VU
ïïietmAaal van den da$
De avonturen van Stan en Pol
jr
4
GELUK
DONDERDAG 2 SEPTEMBER 1937
Ministerieele etikette
Dubieuze vorderingen
Geverfde nagels
Gewoonten en gebruiken in het
Engelsche kabinet
REINIGT ALLES
■nvoute keast
nooit
De schade aan Britsch .staats
eigendom in het buiten
land
Een mode-dwaasheid
ATT I? A PGATISTTT op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen fn *7 CA by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
MI il .r. rxDv/iiilEj O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A vvr» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen W» doodelijken afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
F7CA biJ een ongeval met p 250-" verlies van
Owe™ doodeUjken afloop een voet of
een hand,
oog.
NAAR HET
ENGELSCH
t
De laatst gehouden bijeenkomst van Engel
sche ministers, onder voorzitterschap van
mr. Neville Chamberlain, was geen formeele
kabinetsraad. Niet alle leden van het kabinet
waren opgeroepen, voornamelijk omdat velen
hunner op vacantie zijn, ofschoon weinigen haar
ditmaal in het buitenland doorbrengen. Klaar
blijkelijk heeft mr. Chamberlain zijn collega's
den raad gegeven zich eenigszins in de buurt
te houden.
Ofschoon de bijeenkomst niets anders was dan
een vergadering van een aantal ministers en
vooral van die, welker departementen direct bij
de Spaansche en Chineesche crises betrokken
zijn, kon zij besluiten nemen van dezelfde bin
dende kracht als een formeel bijeengeroepen
ministerraad. Hiertoe fs de aanwezigheid van
den Eersten Minister, zijn plaatsvervanger, of
zijn gemachtigde, reeds voldoende. Ofschoon
praktisch de Eerste Minister geen politiek zou
kunnen voeren, die indruischt tegen de inzich
ten van de meerderheid zijner collega's, heeft
hij constitutioneel hiertoe het recht, en elke
door hem of namens hem bijeengeroepen ver
gadering van ministers kan uitvoerende beslui
ten nemen, zelfs al wisten de overige leden
van het kabinet in het geheel niet dat zulk
een bijeenkomst zou plaats hebben. Collectieve
ministerieele verantwoordelijkheid kennen de
Engelsche constitutie en de conventies der con
stitutie (welk er een hoogst belangrijk deel van
vormen) niet, en de Eerste Minister heeft het
recht de dagelijksche uitvoerende macht ge
heel in handen te leggen van enkele ministers,
onder zijn eigen leiding. Dit deed Lloyd George
tijdens den oorlog.
Iedere conferentie van ministers, door den
Premier bijeengerooepen, heeft dus de waarde
van een kabinetszitting indien de Eerste Mi-
ïiistep er die waarde aan wil toekennen, of-
schoon het in strijd met de grondwettige con
venties zou ztjn op een niet formeel bijeenge
roepen bijeenkomst besluiten te nemen waar
bij nationale, politieke en wetgevende beginse
len betrokken zijn. Eerste Ministers evenwel la
ten hun collega's zeer vaak geheel buiten be
langrijke aangelegenheden die niet hun eigen
departement betreffen en nemen soms zelfs
besluiten zonder het hoofd van het betrokken
departement hierin te kennen. Vooral minis
ters van buitenlandsche zaken zijn menigmaal
door een Eersten Minister gepasseerd. Dit was
een van de oorzaken van de slechte verhouding
tusschen Mr. Ramsay MacDonald, toen deze
aan het hoofd van een Labour-kabinet stond,
en Mr. Arthur Henderson, zijn Foreign secre
tary. Ook mr. Lloyd George handelde herhaal
delijk buiten zijn Foreign secretary, Mr. (later
Lord) Balfour om. Daarentegen hebben Mr.
(later graaf) Asquith en Mr. Baldwin de lei
ding van het Foreign Office steeds geheel in
handen gelaten van hun ministers van buiten
landsche zaken.
Tusschen den Eersten Minister en zijn colle
ga's bestaat hier niet alleen een grooter gra
dueel, maar ook een grooter essentieel verschil
dan in bijna elk ander land. De ministers zijn
niet alleen lager in rang dan de Premier, maar
zij zijn ook zijn ondergeschikten. Hij kan iede-
ren minister naar willekeur ontslaan of over
plaatsen, en heeft hierbij met niets anders re
kening te houden dan dat hij het parlement en
zijn partij niet ontstemt. Overigens lijkt zijn
positie meer op die van een dictator dan die
van den Eersten Minister in eenig ander de
mocratisch land.
De onderhavige bijeenkomst had plaats in
Mr. Chamberlain's werkkamer ïn No. 11,
Downingstreet. Dit is de ambtswoning van den
kanselier der schatkist, en Mr. Chamberlain is
daar nog steeds gehuisvest, daar No. 10 op het
oogenblik gerestaureerd wordt. In den loop van
den herfst zal hij naar No. 10 verhuizen, waar
op Sir John Simon No. 11 in beslag zal nemen.
Als kanselier der schatkist heeft Mr. Cham
berlain slechts twee jaren op No. 11 gewoond:
van 1932 tot 1935, toen Mr. MacDonald Eerste
Minister en Mr. Baldwin Lord President van
den Raad (en feitelijk mede-Premier) was, be
woonde laatstgenoemde het huis dat eigenlijk
Voor den kanselier der schatkist bestemd is.
Bijeenkomsten van ministers worden anders
gehouden in de kabinetskamer van No. 10, dat
in werkelijkheid een particulier vertrek van den
Eersten Minister is. Deze kan evenwel minis
terraden beleggen waar hij wil ook buiten
Londen, en zelfs buiten Britsch gebied. Zittin
gen van het kabinet hebben soms plaats in de
kamer van den Eersten Minister in het Lager
huis.
Er bestaat evenwel nog een andere „kabi
netskamer" en wel aan het Foreign Office,
Het was daar dat de vorige week Mr. Eden, na
overleg met Mr. Chamberlain die zich in het»
GESCHENKEN
SifeoNSV222
Noorden bevond, eenigen zijner collega's ter be
raadslaging bijeenriep. Dat toen niet in
deze officieele „kabinetskamer", maar in Mr,
Chamberlain's studeerkamer vergaderd werd,
had geen andere reden dan dat de etikette den
Eersten Minister verbiedt Downingstreet over
te steken naar het departement van een onder
geschikt collega.
De kabinetskamer aan 't Foreign Office
wordt alleen dan nog voor formeele kabinets
zittingen gebruikt wanneer de Eerste Minister
tevens Minister van Buitenlandsche Zaken is
Mr. MacDonald heeft deze beide functies vruch
teloos in zijn persoon pogen te vereenigen in
1923-'24, maar hield toch ook toen de meests
kabinetszittingen in No. 10.
Dat het Foreign Office, ofschoon in rang na
het Home Office (Binnenlandsche Zaken) en
de kanselarij der schatkist komend, een „ka
binetskamer" heeft, is waarschijnlijk hieraan
toe te schrijven dat er tot in de achttiende
eeuw eigenlijk slechts twee officieele staats
secretarissen waren, namelijk die van buiten
landsche zaken: één voor de „Noordelijke Pro
vincie" en één voor de „Zuidelijke Provincie"
(d.i. Noord- en Zuid-Europa). George I, die een
vreemdeling was en geen woord Engelsch sprak,
was genoodzaakt Sir Robert Walpole Eersten
Minister te maken een rang die eerst door
Edward VII officieel erkend werd en aldus
ontwikkelde zich datgene wat wij thans een
kabinet noemen, maar de bijeenkomsten van
dit lichaam werden aanvankelijk aan het Fo
reign Office gehouden.
De Britsche Regeering is misschien rijker
dan die van eenig ander, land aan du
bieuze vorderingen, een gevolg waar
schijnlijk hiervan dat Engelands belangen zoo
wijd-verspreid zijn.
Wij doelen niet alleen op leeningen, waar
van de rente niet betaald wordt en welker
hoofdsom reddeloos verloren schijnt, maar
vooral op die diplomatieke vorderingen, welke,
tengevolge van revolutionnaire en andere ge
beurtenissen, waarschijnlijk nooit geïnd zullen
worden.
Dit zijn vooral vorderingen, ontstaan door
het aanrichten van schade aan Britsch staats
eigendom in het buitenland.
Het „Office of Works", dat verantwoordelijk
is voor gezantschaps- en consulaatsgebouwen
en hun inboedel, heeft heel wat kwade posten.
Nemen de gebeurtenissen in Spanje een zoo-
danigen keer, dat een régime ontstaat, eenigs
zins overeenkomstig met dat in Rusland, dan
is het heel onwaarschijnlijk dat Engeland, of
eenig ander land, schadeloosstelling krijgt
voor de gedurende den burgeroorlog vernielde
of beschadigde eigendommen. Maar zelfs in
dien Gen. Franco de macht krijgt over het ge-
heele land, of indien een ander ordelijk be
wind gevestigd wordt, is het onwaarschijnlijk
dat schadeloosstelling zal worden uitgekeerd
voor vernieling van vreemd eigendom door de
communisten en hun medestanders, vooral
daar een toekomstige Spaansche Regeering
zich erop zal kunnen beroepen terecht of
ten onrechte dat de schade aangericht werd
met steun en zelfs met de wapenen van andere
landen. Maar ook zonder deze overweging zal
Spanje jaren lang financieel wel in zoodanigen
toestand verkeeren, dat het aan het buitenland
geen schadeloosstelling zal kunnen uitkeeren,
tenzij van een eerst door datzelfde buitenland
in te willigen leening, hetgeen een gewaagd en
zeer onzeker procédé is, gelijk in de laatste
twintig jaren wel heel duidelijk is gebleken.
De eenigszins sombere vooruitzichten van 't
„Office of Works" in Spanje hebben den laat-
sten tijd eenige belangstelling doen rijzen voor
de andere „dubieuze vorderingen" van dit de
partement. Officieele gegevens hieromtrent zijn
wel niet bekend gemaakt, maar men weet toch,
dat in den loop van tientallen jaren de onbe
taalde schade, toegebracht aan Britsche lega
ties en consulaten in Mexico, Midden- en Zuid-
Amerika, bij revolutie en oorlogen, tot vele
tienduizenden, zoo niet honderdduizenden pon-
jjfc.
Een farmer te Newbur in Amerika mag zich verheugen in het bezit van dit reu
zen-varken, dat ongeveer 725 K.G. weegt. Het heeft den farmer heel wat gekost,
dit dier zoo vet te mesten. Het kreeg n.l. dagelijks vele liters melk en eenige
dozijnen eieren
den gestegen is. Niet minder groot is, vooral in
latere jaren, *de schade geweest welke Engeland
geleden heeft in het Verre Oosten in China,
waar met geen mogelijkheid eenige vergoeding
verkregen kan worden voor schade, hetzij in
de eindelooze burgeroorlogen, hetzij in verband
met de Japansche invallen aangericht. Ook in
het nabije Oosten heeft Engeland schade ge
leden, onder anderen in Abessinië, maar het
is waarschijnlijk dat Italië, als Engeland zijn
heerschappij over laatstgenoemd land eenmaal
formeel en ten volle erkend heeft, ook ten volle
de financieele verantwoordelijkheid op zich
nemen zal voor schade, gedurende, of tenge
volge van de campagne, aan buitenlandsche
eigendommen aangericht.
De bolsjewistische revolutie van twintig ja
ren geleden is oorzaak geweest van de vernie
ling van veel officieel buitenlandsch eigendom
te Petrograd of Leningrad, gelijk het later ge
noemd werd. Zoo gingen de meubelen, tapij
ten en gordijnen van de Britsche Ambassade
in den revolutionnairen chaos ten onder. Het
was maar een heel klein deel van de milliar-
den-schade die Engeland en andere landen in
Rusland leden, maar het was 'een principieel
belangrijk deel. Want zelfs wanneer de Sov
jets, van hun standpunt bezien, misschien met
eenig recht konden beweren dat zij niet aan
sprakelijk waren voor de schulden, door hun
voorgangers en aartsvijanden onder een kapita
listisch stelsel aangegaan, ze konden toch be
zwaarlijk volhouden niet verantwoordelijk te
zijn voor schade, aan buitenlandsche mogend
heden en onderdanen toegebracht, toen zij zelf
de macht in handen kregen. Desniettemin
hielden zij vol, wellicht op grond hiervan dat
Engeland en Frankrijk gedurende de eerste ja
ren feitelijk oorlog voerden tegen Sovjet Rus
land. Whitehall heeft nooit officieel een vorde
ring ingesteld tot vergoeding van de aan de
Ambassade te Petrograd aangerichte zeer aan
zienlijke schade.
Het parlementslid Sir William Davison even
wel, die de onvermoeide kampioen is van alle
Britsche crediteuren van Rusland, heeft er
herhaaldelijk op aangedrongen, dat 'n rekening
aan Moskou zal worden toegestuurd.
Den laatsten tijd heeft hij hierbij steun ge
kregen van Sir Alfred Knox, die thans lid
van het Lagerhuis is, maar tijdens de revolutie
van 1917 militair attaché te Petrograd was.
De laatste twee malen dat Sir William de zaak
in het Lagerhuis te berde bracht, stond ook
Sir Alfred op en vroeg met klagende stem of
de Regeering niet een vordering wilde indienen
voor zijn uniformbroek, die in de revolutie ver
loren ging, bijna twintig jaren geleden.
Wij voor ons vinden ze zoo fraai niet, die ge
verfde nagels, waaraan een deel van het schoo-
ne geslacht, en zelfs bijzonder verwijfde exem
plaren van het „sterke", z'n hart verpand
heeft. Wat de natuur geeft is het mooist, en
al kan een vrouw, onder omstandigheden, door
een met begrip uitgevoerde maquillage haar
schoonheid wel eens verhoogen of aanzetten,
meestentijds is dat verven en bijpolijsten een
noodmiddel van wie zich misdeeld acht of iets
te verbergen heeft.
Tijdens den komkommertijd is er in de Ti
mes veel over dit onderwerp geschreven. Een
inzender wilde blijkbaar een poging doen om
aan deze mode een eind te maken en schreef
daarom aan het cityblad, vernomen te hebben,
dat zij uit Amerika afkomstig en bedacht was
om de sporen van „zwart bloed" zooveel moge
lijk te verbergen. (Wie in de Ver. Staten een
neger onder zijn of haar voorvaderen heeft,
laat dit niet graag merken). Natuurlijk ont
ketende deze mededeeling een vloed van inge
zonden stukken.
Twee daarvan nam de Times op. De eerste
was van den redacteur van een tijdschrift voor
parfumeriefabricage en schoonheidsmiddelen.
Deze inzender schreef, dat de ander van de
zaak niets wist. Dit gebruik om de nagels te
verven was niet in onzen tijd pas in Amerika
ontstaan, maar was reeds meer dan drieduizend
jaren geleden bij de Chineezen in zwang. De
mandarijnen verguldden hun nagels om te
toonen hoe voornaam zij waren. De dames van
het oude Egypte volgden dit voorbeeld en Cleo
patra wist deze mode nog te verfijnen. Op het
vasteland van Europa, zoowel als in Engeland,
hebben vrouwen reeds eeuwen lang haar na
gels geverfd. Cromwell ging deze en andere
verfraaiingsbewerkingen tegen, maar bij het
herstel van het koningschap herleefden zij.
Opnieuw raakten zij in onbruik tijdens de re
geering van Koningin Victoria, die een afkeer
had van onnatuur. Maar in onzen tye^js het
nagelverven weer in zwang gekomen, Algelijk
met de geheele schoonheidsbehandeling.
De tweede brief in de Times was van een
tegenstander, die het gebruik barbaarsch noem-
Juffrouw Euphémie Houfaer woonde alleen
in een groot, prachtig huis op den Boule
vard des Italiens in Parijs. Ze was schat
rijk en werd dus omzwermd door tal van neven
en nichten, die oogenschijnlijk alles deden om
hun oude tante het leven zoo aangenaam mo
gelijk te maken. Een uitzondering daarop maak
te haar nicht Elvire, de vrouw van een advo
caat. Ze kon geen half uur bij d'r tante zijn,
zonder van d'r karig huishoudgeld te spreken
en er met nadruk op te wijzen, dat ze nauwe
lijks haar kinderjuffrouw kon betalen.
Bij den aanvang van 't jaar kwam Elvire
haar tante weer eens bezoeken. Het ontging
echter de scherpzinnige oude dame niet, dat
Elvire's glimlachjes en belangstellende vragen
meer gekunsteld waren dan ooit. Op dit oogen
blik bekroop juffrouw Houfaer een gevoel van
afkeer voor haar nicht.
Na de thee trok ze haar leunstoel bij den
haard en keek met haar droefgeestige oogen
peinzend in de vlammen.
Eensklaps keerde zij zich tot haar nicht, die
weer een mistroostig verhaal over d'r huiselijke
omstandigheden aan 't opdisschen was, en zei:
„Luister eens Elvire, me dunkt dat ik niet
zooveel medelijden met je behoef te hebben. Ik
geloof wel, dat jij en je man veel van elkaar
houden, maar je hebt van 't begin af geweten,
dat hij geen groote practijk had en niet ver
mogend was. Overigens heb je een tehuis, een
goeden man en lieve kinderen, en toch klaag
je altijd."
„Ja, tante, maar 't zijn die zorgen, die knel
lende zorgen; dure scholen en zware belastin
gen. Een nieuwe mantel of japon schiet er bijna
nooit over."
„Och, dat begrijp ik," antwoordde juffrouw
Houfaer, „maar dat moet je niet te zwaar tel
len. Liefde, gezondheid en huiselijke vrede zijn
kostbare schatten. Denk daaraan. Geld geeft
wel groot gemak, maar die drie schatten kan
je daarvoor niet koopen. In m'n testament heb
ik je met 75.000 francs bedacht, maar ik zal het
zoo regelen, dat dit tot 150.000 francs verhoogd
wordt."
Elvire's oogen schitterden van opwinding,
toen ze dit hoorde.
„O, tante!" riep ze.
De oude dame maakte een afwerende hand
beweging. „Niet te voorbarig, verzocht ze. „Dat
geld laat ik je na onder één voorwaarde. Je
moet me daar een kleinen dienst voor bewijzen,
maar ik moet er zeker van zijn, dat dit ook
gebeurt. Wacht even, dan zal ik je iets laten
zien."
Juffrouw Houfaer verliet het vertrek en kwam
even later terug met een platte, ovale doos van
kunstig Indisch snijwerk en zwaar met zilver
beslagen.
„Dit," zei ze langzaam, „is een doos, die me
jaren geleden gegeven is. Zij bevat alles, wat
mij dierbaar op aarde is. Ook in den dood wil
ik er niet van gescheiden worden. Ik verlang
nu van je, Elvire, dat, als ik sterf, die doos
naast me in de kist komt te liggen. Het gaat
niemand aan, wat er in de doos zit, noch welke
geschiedenis er aan verbonden is. Het is dus
m'n volstrekte wensch, dat zij niet geopend
wordt."
„Natuurlijk niet, tante."
„Wat ik je vraag," hernam juffrouw Houfaer,
„kost je maar weinig moeite. Dus, denk er aan,
je mag de doos niet openen en legt haar
precies zooals ze is aan m'n linkerijde in m'n
doodkist. Zoo moet ze met mij worden be
graven."
Even zweeg de oude dame, keek peinzend voor
zich en ging voort: „De doos ligt in m'n safe
de, temeer omdat het zich niet tot de vingers
bepaalt. Aan boord had hij ontdekt dat ook
de teenen aldus werden opgesierd. En wij zul
len het nog beleven, vreesde hij, dat, in navol
ging van andere gebruiken der wilden, ook an
dere deelen van het lichaam, waarvan tegen
woordig zoo'n groot deel te zien komt, beschil
derd zullen worden.
Hopen we maar, dat deze mode-dwaasheid
zich zoover niet uitbreidt.
„Nu, mijnheer Jansen, zei deze, u stuurt de kinderen vandaag
al vroeg naar huis. Mijnheer Jansen die dacht dat de boven
meester juist andersom bedoelde, zei: „Ja mijnheer, ik heb ze
een beetje school laten blijven, om wat sommen af te maken."
„School laten blijven?" vroeg de bovenmeester verbaasd. Maar
het is nog niet eens twaalf uur? En hij haalde zijn horloge voor
den dag.
Mijnheer Jansen begreep er niets van. Plotseling wees hij
triomfantelijk naar de klok. O, schrik, die stond ook voor twaalf.
De ondeugende Stan had fluks den wijzer weer teruggezet. De
meester greep naar zijn hoofd. Nu begrijp ik er heelemaal niets
meer van, kreunde hij. Er gebeuren hier zulke gekke dingen.
De bovenmeester die er niets van begreep klopte den geplaag-
den man eens op zijn schouder. Drink «ens een koud glas water
en ga eens een paar avonden vroeg naar bed, mijnheer Jansen,
raadde hij aan. Dat deed mijnheer Jansen ook en er gebeurden
geen gekke dingen meer, want Stan kwam niet meer in de
school terug.
met nog een paar andere dingen. De sleutel der
safe zal je door m'n executeur worden over
handigd. Wil je er voor zorgen, dat m'n wensch
stipt wordt uitgevoerd?
.Natuurlijk, tante. Ik beloof het u."
De doos is wel is waar niet op slot, want dat
kan niet, maar nog eens, denk er om
„Ja, tante, ik heb alles goed begrepen. Maar
wat een prachtig bewerkte doos is dat. Zeker
uit Indië of China?"
Op deze vraag gaf juffrouw Houfaer geen
antwoord. Zij stond op en borg de doos weer
in haar safe.
Elvire verliet de woning van haar tante, ver
vuld van de blijde gedachte, hoe ze na tante's
dood, de 150.000 francs zou besteden.
Toen nog geen jaar daarna juffrouw Euphé
mie Houfaer vrij plotseling stierf, kwam me
vrouw Elvire Dulong twee dagen vóór de be
grafenis, op verzoek der executeuren, naar het
groote huis op den boulevard des Italiens. Mr.
Loménie, juffrouw Houfaer's zaakwaarnemer,
wachtte haar reeds in de bibliotheek.
„We moeten nu even de kleine aangelegen
heid met die doos van uw tante regelen," zoo
begon hij.
„Ja," zei mevrouw Dulong, „ik heb de doos
gezien en tante heeft me precies gezegd, wat
er mee gebeuren moet. Ze mocht niet geopend
worden. Oude menschen worden toch altijd een
beetje vreemd."
„De wensch van m'n cliënte is u dus vol
komen duidelijk?" vroeg de advocaat. „Zij had
een hekel aan nieuwsgierigheid, in welken
vorm ook."
Hij overhandigde haar een verzegelde enve
loppe. „Hierin zult u den sleutel van de safe
vinden. Mijn
cliënte heeft hem
aan m'n com- \D doQS va„
pagnon en mij,
na een onder- I tt r
houd, gegeven. I JuffvOUW HoUjQ&V z
En nu, mevrouw
Dulong, wilt u
me wel even excuseeren; m'n compagnon Dol-
hain is op komst. Over een paar mniuten ben
ik terug."
In gepeins verzonken, staarde Elvire eenige
oogenblikken voor zich uit. Wat een drukte,
dacht ze, om zoo 'n doos. Maar advocaten zijn
nu eenmaal verzot op zulke formaliteiten. Zü
scheurde de enveloppe open, haalde den sleutel
er uit en ging naar de safe, waaruit zy de met
zilver versierde doos nam. Zij schudde de doos
heen en weer, doch er kwam geen geluid uit.
Nu viel haar blik op een klein ivoren knopje.
Neen, de doos was niet op slot. Wat zou er toch
in zitten? Wat was het, dat met tante Euphé
mie moest begraven worden? Ze wilde het
weten, ze moest het weten. Haar belofte?
Tante was dood, en zou het nooit te weten ko
men.... Ze drukte op het knopje, de doos
sprong open en bevatte niets dan een ouden en
veel gedragen glacé heerenhandschoen. Daar
onder lagen een paar brieven, met het op
schrift: „Mijn lieveling." Ze begon te lezen. De
schrijver scheen uit Fransch Cochin-China te
zijn op een plantage. Hij scheen die te willen
verkoopen en naar Parijs te komen. Ze las dit
met verwondering, legde alles weer in de doos
en trachtte die weer te sluiten. Maar dat ging
niet, hoeveel moeite zij er ook toe aanwendde.
Op dit oogenblik traden de heeren Loménie
en Dolhain het vertrek binnen. Elvire schrok.
Beide mannen keken haar zwijgend aan. Mijn
heer Loménie verbrak het eerst de stilte:
„Uhebt de doos toch geopend, mevrouw. Deze
heer hier is m'n compagnon, mijnheer Dol
hain."
Bevend van angst en opwinding hield me
vrouw Dulong de doos omkneld.
„Laat ik u even helpen," zei mr. Loménie
sarcastisch. „Alleen m'n confrater en ik kennen
het geheim van het slot. Zoo, dank u. Ik zal de
doos nu in de safe opbergen en haar straks
naast het stoffelijk overschot van m'n cliënte
in de kist leggen."
Elvire Dulong stond beschaamd voor denman
der wet.
„Uw tante, mevrouw," vervolgde deze, „ver
eerde u met haar vertrouwen. Ik zelf heb u er
nog op gewezen, dat zij een afkeer had van
nieuwsgierigheid. Zij liet u een prachtig legaat
van 150.000 francs na, onder de u bekende een
voudige voorwaarde. Wij moesten u, op haar
wensch, een minuut of tien in de bibliotheek
alleen laten. Als de doos, bij onze terugkomst
niet geopend was, zouden we nog 75.000 francs
bij uw legaat voegen. In t tegenovergestelde
geval, zou het geheele legaat: 225.000 francs
aan 't groote weeshuis vervallen. We zijn tot
de bevinding gekomen, dat u niet eens den
wensch van een doode, die het zoo goed met
u meende, heeft kunnen eerbiedigen. Er valt
verder niets meer te zeggen, mevrouw. Het is
niet noodig dat wij u langer ophouden."
Elvire Dulong keek vol ontzetting van den
een naar den ander.
„Maarmaarmijn geld? Wat gebeurt
er dan met m'n geld?"
„Van uw ongepaste nieuwsgierigheid zal al
leen het weeshuis profiteeren en dus 225.000
francs ontvangen," luidde het kalme antwoord.
Bleek van woede liep Elvire naar de deur,
maar keerde direct op haar schreden terug.
„Oik had moeten bedenken," riep ze als
in vertwijfeling, „dat die oude, valsche slang tot
zoo iets in staat was. Ik vraag me af, wie die
man was; of hij haar soms in den steek ge
laten had, zooals ze verdiende!"
En met verwrongen gelaatstrekken liep de
gestrafte woordbreukster de deur uit, die mijn
heer Dolhain voor haar open hield en geruisch-
loos achter haar sloot.
(Nadruk verboden)
24
,Neen, ik spreek uit eigen bezorgdheid voor
Je beider toekomstig geluk."
„Geluk voor mij beduidt, dat ik Evelyn tot
Vrouw heb. Met haar zou ik alle belangstelling
ln het leven verliezen. Ik kan er niet aan den
ken, haar vrijheid te geven, zich terug te
trekken. Als zij eens mijn vrouw is, zal ik haar
wel dwingen, mij lief te hebben. In ieder ge
val vindt u het toch goed, dat wy de volgende
week trouwen?"
„Als het je beider verlangen is, zéker!"
Dokter Underwood was weer in zooverre
hersteld, dat hij het gewone voedsel kon ge
bruiken; dat hij in een ziekenstoel in den tuin
kon gereden worden en dat hij de verschillende
leden van het gezin toelachte, ofschoon het nog
de vraag was, of hij ze herkende. Maar hij
kon niets anders zeggen dan „ja" of „neen",
en bedoelde dikwijls het tegengestelde van het
woord, dat hy gebruikte, zyn vrouw herkende
hy altijd en hy voelde zich in niet geringe mate
afhankelijk van haar.
De jongelui hadden nog alle hoop, dat de
behandelde geneesheer zich vergist had en dat
haar vader best wel weer zou gaan loopen en
spreken. Mrs. Underwood was overtuigd, dat zij
haar echtgenoot nog zou vóórgaan en dit ver
vulde haar steeds met de grootste zorg, tot de
datum, voor Evelyns huwelijk vastgesteld, al
zeer nabij was en een onbeschrijflijke kalmte
zich van haar meester maakte, zooals alleen het
geloof die schenken kan.
Al bij het begin van de ziekte van hun vader
waren de beide jongens naar huis geroepen en
ze mochten blijven tot den dag na Evelyns
huwelijk.
„En hoe zal het nu met óns gaan?" vroeg
Anthony, toen ze voor het eerst sinds de ziekte
van dokter Underwood samen gingen wandelen.
Het was de avond vóór Evelyns trouwdag.
Binnen zat dominee John Ashburton met de rest
van de familie te praten, op zyn vriendelijke,
bemoedigende, gezellige wijze, die ht|n zoozeer
geliefd deed zyn.
„Wat zullen wy nu doen, Mary? Waarom
zouden wy maar steeds wachten en blijven
wachten? Laten wy gebruik maken van de ge
legenheid en vragen, of dominee Ashburton
óns ook wil trouwen. Zoolang je moeder leeft,
zullen wij toch geen verandering aanbrengen en
hier blyven wonen."
Mary lachte door haar tranen heen:
„Wacht nog even langer, Anthony. Ik beloof
je, dat ik je dan geen moeilijkheden meer in
den weg zal leggen, maar laat moeder voelen,
dat wij althans nog een paar weken uitsluitend
aan héér onze gedachten wyden. Heb je wel op
gemerkt, hoe teer zy er den laatsten tijd uit
ziet?.... Gisterenavond vooral trof my dat. Nu
kan het ook zyn, dat de gebeurtenis van morgen
haar zenuwgestel zoozeer aangrijpt en dat zy na
Evelyns huwelijk weer wat sterker wordt."
„Goed, liefste. Als jou dit beter dunkt, zal het
ook wel 't beste zijn. Laten we dan een maand
wachten."
Dien avond lag Evelyn lang wakker. Nu de
tijd gekomen was, vond ze het zelf vreemd, dat
ze zoozeer verlangd had, om het ouderlijk huis
te verlaten, en voelde zij eerst, hoe gezellig het
gezinsleven op Iriya was.
Zacht ging de deur open en onmiddellijk
vroeg Evelyn:
„Is daar, moeder?"
„Ja, lieve. Ik wilde nog even met je praten.
Na morgen loopen onze wegen ver uiteen."
„Ik ben bly, dat u gekomen is, moeder! Ik
voelde my ongelukkig by de gedachte, dat ik
morgen het huis verlaten zal. Misschien dat in
het eerst myn verlangen daarnaar enkel déar
vandaan kwam, dat ik hier niet goed wortel ge
schoten heb. Terwyl ik weg was, had u het zon
der my leeren stellen en toen ik terugkeerde,
scheen ik myn plaats niet te kunnen vinden,
tot ik nü, na vaders ziekte, eerst gemerkt heb,
dat ik noodig ben."
„Maar, lieve, lieve kind! We hebben je altijd
„noodig" gehad. En nu heb ik tegen jou in het
bijzonder iets te zeggen. Ik heb een voorgevoel
dat ik het niet lang meer maken zal."
„Maar moeder, waarom hebt u er mij niet
eerder van gesproken, dat u zich ziek voelde?
U houdt mij toch niet voor zoo hardvochtig,
dat ik bij u weg had willen gaan, als ik dit ge
weten had? Ik geloof ook niet, ik kan het niet
aannemen, dat uw toestand gevaarlijk is. U
ziet er bleek en mager uit, maar vaders ziekte
heeft ook zooveel van uw krachten gevergd.
Wat zal ik doen?"
„Enkel dit, liefste: als ik verkeerd heb ge
zien, welnu, dan zal er nog niets mee mis
daan zijn, dat ik je over mijn vrees gesproken
heb; en heb ik juist gezien, dan is er ook
geen tijd te verliezen. Eén ding is er, waarover
ik mij vreeselijk ongerust maak, namelijk, dat
Mary's leven bedorven zou zijn. Je kent haar
onzelfzuchtigheid; haar sterk plichtsbesef. Als
ik soms mocht heengaan, vóór zij getrouwd is,
zal je mij dan oprecht beloven, dat je weer hier
terugkeert en voor vader zult zorgen? Dat zal
George toch ook wel goed vinden."
„O, ja, wat zouden wy niet voor u willen
doen?"
„Als alles weer tot rust is gekomen, nadat je
weg bent, dan zal ik er op aandringen, dat ze
toch niet hun huwelyk uitstellen. Ik heb ge
sproken met Mr. Ashburton; hy zal nog een
huwelijksvergunning aanvragen en dan moeten
zy dadelyk een reisje maken."
„O, moeder, ging ik maar niet morgen al
trouwen! Ik ben nog te jong, om weggezonden
te worden met een vreemden man! Nu alles
my geschonken is, wat ik maar verlangde, lykt
het my zoo waardeloos!"
„Maar liefste kind! Voor joü zal de zon wel
weer schijnen, maar tracht zoo gauw mogelijk
de les te leeren, die het leven ons geeft: zoo
lang onze wenschen zich alleen op onszelf con-
centreeren, zullen wy nooit vinden, wat wij
zoeken."
„Dat weet ik, moeder. Het is mij nu alles
duidelijk geworden: Mary was wijs en ik
dwaas!"
Evelyn barstte in onstuimig snikken uit.
„Wind je niet zoo op, liefste! Zelfbeheersching
is een eerste vereischte voor den mensch, die
verstandig wil wezen! Tracht een goeden in
vloed uit te oefenen op George, kindje. En nu
goeden nacht, liefste kind! Ik ben al zoo lang
van vader weggebleven."
HOOFDSTUK XXI
Dien volgenden ochtend werd Evelyn wakker
met zoo'n vaag gevoel, of er iets was voorge
vallen, waardoor haar huwelijk uitgesteld zou
worden. Eer zij zich nog goed rekenschap had
gegeven van de wezenlijke omstandigheden
viel haar ineens de herinnering in aan dien
avond, toen ze moeder verteld had van Rogers
liefde.
Maar neen: er was niets gebeurd, waardoor
haar huwelyk met George zou uitgesteld wor
den.
Moedig stapte zij dus uit bed, dronk wat koud
water en zette het venster open, zoodat de
frissche lucht met volle teugen naar binnen
stroomde. Het was nog te vroeg, om zich te
kleeden, meende zy, en toch wilde zy niet
alleen blyven met haar gedachten.
Ze verliet het vertrek en ging naar den salon,
om te zien, of ze er ook iets te lezen vond. Op
tafel lagen de papieren, die zy en George dien
vorigen avond geteekend hadden. Ook stonden
er nog de twee stoelen, waar zij naast elkaar'
hadden gezeten. Het naaiwerk, waaraan moeder
was bezig geweest, lag op een tafeltje daar
dichtbij. Een wonder, dat moeder dit niet had
opgeruimd, dacht zij nu weer. Op den grond lag
de „Avondster", de krant, die Mr. Ashburton by
zich had gehad. Ze raapte het blad op en nam
het mee naar haar kamer.
.Passagiers met de mailboot „De Rome".
Voor Londen: Mr. en Mrs. Simpson, Mrs. Glyde,
Mr. Tomlin. Voor Venetië: Mr. Harpur, Mr.
Martin, Mr. Thorbum."
Met een kreet wierp zy de krant neer, maar
ging toen weer moedig de andere kolommen in
kijken en daar zag zy onder een van de huofd-
den staan: „Begrafenis van Mrs. Thorbum".
Met popelend hart las zij het berichtje, dat
Roger Thorburn nu alleen stond en dat hij op
raad van den dokter den dag na de begrafenis
Zuid-Australië had verlaten en met een mail
boot naar Venetië was vertrokken.
De krant gleed op den grond en werktuiglijk
begon Evelyn toilet te maken en was er in ge
slaagd, op dat oogenblik de gedachten aan haar
huwelijk te verdringen, tot zy in de kast haar
bruidstoiler zag
Toen besefte zij pas in al z'n verschrikking,
wat ze dien ochtend zou doen: dat zy een man
zou trouwen, voor wien zij al heel weinig voelde,
terwyl ze enkel en alleen door haar koppig
doordrijven den man had opgegeven, dien zij
lief had met al de vurigheid van haar onstui
mige natuur.
(Wordt vervolgd)