BEELDEN UIT SHANGHAI Jidvedml vonden day De avonturen van Stan en Pol ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.- GELUK ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1937 OMSTREDEN STAD De brief der Spaansche bisschoppen De donkere huid De geest der liefde j i Onderkomen geweigerd aan bejaarden neger-Bisschop by verlies van een band, een voet of een ooft, AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL NAAR HET ENCELSCH Wanneer ge op verstandige wijze aard rijkskunde geleerd hebt, bemerkt ge reeds 150 K.M. ver in zee, dat Shanghai een groote en belangrijke stad is. Want zóó ver buiten de kust is het zeewater aJ troebel met een gele tint, omdat de groote rivier Jang Tse Kiang het water verzamelt uit het midden deel van China, al het water dat valt op eer. gebied zoo groot als half Europa, en bevolkt door misschien wel 200 millioen menschen. En Shanghai ligt aan de monding van deze rivier, of beter een stukje landinwaarts aan een zij riviertje van den Jang Tse. De delta van deze rivier is groot en vlak: de velden die daar liggen, maken een Holland- schen indruk, alles plat en grijs en lichtgroen Vóór de kust liggen tallooze rotsige eilanden, zoodat er heel wat vuurtorens den weg moeten aanwijzen. Een nette Hollar.dsche jongen was eens naar de Oost gegaan, en kwam ten laatste na aller lei mislukkingen in Manilla terecht, waar hij weer werkloos werd, en vanwaar hij toen maar naar Amoy ging, aan de Chineesche kust, te genover Formosa. Daar gaf de Hollandsche consul hem geld om naar Shanghai te gaan, en daar hielp men hem aan een baantje als vuur torenwachter. Dat kan, omdat de geheele douane met den dienst van vuring en bebake- ning in handen is der buitenlandsche mogend heden. die de opbrengst daarvan opstrijken voor de betaling van de oorlogslasten, die China na den Boxer-opstand op zich moest nemen. (De Amerikanen en anderen hebben hun deel aan de Chineezen afgestaan.) De Hollander kwam als vuurtorenwachter op een eilandje, Steep Island, waar hij een half jaar blijven moest. Gezelschap: een vijftigjarige Engelsch- man, zijn chef, die zich zelf al deftig begon te vinden en zweeg, en vijf Chineesche schoon maaksters en kokkinnen, die Chineesch spra ken. Afleiding: rondwandeling op het eiland, met de kans zijn nek te breken op de rotsen Na een half jaar wisten zijn vrienden hem een baan te bezorgen bij den pandhuisdienst op Java. De Hollander reisde van Shanghai naar Java, en ik zal nooit vergeten, dat men hem aan eiken maaltijd boven alle anderen uit hoor de schreeuwen: zoo gelukkig was hij. Dergelijke menschen zijn er vele in Shanghai. Wanneer ge nu aankomt met een mooi pas sagiersschip, legt ge aan bij de groote kade, d« Bund, waar heel groote gebouwen liggen, Hong kong and Shanghai Bank, de Shanghai Club enz. en vanwaar de groote hoofdstraten de stad intrekken, zooals de Nanking Road en de Avenue Edward VU, waar de laatste dagen zoo vele menschen het leven lieten door de bommen uit de lucht. Maar als ge met een vrachtboot aankomt, legt ge aan weliswaar in het zelfde water, maar vóór of achter de stad, aan de handelswerven, die zich beiderzijds wel een half uur ver uit strekken. Terwijl het leven in het centrum van de stad een min of meer Europeesch, althans cosmopolitisch karakter heeft, is het déér in de buitenwijken allemaal Chineesch en de werkman is steeds een Chinees: dat gaat gepaard met veel lawaai. Op een Zondagoch tend ging ik eens door den smallen rand van loodsen aan de rivier en vond daarachter een Chineesch dorpje van hout en riet, de huizen dicht aan elkaar, de wegen van aarde, smal en hooger dan de drempels der huizen, hetgeen de hygiëne niet bevordert. Even achter dat dorpje lag een katholiek kerkje, dat ongeveer drie kwartier of een uur voor dat de H. Mis begon, al gevuld was met Chineezen, die allen luid op baden en een enorm en voor mijn ooren uiterst onaangenaam lawaai veroorzaakten. Ik kon het er niet uithouden, en liep er uit, ging wat wandelen op de smalle paden tusschen de velden, maar keerde toch berouwvol weer op tijd in de kerk terug. Zoodat het wel te be grijpen is, dat In de Fransche katholieke kerk de Chineezen wel niet geweerd worden, maar toch slechts in klein getal gezien worden. De stad Shanghai is een z.g. concessie, waar Europeanen en Japanners voor 99 jaren het recht gekregen hebben onder hun eigen bestuur te wonen. Vroeger was er voor bijna iedere natie een concessie, nu nog slechts een groote internationale concessie, die vanaf de rivier het eerst komt en lang gerekt is, dan een Fran sche concessie, die als een dop er op ligt en daarna, ook aan de rivier, de oude Chinee sche stad, waar in het geheel niets te beleven valt, en die verschrikkelijk smerig is. Shanghai is een geweldige handelsstad, ook een stad van avonturiers en desperado's. Ik denk, dat het de meest cosmopolitische stad ter wereld is. De meeste inwoners zijn natuur lijk Chineezen, maar verder veel Japanners, die een groot gedeelte van de industrie, steen kolenhandel en scheepvaart in handen hebben. De namen Mitsui Busskan Kaiska, Mitsukishi, Jokohama Specie Bank, Osaka Chosen Kaiska, Emo-fabrieken, Nippon-Yusen Kaiska (scheep vaart mij.) e.a. zijn overal duidelijk zichtbaar. Japanners zijn merkwaardige menschen. Vóór ongeveer vijftien jaar was er veel Japansche prostitutie in Hong Kong: de Japansche re geering vond, dat de reputatie van haar land daardoor geschaad werd, en verbood het. Hong Kong is een Engelsche kolonie: niettemin was de Japansche prostitutie terstond verdwenen. De macht van de regeering, of liever het natio naal besef in Japan is enorm groot, veel groo- ter dan in Duitschland en zelfs Engeland. Te gen dergelijke menschen kunnen de onkrijgs- haftige Chineezen niet op. Verder vindt men in Sjanghai veel Russen, waarvan een groot aantal aan den grond ge komen zijn; afkomstig van de legers van Kolt- schak en Denikin, veel Russische vrouwen, die daar op alle mogelijke wijzen aan den kost trachten te komen. De politie-agenten zijn weer van een andere natie. nJ. Sikhs, geweldig groote prachtige Britsch Indiërs met zwarte ronde baarden en een grooten tulband: de Chineezen haten en vreezen hen. Sommige hebben een rooden baard: die is dan gebleekt met henné: men zegt, dat dit een bepaalde religieuze beteekenis heeft, maar ik weet niet of het waar is. Zij staan aan de kruispunten der straten op een kleine verhooging en regelen het verkeer; voet gangers, auto's en rickshaws, de bekende twee wielige zitwagentjes, die door een looper ge trokken worden. Amerikanen en Engelschen vooral voor den handel en scheepvaart: Engelschen ook veel voor de douane; Schotsche ingenieurs en ma chinisten. Noren In de scheepvaart en het te lefoonbedrijf (de eerste telefoon is door Noren aangelegd)Franschen vooral in den zijdehan del. Javanen ziet men er niet, ook geen Zuid- Amerikanen, wel negers. De Portugeezen be- hooren tot de vaste bevolking, zij zijn meestal van gemengd ras, afstammelingen van de Por- tugeesche kolonisten en ontdekkers van vier honderd jaar geleden. Macao is nog Portu- geesch. Zij hebben een goeden naam als kas siers en boekhouders, maar worden niet tot chef en directeur in de Engelsche handelshui zen gepromoveerd. Zij, zijn goed katholiek. Alles is daar handel: behalve de missie en de charitas van de kleine zusters van het Kindje Jezus en andere congregaties. Een mij ner vrienden had van die zusters een Euro peesch weeskind geadopteerd; hij zelf had een vrij hoogen graad In de vrijmetselarij, maar was met een Iersche katholieke vrouw ge trouwd, en dacht er sterk over, de vrijmetsela rij voor de moederkerk vaarwel te zeggen. Wan neer ik hem vroeg, wat nij van Sjanghai dacht, placht hij te antwoorden: uitermate goed en uitermate slecht. Inderdaad behoort Sjanghai tot de slechte steden. Er wordt verbazend veel geld kapot gesmeten en om geld draait alles; de Chineesche gokgewoonten zijn er vrij alge meen geworden. Ik veronderstel dat de hard werkende Duitschers daaraan niet zoo sterk lijden. Zjj hebben directer contact met de Chi neezen dan de Engelschen en de meeste andere buitenlanders, die steeds met een Chineeschen tusschenpersoon, den compradore (ook 'een Portugeesch woord) werken, die daaraan zeer goed verdient. Aan alles wordt iets verdiend door de Chineezen; uw bediende verdient iets aan al uw leveranciers, den melkboer, den sla ger enz. Daaraan stoot zich geen enkele Euro peaan meer. De Sjanghai-club is duur en heeft de groot ste bar ter wereld, vijftig meter lang. Daar ziet men om twaalf uur honderden Engelschen enz. hun whisky, cocktail nemen en het laat ste nieuws en de laatste moppen verwisselen. Er wordt stevig gedronken. De club biedt u alles: logeergelegenheid, badkamers, bibliotheek enz. enz., alles geweldig groot en comfortabel. De Franschen lieten dit niet op zich zitten en stichtten de Fransche club, een meer mon daine gelegenheid met 42 tennisvelden, een overdekt zwembassin, danszaal enz. enz. C'est pour bluffer les Anglais, zei me een Fransch- man. Dan zijn er nog in Sjanghai drie renba nen, groote parken, groote danshuizen, die ook op commercieele basis zijn ingericht, en dan is er Zi-Ka-Wei. Dat is een groot complex ge bouwen een stuk buiten de stad (ik meen op Chineesch grondgebied) en gesticht door de fa milie Zi (of Wel), die sedert 300 jaren katho liek is. Het is een Jezuïeten-inrichting én om vat een klooster, een weeshuis en nog veel meer en vooral het beroemde observatorium. De belangrijkste weerberichten in de Zuid-Chi- neesche Zee en daaromtrent komen van dit observatorium en daardoor zijn de schepen in staat de moordende oostersche orkanen, de typhoons te ontloopen. De „Tasman" kon daar om dezer dagen ook niet uitloopen. Zoo juist las ik nog, dat Paul Claudel den naam van Pa ter Chevalier met groote eer noemde in een rede bij het 60-jarig bestaan van het Institut Het Britsche warenhuis „Wingon" te Sjanghai, in de hoofdstraat van de in ternationale nederzetting Ranking Road". Dit warenhuis werd vorige week door een granaat getroffen, waarbij 300 personen gedood werden en eenige honderden gewond Catholique te Parijs. Deze groote geleerde heeft mij nog trachten duidelijk te maken het aan deel, dat zijn observatorium nam in de meridi aan-bepaling, doch hij deed dit te vergeefs. Merkwaardig is, dat de rickshaw-koelies, die den kapitein van mijn schip en mij daarheen trokken, geen betaling wilden hebben, toen zij zagen, dat wij de Paters gingen opzoeken, wel een bewijs voor de goede reputatie van die in richting. Zoo liggen 't goede en kwade naast elkaar. Het kwade is de oorsprong van de geweldige gisting, die daar heerscht. Zooeven zeide ik dat er in de oude Chineesche stad niets te beleven valt, maar ik bedoelde: niets moois of aangenaams. In den tijd toen ik er vaak kwam, werden er geregeld rijke Chineezen uit de concessie opgelicht, in de Chineesche stad opgesloten, en tegen een losgeld van een half millioen of zoo iets weer losgelaten. Eens twaalf op een dag. De grens tusschen de Chi neesche stad en de concessie was dan ook met prikkeldraad en Spaansche ruiters versterkt. Die rijke Chineezen waren vaak rijk geworden op schandelijke wijze: door verraad, opiumhan- del enz. De industrieele toestanden zijn als in de erg ste tijden van 't Manchesterdom; vrouwenar beid, kinderarbeid, uitermate lange werktijden en slechte betaling; de Chineezen zijn in dit opzicht waarschijnlijk even erg als de Japan ners. De armoede is daaraan merkbaar, dat de Chineezen met nog veel kleiner geld werken dan de Javanen, die veel met halve centen re kenen; zjj werken met zooiets als vijfde cen ten, of nog veel minder. Het goedkoopste vervoermiddel is een kruiwa gen, waar men aan twee kanten op kan zit ten. Er worden regenjassen met pélerine ver kocht vanstroo, heel stijf uitstaande. Als het regent, trekt de Chinees zijn pantoffels uit. De grootste weelde naast de grootste armoede. Aan de rivier voor de stad liggen de Chinee sche forten, in de rivier liggen oorlogsschepen van vele nationaliteiten. Alles ligt zoo op el kaar, dat de neutraliteit onmogelijk geëerbie digd kan worden. De neutrale mogendheden hebben in het geheel geen lust tegen China op te treden, maar ook geen zin tegen Japan te vechten, omdat de consequenties absoluut niet te overzien zijn. Sjanghai is dus uitermate be dreigd en het zou mij niet verwonderen als dit moderne Babylon half verwoest werd, hetgeen verschrikkelijk en aangrijpend jammer zou zijn. Want het leven heeft daar zonder twijfel een tempo en een geprikkeldheid, in het goede evenzeer als in het kwade. De handel en daar mede een groot stuk van de bestaansvoorwaar de van het Yangt-Se dal zou ernstig lijden. Zeker is, dat de toestand van het Chineesche rijk op een keerpunt staat. Zijn oude cultuur wankelt, óndanks alle officieele levend-verkla ringen en de meeste jonge intellectueelen, vooral die in Amerika op de universiteit zijn opgevoed, zijn zoo ontworteld, zoo cynisch, dat daartegenover het idealisme van de volgelingen van Chang Kai Shek niet in staat is, het land een nieuw besef van eenheid, en een krachtige hoop in te blazen. Er zijn zeer goede kenners van het Oosten, zooals Claudel, die hopen, dat Japan China tot een eenheid en tot vrede zal brengen, evenals Rome in den ouden tijd de landen aart de Middellandsche tot eenheid en vrede gebracht heeft, en daardoor den weg ge baand voor de uitbreiding van het christendom. De missionarissen in China hebben zooveel koelheid van inzicht, zooveel echt Chineesche volharding en zooveel christelijken offergeest, dat wij daarvan het beste mogen hopen. T. S. In de pers is nog veel te doen over den Brief der Spaansche Bisschoppen. Ook in niet-katholieke bladen wordt gewezen op de beteekenis van dit „historisch docu ment". De Leidsche Courant, het herderlijk schrijven besprekend, zegt o.m. Zooals gemeld, hebben de Bisschoppen van Spanje een schrijven gericht aan de Bisschoppen der geheele wereld, waarin zij uiteenzetten, hoe de burgeroorlog in Spanje is ontstaan en hoe de houding der Katho lieken in dezen strijd is. Dit schrijven is allerbelangrijkst voor allen, die een oordeel willen vormen over wat in Spanje is geschied en nu plaats grijpt. Wij vragen voor dit schrijven alle aandacht, omdat onder de Katholieken moet bestaan een gemeenschappelijke mee ning, dat de nationale beweging, de op stand van Franco, volkomen gerechtvaar digd is, als verzet tegen de verschrikkelijke communistische terreur, die onder de „wet tige" regeering zich vrij kan uitleven een terreur, die verschrikkelijke gegevens ver meld vindt in het schrijven der Spaansche Bisschoppenen. Van verschillende zijden wordt aange drongen op de uitgave van het allerbelang rijkste schrijven in brochurevorm, daar het onmisbaar wordt geheeten om zich te ori- er.teeren over hetgeen er in Spanje omgaat. Deze week hopen wij den Brief van het Spaansche Episcopaat als vlugschrift uit te geven. Men kan reeds thans bestel lingen doen bij onze administratie. Behalve de nieuwste verkeers- voorschrlften moet u óók nog de oudste ongevallenoorzaken (roe- keloosheia en drankmisbruik!) kennenI Heb ik je wel eens van mijn eerste ontmoe ting met een Franschman verteld?" vroeg mijn vriendin. „Neen, heb je wel eens ooit een Fransch man leeren kennen, Ursula?" „Eén? Duizenden! Je weet toch, dat ik uit het Rijnland kom. In den tijd der bezetting heb ik ze meegemaakt. Gedurende twee jaar was bij ons een officier ingekwartierd. Fabry heette hij, kapitein Armand Fabry uit Lille. Mijn arme moeder vond het vreeselijk, dat men haar, een alleenstaande vrouw, dezen gast op den hals geschoven had. Ik was nog een kind en mijn beide zusters „Was je vader toen al overleden?" „Die is in den oorlog gesneuveld, bij Arras. Daarom viel het ons zoo zwaar, een Fransch man in huis te hebben. Hoewel hij zich nooit incorrect gedragen heeft, bleef er toch ik weet niet, of je 't begrijpt er stond iets tus schen hem en ons niet de vreemde taal, niet de uniform, die hij droeg ik denk, dat het de dooden waren, onze dooden mijn vader! Dien hadden ze ons toch ontnomen. Toen hij ons huis betrad, werd ik door zoo'n zinlooze woede overmand, dat ik voor zijn voe ten op den grond spuwde. Nu schaam ik mij over dit voorval en als kind vermoedde ik reeds, dat ik een groot onrecht begaan had, hoewel ik dat toen niet wilde toegeven. De Fransch man ignoreerde eenvoudig mijn onwellevende daad. Hij heeft er zich ook niet over bij mijn moeder beklaagd en juist daarom haatte ik hem merkwaardig genoeg nog meer. Dag en nacht dacht ik erover, hoe ik onzen „vijand" het beste en het doeltreffendste kon krenken. Ik heb hem later nog menige poets gebakken, steeds in de vaste overtuiging, daarmee mijn gevallen vader te wreken, maar de' kapitein re ageerde nooit in het minste op mijn onwel levendheden. Hij liet mij eenvoudig links lig gen. Na verloop van tijd kreeg ik zelf genoeg van dezen eenzijdigen strijd. Ik troostte me met de gedachte, dat ik me in ieder geval heldhaf tig gedragen had; ik hield me zelf voor de wreek ster van mijn vader jegens de natie, die schul dig was aan zijn dood. Toen ik ouder werd en een beteren kijk kreeg op de politieke en men- schelijke achtergronden van den oorlog, heb ik heel spoedig verleerd, haatdragend te zijn. Een incident, dat zich te Edinburg voorge daan heeft, wordt in Engeland druk be sproken en heeft veel ergernis verwekt. Een der voornaamste hotels in de Schotsche hoofdstad heeft geweigerd, onderkomen te ver- leenen aan bisschop William Heard, van de Afrikaansche Methodistische Episcopale Kerk in de Vereenigde Staten. Deze 87-jarige neger-bis schop was de oudste gedelegeerde ter Wereld conferentie voor Geloof en Orde. Zoodra bekend geworden was welke smaad den in heel Afrika bekenden negerbisschop aan gedaan was, noodigde de aartsbisschop van Can terbury hem en zijn nicht (oomzegster), die met hem reisde, uit, zijn gasten te willen zijn. Ook andere voorname leden der Conferentie, zooals Lady Simon, de echtgenoote van den Kanselier der Schatkist, wedijverden met elkaar den hoog bejaarden man, die een der merkwaardigste en hoogst-ontwikkelde negers van Amerika is, blij ken te geven van hun achting. Bisschop Heard was tot zijn vijftiende jaar een slaaf. Na den Burgeroorlog werd ook hij vrijgemaakt; door zijn intellectueele begaafdheid en door zijn vrome denkbeelden had hij reeds als jongen de aandacht getrokken van de Metho- Maar toch bleef er een zekere, op gevoelsargu menten berustende afkeer jegens Frankrijk in mijn hart achter. Daar kon ik eenvoudig niet overheen komen. Of beter gezegd: een volko men onverschilligheid. Wat aan die zijde van onze grenzen leefde, bestond voor mij absoluut niet. Kun je dat begrijpen, geen onverzoen lijkheid, geen vijandschap, maar „Waar men niet beminnen kan, moet men voorbijgaan, bedoel je?" „Ja, zoo iets was het," gaf ze toe. „Tot op dat oogenblik, ach, het was me te moede, alsof ik blind was ge weest en plotse ling ziende was geworden toén we op een avond bij jou de aanteekeningen van den Franschen frontstrijder te lezen kregen. Deze, Gil bert, schreef o.a.: ,,Uit liefde hebben we gestreden, om wille van den vrede, niet om een duizendjarigen oorlog!" Zie Je. deze woorden hebben mij het meeste te den ken gegeven. Toen erkende ik, dat ik het me zelf al te gemakkelijk gemaakt had, toen ik dacht, dat het voldoende was, niet meer te ha ten. Nu weet ik, wat ik aan de nagedachtenis van mijn gevallen vader verschuldigd ben; n.l. dat tusschen ons en onze vroegere tegenstanders niet onze dooden staan, maar onze eigen onver schilligheid en ons onverstand. Ik had gezon digd tegen den geest der liefde, dat was het, wat deze vreemde soldaat mij geleerd heeft. Zonder liefde gaat het niet, zie je, daarmee heeft eigenlijk het heele probleem van de ver standhouding tusschen de volkeren voor mij op gehouden, een probleem te zijn. Dat wilde ik je zeggen, voor je naar Gilbert gaat. Groet dezen Franschen soldaat namens mij en als hij jou op de slachtvelden rondleidt, ga dan met hem voor een Duitsch graf staan en geef hem de hand in naam van mij en van mijn moeder. Haar stem daalde tot een bijna onhoorbaar fluisteren, toen ze tot slot zei: „Uit liefde slechts uit liefde nietwaar, vader?" (Nadruk verboden) distische zendelingen, en reeds vroeg was hij een leidende figuur onder de negers van deze secte, wier gemeenschap bijzonder snel aangroeide na de afschaffing der slavernij. Voor de verheffing van het zedelijk peil zijner rasgenooten in de Vereenigde Staten heeft bisschop Heard on noemelijk veel gedaan. Klein van gestalte, met hoog voorhoofd en sneeuwwit haar, dat opval lend afsteekt tegen zijn huidskleur, maakt hij een door-en-door intellectueelen indruk. De verontwaardiging, verwekt door de weige ring van een toonaangevend hotel, hem onder zijn gasten op te nemen, heeft de hotelhouders van Edinburg een stad die bijzonder op vreemdelingenverkeer aangewezen is eenigs- zins in verlegenheid gebracht. Sommige ho teliers beweren dat er van uitsluiting van kleur lingen in 't geheel geen sprake is; enkelen daarentegen komen er openlijk voor uit, dat de onweerstaanbare antipathie van Amerikanen te gen kleurlingen hen dwingt tot de grootste om zichtigheid, en dat de toelating van laatstge noemden dus afhangt van de omstandigheden. Met de verhoudingen te Edinburg zijn wij persoonlijk niet bekend, maar uit eigen ervaring weten wij, dat het zeer moeilijk is kleurlingen in 'n behoorlijk Londensch hotel, zelfs van den tweeden rang, ondergebracht te krijgen. Dit geldt niet alleen voor negers, maar voor al wat niet „blank" is. Wij zelf hebben de grootste moeite ondervonden, toen wij een paar Neder- landsch-ïndische studenten, die hier eenige we ken wilden doorbrengen, in het West-end onder dak poogden te brengen, en niet minder groot waren de moeilijkheden toen wij voor twee in Nederlandsch-Indië geboren Chineezen, die te Leiden gestudeerd hadden, een hotel poogden te vinden. In het laatste geval hadden wij de ka mers voorzichtigheidshalve reeds eenige dagen van te voren besproken, jen dit per brief door de hotel-directie laten bevestigen. Toen wij ons des avonds aan het hotel vervoegden, werd bij hoog en laag volgehouden dat er geen kamers be schikbaar waren en dat de briefkaart op een vergissing berustte. De hotelbeambte knipte hierbij met zijn oogen in mijn richting, alsof hij wilde zeggen: „U begrijpt natuurlijk wel waarom wij van die menschen niets hebben moeten." 't Was natuurlijk hoogst pijnlijk, ook voor den blanken „geleider", die moest voorwenden den hotelbeambte te gelooven, opdat de „kleurlingen" niet achter de krenkende waarheid zouden ko men. Ofschoon ook hier vooroordeel tegen kleurlin gen bestaat, is toch de voornaamste reden waar om deze uit zoovele hotels geweerd worden, on getwijfeld hierin gelegen, dat hotels, die ze wèl toelieten, bij de Amerikaansche toeristen afge daan zouden hebben. De Britsche „vreemdelin gen-industrie" is in hoofdzaak afhankelijk van de Amerikanen; de continentale volken spelen zoowel numeriek, als door hun geringer kapi taalkrachtigheid een betrekkelijk zeer onderge schikte rol. Bijgevolg ontzien de eerste- en tweede-rangs-hotels vooral de Amerikanen. Deze hebben tegen de gele rassen dezelfde be zwaren als tegen de negers, en scheren Aziaten gewoonlijk met laatstgenoemden over één kam. Toch heeft ook de gemiddelde Engelschman niet gaarne een kleurling als medegast, maar hij is toch eerder geneigd onderscheid te maken tus schen kleurlingen van Europeesche beschaving, en kleurlingen die de Europeanen vruchteloos pogen te imiteeren. Toen had hij ook nog een meisje geholpen, dat bij het matjes Het was nu al over twaalven en de kinderen waren nu allen Thans overlegden ze wat ze nu zouden doen. Pol had zin om vlechten de strookjes in de war had gemaakt en toen in tranen naar huis. Stan en Pol gingen nu achter in een tuintje van een wat te luieren, het was zulk een prachtig weer en Stan wilde was uitgebarsten. Pol had haar getroost en haar verder geholpen huis, waar zij de appels en noten, die Stan voor twaalfuurtje weer op avontuur uit. Ze maakten nu een schuilplaatsje van het matje af te maken. Hij had zoomaar op haar bank gezeten, had meegenomen, opaten. takken en bladeren, waar Pol het zich behaaglijk maakte en maar niemand had hem gezien en de juffrouw keek toevallig Stan ging er nu alleen op uit. niet. op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen ongesc' verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen bij een ongeval met doodelijken afloop 26 „Nu u niet langer zorg kunt dragen voor moeder, kon zij hier ook niet meer blijven," antwoordde Evelyn en bleef hem kalm aan kijken. „Ja?" vroeg hij weer. „U vindt het toch niet erg, dat zij het eerste ging? Ze was gisterenavond bij het naar bed gaan zóó moe, dat ze niet meer wakker kon worden." Het duurde enkele seconden, eer de beteekenis van Evelyns woorden geheel tot hem door drong. Toen was een onstuimige uitbarsting van smart het bewijs, dat hij het wel vatte. Zij liet zijn hoofd tegen haar schouder rusten, tot h(j eindelijk doodstil en kalm was geworden. „Gisterenavond is moeder mij komen zeggen, dat ik altijd voor u zorgen moest en vanmorgen vond Mary, dat zij ontwaakt was in den Hemel. Déér zullen wij haar weerzien." „Haar weerzien." herhaalde hij zacht. „Georee is weg," ging Evelyn voort. „Hij komt niet terug. Mary en Anthony zullen heel gauw gaan; dan zullen en ik met Grace en Rosamond hier blijven. Ik zal u nooit meer ver laten, voor geen dag zoo lang ik leef!" HOOFDSTUK XXII Roger Thorburn was in Londen, toen het be richt van Evelyns breuk met Sir George Illing- worth op haar trouwdag hem bereikte. Een half jaar later ontmoette hij Illingworth bü een vriend, en, eer hij het met zichzelf eens was, of hij zich soms ook houden zou, alsof hij hem niet kende, reikten ze elkaar de hand. Samen verlieten ze het huls en grootelijks tot Rogers verbazing vroeg George hem, om mee te gaan en een pijp te rooken op zijn kamers in Albany. „Wat heb je het hier gerieflijk ingericht," zei Roger, overal goed rondkijkend. „Ja, en wil je wel gelooven, dat menigeen, die op een houten stoel, op een kale vloer zit, gelukkiger is, dan ikMaar ik heb je niet hier -gebracht, om je lastig te vallen met een opsomming van mijn misère... We zullen liever een glas champagne drinken en trachten vroo- lijk te zijn." Hij zette een flesch op tafel, haalde glazen uit een buffet, en sigaren van zijn rooktafel. „Weet je, hoe alles geloopen is?" vroeg hij toen weer. Roger knikte en eenigen tijd zaten de heeren zwijgend te dampen. „Ik wilde wel eens -weten, ofje teruggaat naar Australië en haar trouwt?" vroeg Sir George ineens. „Er zijn oogenblikken," zei Roger, „dat ik er wel over denk, om mijn geluk nog eens te be proeven; maar ik geloof toch niet, dat ik zoo gek zal zijn!" „Waarom niet? Je kunt haar gerust trouwen, want je hoeft niet te twijfelen, dat ze jou ver kiest. Nog geen twee uur vóór ze de mijne zou worden, gaf ze mij den bons, omdat ze in de krant had gezien, dat je moeder overleden was. Om mij persoonlijk heeft ze nooit gegeven; het was enkel om den titel en om het geld!" „Ik geloof, dat ze niet weet, wat ze wil." „Niét?En öf ze dat weet! Toen ze mij afscheepte, zei ik een paar leelijke dingen tegen haar, waarvan ik nu nog spijt heb. De eenige wijze, waarop ik dat nu weer goed kan maken, is, dat ik haar help, om gelukkig te worden. Ze heeft jóu lief, daar hoef je niet aan te twijfelen. Ga gerust naar Adelaide terug en trouw haar." „Ik geloof toch niet, dat ik dit doen zal," zei Roger na een pauze. „Het lijkt mij te ge waagd, om mij voor een tweede maal aan een weigering bloot te stellen. Blijf je voorloopig nog in Londen?" „Ja, tot ik besloten ben, wat ik doen zal. Met al mijn geld ben ik nog niet gelukkig. Het zou veel beter zijn, als het werd aangewend voor degenen, die het waarlijk noodig hebben." Zwijgend rookten zij enkele minuten voort, toen zei Roger: „Ik heb eens gehoord van twee mannen, die ongeveer in dezelfde positie verkeerden als wij en die de gelofte hadden gedaan, dat ze van een minimum bedrag per week zouden leven en dat ze hun heele fortuin opofferden aan liefdadigheid. Ik zou wel eens willen weten, of wij beiden karakter genoeg bezaten, om een dergelijk iets door te voeren." „Als het de moeite loont, dan ben ik er voor te vinden. Maar ik heb zoo verschrikkelijk veel geld!" „In den oceaan van gebrek en ellende, in een stad als Londen, kan het grootste fortuin ver zinken als een droppel." „Hoe wilde je het dan aanleggen? Zou je een comité willen stichten, of aan geestelijken vragen, je de ware behoeftigen aan te wijzen?" „Voor menschen, die het zelf druk hebben, lijkt mij dit de aangewezen weg, maar wij hebben den tijd, om de gevallen op te zoeken, die hulp noodig hebben. We zouden er zeker goed aan doen, menschen te raadplegen, die ervaring hebben op dat gebied: geestelijken en leden van het stedelijk Armbestuur. Maar ik zou toch altijd de vrije beschikking willen houden." „Laten wij dan dadelijk beginnen," zei George met zijn gewone voortvarendheid. „Ik ben dit leven moe! Ik ga naar concerten en schouw burgen, maar de muziek en de voorstellingen kunnen mij niet genoeg bekoren, om de aan dacht van mijzelf af te leiden. Maar, als wij nu misschien wat voor anderen konden doen, dan zou ik waarschijnlijk mijzelf vergeten. Hoè en wéér zullen wij nu beginnen? Me dunkt, we moeten geen uur meer verloren laten gaan!" „En mij dunkt," zei Roger opstaande, „dat wij er allereerst eens over slapen moesten. Mor gen om tien uur hoop ik weer bij je te zijn met adressen van enkele personen, die ons op de hoogte kunnen brengen." „Allereerst zal ik dan hier deze kamers opge ven en zullen wij samen logies nemen, ergens waar wij 't meest gelegen voor ons werk wonen." „Dat ontwikkelt zich alles wel vanzelf. Ik zou maar niet al te gauw je appartementen opge ven. Later kun je daar altijd nog wel toe komen, maar ik geloof niet, dat het raadzaam is, zich ineens zooveel te ontzeggen." Na drie maanden woonde George echter in een gewoon burger kosthuis. Over het geheel wist hij zich veel beter aan te passen in de vrijwillig gekozen leefwijze dan Roger, die zich blééf ergeren aan veel, wat Illingworth, met zijn beweeglijke natuur, beter verdragen kon. „Je hebt nu zooveel, dat je belangstelling wekt, dat je althans geen tijd voor tobben meer overblijft en dat je 's nachts slaapt in het be wustzijn, een welbesteden dag achter den rug te hebben," zei George geestdriftig. „Ik schaam mij, dat ik er zoo lauw onder blijf," luidde het antwoord. „O, maar jou wacht ook nog een heel ander leven in Australië. Volg mijn raad en ga terug. Waarom jullie beider geluk nu nog zoo lang uit te stellen?" En acht dagen later deed hij zijn vriend uit geleide, want Thorburn vertrok met de boot naar Adelaide. Hij was niet jaloersch meer op Roger, daarvoor had hij te radicaal alle hoop opgegeven, om Evelyn ooit te kunnen winnen. En daarvoor was hij nu ook te zeer vervuld van zijn nieuwe taak, die hem zeer veel voldoening schonk. HOOFDSTUK XXIII Eer Mr. Ashburton het huis verliet en enkele dagen na de begrafenis van Mrs. Underwood werden Anthony Stogdale en Mary door hem getrouwd. Ze bleven op Iriya en voor iedereen in huis ging alles nog precies als vöör dien tijd. De zusjes praatten veel over haar moeder; het was net, of zij in den geest nog bij hen was. Op een avond was dokter Underwood vroeg naar bed gegaan, daar hij zich door de hitte bijzonder moe voelde; en Evelyn was daardoor eerder vrij dan gewoonlijk voor haar avond wandeling. In den regel ging zij alleen, maar toen zij Grace zoo peinzend naar haar zag kijken, kwam zij den tuin in, en vroeg haar, om mee te gaan. „Laten wij naar het eilandje roeien," zei ze en nam haar plaats in bij het roer. „Hoe duidelijk herinner ik mij nog dien eersten keer, dat ik overstak. Ik had Anthony gevraagd, mij naar het eilandje te roeien en was wanhopig, toen zij werden lastig gevallen door een zwerm mus kieten. Wat had ik toen het land aan Iriya! Hoe is het mogelijk, dat ik dezelfde ben en dat dit alles slechts twee jaar geleden gebeurd is!" ,Het lijkt mij ook langer," meende Grace. „Ja?Maar jij hebt nog je leven vöör je; ik niet. Ik zou dit niet alles tegen anderen zeggen, maar ik heb geheel afgerekend met het leven." Ze waren nu aan wal gegaan en liepen hand in hand in de schemering tusschen de groote boomen. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10