VU ïïietmAaal van den da$ De avonturen van Stan en Pol jr 4 GELUK DONDERDAG 2 SEPTEMBER 1937 Ministerieele etikette Dubieuze vorderingen Geverfde nagels Gewoonten en gebruiken in het Engelsche kabinet REINIGT ALLES ■nvoute keast nooit De schade aan Britsch .staats eigendom in het buiten land Een mode-dwaasheid ATT I? A PGATISTTT op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen fn *7 CA by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door MI il .r. rxDv/iiilEj O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A vvr» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen W» doodelijken afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL F7CA biJ een ongeval met p 250-" verlies van Owe™ doodeUjken afloop een voet of een hand, oog. NAAR HET ENGELSCH t De laatst gehouden bijeenkomst van Engel sche ministers, onder voorzitterschap van mr. Neville Chamberlain, was geen formeele kabinetsraad. Niet alle leden van het kabinet waren opgeroepen, voornamelijk omdat velen hunner op vacantie zijn, ofschoon weinigen haar ditmaal in het buitenland doorbrengen. Klaar blijkelijk heeft mr. Chamberlain zijn collega's den raad gegeven zich eenigszins in de buurt te houden. Ofschoon de bijeenkomst niets anders was dan een vergadering van een aantal ministers en vooral van die, welker departementen direct bij de Spaansche en Chineesche crises betrokken zijn, kon zij besluiten nemen van dezelfde bin dende kracht als een formeel bijeengeroepen ministerraad. Hiertoe fs de aanwezigheid van den Eersten Minister, zijn plaatsvervanger, of zijn gemachtigde, reeds voldoende. Ofschoon praktisch de Eerste Minister geen politiek zou kunnen voeren, die indruischt tegen de inzich ten van de meerderheid zijner collega's, heeft hij constitutioneel hiertoe het recht, en elke door hem of namens hem bijeengeroepen ver gadering van ministers kan uitvoerende beslui ten nemen, zelfs al wisten de overige leden van het kabinet in het geheel niet dat zulk een bijeenkomst zou plaats hebben. Collectieve ministerieele verantwoordelijkheid kennen de Engelsche constitutie en de conventies der con stitutie (welk er een hoogst belangrijk deel van vormen) niet, en de Eerste Minister heeft het recht de dagelijksche uitvoerende macht ge heel in handen te leggen van enkele ministers, onder zijn eigen leiding. Dit deed Lloyd George tijdens den oorlog. Iedere conferentie van ministers, door den Premier bijeengerooepen, heeft dus de waarde van een kabinetszitting indien de Eerste Mi- ïiistep er die waarde aan wil toekennen, of- schoon het in strijd met de grondwettige con venties zou ztjn op een niet formeel bijeenge roepen bijeenkomst besluiten te nemen waar bij nationale, politieke en wetgevende beginse len betrokken zijn. Eerste Ministers evenwel la ten hun collega's zeer vaak geheel buiten be langrijke aangelegenheden die niet hun eigen departement betreffen en nemen soms zelfs besluiten zonder het hoofd van het betrokken departement hierin te kennen. Vooral minis ters van buitenlandsche zaken zijn menigmaal door een Eersten Minister gepasseerd. Dit was een van de oorzaken van de slechte verhouding tusschen Mr. Ramsay MacDonald, toen deze aan het hoofd van een Labour-kabinet stond, en Mr. Arthur Henderson, zijn Foreign secre tary. Ook mr. Lloyd George handelde herhaal delijk buiten zijn Foreign secretary, Mr. (later Lord) Balfour om. Daarentegen hebben Mr. (later graaf) Asquith en Mr. Baldwin de lei ding van het Foreign Office steeds geheel in handen gelaten van hun ministers van buiten landsche zaken. Tusschen den Eersten Minister en zijn colle ga's bestaat hier niet alleen een grooter gra dueel, maar ook een grooter essentieel verschil dan in bijna elk ander land. De ministers zijn niet alleen lager in rang dan de Premier, maar zij zijn ook zijn ondergeschikten. Hij kan iede- ren minister naar willekeur ontslaan of over plaatsen, en heeft hierbij met niets anders re kening te houden dan dat hij het parlement en zijn partij niet ontstemt. Overigens lijkt zijn positie meer op die van een dictator dan die van den Eersten Minister in eenig ander de mocratisch land. De onderhavige bijeenkomst had plaats in Mr. Chamberlain's werkkamer ïn No. 11, Downingstreet. Dit is de ambtswoning van den kanselier der schatkist, en Mr. Chamberlain is daar nog steeds gehuisvest, daar No. 10 op het oogenblik gerestaureerd wordt. In den loop van den herfst zal hij naar No. 10 verhuizen, waar op Sir John Simon No. 11 in beslag zal nemen. Als kanselier der schatkist heeft Mr. Cham berlain slechts twee jaren op No. 11 gewoond: van 1932 tot 1935, toen Mr. MacDonald Eerste Minister en Mr. Baldwin Lord President van den Raad (en feitelijk mede-Premier) was, be woonde laatstgenoemde het huis dat eigenlijk Voor den kanselier der schatkist bestemd is. Bijeenkomsten van ministers worden anders gehouden in de kabinetskamer van No. 10, dat in werkelijkheid een particulier vertrek van den Eersten Minister is. Deze kan evenwel minis terraden beleggen waar hij wil ook buiten Londen, en zelfs buiten Britsch gebied. Zittin gen van het kabinet hebben soms plaats in de kamer van den Eersten Minister in het Lager huis. Er bestaat evenwel nog een andere „kabi netskamer" en wel aan het Foreign Office, Het was daar dat de vorige week Mr. Eden, na overleg met Mr. Chamberlain die zich in het» GESCHENKEN SifeoNSV222 Noorden bevond, eenigen zijner collega's ter be raadslaging bijeenriep. Dat toen niet in deze officieele „kabinetskamer", maar in Mr, Chamberlain's studeerkamer vergaderd werd, had geen andere reden dan dat de etikette den Eersten Minister verbiedt Downingstreet over te steken naar het departement van een onder geschikt collega. De kabinetskamer aan 't Foreign Office wordt alleen dan nog voor formeele kabinets zittingen gebruikt wanneer de Eerste Minister tevens Minister van Buitenlandsche Zaken is Mr. MacDonald heeft deze beide functies vruch teloos in zijn persoon pogen te vereenigen in 1923-'24, maar hield toch ook toen de meests kabinetszittingen in No. 10. Dat het Foreign Office, ofschoon in rang na het Home Office (Binnenlandsche Zaken) en de kanselarij der schatkist komend, een „ka binetskamer" heeft, is waarschijnlijk hieraan toe te schrijven dat er tot in de achttiende eeuw eigenlijk slechts twee officieele staats secretarissen waren, namelijk die van buiten landsche zaken: één voor de „Noordelijke Pro vincie" en één voor de „Zuidelijke Provincie" (d.i. Noord- en Zuid-Europa). George I, die een vreemdeling was en geen woord Engelsch sprak, was genoodzaakt Sir Robert Walpole Eersten Minister te maken een rang die eerst door Edward VII officieel erkend werd en aldus ontwikkelde zich datgene wat wij thans een kabinet noemen, maar de bijeenkomsten van dit lichaam werden aanvankelijk aan het Fo reign Office gehouden. De Britsche Regeering is misschien rijker dan die van eenig ander, land aan du bieuze vorderingen, een gevolg waar schijnlijk hiervan dat Engelands belangen zoo wijd-verspreid zijn. Wij doelen niet alleen op leeningen, waar van de rente niet betaald wordt en welker hoofdsom reddeloos verloren schijnt, maar vooral op die diplomatieke vorderingen, welke, tengevolge van revolutionnaire en andere ge beurtenissen, waarschijnlijk nooit geïnd zullen worden. Dit zijn vooral vorderingen, ontstaan door het aanrichten van schade aan Britsch staats eigendom in het buitenland. Het „Office of Works", dat verantwoordelijk is voor gezantschaps- en consulaatsgebouwen en hun inboedel, heeft heel wat kwade posten. Nemen de gebeurtenissen in Spanje een zoo- danigen keer, dat een régime ontstaat, eenigs zins overeenkomstig met dat in Rusland, dan is het heel onwaarschijnlijk dat Engeland, of eenig ander land, schadeloosstelling krijgt voor de gedurende den burgeroorlog vernielde of beschadigde eigendommen. Maar zelfs in dien Gen. Franco de macht krijgt over het ge- heele land, of indien een ander ordelijk be wind gevestigd wordt, is het onwaarschijnlijk dat schadeloosstelling zal worden uitgekeerd voor vernieling van vreemd eigendom door de communisten en hun medestanders, vooral daar een toekomstige Spaansche Regeering zich erop zal kunnen beroepen terecht of ten onrechte dat de schade aangericht werd met steun en zelfs met de wapenen van andere landen. Maar ook zonder deze overweging zal Spanje jaren lang financieel wel in zoodanigen toestand verkeeren, dat het aan het buitenland geen schadeloosstelling zal kunnen uitkeeren, tenzij van een eerst door datzelfde buitenland in te willigen leening, hetgeen een gewaagd en zeer onzeker procédé is, gelijk in de laatste twintig jaren wel heel duidelijk is gebleken. De eenigszins sombere vooruitzichten van 't „Office of Works" in Spanje hebben den laat- sten tijd eenige belangstelling doen rijzen voor de andere „dubieuze vorderingen" van dit de partement. Officieele gegevens hieromtrent zijn wel niet bekend gemaakt, maar men weet toch, dat in den loop van tientallen jaren de onbe taalde schade, toegebracht aan Britsche lega ties en consulaten in Mexico, Midden- en Zuid- Amerika, bij revolutie en oorlogen, tot vele tienduizenden, zoo niet honderdduizenden pon- jjfc. Een farmer te Newbur in Amerika mag zich verheugen in het bezit van dit reu zen-varken, dat ongeveer 725 K.G. weegt. Het heeft den farmer heel wat gekost, dit dier zoo vet te mesten. Het kreeg n.l. dagelijks vele liters melk en eenige dozijnen eieren den gestegen is. Niet minder groot is, vooral in latere jaren, *de schade geweest welke Engeland geleden heeft in het Verre Oosten in China, waar met geen mogelijkheid eenige vergoeding verkregen kan worden voor schade, hetzij in de eindelooze burgeroorlogen, hetzij in verband met de Japansche invallen aangericht. Ook in het nabije Oosten heeft Engeland schade ge leden, onder anderen in Abessinië, maar het is waarschijnlijk dat Italië, als Engeland zijn heerschappij over laatstgenoemd land eenmaal formeel en ten volle erkend heeft, ook ten volle de financieele verantwoordelijkheid op zich nemen zal voor schade, gedurende, of tenge volge van de campagne, aan buitenlandsche eigendommen aangericht. De bolsjewistische revolutie van twintig ja ren geleden is oorzaak geweest van de vernie ling van veel officieel buitenlandsch eigendom te Petrograd of Leningrad, gelijk het later ge noemd werd. Zoo gingen de meubelen, tapij ten en gordijnen van de Britsche Ambassade in den revolutionnairen chaos ten onder. Het was maar een heel klein deel van de milliar- den-schade die Engeland en andere landen in Rusland leden, maar het was 'een principieel belangrijk deel. Want zelfs wanneer de Sov jets, van hun standpunt bezien, misschien met eenig recht konden beweren dat zij niet aan sprakelijk waren voor de schulden, door hun voorgangers en aartsvijanden onder een kapita listisch stelsel aangegaan, ze konden toch be zwaarlijk volhouden niet verantwoordelijk te zijn voor schade, aan buitenlandsche mogend heden en onderdanen toegebracht, toen zij zelf de macht in handen kregen. Desniettemin hielden zij vol, wellicht op grond hiervan dat Engeland en Frankrijk gedurende de eerste ja ren feitelijk oorlog voerden tegen Sovjet Rus land. Whitehall heeft nooit officieel een vorde ring ingesteld tot vergoeding van de aan de Ambassade te Petrograd aangerichte zeer aan zienlijke schade. Het parlementslid Sir William Davison even wel, die de onvermoeide kampioen is van alle Britsche crediteuren van Rusland, heeft er herhaaldelijk op aangedrongen, dat 'n rekening aan Moskou zal worden toegestuurd. Den laatsten tijd heeft hij hierbij steun ge kregen van Sir Alfred Knox, die thans lid van het Lagerhuis is, maar tijdens de revolutie van 1917 militair attaché te Petrograd was. De laatste twee malen dat Sir William de zaak in het Lagerhuis te berde bracht, stond ook Sir Alfred op en vroeg met klagende stem of de Regeering niet een vordering wilde indienen voor zijn uniformbroek, die in de revolutie ver loren ging, bijna twintig jaren geleden. Wij voor ons vinden ze zoo fraai niet, die ge verfde nagels, waaraan een deel van het schoo- ne geslacht, en zelfs bijzonder verwijfde exem plaren van het „sterke", z'n hart verpand heeft. Wat de natuur geeft is het mooist, en al kan een vrouw, onder omstandigheden, door een met begrip uitgevoerde maquillage haar schoonheid wel eens verhoogen of aanzetten, meestentijds is dat verven en bijpolijsten een noodmiddel van wie zich misdeeld acht of iets te verbergen heeft. Tijdens den komkommertijd is er in de Ti mes veel over dit onderwerp geschreven. Een inzender wilde blijkbaar een poging doen om aan deze mode een eind te maken en schreef daarom aan het cityblad, vernomen te hebben, dat zij uit Amerika afkomstig en bedacht was om de sporen van „zwart bloed" zooveel moge lijk te verbergen. (Wie in de Ver. Staten een neger onder zijn of haar voorvaderen heeft, laat dit niet graag merken). Natuurlijk ont ketende deze mededeeling een vloed van inge zonden stukken. Twee daarvan nam de Times op. De eerste was van den redacteur van een tijdschrift voor parfumeriefabricage en schoonheidsmiddelen. Deze inzender schreef, dat de ander van de zaak niets wist. Dit gebruik om de nagels te verven was niet in onzen tijd pas in Amerika ontstaan, maar was reeds meer dan drieduizend jaren geleden bij de Chineezen in zwang. De mandarijnen verguldden hun nagels om te toonen hoe voornaam zij waren. De dames van het oude Egypte volgden dit voorbeeld en Cleo patra wist deze mode nog te verfijnen. Op het vasteland van Europa, zoowel als in Engeland, hebben vrouwen reeds eeuwen lang haar na gels geverfd. Cromwell ging deze en andere verfraaiingsbewerkingen tegen, maar bij het herstel van het koningschap herleefden zij. Opnieuw raakten zij in onbruik tijdens de re geering van Koningin Victoria, die een afkeer had van onnatuur. Maar in onzen tye^js het nagelverven weer in zwang gekomen, Algelijk met de geheele schoonheidsbehandeling. De tweede brief in de Times was van een tegenstander, die het gebruik barbaarsch noem- Juffrouw Euphémie Houfaer woonde alleen in een groot, prachtig huis op den Boule vard des Italiens in Parijs. Ze was schat rijk en werd dus omzwermd door tal van neven en nichten, die oogenschijnlijk alles deden om hun oude tante het leven zoo aangenaam mo gelijk te maken. Een uitzondering daarop maak te haar nicht Elvire, de vrouw van een advo caat. Ze kon geen half uur bij d'r tante zijn, zonder van d'r karig huishoudgeld te spreken en er met nadruk op te wijzen, dat ze nauwe lijks haar kinderjuffrouw kon betalen. Bij den aanvang van 't jaar kwam Elvire haar tante weer eens bezoeken. Het ontging echter de scherpzinnige oude dame niet, dat Elvire's glimlachjes en belangstellende vragen meer gekunsteld waren dan ooit. Op dit oogen blik bekroop juffrouw Houfaer een gevoel van afkeer voor haar nicht. Na de thee trok ze haar leunstoel bij den haard en keek met haar droefgeestige oogen peinzend in de vlammen. Eensklaps keerde zij zich tot haar nicht, die weer een mistroostig verhaal over d'r huiselijke omstandigheden aan 't opdisschen was, en zei: „Luister eens Elvire, me dunkt dat ik niet zooveel medelijden met je behoef te hebben. Ik geloof wel, dat jij en je man veel van elkaar houden, maar je hebt van 't begin af geweten, dat hij geen groote practijk had en niet ver mogend was. Overigens heb je een tehuis, een goeden man en lieve kinderen, en toch klaag je altijd." „Ja, tante, maar 't zijn die zorgen, die knel lende zorgen; dure scholen en zware belastin gen. Een nieuwe mantel of japon schiet er bijna nooit over." „Och, dat begrijp ik," antwoordde juffrouw Houfaer, „maar dat moet je niet te zwaar tel len. Liefde, gezondheid en huiselijke vrede zijn kostbare schatten. Denk daaraan. Geld geeft wel groot gemak, maar die drie schatten kan je daarvoor niet koopen. In m'n testament heb ik je met 75.000 francs bedacht, maar ik zal het zoo regelen, dat dit tot 150.000 francs verhoogd wordt." Elvire's oogen schitterden van opwinding, toen ze dit hoorde. „O, tante!" riep ze. De oude dame maakte een afwerende hand beweging. „Niet te voorbarig, verzocht ze. „Dat geld laat ik je na onder één voorwaarde. Je moet me daar een kleinen dienst voor bewijzen, maar ik moet er zeker van zijn, dat dit ook gebeurt. Wacht even, dan zal ik je iets laten zien." Juffrouw Houfaer verliet het vertrek en kwam even later terug met een platte, ovale doos van kunstig Indisch snijwerk en zwaar met zilver beslagen. „Dit," zei ze langzaam, „is een doos, die me jaren geleden gegeven is. Zij bevat alles, wat mij dierbaar op aarde is. Ook in den dood wil ik er niet van gescheiden worden. Ik verlang nu van je, Elvire, dat, als ik sterf, die doos naast me in de kist komt te liggen. Het gaat niemand aan, wat er in de doos zit, noch welke geschiedenis er aan verbonden is. Het is dus m'n volstrekte wensch, dat zij niet geopend wordt." „Natuurlijk niet, tante." „Wat ik je vraag," hernam juffrouw Houfaer, „kost je maar weinig moeite. Dus, denk er aan, je mag de doos niet openen en legt haar precies zooals ze is aan m'n linkerijde in m'n doodkist. Zoo moet ze met mij worden be graven." Even zweeg de oude dame, keek peinzend voor zich en ging voort: „De doos ligt in m'n safe de, temeer omdat het zich niet tot de vingers bepaalt. Aan boord had hij ontdekt dat ook de teenen aldus werden opgesierd. En wij zul len het nog beleven, vreesde hij, dat, in navol ging van andere gebruiken der wilden, ook an dere deelen van het lichaam, waarvan tegen woordig zoo'n groot deel te zien komt, beschil derd zullen worden. Hopen we maar, dat deze mode-dwaasheid zich zoover niet uitbreidt. „Nu, mijnheer Jansen, zei deze, u stuurt de kinderen vandaag al vroeg naar huis. Mijnheer Jansen die dacht dat de boven meester juist andersom bedoelde, zei: „Ja mijnheer, ik heb ze een beetje school laten blijven, om wat sommen af te maken." „School laten blijven?" vroeg de bovenmeester verbaasd. Maar het is nog niet eens twaalf uur? En hij haalde zijn horloge voor den dag. Mijnheer Jansen begreep er niets van. Plotseling wees hij triomfantelijk naar de klok. O, schrik, die stond ook voor twaalf. De ondeugende Stan had fluks den wijzer weer teruggezet. De meester greep naar zijn hoofd. Nu begrijp ik er heelemaal niets meer van, kreunde hij. Er gebeuren hier zulke gekke dingen. De bovenmeester die er niets van begreep klopte den geplaag- den man eens op zijn schouder. Drink «ens een koud glas water en ga eens een paar avonden vroeg naar bed, mijnheer Jansen, raadde hij aan. Dat deed mijnheer Jansen ook en er gebeurden geen gekke dingen meer, want Stan kwam niet meer in de school terug. met nog een paar andere dingen. De sleutel der safe zal je door m'n executeur worden over handigd. Wil je er voor zorgen, dat m'n wensch stipt wordt uitgevoerd? .Natuurlijk, tante. Ik beloof het u." De doos is wel is waar niet op slot, want dat kan niet, maar nog eens, denk er om „Ja, tante, ik heb alles goed begrepen. Maar wat een prachtig bewerkte doos is dat. Zeker uit Indië of China?" Op deze vraag gaf juffrouw Houfaer geen antwoord. Zij stond op en borg de doos weer in haar safe. Elvire verliet de woning van haar tante, ver vuld van de blijde gedachte, hoe ze na tante's dood, de 150.000 francs zou besteden. Toen nog geen jaar daarna juffrouw Euphé mie Houfaer vrij plotseling stierf, kwam me vrouw Elvire Dulong twee dagen vóór de be grafenis, op verzoek der executeuren, naar het groote huis op den boulevard des Italiens. Mr. Loménie, juffrouw Houfaer's zaakwaarnemer, wachtte haar reeds in de bibliotheek. „We moeten nu even de kleine aangelegen heid met die doos van uw tante regelen," zoo begon hij. „Ja," zei mevrouw Dulong, „ik heb de doos gezien en tante heeft me precies gezegd, wat er mee gebeuren moet. Ze mocht niet geopend worden. Oude menschen worden toch altijd een beetje vreemd." „De wensch van m'n cliënte is u dus vol komen duidelijk?" vroeg de advocaat. „Zij had een hekel aan nieuwsgierigheid, in welken vorm ook." Hij overhandigde haar een verzegelde enve loppe. „Hierin zult u den sleutel van de safe vinden. Mijn cliënte heeft hem aan m'n com- \D doQS va„ pagnon en mij, na een onder- I tt r houd, gegeven. I JuffvOUW HoUjQ&V z En nu, mevrouw Dulong, wilt u me wel even excuseeren; m'n compagnon Dol- hain is op komst. Over een paar mniuten ben ik terug." In gepeins verzonken, staarde Elvire eenige oogenblikken voor zich uit. Wat een drukte, dacht ze, om zoo 'n doos. Maar advocaten zijn nu eenmaal verzot op zulke formaliteiten. Zü scheurde de enveloppe open, haalde den sleutel er uit en ging naar de safe, waaruit zy de met zilver versierde doos nam. Zij schudde de doos heen en weer, doch er kwam geen geluid uit. Nu viel haar blik op een klein ivoren knopje. Neen, de doos was niet op slot. Wat zou er toch in zitten? Wat was het, dat met tante Euphé mie moest begraven worden? Ze wilde het weten, ze moest het weten. Haar belofte? Tante was dood, en zou het nooit te weten ko men.... Ze drukte op het knopje, de doos sprong open en bevatte niets dan een ouden en veel gedragen glacé heerenhandschoen. Daar onder lagen een paar brieven, met het op schrift: „Mijn lieveling." Ze begon te lezen. De schrijver scheen uit Fransch Cochin-China te zijn op een plantage. Hij scheen die te willen verkoopen en naar Parijs te komen. Ze las dit met verwondering, legde alles weer in de doos en trachtte die weer te sluiten. Maar dat ging niet, hoeveel moeite zij er ook toe aanwendde. Op dit oogenblik traden de heeren Loménie en Dolhain het vertrek binnen. Elvire schrok. Beide mannen keken haar zwijgend aan. Mijn heer Loménie verbrak het eerst de stilte: „Uhebt de doos toch geopend, mevrouw. Deze heer hier is m'n compagnon, mijnheer Dol hain." Bevend van angst en opwinding hield me vrouw Dulong de doos omkneld. „Laat ik u even helpen," zei mr. Loménie sarcastisch. „Alleen m'n confrater en ik kennen het geheim van het slot. Zoo, dank u. Ik zal de doos nu in de safe opbergen en haar straks naast het stoffelijk overschot van m'n cliënte in de kist leggen." Elvire Dulong stond beschaamd voor denman der wet. „Uw tante, mevrouw," vervolgde deze, „ver eerde u met haar vertrouwen. Ik zelf heb u er nog op gewezen, dat zij een afkeer had van nieuwsgierigheid. Zij liet u een prachtig legaat van 150.000 francs na, onder de u bekende een voudige voorwaarde. Wij moesten u, op haar wensch, een minuut of tien in de bibliotheek alleen laten. Als de doos, bij onze terugkomst niet geopend was, zouden we nog 75.000 francs bij uw legaat voegen. In t tegenovergestelde geval, zou het geheele legaat: 225.000 francs aan 't groote weeshuis vervallen. We zijn tot de bevinding gekomen, dat u niet eens den wensch van een doode, die het zoo goed met u meende, heeft kunnen eerbiedigen. Er valt verder niets meer te zeggen, mevrouw. Het is niet noodig dat wij u langer ophouden." Elvire Dulong keek vol ontzetting van den een naar den ander. „Maarmaarmijn geld? Wat gebeurt er dan met m'n geld?" „Van uw ongepaste nieuwsgierigheid zal al leen het weeshuis profiteeren en dus 225.000 francs ontvangen," luidde het kalme antwoord. Bleek van woede liep Elvire naar de deur, maar keerde direct op haar schreden terug. „Oik had moeten bedenken," riep ze als in vertwijfeling, „dat die oude, valsche slang tot zoo iets in staat was. Ik vraag me af, wie die man was; of hij haar soms in den steek ge laten had, zooals ze verdiende!" En met verwrongen gelaatstrekken liep de gestrafte woordbreukster de deur uit, die mijn heer Dolhain voor haar open hield en geruisch- loos achter haar sloot. (Nadruk verboden) 24 ,Neen, ik spreek uit eigen bezorgdheid voor Je beider toekomstig geluk." „Geluk voor mij beduidt, dat ik Evelyn tot Vrouw heb. Met haar zou ik alle belangstelling ln het leven verliezen. Ik kan er niet aan den ken, haar vrijheid te geven, zich terug te trekken. Als zij eens mijn vrouw is, zal ik haar wel dwingen, mij lief te hebben. In ieder ge val vindt u het toch goed, dat wy de volgende week trouwen?" „Als het je beider verlangen is, zéker!" Dokter Underwood was weer in zooverre hersteld, dat hij het gewone voedsel kon ge bruiken; dat hij in een ziekenstoel in den tuin kon gereden worden en dat hij de verschillende leden van het gezin toelachte, ofschoon het nog de vraag was, of hij ze herkende. Maar hij kon niets anders zeggen dan „ja" of „neen", en bedoelde dikwijls het tegengestelde van het woord, dat hy gebruikte, zyn vrouw herkende hy altijd en hy voelde zich in niet geringe mate afhankelijk van haar. De jongelui hadden nog alle hoop, dat de behandelde geneesheer zich vergist had en dat haar vader best wel weer zou gaan loopen en spreken. Mrs. Underwood was overtuigd, dat zij haar echtgenoot nog zou vóórgaan en dit ver vulde haar steeds met de grootste zorg, tot de datum, voor Evelyns huwelijk vastgesteld, al zeer nabij was en een onbeschrijflijke kalmte zich van haar meester maakte, zooals alleen het geloof die schenken kan. Al bij het begin van de ziekte van hun vader waren de beide jongens naar huis geroepen en ze mochten blijven tot den dag na Evelyns huwelijk. „En hoe zal het nu met óns gaan?" vroeg Anthony, toen ze voor het eerst sinds de ziekte van dokter Underwood samen gingen wandelen. Het was de avond vóór Evelyns trouwdag. Binnen zat dominee John Ashburton met de rest van de familie te praten, op zyn vriendelijke, bemoedigende, gezellige wijze, die ht|n zoozeer geliefd deed zyn. „Wat zullen wy nu doen, Mary? Waarom zouden wy maar steeds wachten en blijven wachten? Laten wy gebruik maken van de ge legenheid en vragen, of dominee Ashburton óns ook wil trouwen. Zoolang je moeder leeft, zullen wij toch geen verandering aanbrengen en hier blyven wonen." Mary lachte door haar tranen heen: „Wacht nog even langer, Anthony. Ik beloof je, dat ik je dan geen moeilijkheden meer in den weg zal leggen, maar laat moeder voelen, dat wij althans nog een paar weken uitsluitend aan héér onze gedachten wyden. Heb je wel op gemerkt, hoe teer zy er den laatsten tijd uit ziet?.... Gisterenavond vooral trof my dat. Nu kan het ook zyn, dat de gebeurtenis van morgen haar zenuwgestel zoozeer aangrijpt en dat zy na Evelyns huwelijk weer wat sterker wordt." „Goed, liefste. Als jou dit beter dunkt, zal het ook wel 't beste zijn. Laten we dan een maand wachten." Dien avond lag Evelyn lang wakker. Nu de tijd gekomen was, vond ze het zelf vreemd, dat ze zoozeer verlangd had, om het ouderlijk huis te verlaten, en voelde zij eerst, hoe gezellig het gezinsleven op Iriya was. Zacht ging de deur open en onmiddellijk vroeg Evelyn: „Is daar, moeder?" „Ja, lieve. Ik wilde nog even met je praten. Na morgen loopen onze wegen ver uiteen." „Ik ben bly, dat u gekomen is, moeder! Ik voelde my ongelukkig by de gedachte, dat ik morgen het huis verlaten zal. Misschien dat in het eerst myn verlangen daarnaar enkel déar vandaan kwam, dat ik hier niet goed wortel ge schoten heb. Terwyl ik weg was, had u het zon der my leeren stellen en toen ik terugkeerde, scheen ik myn plaats niet te kunnen vinden, tot ik nü, na vaders ziekte, eerst gemerkt heb, dat ik noodig ben." „Maar, lieve, lieve kind! We hebben je altijd „noodig" gehad. En nu heb ik tegen jou in het bijzonder iets te zeggen. Ik heb een voorgevoel dat ik het niet lang meer maken zal." „Maar moeder, waarom hebt u er mij niet eerder van gesproken, dat u zich ziek voelde? U houdt mij toch niet voor zoo hardvochtig, dat ik bij u weg had willen gaan, als ik dit ge weten had? Ik geloof ook niet, ik kan het niet aannemen, dat uw toestand gevaarlijk is. U ziet er bleek en mager uit, maar vaders ziekte heeft ook zooveel van uw krachten gevergd. Wat zal ik doen?" „Enkel dit, liefste: als ik verkeerd heb ge zien, welnu, dan zal er nog niets mee mis daan zijn, dat ik je over mijn vrees gesproken heb; en heb ik juist gezien, dan is er ook geen tijd te verliezen. Eén ding is er, waarover ik mij vreeselijk ongerust maak, namelijk, dat Mary's leven bedorven zou zijn. Je kent haar onzelfzuchtigheid; haar sterk plichtsbesef. Als ik soms mocht heengaan, vóór zij getrouwd is, zal je mij dan oprecht beloven, dat je weer hier terugkeert en voor vader zult zorgen? Dat zal George toch ook wel goed vinden." „O, ja, wat zouden wy niet voor u willen doen?" „Als alles weer tot rust is gekomen, nadat je weg bent, dan zal ik er op aandringen, dat ze toch niet hun huwelyk uitstellen. Ik heb ge sproken met Mr. Ashburton; hy zal nog een huwelijksvergunning aanvragen en dan moeten zy dadelyk een reisje maken." „O, moeder, ging ik maar niet morgen al trouwen! Ik ben nog te jong, om weggezonden te worden met een vreemden man! Nu alles my geschonken is, wat ik maar verlangde, lykt het my zoo waardeloos!" „Maar liefste kind! Voor joü zal de zon wel weer schijnen, maar tracht zoo gauw mogelijk de les te leeren, die het leven ons geeft: zoo lang onze wenschen zich alleen op onszelf con- centreeren, zullen wy nooit vinden, wat wij zoeken." „Dat weet ik, moeder. Het is mij nu alles duidelijk geworden: Mary was wijs en ik dwaas!" Evelyn barstte in onstuimig snikken uit. „Wind je niet zoo op, liefste! Zelfbeheersching is een eerste vereischte voor den mensch, die verstandig wil wezen! Tracht een goeden in vloed uit te oefenen op George, kindje. En nu goeden nacht, liefste kind! Ik ben al zoo lang van vader weggebleven." HOOFDSTUK XXI Dien volgenden ochtend werd Evelyn wakker met zoo'n vaag gevoel, of er iets was voorge vallen, waardoor haar huwelijk uitgesteld zou worden. Eer zij zich nog goed rekenschap had gegeven van de wezenlijke omstandigheden viel haar ineens de herinnering in aan dien avond, toen ze moeder verteld had van Rogers liefde. Maar neen: er was niets gebeurd, waardoor haar huwelyk met George zou uitgesteld wor den. Moedig stapte zij dus uit bed, dronk wat koud water en zette het venster open, zoodat de frissche lucht met volle teugen naar binnen stroomde. Het was nog te vroeg, om zich te kleeden, meende zy, en toch wilde zy niet alleen blyven met haar gedachten. Ze verliet het vertrek en ging naar den salon, om te zien, of ze er ook iets te lezen vond. Op tafel lagen de papieren, die zy en George dien vorigen avond geteekend hadden. Ook stonden er nog de twee stoelen, waar zij naast elkaar' hadden gezeten. Het naaiwerk, waaraan moeder was bezig geweest, lag op een tafeltje daar dichtbij. Een wonder, dat moeder dit niet had opgeruimd, dacht zij nu weer. Op den grond lag de „Avondster", de krant, die Mr. Ashburton by zich had gehad. Ze raapte het blad op en nam het mee naar haar kamer. .Passagiers met de mailboot „De Rome". Voor Londen: Mr. en Mrs. Simpson, Mrs. Glyde, Mr. Tomlin. Voor Venetië: Mr. Harpur, Mr. Martin, Mr. Thorbum." Met een kreet wierp zy de krant neer, maar ging toen weer moedig de andere kolommen in kijken en daar zag zy onder een van de huofd- den staan: „Begrafenis van Mrs. Thorbum". Met popelend hart las zij het berichtje, dat Roger Thorburn nu alleen stond en dat hij op raad van den dokter den dag na de begrafenis Zuid-Australië had verlaten en met een mail boot naar Venetië was vertrokken. De krant gleed op den grond en werktuiglijk begon Evelyn toilet te maken en was er in ge slaagd, op dat oogenblik de gedachten aan haar huwelijk te verdringen, tot zy in de kast haar bruidstoiler zag Toen besefte zij pas in al z'n verschrikking, wat ze dien ochtend zou doen: dat zy een man zou trouwen, voor wien zij al heel weinig voelde, terwyl ze enkel en alleen door haar koppig doordrijven den man had opgegeven, dien zij lief had met al de vurigheid van haar onstui mige natuur. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 9