BEELDEN UIT SHANGHAI
Jidvedml
vonden day
De avonturen van Stan en Pol
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 750.-
F 250.-
GELUK
ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1937
OMSTREDEN STAD
De brief der Spaansche
bisschoppen
De donkere huid
De geest
der liefde j
i
Onderkomen geweigerd aan
bejaarden neger-Bisschop
by verlies van een band,
een voet of een ooft,
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
NAAR HET
ENCELSCH
Wanneer ge op verstandige wijze aard
rijkskunde geleerd hebt, bemerkt ge
reeds 150 K.M. ver in zee, dat Shanghai
een groote en belangrijke stad is. Want zóó
ver buiten de kust is het zeewater aJ troebel
met een gele tint, omdat de groote rivier Jang
Tse Kiang het water verzamelt uit het midden
deel van China, al het water dat valt op eer.
gebied zoo groot als half Europa, en bevolkt
door misschien wel 200 millioen menschen. En
Shanghai ligt aan de monding van deze rivier,
of beter een stukje landinwaarts aan een zij
riviertje van den Jang Tse.
De delta van deze rivier is groot en vlak: de
velden die daar liggen, maken een Holland-
schen indruk, alles plat en grijs en lichtgroen
Vóór de kust liggen tallooze rotsige eilanden,
zoodat er heel wat vuurtorens den weg moeten
aanwijzen.
Een nette Hollar.dsche jongen was eens naar
de Oost gegaan, en kwam ten laatste na aller
lei mislukkingen in Manilla terecht, waar hij
weer werkloos werd, en vanwaar hij toen maar
naar Amoy ging, aan de Chineesche kust, te
genover Formosa. Daar gaf de Hollandsche
consul hem geld om naar Shanghai te gaan, en
daar hielp men hem aan een baantje als vuur
torenwachter. Dat kan, omdat de geheele
douane met den dienst van vuring en bebake-
ning in handen is der buitenlandsche mogend
heden. die de opbrengst daarvan opstrijken
voor de betaling van de oorlogslasten, die China
na den Boxer-opstand op zich moest nemen.
(De Amerikanen en anderen hebben hun deel
aan de Chineezen afgestaan.) De Hollander
kwam als vuurtorenwachter op een eilandje,
Steep Island, waar hij een half jaar blijven
moest. Gezelschap: een vijftigjarige Engelsch-
man, zijn chef, die zich zelf al deftig begon te
vinden en zweeg, en vijf Chineesche schoon
maaksters en kokkinnen, die Chineesch spra
ken. Afleiding: rondwandeling op het eiland,
met de kans zijn nek te breken op de rotsen
Na een half jaar wisten zijn vrienden hem een
baan te bezorgen bij den pandhuisdienst op
Java. De Hollander reisde van Shanghai naar
Java, en ik zal nooit vergeten, dat men hem
aan eiken maaltijd boven alle anderen uit hoor
de schreeuwen: zoo gelukkig was hij. Dergelijke
menschen zijn er vele in Shanghai.
Wanneer ge nu aankomt met een mooi pas
sagiersschip, legt ge aan bij de groote kade, d«
Bund, waar heel groote gebouwen liggen, Hong
kong and Shanghai Bank, de Shanghai Club
enz. en vanwaar de groote hoofdstraten de stad
intrekken, zooals de Nanking Road en de Avenue
Edward VU, waar de laatste dagen zoo vele
menschen het leven lieten door de bommen uit
de lucht.
Maar als ge met een vrachtboot aankomt,
legt ge aan weliswaar in het zelfde water, maar
vóór of achter de stad, aan de handelswerven,
die zich beiderzijds wel een half uur ver uit
strekken. Terwijl het leven in het centrum van
de stad een min of meer Europeesch, althans
cosmopolitisch karakter heeft, is het déér in
de buitenwijken allemaal Chineesch en de
werkman is steeds een Chinees: dat gaat
gepaard met veel lawaai. Op een Zondagoch
tend ging ik eens door den smallen rand van
loodsen aan de rivier en vond daarachter een
Chineesch dorpje van hout en riet, de huizen
dicht aan elkaar, de wegen van aarde, smal
en hooger dan de drempels der huizen, hetgeen
de hygiëne niet bevordert. Even achter dat
dorpje lag een katholiek kerkje, dat ongeveer
drie kwartier of een uur voor dat de H. Mis
begon, al gevuld was met Chineezen, die allen
luid op baden en een enorm en voor mijn ooren
uiterst onaangenaam lawaai veroorzaakten. Ik
kon het er niet uithouden, en liep er uit, ging
wat wandelen op de smalle paden tusschen de
velden, maar keerde toch berouwvol weer op
tijd in de kerk terug. Zoodat het wel te be
grijpen is, dat In de Fransche katholieke kerk
de Chineezen wel niet geweerd worden, maar
toch slechts in klein getal gezien worden.
De stad Shanghai is een z.g. concessie, waar
Europeanen en Japanners voor 99 jaren het
recht gekregen hebben onder hun eigen bestuur
te wonen. Vroeger was er voor bijna iedere
natie een concessie, nu nog slechts een groote
internationale concessie, die vanaf de rivier
het eerst komt en lang gerekt is, dan een Fran
sche concessie, die als een dop er op ligt en
daarna, ook aan de rivier, de oude Chinee
sche stad, waar in het geheel niets te beleven
valt, en die verschrikkelijk smerig is.
Shanghai is een geweldige handelsstad, ook
een stad van avonturiers en desperado's. Ik
denk, dat het de meest cosmopolitische stad
ter wereld is. De meeste inwoners zijn natuur
lijk Chineezen, maar verder veel Japanners,
die een groot gedeelte van de industrie, steen
kolenhandel en scheepvaart in handen hebben.
De namen Mitsui Busskan Kaiska, Mitsukishi,
Jokohama Specie Bank, Osaka Chosen Kaiska,
Emo-fabrieken, Nippon-Yusen Kaiska (scheep
vaart mij.) e.a. zijn overal duidelijk zichtbaar.
Japanners zijn merkwaardige menschen. Vóór
ongeveer vijftien jaar was er veel Japansche
prostitutie in Hong Kong: de Japansche re
geering vond, dat de reputatie van haar land
daardoor geschaad werd, en verbood het. Hong
Kong is een Engelsche kolonie: niettemin was
de Japansche prostitutie terstond verdwenen.
De macht van de regeering, of liever het natio
naal besef in Japan is enorm groot, veel groo-
ter dan in Duitschland en zelfs Engeland. Te
gen dergelijke menschen kunnen de onkrijgs-
haftige Chineezen niet op.
Verder vindt men in Sjanghai veel Russen,
waarvan een groot aantal aan den grond ge
komen zijn; afkomstig van de legers van Kolt-
schak en Denikin, veel Russische vrouwen, die
daar op alle mogelijke wijzen aan den kost
trachten te komen.
De politie-agenten zijn weer van een andere
natie. nJ. Sikhs, geweldig groote prachtige
Britsch Indiërs met zwarte ronde baarden en
een grooten tulband: de Chineezen haten en
vreezen hen. Sommige hebben een rooden
baard: die is dan gebleekt met henné: men
zegt, dat dit een bepaalde religieuze beteekenis
heeft, maar ik weet niet of het waar is. Zij
staan aan de kruispunten der straten op een
kleine verhooging en regelen het verkeer; voet
gangers, auto's en rickshaws, de bekende twee
wielige zitwagentjes, die door een looper ge
trokken worden.
Amerikanen en Engelschen vooral voor den
handel en scheepvaart: Engelschen ook veel
voor de douane; Schotsche ingenieurs en ma
chinisten. Noren In de scheepvaart en het te
lefoonbedrijf (de eerste telefoon is door Noren
aangelegd)Franschen vooral in den zijdehan
del. Javanen ziet men er niet, ook geen Zuid-
Amerikanen, wel negers. De Portugeezen be-
hooren tot de vaste bevolking, zij zijn meestal
van gemengd ras, afstammelingen van de Por-
tugeesche kolonisten en ontdekkers van vier
honderd jaar geleden. Macao is nog Portu-
geesch. Zij hebben een goeden naam als kas
siers en boekhouders, maar worden niet tot
chef en directeur in de Engelsche handelshui
zen gepromoveerd. Zij, zijn goed katholiek.
Alles is daar handel: behalve de missie en
de charitas van de kleine zusters van het
Kindje Jezus en andere congregaties. Een mij
ner vrienden had van die zusters een Euro
peesch weeskind geadopteerd; hij zelf had een
vrij hoogen graad In de vrijmetselarij, maar
was met een Iersche katholieke vrouw ge
trouwd, en dacht er sterk over, de vrijmetsela
rij voor de moederkerk vaarwel te zeggen. Wan
neer ik hem vroeg, wat nij van Sjanghai dacht,
placht hij te antwoorden: uitermate goed en
uitermate slecht. Inderdaad behoort Sjanghai
tot de slechte steden. Er wordt verbazend veel
geld kapot gesmeten en om geld draait alles;
de Chineesche gokgewoonten zijn er vrij alge
meen geworden. Ik veronderstel dat de hard
werkende Duitschers daaraan niet zoo sterk
lijden. Zjj hebben directer contact met de Chi
neezen dan de Engelschen en de meeste andere
buitenlanders, die steeds met een Chineeschen
tusschenpersoon, den compradore (ook 'een
Portugeesch woord) werken, die daaraan zeer
goed verdient. Aan alles wordt iets verdiend
door de Chineezen; uw bediende verdient iets
aan al uw leveranciers, den melkboer, den sla
ger enz. Daaraan stoot zich geen enkele Euro
peaan meer.
De Sjanghai-club is duur en heeft de groot
ste bar ter wereld, vijftig meter lang. Daar
ziet men om twaalf uur honderden Engelschen
enz. hun whisky, cocktail nemen en het laat
ste nieuws en de laatste moppen verwisselen.
Er wordt stevig gedronken. De club biedt u
alles: logeergelegenheid, badkamers, bibliotheek
enz. enz., alles geweldig groot en comfortabel.
De Franschen lieten dit niet op zich zitten
en stichtten de Fransche club, een meer mon
daine gelegenheid met 42 tennisvelden, een
overdekt zwembassin, danszaal enz. enz. C'est
pour bluffer les Anglais, zei me een Fransch-
man. Dan zijn er nog in Sjanghai drie renba
nen, groote parken, groote danshuizen, die ook
op commercieele basis zijn ingericht, en dan
is er Zi-Ka-Wei. Dat is een groot complex ge
bouwen een stuk buiten de stad (ik meen op
Chineesch grondgebied) en gesticht door de fa
milie Zi (of Wel), die sedert 300 jaren katho
liek is. Het is een Jezuïeten-inrichting én om
vat een klooster, een weeshuis en nog veel
meer en vooral het beroemde observatorium.
De belangrijkste weerberichten in de Zuid-Chi-
neesche Zee en daaromtrent komen van dit
observatorium en daardoor zijn de schepen in
staat de moordende oostersche orkanen, de
typhoons te ontloopen. De „Tasman" kon daar
om dezer dagen ook niet uitloopen. Zoo juist
las ik nog, dat Paul Claudel den naam van Pa
ter Chevalier met groote eer noemde in een
rede bij het 60-jarig bestaan van het Institut
Het Britsche warenhuis „Wingon" te
Sjanghai, in de hoofdstraat van de in
ternationale nederzetting Ranking
Road". Dit warenhuis werd vorige week
door een granaat getroffen, waarbij
300 personen gedood werden en eenige
honderden gewond
Catholique te Parijs. Deze groote geleerde heeft
mij nog trachten duidelijk te maken het aan
deel, dat zijn observatorium nam in de meridi
aan-bepaling, doch hij deed dit te vergeefs.
Merkwaardig is, dat de rickshaw-koelies, die
den kapitein van mijn schip en mij daarheen
trokken, geen betaling wilden hebben, toen zij
zagen, dat wij de Paters gingen opzoeken, wel
een bewijs voor de goede reputatie van die in
richting.
Zoo liggen 't goede en kwade naast elkaar.
Het kwade is de oorsprong van de geweldige
gisting, die daar heerscht. Zooeven zeide ik
dat er in de oude Chineesche stad niets te
beleven valt, maar ik bedoelde: niets moois
of aangenaams. In den tijd toen ik er vaak
kwam, werden er geregeld rijke Chineezen uit
de concessie opgelicht, in de Chineesche stad
opgesloten, en tegen een losgeld van een half
millioen of zoo iets weer losgelaten. Eens
twaalf op een dag. De grens tusschen de Chi
neesche stad en de concessie was dan ook met
prikkeldraad en Spaansche ruiters versterkt.
Die rijke Chineezen waren vaak rijk geworden
op schandelijke wijze: door verraad, opiumhan-
del enz.
De industrieele toestanden zijn als in de erg
ste tijden van 't Manchesterdom; vrouwenar
beid, kinderarbeid, uitermate lange werktijden
en slechte betaling; de Chineezen zijn in dit
opzicht waarschijnlijk even erg als de Japan
ners. De armoede is daaraan merkbaar, dat de
Chineezen met nog veel kleiner geld werken
dan de Javanen, die veel met halve centen re
kenen; zjj werken met zooiets als vijfde cen
ten, of nog veel minder.
Het goedkoopste vervoermiddel is een kruiwa
gen, waar men aan twee kanten op kan zit
ten. Er worden regenjassen met pélerine ver
kocht vanstroo, heel stijf uitstaande. Als
het regent, trekt de Chinees zijn pantoffels uit.
De grootste weelde naast de grootste armoede.
Aan de rivier voor de stad liggen de Chinee
sche forten, in de rivier liggen oorlogsschepen
van vele nationaliteiten. Alles ligt zoo op el
kaar, dat de neutraliteit onmogelijk geëerbie
digd kan worden. De neutrale mogendheden
hebben in het geheel geen lust tegen China op
te treden, maar ook geen zin tegen Japan te
vechten, omdat de consequenties absoluut niet
te overzien zijn. Sjanghai is dus uitermate be
dreigd en het zou mij niet verwonderen als dit
moderne Babylon half verwoest werd, hetgeen
verschrikkelijk en aangrijpend jammer zou
zijn. Want het leven heeft daar zonder twijfel
een tempo en een geprikkeldheid, in het goede
evenzeer als in het kwade. De handel en daar
mede een groot stuk van de bestaansvoorwaar
de van het Yangt-Se dal zou ernstig lijden.
Zeker is, dat de toestand van het Chineesche
rijk op een keerpunt staat. Zijn oude cultuur
wankelt, óndanks alle officieele levend-verkla
ringen en de meeste jonge intellectueelen,
vooral die in Amerika op de universiteit zijn
opgevoed, zijn zoo ontworteld, zoo cynisch, dat
daartegenover het idealisme van de volgelingen
van Chang Kai Shek niet in staat is, het land
een nieuw besef van eenheid, en een krachtige
hoop in te blazen. Er zijn zeer goede kenners
van het Oosten, zooals Claudel, die hopen, dat
Japan China tot een eenheid en tot vrede zal
brengen, evenals Rome in den ouden tijd de
landen aart de Middellandsche tot eenheid en
vrede gebracht heeft, en daardoor den weg ge
baand voor de uitbreiding van het christendom.
De missionarissen in China hebben zooveel
koelheid van inzicht, zooveel echt Chineesche
volharding en zooveel christelijken offergeest,
dat wij daarvan het beste mogen hopen.
T. S.
In de pers is nog veel te doen over den
Brief der Spaansche Bisschoppen. Ook
in niet-katholieke bladen wordt gewezen
op de beteekenis van dit „historisch docu
ment".
De Leidsche Courant, het herderlijk
schrijven besprekend, zegt o.m.
Zooals gemeld, hebben de Bisschoppen
van Spanje een schrijven gericht aan de
Bisschoppen der geheele wereld, waarin zij
uiteenzetten, hoe de burgeroorlog in Spanje
is ontstaan en hoe de houding der Katho
lieken in dezen strijd is. Dit schrijven is
allerbelangrijkst voor allen, die
een oordeel willen vormen over wat in
Spanje is geschied en nu plaats grijpt. Wij
vragen voor dit schrijven alle aandacht,
omdat onder de Katholieken moet bestaan
een gemeenschappelijke mee
ning, dat de nationale beweging, de op
stand van Franco, volkomen gerechtvaar
digd is, als verzet tegen de verschrikkelijke
communistische terreur, die onder de „wet
tige" regeering zich vrij kan uitleven een
terreur, die verschrikkelijke gegevens ver
meld vindt in het schrijven der Spaansche
Bisschoppenen.
Van verschillende zijden wordt aange
drongen op de uitgave van het allerbelang
rijkste schrijven in brochurevorm, daar het
onmisbaar wordt geheeten om zich te ori-
er.teeren over hetgeen er in Spanje omgaat.
Deze week hopen wij den Brief van het
Spaansche Episcopaat als vlugschrift
uit te geven. Men kan reeds thans bestel
lingen doen bij onze administratie.
Behalve de nieuwste verkeers-
voorschrlften moet u óók nog de
oudste ongevallenoorzaken (roe-
keloosheia en drankmisbruik!)
kennenI
Heb ik je wel eens van mijn eerste ontmoe
ting met een Franschman verteld?" vroeg
mijn vriendin.
„Neen, heb je wel eens ooit een Fransch
man leeren kennen, Ursula?"
„Eén? Duizenden! Je weet toch, dat ik uit
het Rijnland kom. In den tijd der bezetting heb
ik ze meegemaakt. Gedurende twee jaar was bij
ons een officier ingekwartierd. Fabry heette hij,
kapitein Armand Fabry uit Lille. Mijn arme
moeder vond het vreeselijk, dat men haar, een
alleenstaande vrouw, dezen gast op den hals
geschoven had. Ik was nog een kind en mijn
beide zusters
„Was je vader toen al overleden?"
„Die is in den oorlog gesneuveld, bij Arras.
Daarom viel het ons zoo zwaar, een Fransch
man in huis te hebben. Hoewel hij zich nooit
incorrect gedragen heeft, bleef er toch ik
weet niet, of je 't begrijpt er stond iets tus
schen hem en ons niet de vreemde taal, niet
de uniform, die hij droeg ik denk, dat het
de dooden waren, onze dooden mijn vader!
Dien hadden ze ons toch ontnomen.
Toen hij ons huis betrad, werd ik door zoo'n
zinlooze woede overmand, dat ik voor zijn voe
ten op den grond spuwde. Nu schaam ik mij
over dit voorval en als kind vermoedde ik reeds,
dat ik een groot onrecht begaan had, hoewel
ik dat toen niet wilde toegeven. De Fransch
man ignoreerde eenvoudig mijn onwellevende
daad. Hij heeft er zich ook niet over bij mijn
moeder beklaagd en juist daarom haatte ik
hem merkwaardig genoeg nog meer. Dag en
nacht dacht ik erover, hoe ik onzen „vijand"
het beste en het doeltreffendste kon krenken.
Ik heb hem later nog menige poets gebakken,
steeds in de vaste overtuiging, daarmee mijn
gevallen vader te wreken, maar de' kapitein re
ageerde nooit in het minste op mijn onwel
levendheden. Hij liet mij eenvoudig links lig
gen. Na verloop van tijd kreeg ik zelf genoeg
van dezen eenzijdigen strijd. Ik troostte me met
de gedachte, dat ik me in ieder geval heldhaf
tig gedragen had; ik hield me zelf voor de wreek
ster van mijn vader jegens de natie, die schul
dig was aan zijn dood. Toen ik ouder werd en
een beteren kijk kreeg op de politieke en men-
schelijke achtergronden van den oorlog, heb ik
heel spoedig verleerd, haatdragend te zijn.
Een incident, dat zich te Edinburg voorge
daan heeft, wordt in Engeland druk be
sproken en heeft veel ergernis verwekt.
Een der voornaamste hotels in de Schotsche
hoofdstad heeft geweigerd, onderkomen te ver-
leenen aan bisschop William Heard, van de
Afrikaansche Methodistische Episcopale Kerk in
de Vereenigde Staten. Deze 87-jarige neger-bis
schop was de oudste gedelegeerde ter Wereld
conferentie voor Geloof en Orde.
Zoodra bekend geworden was welke smaad
den in heel Afrika bekenden negerbisschop aan
gedaan was, noodigde de aartsbisschop van Can
terbury hem en zijn nicht (oomzegster), die met
hem reisde, uit, zijn gasten te willen zijn. Ook
andere voorname leden der Conferentie, zooals
Lady Simon, de echtgenoote van den Kanselier
der Schatkist, wedijverden met elkaar den hoog
bejaarden man, die een der merkwaardigste en
hoogst-ontwikkelde negers van Amerika is, blij
ken te geven van hun achting.
Bisschop Heard was tot zijn vijftiende jaar
een slaaf. Na den Burgeroorlog werd ook hij
vrijgemaakt; door zijn intellectueele begaafdheid
en door zijn vrome denkbeelden had hij reeds
als jongen de aandacht getrokken van de Metho-
Maar toch bleef er een zekere, op gevoelsargu
menten berustende afkeer jegens Frankrijk in
mijn hart achter. Daar kon ik eenvoudig niet
overheen komen. Of beter gezegd: een volko
men onverschilligheid. Wat aan die zijde van
onze grenzen leefde, bestond voor mij absoluut
niet. Kun je dat begrijpen, geen onverzoen
lijkheid, geen vijandschap, maar
„Waar men niet beminnen kan, moet men
voorbijgaan, bedoel je?"
„Ja, zoo iets was het," gaf ze toe. „Tot op dat
oogenblik, ach,
het was me te
moede, alsof ik
blind was ge
weest en plotse
ling ziende was
geworden toén we
op een avond bij
jou de aanteekeningen van den Franschen
frontstrijder te lezen kregen. Deze, Gil
bert, schreef o.a.: ,,Uit liefde hebben we
gestreden, om wille van den vrede, niet
om een duizendjarigen oorlog!" Zie Je.
deze woorden hebben mij het meeste te den
ken gegeven. Toen erkende ik, dat ik het me
zelf al te gemakkelijk gemaakt had, toen ik
dacht, dat het voldoende was, niet meer te ha
ten. Nu weet ik, wat ik aan de nagedachtenis
van mijn gevallen vader verschuldigd ben; n.l.
dat tusschen ons en onze vroegere tegenstanders
niet onze dooden staan, maar onze eigen onver
schilligheid en ons onverstand. Ik had gezon
digd tegen den geest der liefde, dat was het,
wat deze vreemde soldaat mij geleerd heeft.
Zonder liefde gaat het niet, zie je, daarmee
heeft eigenlijk het heele probleem van de ver
standhouding tusschen de volkeren voor mij op
gehouden, een probleem te zijn.
Dat wilde ik je zeggen, voor je naar Gilbert
gaat. Groet dezen Franschen soldaat namens
mij en als hij jou op de slachtvelden rondleidt,
ga dan met hem voor een Duitsch graf staan
en geef hem de hand in naam van mij en
van mijn moeder.
Haar stem daalde tot een bijna onhoorbaar
fluisteren, toen ze tot slot zei: „Uit liefde
slechts uit liefde nietwaar, vader?"
(Nadruk verboden)
distische zendelingen, en reeds vroeg was hij een
leidende figuur onder de negers van deze secte,
wier gemeenschap bijzonder snel aangroeide na
de afschaffing der slavernij. Voor de verheffing
van het zedelijk peil zijner rasgenooten in de
Vereenigde Staten heeft bisschop Heard on
noemelijk veel gedaan. Klein van gestalte, met
hoog voorhoofd en sneeuwwit haar, dat opval
lend afsteekt tegen zijn huidskleur, maakt hij
een door-en-door intellectueelen indruk.
De verontwaardiging, verwekt door de weige
ring van een toonaangevend hotel, hem onder
zijn gasten op te nemen, heeft de hotelhouders
van Edinburg een stad die bijzonder op
vreemdelingenverkeer aangewezen is eenigs-
zins in verlegenheid gebracht. Sommige ho
teliers beweren dat er van uitsluiting van kleur
lingen in 't geheel geen sprake is; enkelen
daarentegen komen er openlijk voor uit, dat de
onweerstaanbare antipathie van Amerikanen te
gen kleurlingen hen dwingt tot de grootste om
zichtigheid, en dat de toelating van laatstge
noemden dus afhangt van de omstandigheden.
Met de verhoudingen te Edinburg zijn wij
persoonlijk niet bekend, maar uit eigen ervaring
weten wij, dat het zeer moeilijk is kleurlingen in
'n behoorlijk Londensch hotel, zelfs van den
tweeden rang, ondergebracht te krijgen. Dit
geldt niet alleen voor negers, maar voor al wat
niet „blank" is. Wij zelf hebben de grootste
moeite ondervonden, toen wij een paar Neder-
landsch-ïndische studenten, die hier eenige we
ken wilden doorbrengen, in het West-end onder
dak poogden te brengen, en niet minder groot
waren de moeilijkheden toen wij voor twee in
Nederlandsch-Indië geboren Chineezen, die te
Leiden gestudeerd hadden, een hotel poogden te
vinden. In het laatste geval hadden wij de ka
mers voorzichtigheidshalve reeds eenige dagen
van te voren besproken, jen dit per brief door de
hotel-directie laten bevestigen. Toen wij ons des
avonds aan het hotel vervoegden, werd bij hoog
en laag volgehouden dat er geen kamers be
schikbaar waren en dat de briefkaart op een
vergissing berustte. De hotelbeambte knipte
hierbij met zijn oogen in mijn richting, alsof hij
wilde zeggen: „U begrijpt natuurlijk wel waarom
wij van die menschen niets hebben moeten."
't Was natuurlijk hoogst pijnlijk, ook voor den
blanken „geleider", die moest voorwenden den
hotelbeambte te gelooven, opdat de „kleurlingen"
niet achter de krenkende waarheid zouden ko
men.
Ofschoon ook hier vooroordeel tegen kleurlin
gen bestaat, is toch de voornaamste reden waar
om deze uit zoovele hotels geweerd worden, on
getwijfeld hierin gelegen, dat hotels, die ze wèl
toelieten, bij de Amerikaansche toeristen afge
daan zouden hebben. De Britsche „vreemdelin
gen-industrie" is in hoofdzaak afhankelijk van
de Amerikanen; de continentale volken spelen
zoowel numeriek, als door hun geringer kapi
taalkrachtigheid een betrekkelijk zeer onderge
schikte rol. Bijgevolg ontzien de eerste- en
tweede-rangs-hotels vooral de Amerikanen.
Deze hebben tegen de gele rassen dezelfde be
zwaren als tegen de negers, en scheren Aziaten
gewoonlijk met laatstgenoemden over één kam.
Toch heeft ook de gemiddelde Engelschman niet
gaarne een kleurling als medegast, maar hij is
toch eerder geneigd onderscheid te maken tus
schen kleurlingen van Europeesche beschaving,
en kleurlingen die de Europeanen vruchteloos
pogen te imiteeren.
Toen had hij ook nog een meisje geholpen, dat bij het matjes Het was nu al over twaalven en de kinderen waren nu allen Thans overlegden ze wat ze nu zouden doen. Pol had zin om
vlechten de strookjes in de war had gemaakt en toen in tranen naar huis. Stan en Pol gingen nu achter in een tuintje van een wat te luieren, het was zulk een prachtig weer en Stan wilde
was uitgebarsten. Pol had haar getroost en haar verder geholpen huis, waar zij de appels en noten, die Stan voor twaalfuurtje weer op avontuur uit. Ze maakten nu een schuilplaatsje van
het matje af te maken. Hij had zoomaar op haar bank gezeten, had meegenomen, opaten. takken en bladeren, waar Pol het zich behaaglijk maakte en
maar niemand had hem gezien en de juffrouw keek toevallig Stan ging er nu alleen op uit.
niet.
op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen
ongesc'
verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
26
„Nu u niet langer zorg kunt dragen voor
moeder, kon zij hier ook niet meer blijven,"
antwoordde Evelyn en bleef hem kalm aan
kijken.
„Ja?" vroeg hij weer.
„U vindt het toch niet erg, dat zij het eerste
ging? Ze was gisterenavond bij het naar bed
gaan zóó moe, dat ze niet meer wakker kon
worden."
Het duurde enkele seconden, eer de beteekenis
van Evelyns woorden geheel tot hem door
drong. Toen was een onstuimige uitbarsting
van smart het bewijs, dat hij het wel vatte. Zij
liet zijn hoofd tegen haar schouder rusten, tot
h(j eindelijk doodstil en kalm was geworden.
„Gisterenavond is moeder mij komen zeggen,
dat ik altijd voor u zorgen moest en vanmorgen
vond Mary, dat zij ontwaakt was in den Hemel.
Déér zullen wij haar weerzien."
„Haar weerzien." herhaalde hij zacht.
„Georee is weg," ging Evelyn voort. „Hij
komt niet terug. Mary en Anthony zullen heel
gauw gaan; dan zullen en ik met Grace en
Rosamond hier blijven. Ik zal u nooit meer ver
laten, voor geen dag zoo lang ik leef!"
HOOFDSTUK XXII
Roger Thorburn was in Londen, toen het be
richt van Evelyns breuk met Sir George Illing-
worth op haar trouwdag hem bereikte. Een
half jaar later ontmoette hij Illingworth bü
een vriend, en, eer hij het met zichzelf eens
was, of hij zich soms ook houden zou, alsof
hij hem niet kende, reikten ze elkaar de hand.
Samen verlieten ze het huls en grootelijks tot
Rogers verbazing vroeg George hem, om mee
te gaan en een pijp te rooken op zijn kamers
in Albany.
„Wat heb je het hier gerieflijk ingericht," zei
Roger, overal goed rondkijkend.
„Ja, en wil je wel gelooven, dat menigeen,
die op een houten stoel, op een kale vloer zit,
gelukkiger is, dan ikMaar ik heb je niet
hier -gebracht, om je lastig te vallen met een
opsomming van mijn misère... We zullen liever
een glas champagne drinken en trachten vroo-
lijk te zijn."
Hij zette een flesch op tafel, haalde glazen
uit een buffet, en sigaren van zijn rooktafel.
„Weet je, hoe alles geloopen is?" vroeg hij
toen weer.
Roger knikte en eenigen tijd zaten de heeren
zwijgend te dampen.
„Ik wilde wel eens -weten, ofje teruggaat
naar Australië en haar trouwt?" vroeg Sir
George ineens.
„Er zijn oogenblikken," zei Roger, „dat ik er
wel over denk, om mijn geluk nog eens te be
proeven; maar ik geloof toch niet, dat ik zoo
gek zal zijn!"
„Waarom niet? Je kunt haar gerust trouwen,
want je hoeft niet te twijfelen, dat ze jou ver
kiest. Nog geen twee uur vóór ze de mijne zou
worden, gaf ze mij den bons, omdat ze in de
krant had gezien, dat je moeder overleden was.
Om mij persoonlijk heeft ze nooit gegeven; het
was enkel om den titel en om het geld!"
„Ik geloof, dat ze niet weet, wat ze wil."
„Niét?En öf ze dat weet! Toen ze mij
afscheepte, zei ik een paar leelijke dingen tegen
haar, waarvan ik nu nog spijt heb. De eenige
wijze, waarop ik dat nu weer goed kan maken,
is, dat ik haar help, om gelukkig te worden.
Ze heeft jóu lief, daar hoef je niet aan te
twijfelen. Ga gerust naar Adelaide terug en
trouw haar."
„Ik geloof toch niet, dat ik dit doen zal,"
zei Roger na een pauze. „Het lijkt mij te ge
waagd, om mij voor een tweede maal aan een
weigering bloot te stellen. Blijf je voorloopig
nog in Londen?"
„Ja, tot ik besloten ben, wat ik doen zal. Met
al mijn geld ben ik nog niet gelukkig. Het zou
veel beter zijn, als het werd aangewend voor
degenen, die het waarlijk noodig hebben."
Zwijgend rookten zij enkele minuten voort,
toen zei Roger:
„Ik heb eens gehoord van twee mannen, die
ongeveer in dezelfde positie verkeerden als wij
en die de gelofte hadden gedaan, dat ze van
een minimum bedrag per week zouden leven
en dat ze hun heele fortuin opofferden aan
liefdadigheid. Ik zou wel eens willen weten, of
wij beiden karakter genoeg bezaten, om een
dergelijk iets door te voeren."
„Als het de moeite loont, dan ben ik er voor
te vinden. Maar ik heb zoo verschrikkelijk veel
geld!"
„In den oceaan van gebrek en ellende, in een
stad als Londen, kan het grootste fortuin ver
zinken als een droppel."
„Hoe wilde je het dan aanleggen? Zou je een
comité willen stichten, of aan geestelijken
vragen, je de ware behoeftigen aan te wijzen?"
„Voor menschen, die het zelf druk hebben,
lijkt mij dit de aangewezen weg, maar wij
hebben den tijd, om de gevallen op te zoeken,
die hulp noodig hebben. We zouden er zeker
goed aan doen, menschen te raadplegen, die
ervaring hebben op dat gebied: geestelijken en
leden van het stedelijk Armbestuur. Maar ik zou
toch altijd de vrije beschikking willen houden."
„Laten wij dan dadelijk beginnen," zei George
met zijn gewone voortvarendheid. „Ik ben dit
leven moe! Ik ga naar concerten en schouw
burgen, maar de muziek en de voorstellingen
kunnen mij niet genoeg bekoren, om de aan
dacht van mijzelf af te leiden. Maar, als wij nu
misschien wat voor anderen konden doen, dan
zou ik waarschijnlijk mijzelf vergeten. Hoè en
wéér zullen wij nu beginnen? Me dunkt, we
moeten geen uur meer verloren laten gaan!"
„En mij dunkt," zei Roger opstaande, „dat
wij er allereerst eens over slapen moesten. Mor
gen om tien uur hoop ik weer bij je te zijn met
adressen van enkele personen, die ons op de
hoogte kunnen brengen."
„Allereerst zal ik dan hier deze kamers opge
ven en zullen wij samen logies nemen, ergens
waar wij 't meest gelegen voor ons werk wonen."
„Dat ontwikkelt zich alles wel vanzelf. Ik zou
maar niet al te gauw je appartementen opge
ven. Later kun je daar altijd nog wel toe komen,
maar ik geloof niet, dat het raadzaam is, zich
ineens zooveel te ontzeggen."
Na drie maanden woonde George echter in
een gewoon burger kosthuis. Over het geheel
wist hij zich veel beter aan te passen in de
vrijwillig gekozen leefwijze dan Roger, die zich
blééf ergeren aan veel, wat Illingworth, met zijn
beweeglijke natuur, beter verdragen kon.
„Je hebt nu zooveel, dat je belangstelling
wekt, dat je althans geen tijd voor tobben meer
overblijft en dat je 's nachts slaapt in het be
wustzijn, een welbesteden dag achter den rug
te hebben," zei George geestdriftig.
„Ik schaam mij, dat ik er zoo lauw onder
blijf," luidde het antwoord.
„O, maar jou wacht ook nog een heel ander
leven in Australië. Volg mijn raad en ga terug.
Waarom jullie beider geluk nu nog zoo lang uit
te stellen?"
En acht dagen later deed hij zijn vriend uit
geleide, want Thorburn vertrok met de boot
naar Adelaide. Hij was niet jaloersch meer op
Roger, daarvoor had hij te radicaal alle hoop
opgegeven, om Evelyn ooit te kunnen winnen.
En daarvoor was hij nu ook te zeer vervuld van
zijn nieuwe taak, die hem zeer veel voldoening
schonk.
HOOFDSTUK XXIII
Eer Mr. Ashburton het huis verliet en enkele
dagen na de begrafenis van Mrs. Underwood
werden Anthony Stogdale en Mary door hem
getrouwd. Ze bleven op Iriya en voor iedereen
in huis ging alles nog precies als vöör dien tijd.
De zusjes praatten veel over haar moeder;
het was net, of zij in den geest nog bij hen was.
Op een avond was dokter Underwood vroeg
naar bed gegaan, daar hij zich door de hitte
bijzonder moe voelde; en Evelyn was daardoor
eerder vrij dan gewoonlijk voor haar avond
wandeling. In den regel ging zij alleen, maar
toen zij Grace zoo peinzend naar haar zag
kijken, kwam zij den tuin in, en vroeg haar, om
mee te gaan.
„Laten wij naar het eilandje roeien," zei ze en
nam haar plaats in bij het roer. „Hoe duidelijk
herinner ik mij nog dien eersten keer, dat ik
overstak. Ik had Anthony gevraagd, mij naar
het eilandje te roeien en was wanhopig, toen
zij werden lastig gevallen door een zwerm mus
kieten. Wat had ik toen het land aan Iriya!
Hoe is het mogelijk, dat ik dezelfde ben en
dat dit alles slechts twee jaar geleden gebeurd
is!"
,Het lijkt mij ook langer," meende Grace.
„Ja?Maar jij hebt nog je leven vöör je;
ik niet. Ik zou dit niet alles tegen anderen
zeggen, maar ik heb geheel afgerekend met het
leven."
Ze waren nu aan wal gegaan en liepen hand
in hand in de schemering tusschen de groote
boomen.
(Wordt vervolgd)