichte van de gezondheid en het leven hunner medemenschen. Want nog altyd zyn vele ongelukken het gevolg van een verregaande roekeloosheid en lichtzinnigheid. De Kerk kan ongetwyfeld krachtig meewerken aan de verdieping en versterking van het ver- antwoordeiykheidsgevoel en nieuwe motieven geven tot het in acht nemen van meer voor zichtigheid in het verkeer. Tenslotte bespreekt de schrijver nog even de „kerkeiyke" zyde van het verkeersvraagstuk. In. verband met de ware volksverhuizingen op Zondagen is het noodig, dat de kerkdiensten vanuit de veelal leege kerken in de groote steden .worden verlegd naar de plaatsen, waar de be volking heentrekt. Er zóuden bijzondere kerken ter eere van St. Christophorus kunnen worden opgericht en de katholieke reis- en verkeers- vereenigingen konden regelend en bemiddelend optreden by het vervullen van de godsdienst plichten. Mevrouw Schmettlinger was maar wat ingenomen met haar nieuwen huur der. Tot dusver waren het in hoofd zaak kantoor-employé's geweest, die haar be scheiden gemeubileerde zit- en slaapkamer hadden bewoond, maar nu had ze deze aan een student verhuurd. Aanvankelijk had ze er wel erg tegen opgezien; vriendinnen, die ook een pension hielden, hadden er wat treurige erva ringen mee opgedaan. Maar mevrouw Schmett linger zou bepaald onwaarheid hebben gespro ken, als ze ook maar iets in het nadeel van mijnheer Heinz Stumpfe had willen zeggen. Hij studeerde veel en hard en ging zelden uit. Toch was er wel iets, dat mevrouw Schmett linger hinderde, maar dat kon ze toch moeilijk mynheer Stumpfe verwijten. Neen, ze bedoelde eigenlijk diens vriend, mynheer Ernst Langen. Ze Vond hem niet zoo'n fijnen heer als mynheer Stumpfe en steunde deze vaak uitgesproken be wering op Langens onverholen bewondering en daadwerkelyke sympathie voor het hortende jazz-rhythme en kweelende songs, 't Was enkel en alleen omdat mynheer Stumpfe het haar zoo uitdrukkelyk gevraagd had, maar anders had ze haar piano er niet voor willen afstaan. Gelukkig was er maar eens in de week zoo'n „muziek"-avondje en dien besteedde mevrouw Schmettlinger dan nog om een vriendin te be zoeken. De Augustusmaand bracht meer drukte in het huis van mevrouw Schmettlinger. Haar dochter en een vriendin, die aan een kweek school de noodige opvoedkundige kennis tracht ten op te doen, logeerden dan by haar. Trude Schmettlinger was een donker type, met prach tige blauwe oogen, in tegenstelling met haar vriendin Erna, die uitgesproken blond was en oogen van ondefinieerbare kleurenmengeling had. Een groote sympathie voor sport en haar beoefenaren hadden ze gemeen. Op een muziekavondje, toen mevrouw Schmettlinger wél thuis was, hadden de beide vrienden de meisjes voor het eerst gezien en gesproken, en 't is heelemaal niets buiten gewoons om het hier zoo nadrukkelyk te ver melden ze waren op stel en sprong verliefd geraakt. De volgende dagen waren Heinz en Ernst meer in eikaars gezelschap dan anders in maanden het geval was. Maar hun meest uit gekiende tactiek leed schipbreuk: van de bei de meisjes konden ze niet meer dan een glimp opvangen. Heinz vermoedde, wat Ernst tenslot te onomwonden als zijn meening te kennen gaf: daar zat mevrouw Schmettlinger achter! Ernst zwoer zich te wreken en verbeuzelde on telbare uren met het samenstellen van een rumba, zóó schril en opwindend,dat het den meest rasechten Argentyn zou hebben verbijs terd. In den melancholische bui componeer de hy er echter een slot aan, zóó zoet en wee Ernst zelf noemde het hartroerend dat Heinz er liefdeswoorden voor dichtte. De hunkerend verbeide dag om hun met zooveel zorgen samengestelde muzikale liefdes verklaring haar première te doen beleven, kwam eerder dan zy zelf hadden durven ver moeden. En het gebeurde niet eens op hun we- kelijksch muziek-avondje, maar op een onver- getelijken, mooien Zondagmiddag. Vanuit Heinz' zitkamer hadden de beide vrienden me vrouw Schmettlinger, zomersch uitgedost, in de richting van haar boezemvriendin zien stap pen. Heinz stelde een generale repetitie van de liefdes-rumba voor, waartegen Ernst aller minst bezwaar voelde. In gedachten was hy er steeds mee bezig geweest, onophoudelyk hadden zyn vingers over de stoelleuning ge roffeld, zoodat hij de gelegenheid, om zich daadwerkelijk te uiten, gaarne aangreep. De stemmige salon, waarin getemperd zon licht binnenviel, was weldra vervuld van de opwindende cadans van de onstuimige liefdes rumba. Met een onmiskenbare vaardigheid raakten Ernst's lange vingers de vergeelde toet sen, terwijl zijn niet onverdienstelijke bariton- stem de zoete woordjes zong, waarvan Heinz zich telkens weer verbaasde, dat hij ze ge schreven had. Toen de laatste dreunende ac- coorden wegstierven, werden de salon-deuren langzaam opengeschoven. Twee lachende meis- i 1 v V /:v.: f Daar stond niets meer op. Stan zat zich te verkneukelen van plezier om de verbaasde gezichten van de kinderen en den meester. Deze keek erg boos en vroeg streng: Wie heeft dat ge daan? Niemand gaf antwoord. Dat was een vreemd geval. Stan zat te schudden van het lachen. Heeft niemand van jullie gezien wie het uitgeveegd heeft, vroeg meester weer. Neen, niemand had het gezien. „Maar hoe kan dat", vroeg meester. „Jullie waren toch aan de sommen bezig." Nu kregen ze allen een kleur, want er had niemand naar het bord gekeken. Meester wist niet wien hy moest straffen. Tenslotte zei hy: „Ik zal jullie allemaal een poosje school houden, dan kunnen jullie de sommen afmaken die je thans af had behooren te hebben." Dat viel niet mee. En het was net zoo'n lekker weer buiten. Thans begonnen de kinderen yverig te werken. Stan kreeg nu weer medelyden met de kinderen. jes-kopjes verschenen er tussehen, en twee paar teere handjes klapten luid op elkaar. .Prachtig, mijnheer Langen! Wilt u dat nog eens voor ons spelen?" Het zekere, dat hun houding tot dusver be paald had, was by de beide vrienden op dit moment ver te zoeken. Met pompoenroode hoofden zaten ze bij de piano en wachtten, tot de meisjes zich naast elkaar op.de fel-gebloem- de sofa hadden neergezet. Toen sloeg Ernst Langen de eerste dreunende accoorden aan en daverde de rumba opnieuw door de kamer. Langzaam aan verliep het felle tempo in de zoete melodie met de teere woordjes, die een zacht-vibreerende stem duidelyk zong. Eerst toen de laatste toon weggestorven was, durf den Ernst en Heinz naar de beide meisjes om zien. Op hun gezichten lag een diep-roode blos. Waren ze zoo ontroerd of kwam het door het schemerig zonlicht, dat lange schaduwen voor uit wierp? Zonder dat er een woord gesproken was verlieten Trude en Ema den salon en toen zij na enkele minuten, die oneindig lang had den geduurd, weer binnentra- den, kSnden i ren Langz.aam gingen de vrienden op de meisjes toe en Heinz was de eerste die sprak „Maar meisjes, wees toch niet zoo sentimen teel." „Het was toch maar een liedjevoegde Ernst er aan toe. „Dacht u werkelyk, mynheer Langen," begon Trude, „dat wé daarom zoo down zijn? Van die liedjes, als u daar juist speelde, kennen we er tientallen. Neen, we hebben zoo juist even naar het sigarenmagazijn op den hoek getelefo neerd..... „Excelsior" heeft met 43 verloren Dat Trude aan haar relaas nog toevoegde, dat de kans op het kampioenschap nu finaal verloren was, hoorden de beide vrienden niet meer. Met enkele sprongen werd de trap naar Heinz' kamer genomen, waar ze sprakeloos eenigen tijd elkaar aanzagen. Ze schenen weer tot de werkelykheid terug te keeren, toen vanuit de hall opgewonden mannenstemmen weerklonken, 't Was duidelijk, dat het over den fatalen wedstrijd van des middags ging en waaraan de jongelui een werk zaam aandeel hadden gehad. „Kom maar gauw binnen jongens, dan zul len we ons verdriet met een kop thee wat weg spoelen!" Langs .een stoffigen landweg slenterden Heinz en Ernst, die af en toe de „onbegrype- lijke secte", .harten-brekers" en „pietluttige sportjochies" beschimpten. Mevrouw Schmettlinger, behaaglyk achter overleunend in haar easy-chair, verbaasde er zich telkens opnieuw over, dat haar beide ne ven, die zoo sprekend op haar eenigsten broer geleken, zich zoo uitstekend met de meisjes vermaakten. (Nadruk verboden) Hooge prijzen voor het werk van Frans Hals worden nog niet zoo lang betaald. Pas in 1885, op de veiling De Zoete bij Christie te Londen, haalde een van zijn werken een bedrag van vier cijfers. Voor het portret van een man in het zwart werd toen 960 guinjes betaald, welk werk op de veiling Robinson in 1923 tot 19.950 pond op liep. Veertien jaar later werden twee schilderyen van hem, die eenige jaren te voren op een ver- kooping in de provincie, aldus de Times, waar aan dit ontleend is, voor 10 guinjes per stuk waren verkocht, voor 5250 pond van de hand gedaan, terwyi in 1913 een mansportret door Sotheby aan een Amsterdammer voor 9000 pond werd verkocht. In 1884 was voor dit zelf de doek slechts 5 guinjes geboden. Een ander merkwaardig geval gebeurde in 1929, toen de collectie van Sir George Drum mond uit Montreal by Christie verkocht werd. Eenige jaren voor zijn dood had hy voor 2500 pond Hals' portret van zijn vriend Joseph Coy- mans gekocht. Op de veiling bracht dat portret niet minder dan 26.775 pond op, een record op een Engelsche auctie voor een werk van den Haarlemschen meester. In December 1935 is op een veiling in een plaatsje aan de Engelsche Zuidkust voor een schildery van twee visschersjongens 3 pond be taald; by Christie bracht het werk 2940 pond op en in Maart van dit jaar is een mansportret van den meester, dat op een vliering, waar het jaren had gelegen, gevonden werd, voor 12705 pond geveild. ....op bruggen, binnen 8 m van tók straathoeken, autobushaltes, voor uitritten, brandlcranen, enzoovoorts! 22 Mary was eenigszins verrast door de over- groote teederheid, waarmee Grace haar geluk wenschte, toen zy van de verloving hoorde. „Wat ben ik blij voor je, Mary! Ik was al bang, dat je niet genoeg om hem gaf. Ik gelooi, dat jullie voor elkaar geschapen zijt! Hij zal je zoo goed begrypen en jy zult je geïnspireerd voelen, om nog beter te dichten. Ik mag hem by zonder graag en ik ben bly, dat hy mijn zwager wordt." De meisjes liepen in den maneschijn en Mary kon niet de uitdrukking van Grace's gezichtje zien. „Maar ik vind het naar, om van jullie allen te scheiden. Weet je Grace, dat ik. my soms ongerust maak, dat je het een of ander verdriet hebt. Zou je het mij dan niet kunnen zeggen? Dan kan ik mijn best doen, om er misschien iets aan te veranderen." „Neen," zei Grace vastberaden. „Maar je begrijpt toch wel, kindje ik wil hiy volstrekt niet indringen in iets, dat je mis schien liever geheim houdt, maar ik vind het verschrikkelijk, als ik je zoo van my weg moet riten gaan, zoo bezwaard van harte!" „Toe, Mary, spreek daar nu niet meer van! Ik doe mijn best, om mijn gevoelens te over winnen en dat zal mij ten slotte ook wel luk ken. Maar let liever niet op mij. Als iemand het wist, dan zou ik het besterven van schaamte!" Mary begreep wat het was had het vroeger al zoo half en half vermoed, maar die gedachte steeds op zij gedrongen. Geruimen tyd bleven ze zwygende, arm in arm, naast elkaar loopen. „Als wy hier terugkomen, Grace," zei Mary byna fluisterend, „zou je dan bij ons willen komen als vader en moeder het tenminste goed vinden?" „Ja, dat zou ik heel graag willen," antwoordde Grace even zacht. „Maar nu zal je er wel nooit meer van spreken, hè? Er is iets, dat mij hin dert. Ik moét en zal er overheen komen! Maar denk je, dat Anthony het goed zal vinden, als er een schoonzusje bij hem in komt?" vroeg zij op veel opgewekter toon. „O, ja, dat weet ik vast en vader en moeder zal ik er over spreken." HOOFDSTUK XIX „Ik ben bly, dat je gelukkig zult worden," zei Evelyn, toen zy Mary geluk wenschte met haar verloving. „Ik geloof, dat Anthony en jij wel graag op zoo'n eenzame plaats wonen. Maar heb je je wel eens afgevraagd, wat er in die ver anderde omstandigheden van mij zal worden?" „Natuurlyk! En ik zou er wat om geven, om je gelukkig te maken! Ik kan enkel hopen, dat tante Fanny misschien...." „Onzin, Mary! Wat tante Fanny doet, maakt voor my geen verschil! Wat ik te zeggen heb, zal jullie allen verbazen, maar ik verzeker je, dat ik het doorzet. Ik zal het vader en moeder vertellen, als ik het jou gezegd heb. Geen van jullie allen zal ooit weten, wat het mij gekost heeft. Ik ga trouwen!" ,',Heb je Roger geschreven?" „Spreek daar maar nooit meer van!" riep Evelyn. „Den laatsten Mei heeft Sir George Illngworth mij de eer aangedaan, by mij met 'n formeel huwelijksaanzoek te voorschijn te komen. Gisteren heb ik hem geschreven, dat ik het aanneem en vanavond verwacht ik hem hier. Ik zal vader vertellen, dat ik niet wachten wil. Want nadat jij getrouwd bent, wil ik niet langer thuis biyven." „Maar, Evelyn! Je vergooit je eigen toekomst. Dit kan niets dan verdriet en zelfverwyt barén." Mary had de tranen in de oogen en heel veel vriendelijker ging Evelyn voort: „Schrei maar niet, kindje. Je kent mij zoo weinig, dat je niet weet, wat ik van myn toe komst maken zal. Ik denk, dat vader en moeder mij wel zonder eenig verzet zullen laten gaan. Wy zulen dadeijk naar Europa trekken en daar kan ik leven op de manier, zooals ik dit zelf verkies. Dat vooruitzicht lokt my zeer aan, daar het my genezen zal van die malle genegenheid voor een man, dien ik toch niet trouwen kan." „Maar stel jé nu eens voor, dat je èèns wanneer het te laat is hem weer ontmoeten zult?" „Wij wonen immers in heel andere deelen van de wereld!.... Mij dunkt, het toont al heel weinig tact van jóuw kant, Mary, om steeds te blyven praten over iemand, die tegenover mij dood is. Zoodra jy en Anthony terugkomt van je huwelyksreis, zal ik trouwen, hier uit huis." Tegenover haar ouders kwam zy ook voor den dag met het uitgemaakte feit. 's Avonds kwam George, opgetogen van vreugde, in Iriya. Ofschoon de wyze, waarop Evelyn hem behandelde, tegenover de anderen veel van minachting had, scheen hem dit niet te treffen. Het liep al naar October; de tuin was èèn geurende en kleurende bloemenpracht; het gras stond zoo hoog, als koren op het veld. Dokter Underwood, Anthony en George waren in den tuin aan het werk; Mary was aan het wafeltjesbakken voor de thee en Evelyn lag op de rustbank in de keuken en sprak van haar huwelyksreisje. Mrs. Underwood rustte in haar eigen kamer, alleen met enkele gedachten die zij zelfs haar Mary niet wilde meedeelen. Grace en Rosamond maakten een ritje. „Ik heb een reisje opgesteld, waardoor wij twee lentes kunnen meemaken en géén zomer. Kyk...." „Ben je aan het spreken over je huwelijks reis?" vroeg Mr. Underwood, terwijl hy uit den tuin binnentrad. Hij zag er warm en moe uit anders dan anders. „Waar is moeder?" vroeg hij weer. „Die rust was op haar kamer. Ik zal haar dadelijk een kopje thee brengen en ik zal er u ook een geven. U ziet er vermoeid uit." „Ik voel mij vreemd," zei hy en ging loom naast Evelyn op de bank zitten. „Heel vreemd! Misschien kan ik niet goed tegen het voorjaar. En dan, ik word een dagje ouder, moet je den ken! Dat kan ook niet anders, nu ik al twee dochters heb, die my verlaten voor een anderen man." Hy liet zich door Evelyn op de kaart aanwy- zen, welke route zy zóuden volgen. ,,'t Is nu zeker te laat, hè, lieve kind, om je te vragen, je huwelyk uit te stellen?...." En toen hy de strakke uitdrukking op haar gezichtje gewaar werd, voegde hy er by: „Je weet niet, hoe innig ik dit verlangde." *U is toch niet boos op my, vader, dat ik, tegen uw wil, toch mijn plan doordryf?" vroeg Evelyn met plotselinge gewetensknaging. „Neen, niet boos, maar het spyt mij, dat je je zelf zulk een taak oplegt. George zal nü nog alles van je willen aannemen, maar, als je zijn gevoel van liefde voor jou niet veel weet te be schaven, dan zal hy je weldra toonen, dat hy een eigen wil heeft en verwacht, hoe jy daar voor buigt. Hij is geen man, om zich op den duur naar den wil van een ander te voegen." „Ik ben overtuigd, dat u zich daarin toch ver gist. Ik zal nooit buigen voor den wil van een ander en ik verzeker u, dat ik hem zal kunnen leiden." „Ik wilde, dat ik denken kon, hoe je hem kon lief hebben, Evelyn! Je weet niet, wat een steun je moeders liefde voor my is geweest. Een man staat bloot aan vele verleidingen, waarvan een vrouw niets afweet, hij moet voelen, dat zy haar liefde en vertrouwen bezit. Om George te i kunnen leiden, moet je eerst je zelf kunnen be- heerschen." Onder het luisteren had Evelyn steeds Mary gadegeslagen, terwijl zy een baksel wafeltjes uit den oven haalde en er een ander inschoof, en dacht: „Zy sehynt waariyk tevreden te zyn in dat soort leven. Hoe is het mogelyk, dat wy zusters zyn?" Hardop zei ze: „Beste vader, u be- grypt toch wel, dat het mij zéér leed doet, u allen te verlaten. Ik haat het leven, dat u leiden moet en allen, die in hun eigen onderhoud moeten voorzien; maar tot nog toe wist ik niet, hoezeer ik u lief heb. Maar het lot schijnt my op te leggen, om afstand te doen van alle liefde en geluk." „Neen, het lot niet, kindje. Maar de koppig heid, die je, naar ik vrees, van my geërfd hebt. En, let op myn woorden: het lot, dat je je zelf nu daardoor op den hals haalt zal veel zwaar der zyn, dan hetgeen je deel was geworden, als je het zóó aanvaard had. Dit staat op je gelaat geschreven." Evelyn pruilde: „Als u de toekomst van ons gelaat kunt af lezen, wat ziet u dan voor Mary?" Met een glimlach keek hy naar zyn oudste dochter, die te zeer verdiept was in haar bezig heid, om veel acht te kunnen slaan op hetgeen er gesproken werd. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 3