De moderne mensch i Blauwe partij door teruggedreven rood Kamers gesloten HET ELFTAL COMPLEET mm- Het beginnen ZWARE DAGEN VOOR LICHTE BRIGADE ZONDAG 19 SEPTEMBER 1937 VAN WEEK TOT WEEK STAT EN-GEN ER A AL DE „NIEUW-AMSTERDAM" Eerste reis naar New York op 11 Mei 1938 Herman Robbers ter aarde besteld 1INSII& '4 M In den nacht loopen de stille patrouilles door niemandsland Schoten weerklinken in het donker Een sobere, maar nog altijd kijk' lustigen lokkende ceremonie NEDERLAND EN DE OPERA Vraaggesprek voor de radio PETROLEUMVERGASSER OMGEGOOID Jongetje bekwam ernstige brandwonden Het prinselijk paar te kampen Op de terugreis van de manoeuvres Meer-Werk-actie in de residentie OFFICIEELE CRISIS PUBLICATIE WEGENVERKEERSWET Wanneer wordt zij in werking gesteld? Bij de N.V. De Arbeiderspers te Amsterdam verscheen een studie van P. Minderaa over het beeld van den mensch, zooals dat heden ten dage Wordt waargenomen door lieden met een bijzondere aandacht voor men- Bchelijke eigenaardigheden, zooals romanschrij vers, psychiaters en philosofen. Het werkje, in de nieuwe spelling geschreven, heet: „Het mens beeld in de hedendaagse literatuur" en beant woordt aan een tamelijk ruim, doch weinig stel selmatig onderzoek. De schrijver zegt zelf, dat zulk een onderzoek uiteraard niet volledig kan Zijn (immers er verschijnt véél te veel „litera tuur" dan dat één mensch deze massa ooit zou kunnen overzien en ordenen) en dat het ook biet tot volstrekt geldende gevolgtrekkingen kan voeren. Maar dit neemt niet weg, dat het Waarde heeft. De boeken weerspiegelen het le ven en wie een groote hoeveelheid moderne boeken las, is dus in de gelegenheid, zijn indruk ken weer te geven over dit gespiegelde men- schenleven van tegenwoordig. Hij kan met be hulp der karaktertrekken en hoedanigheden, Welke de schrijvers bij voorkeur toekennen aan hun hoofdpersonen, een min of meer gelijkend »portret van den modernen mensch" ontwer pen. Dit is de bedoeling van P. Minderaa ge weest. Zoo eerlijk en zoo onpartijdig mogelijk heeft hij den hedendaagschen mensch willen teekenen. Om verscheidene redenen was dit een moei lijke taak, waarvan iedereen, die er voor gesteld Zou Worden, zich op een eigen wijze zou kwijten. Of de manier van den heer Minderaa de beste is, laat zich betwijfelen. Er blijft altijd veel subjectiefs in zulk werk. Bovendien is een ze kere vluchtigheid niet vreemd gebleven aan de hier gevolgde werkmethode. Den criticus kost het geen moeite, in dit kleine boekje groote fou ten te ontdekken. Zoo gaat het b.v. niet aan, dat de heer Minderaa, na een meening van Dirk Coster te hebben aangehaald, deze weerspreekt biet de woorden: „Wie eenigszins belezen is,.... Weet wel beter!" (blz. 25). Alsof een man als Dirk Coster niet „eenigszins belezen" was! Ook Pronkt Minderaa met vreemde veeren. Als hij een boek van Den Doolaard, dat De Groote Verwildering heet, leukweg De Groote Wildernis hoemt (ook op blz. 25) kan dit nog een vergis sing zijn, maar als hij over den grooten roman La colline inspirée van Maurice Barrès spreekt als over „een novelle" en uitgerekend het laatste hoofdstuk van dezen dikken roman aanhaalt als „een aanzet, nauwelijks meer dan een zin nebeeldig sprookje" (blz. 105), dan moet hij bü ons geen hoogen dunk verwachten van zijn des kundigheid te dezer zake. Op bladzijde 35 geeft hij een karakteristiek van den dichter Slauer- hoff, die ifi werkelijkheid een karakteristiek is Van Hendrik de Vries. Op bladzijde 35 noemt hij een roman van Gerard Walschap, volgens hem getiteld „De man, die de rechtvaardigheid iiefhad", terwijl het boek in werkelijkheid den titel draagt: „Een mensch van goeden wil". Om een laatste voorbeeld te noemen: op bladzijde ®2 staat, dat Henry de Montherlant „een vurig katholiek" is, terwijl iedereen, die met het werk Van De Montherlant vertrouwd is, zich diens Uiterst ruchtbare breuk met de Kerk wel her inneren moet. Dit zijn slordigheden, die ons waarschuwen tegen een overmatig vertrouwen in P. Minderaa Uls gids door de hedendaagsche literatuur. Dat hij talrijke boeken behandelt, die in een katho- hek gezin niet op hun plaats zijn, spreekt van- telf, want om zijn onderzoek te kunnen voeren, bloest hij natuurlijk kennis maken met werken, hie ook de zedelijke ontaarding onzer dagen in ®en scherp licht stellen. Hetgeen hij echter on dernam, blijft een waardevolle poging, waarin °ok voor den katholieken lezer heel wat leering schuilt. Het beeld van den modernen mensch, zooals «tinderaa het vond in hedendaagsche romans eh karakterbeschrijvingen, is alles behalve op- Wekkend. Ook al neemt hij bij de jeugd, die in aUerhande moderne boeken wordt geschilderd, Sekere hoedanigheden waar, de totaalindruk blijft toch somber. De moderne mensch dit wel het eerst-opvallende leeft niet geluk kig. Hij wordt geteisterd door onrust. Den vrede hes harten heeft hij verloren. Door den technischen vooruitgang voor onge kende mogelijkheden, doch tevens voor ontzag lijke problemen gesteld, leeft hij in een wereld, hie hij geestelijk niet beheerschen kan en die kem alzijdig bedreigt, terwijl ze hem toch ook van alle kanten opeischt. Tegenover deze nieu we wereld vond de moderne mensch een nieu we houding: de z.g. „zakelijkheid", die een hieuwe, zéér aardsche romantiek van het doel matige in het léven riep. Deze houding kan zui- Ver zijn, maar vaak is ze een vlucht uit het bovenzinnelijke naar de nabijheid van de tast bare dingen. „Een consequente en booze zake- bjkheid" zegt Minderaa, waar hij moderne lief desopvattingen behandelt, „weet hier van niets hap natuur". Wij zouden dit willen uitbreiden V°or het heele leven. De moderne mensch, zoo m's hij zich in zijn z.g. „zakelijke" verhouding 'ht het bestaan leert kennen, komt sterk over- met den „natuurlijken mensch", die de genade biet kent. Ware de erfzonde er niet, dan zou ^t „natuurlijke" samenvallen met „het goede" bh echter is het natuurlijke, hoewel het niet slecht is in zichzelven, toch naar het kwade Geneigd. De zoogenaamde zakelijkheid leidt dan b°k vaak tot ontaarding. »ïn de Sovjet-maatschappij", zegt Minderaa, '"beeft men van de zakelijkheid eën systeem wil- eb maken, dat wonderlijk genoeg zou moeten mrnonieeren met zuivere kameraadschap en idealistisch dienen der commune; ieder in- b'vidu een naar zakelijke wetten draaiend rad b de groote machine van een w'ereldplan. De Solutie van het menschtype en daarmee van e maatschappij schijnt er op te wijzen, dat eh niet alleen tot zekere concessies verplicht bs, maar dat het wezen van den mensch zelf ch tegen zulk vertechniseeren verzet." kfet andere woorden: in de practijk is deze kelijkheids-houding niet geschikt om het ge- der menschheid te verzekeren. Er moet s Bij komen, anders schiet het stelsel te kort. q^el zuiver zet Minderaa dit uiteen, maar bij omschrijving van hetgeen de „zakelijke" eftsch noer mist. houdt hii zich in het vage. Hij stelt alleen duidelijk vast, dat er een groot en een pijnlijk gemis is. Als bijzonder kenmerk van den modernen mensch, zooals de boeken hem te bestudeeren geven, beschouwt Minderaa de „massabinding", d.w.z. het feit, dat de afzonderlijke persoonlijk heid wil opgaan in een menigte. Door het snel toegenomen vervoer is dit mogelijk geworden. Bij een internationalen voetbalwedstrijd komen dertig- tot zestigduizend menschen in een sta dion bijeen. Bokswedstrijden in Amerika bren gen honderdduizend toeschouwers te zamen, die allen gezamenlijk hun aandacht spannen op dezelfde bewegingen van de boksers. Er zijn filmtheaters in New York, die vrijwel doorloo pend vier- a vijfduizend menschen bevatten. Al die menschen ondergaan gelijktijdig dezelf de sensatie. Hoewel zij elkander in het geheel niet kennen, w'orden zij allen samen aangegre pen door één en hetzelfde gevoel, dat hen ver bindt volgens de geheimzinnige wetten van de massapsychologie, waarnaar de massa-ziel luis tert. In deze massa verliest de eenling zich vrij wel zonder weerstand. Hij juicht met de ande ren, siddert met de anderen, kortom hij is een naamloos deeltje van het juichende en sidde rende geheel: het publiek. Deze massabinding heeft een enorme politieke kracht. Op het laatste partijcongres van de nazi's te Neurenberg waren honderdduizenden bijeen. Wie hier niet of slechts half overtuigd zou zijn, wordt door de geestdrift van de anderen meegesleept. Hij legt zijn persoonlijk voorbehoud af, opgenomen in de gemeenschappelijke uitbundigheid. Wlgens Minderaa is deze massabinding „de eenige weg voor een innerlijk uitgehold ratio nalisme om tot vernieuwing te komen". Ze kan. zoo zegt hij, wel een ziekte van de menschheid zijn, maar dan heeft de menschheid deze ziekte noodig om zich te bevrijden van het individua lisme. Intusschen is de moderne massamensch innerlijk zéér eenzaam, en zelfs leeg. Hij is waard wat hij bijdraagt aan de kudde. Zelf be teekent hij niets. De reclame, die hem overal toeschreeuwt, is het zinnebeeld van de tyran- nie, waaraan de moderne mensch zich bloot stelt door afstand te doen van het persoonlijke. „Zij veronderstelt een beneveling, een verdof fing van het onderscheidend denken". Met deze massabinding houdt verband het verschijnsel, dat de moderne mensch zichzelf zoekt te ontvluchten „in den bevrijdenden oer stroom van de natuur", zooals Minderaa het noemt. „Vele zijn de gretig gelezen boeken, die verhalen van het natuurleven in zijn ongerep- ten staat, van jachtavonturen in de wildernis, expedities, wetenschappelijk of zuiver-sportief, naar poolgebieden en nog onbestegen sneeuw toppen, van de vaart van late zeilschepen en het zw'erven van vrije vagebonden". Merkwaar dig is in verband hiermee de opleving van de watersport, vooral het zwemmen. De moderne mensch wil zich „animaal" prijsgeven aan de beweging van de golven. Hij wil zijn, zooals het dier is: vrij van verantwoordelijkheid. In een boek „Fieber der Zeit", dat Minderaa aanhaalt, zegt een jong meisje: „Zou het niet beter zijn als we dat allemaal niet hadden en waren als de dieren?" De naam Gods heeft zijn beteekenis voor velen verloren. Ook die principieele Godloos heid, en de hieruit volgende overgave aan een „mythe" worden door Minderaa als teekenen des tijds beschouwd. Het aardsche is in de plaats getreden van het bovenzinnelijke, het dierlijke in de plaats van het geestelijke, het massale in de plaats van het persoonlijke, het irrationeeie in de plaats van het redelijke, het materialistische in de plaats van het religieuze. Ziedaar de diagnose, waartoe men komt na de kennismaking met de gevolgtrekkingen van Minderaa. Bestaat er een uitweg? Zeker is het zelfverlies geen oplossing, doch de zelfverloochening, waarbij de persoonlijkheid ten volle behouden en geëerbiedigd blijft en ten volle bewust, zich opoffert voor hooger doel. Het zelfverlies van den modernen mensch, die zich prijs geeft aan de rtiassa, aan de elemen ten, aan de instincten, moet op den duur tot vernietiging leiden. Is nog iets anders te ver wachten? De socialistische schrijver Minderaa ziet maar één oplossing: „In de kerken schemert een vernieuwing, gedragen door de jeugd." Dit is de eenige kans. Anders w'acht ons de „vitale zelfverscheuring". Europa is bezig zich massaal te vernietigen. Het kan slechts door een gees telijke persoonlijkheidscultuur gered worden. A. v. D. In verband met den regelmatigen voortgang van den afbouw van de „Nieuw-Amsterdam" is, naar wij vernemen, de eerste afvaart van Ne derlands grootste passagiersschip van Rotter dam vastgesteld op 11 Mei 1938. De terugreis, waarvoor ook in Amerika reeds groote belang stelling bestaat, zal op 21 Mei van New York plaats vinden. De vorderingen, die worden gemaakt, zijn zeer goed vanaf de rivier waar te nemen. Sinds kort zijn de masten geplaatst. De groote ge stroomlijnde schoorsteenen zullen waarschijn lijk tegen het einde van het najaar worden aan gebracht. Zaterdagmiddag is Herman Robbers begra ven. Zijn stoffelijk overschot is ter ruste gelegd in den schoot van een hoogen duintop. Over zijn graf ruischen eenige knoestige dennen, heen en weer bewogen door den frisschen zeewind, die over de ruige hoogten van Westerveld scheert. y Er was veel belangstelling. Tal van letter kundigen en bewonderaars van Herman Robbers hebben hem naar zijn laatste rustplaats ge leid. Mevrouw Top van RhijnNaeff en de Vlaa-n- sche letterkundige Lode Zielens hebben in schoone woorden den overledene gehuldigd en hem dank gebracht voor hetgeen deze voor de Nederlandsche letterkunde heeft gedaan. Een broer van den overledene dankte voor de belangstelling. Ook mevrouw Robbers sprak eenige woorden van dank tot de aanwezigen voor hunne be langstelling. 'M J q£uïne I (Van onzen specialen verslaggever) In den avond veegt de wind den hemel schoon. Boven de bosschen en de velden, die nu in somber zwart en duister liggen, komt in den vfoe- gen avond een onweer los, waarbij de bliksem telkens het geheele terrein in het licht zet en waarbij de regen neerstroomt met dichte stralen, als moest een tweede zondvloed dit land onder water zetten. Later op den avond is alles helder. De maan is bijna vol en mooi ligt de Achter hoek in dit vredige en kalme licht. Maar deze vredigheid en deze kalmte is slechts schijn; meer dan de mooie, blauwe maan, was het onweer in overeenstemming met den werkelijken toestand, want in den Gelderschen Achterhoek woedt de oorlog nog, die Vrijdag begonnen is. De meeste mannen slapen, maar hun slaap is niet vast. Bij het minste gerucht moeten zij wak ker zijn; terwijl zij slapen moeten zij voor bereid zijn op een alarm, dat plotseling het teeken kan zijn, waarbij de strijd weer moet worden hervat. Blauw zal niet het eerste beginnen in dezen nacht. De mannen hebben een zwaren dag ach ter den rug. Zij hebben hun rust verdiend. Maar rood? Wat zal rood doen? Er kan deze partij veel aan gelegen zijn, zoo spoedig mogelijk op te rukken. Achter de Lichte Brigade van blauw immers ligt het veldleger. Nu nog slechts v <- ondersteld, maar bij een oorlog zal het werke lijk zoo zijn. Blauw moet den aanval der roode Lichte Brigade tegenhouden om aan zijn veld leger de gelegenheid te geven zich te ontplooien en in stelling te komen; rood moet zoo snel mogelijk oprukken om het veldleger te beletten in stelling te komen. Terwijl de Lichte Brigade rust, kan het veldleger doorwerken. Ieder uur is kostbaar, vooral in het begin van den oorlog; minuten tellen dan zelfs mee. Daarom: wat zal rood doen? Zal het blauw de verdiende rust gunnen of zal het probeeren gebruik te maken van de kostbare uren van den nacht. Oorlogstoestand heerscht op het terrein, maar de mannen zijn naar hun legerplaatsen gegaan. Stilte en rust heerschen er als op andere avon den. De kou wordt aangedragen door den wind, de felle waterkou, die ons doet rillen en hui veren; kou, die opstijgt uit den grond en die in de beenen kruipt, zoodat we gaan stampen met de voeten op den natten grasgrond. Ergens ver weg houdt een hond op een boerderij een blafgesprek met 'n vrind, die nog verder woont; een koe, die nog laat in het jaar op de wei is gebleven, roept haar deernis met zichzelf uit met klagende, droevige stem; paarden maken leven in een vreemden stal, waar zij onderge bracht zijn, genietend van elkanders warmte, maar niet heelemaal op hun gemak; een kerk toren roept den tijd af, en vijf, zes torens in de buurt roepen het onmiddellijk na, als kin deren, die hun les opzeggen boven de lesse naars van de schuine daken der huizen. De witte maan zet alles in haar blauwe licht, waar door dit landschap koud wordt als de dood; als was het leven hier gestorven. Niets beweegt dan de boomen in den wind. Ja toch; er beweegt wel wat. Van 'n boom maakt zich een stuk los, en nog een en daar weer een. Even blinkert er iets, even speelt het licht tusschen de boomen. En daarginds op dat veld, dat zwarte, die scha duw? Stond die er zoo juist ook? Of is er iets veranderd? Een lichtstraal, vuur, een kn,al, nog meer, aan weerskanten; dan hou den de sclioten weer op, honden blaffen nog harder, het geloei van de koe accen tueert den droeven oorlog, een uil roept zijn angst uit. De zwarte schaduwen op het veld zijn plotseling verdwenen, er wordt ergens hard geloopen. Dan is ook dat niet meer te hooren. De maan wordt bedekt door wat wolken, waar hier en daar een ster tus- schendoor kijkt als om te zien, wat zoojuist de rust verstoorde. Er is niets meer te zien. Alles is nu zoo donker, dat men zich een zaam voelt op de wereld, al weet men, dat vlakbij andere menschen staan. Men huivert even; is het kou? is het deze doodelijke eenzaamheid? Alleen de tijd, die voortgaat, laat zijn voorbijgaan telkens afroepen door de wachters in de dorpen. Een patrouille van rood was gestooten op een patrouille van blauw. Beide partijen wilden el kanders waakzaamheid verkennen; rood wilde zien, hoever ze gaan kon, blauw wilde te weten komen of de andere partij voorttrok en of ze al dicht bij zou zijn. Het lag niet zoozeer in de bedoeling grootere gevechten te leveren; de patrouilles trekken zich terug en gaan aan hun commandanten hun waarnemingen overbrengen. Aan weerskanten weet men, dat de andere par tij waakzaam is en dat het beter zal zijn, den aanval uit te stellen. De slapende mannen kun nen gerust zijn; er wordt dezen nacht geen alarm geblazen. Zij kunnen blijven waar zij zijn: in hun bed of op het stroo, in een huic of schuur of in een tent. Tot het aanbreken van den dag, want dan begint de strijd weer op nieuw met bitteren ernst. Des morgens om half zeven deed de roode partij een aanval op de blauwe stellingen en wel met het zwaartepunt ten Westen van Hengelo. Blauw trok niet direct terug op de lijn Belderen VordenLochem, waar deze partij bij het einde der oefening zou moeten aankomen, maar ging voorloopig niet verder dan 1 K.M. achter de lijn HengeloRuurlo. Om half acht had de ontruiming'van Hengelo plaats door de blauwe troepen. Tegen tien uur moest deze partij nog verder terugtrekken. De druk van blauw was weer te zwaar geworden, maar voor de laatste stelling ingenomen kon worden, kwam het einde der oefening om half elf. Vroeger dan men verwacht had, maar de mannen waren al in touw van Vrijdagmorgen vroeg af. Om half elf was aan den oorlogstoestand een einde gekomen, de wapenstilstand was gekomen. De helmen, die de manschappen dragen in den oorlog, werden verwisseld voor de mutsen. Tot Maandagmorgen vroeg, als de laatste oefening van de Lichte Brigade zal beginnen. Een oefe ning, die niet zoo lang zal duren, omdat Maan dag ook de voorbereidingen getroffen moeten worden voor de manoeuvres van het veldleger, welke Dinsdag beginnen. Maar nu genieten de manschappen een wel verdiende rust na vermoeiende dagen. De plechtigheid der sluiting van de Staten-Generaal op den traditioneelen Zaterdagmiddag schijnt voor velen in het op officieele en vorstelijke statie verzotte Haagje haar bekoring niet te verliezen. Al tijd weer komen in drommen de kijklustigen opdagen, al vordert zoo'n sluiting nu juist geen overdadig rijk statievertoon. Ditmaal was de belangstelling op het Binnen hof buitengewoon groot; gold zulks den fasci- neerenden persoon van minister Colijn, die nu de minister van Binnenlandsche Zaken, de heer Van Boeyen, nog niet van zijn ziekte her steld is de sluitingsplechtigheid in naam der Koningin zou verrichten? Te even vóór drie uur kondigde fel paarden getrappel van het huzaren-escorte, dat de gala calèche van den minister begeleidde, de komst des heeren Colijn aan en even later zwenkte het pronkrijtuig, waarvan de roode bokbeklee- ding fel prijkte in het zonlicht, binnen t carré, waarin de politie de kijklustigen had opgesteld, het Binnenhof op. De heeren Kortenhorst, Van Citters, Schou ten ,en Van ï^appard, allen in Kamer-ornaat gestoken en mevrouw BakkerNort, voor deze gelegenheid getooid in een snoezig toiletje, vormden de commissie van in- en uitgeleide en kweten zich op elegante wijze van hun taak. Binnen de politiek-gewijde muren van de Tweede Kamer-vergaderzaal was de belang stelling voor de zending van minister Colijn echter omgekeerd evenredig aan die daar buiten. Van de honderdvijftig Kamerleden waren er nog geen veertig op het plechtig appèl ver schenen, hetgeen den heer Colijn, die in mi nisterieel gala met lichten tred de zaal betrad, intusschen blijkbaar niet verdroot. Met vriendelijken glimlach posteerde Z.Exc. zich, geëscorteerd door zijn eere-stoet, voor de groene tafel en sprak hij, na hoofsche, afge meten buigingen naar het bureau van den voor zitter, Baron de Vos van Steenwijk, naar links en naar rechts (minister De Wilde placht roy aler te buigen!), de sluitingsrede uit, welke slechts enkele seconden duurde. Het is niet aan den heer Colijn te wijten, dat zijn rede zoo buitengemeen sober was; van de thans te sluiten buitengewone zitting viel er ook waarlijk niets te memoreeren. De Eerste en Tweede Kamer hebben sinds de opening op Dinsdag 8 Juni 1.1., slechts enkele vergaderingen (en dan nog maar van zuiver formalistischen aard) gehouden en de heer Colijn wist dan ook alleen maar mede te deelen, dat de grondwets herziening opnieuw aanhangig gemaakt en de behandeling daarvan tamelijk natuurlijk nog niet geëindigd was. Weer dezelfde hoofsche buigingen, thans ten afscheid en de seconden-plechtigheid was ten einde; de sluiting was geschied, zoodat en dat is eigenlijk het eenig belangrijke van deze ceremonie de Staten-Generaal a.s. Dins dag plechtig geopend kunnen worden door Hare Majesteit de Koningin. In verband met de a.s. voorstellingen in Amsterdam van het muziekdrama „Pelléas et Mélisande", dat door de Wagnervereeniging in het kader van het gemeente-abonnement voor de eerste maal door een uitsluitend uit Neder landsche kunstenaars bestaan ensemble zal worden opgevoerd, zal de K.R.O. op Dinsdag 21 September des avonds 7.15 uur een vraag gesprek houden met Dr. Paul Cronheim, den secretaris der Wagnervereeniging, waarbij deze voor de radioluisteraars een uiteenzetting zal geven omtrent de mogelijkheden van de mu ziekdramatische kunstbeoefening in Nederland. Zaterdagmorgen om elf uur heeft een jon getje van anderhalf jaar, H. J. van D. uit de Sweelinckstraat te Den Haag, in de ouderlijke woning een petroleum-vergasser, waarop een ketel heet water stond, omgegooid. Het jongetje is, met ernstige brandwonden overdekt, naar het R. K. Ziekenhuis aan het Westeinde vervoerd. Zijn toestand is ernstig. Op de terugreis van de manoeuvres zijn Prin ses Juliana en Prins Aschwin Zaterdagmiddag om kwart over twaalf met de „Piet Hein" te Kampen gearriveerd. Op de kade werden zij begroet door Prins Bernhard, vergezeld van zijn adjudant, Jhr. Röell, die even tevoren reeds was aangekomen- Om half twee werd de tocht naar het IJssel- meer ondernomen. f De secretaris van het Comité „Den Haag werkt weer" deelt mede, dat tot Vrijdagavond aan antwoordkaarten, waarop de bedragen zijn ingevuld van de te verrichten werkzaamheden en aankoopen, een bedrag bereikt werd van ruim ƒ90.000.Bovendien werd nog een mede- deeling ontvangen, dat van particuliere zijde ernstig getracht wordt een belangrijk werk tot uitvoering te brengen, waarmede een bedrag van drie ton gemoeid zal zijn. De ballon-opstijging, die het comité „Den Haag werkt weer" zich had voorgesteld Zater dagmiddag op het Malieveld te doen geschie den, is niet doorgegaan. De wind, die in den loop van den dag zich reeds krachtig had doen gelden en die den onderkant van het omhulsel had omgewenteld en beschadigd, nam bepaald stormachtige al lures aan, zoodat na ernstig overleg moest worden besloten tot uitstel. Vermoedelijk zal de opstiigine Zaterdag 25 dezer geschieden. De NEDERLANDSCHE MEELCENTRALE maakt bekend: Het gedeelte van het prijsverschil per 100 Kg. voor den invoer van veekoeken (in den zin van artikel 1, lid 1, onder llo, van het Crisis- Akkerbouwbesluit 1934) als bedoeld in artikel 8, b, onder 2o, van de Crisis-Akkerbouwbeschik- king 1934 I, is als volgt vastgesteld: Inklaring van Inklaring van 20 Sept. af t.m. 1 Jan. af t.m. 31 Dcc. 1937 30 April 1938: voor lijnkoeken f 0.95 voor soyasehroot 0.65 voor soyakoeken 0.75 1.05 0.65 0.75 0.20 0.80 0.80 1.15 0.75 0.65 voor grondnootkoeken 0.20 voor grondnootschilfers 0.90 voor grondnootmeel0.90 voor cocoskoeken 1.15 voor Ned. Oost-Indische cocoskoeken 0.85 voor maisveekoeken e.d. 0.65 voor alle andere niet ge noemde soorten veekoe ken (al dan niet ver werkt met bijproducten en/of afvallen) 0.10 Voor de goede orde wordt opgemerkt, dat in deze bedragen niet is begrepen het in artikel 8, b, onder lo, van voornoemde beschikking be doelde gedeelte van het prijsverschil. Indien men zijn import op verderen termijn nu reeds wenscht vast te leggen tot bovenge noemde prijsverschillen, gelieve men zich daar over met de Stichting Nederlandsche Meel centrale te 's-Gravenhage in verbinding te stellen. 010 In het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp tot wijziging van de we genverkeerswet vraagt de vaste commissie voor openbare- werken, verkeers- en waterstaatsaange legenheden, in wier handen dit ontwerp werd gesteld, naar de reden, waarom de wegenver keerswet, die 13 Sept. 1935 werd afgekondigd, nog niet in werking is getreden en wanneer deze inwerkingtreding vermoedelijk kan worden verwacht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 5