De moderne mensch
i
Blauwe partij
door
teruggedreven
rood
Kamers gesloten
HET ELFTAL COMPLEET
mm-
Het
beginnen
ZWARE DAGEN VOOR
LICHTE BRIGADE
ZONDAG 19 SEPTEMBER 1937
VAN WEEK TOT WEEK
STAT EN-GEN ER A AL
DE „NIEUW-AMSTERDAM"
Eerste reis naar New York
op 11 Mei 1938
Herman Robbers ter aarde besteld
1INSII&
'4 M
In den nacht loopen de
stille patrouilles door
niemandsland
Schoten weerklinken in
het donker
Een sobere, maar nog altijd kijk'
lustigen lokkende ceremonie
NEDERLAND EN DE OPERA
Vraaggesprek voor de radio
PETROLEUMVERGASSER
OMGEGOOID
Jongetje bekwam ernstige
brandwonden
Het prinselijk paar te
kampen
Op de terugreis van de
manoeuvres
Meer-Werk-actie in de residentie
OFFICIEELE CRISIS
PUBLICATIE
WEGENVERKEERSWET
Wanneer wordt zij in werking
gesteld?
Bij de N.V. De Arbeiderspers te Amsterdam
verscheen een studie van P. Minderaa
over het beeld van den mensch, zooals
dat heden ten dage Wordt waargenomen door
lieden met een bijzondere aandacht voor men-
Bchelijke eigenaardigheden, zooals romanschrij
vers, psychiaters en philosofen. Het werkje, in
de nieuwe spelling geschreven, heet: „Het mens
beeld in de hedendaagse literatuur" en beant
woordt aan een tamelijk ruim, doch weinig stel
selmatig onderzoek. De schrijver zegt zelf, dat
zulk een onderzoek uiteraard niet volledig kan
Zijn (immers er verschijnt véél te veel „litera
tuur" dan dat één mensch deze massa ooit zou
kunnen overzien en ordenen) en dat het ook
biet tot volstrekt geldende gevolgtrekkingen
kan voeren. Maar dit neemt niet weg, dat het
Waarde heeft. De boeken weerspiegelen het le
ven en wie een groote hoeveelheid moderne
boeken las, is dus in de gelegenheid, zijn indruk
ken weer te geven over dit gespiegelde men-
schenleven van tegenwoordig. Hij kan met be
hulp der karaktertrekken en hoedanigheden,
Welke de schrijvers bij voorkeur toekennen aan
hun hoofdpersonen, een min of meer gelijkend
»portret van den modernen mensch" ontwer
pen. Dit is de bedoeling van P. Minderaa ge
weest. Zoo eerlijk en zoo onpartijdig mogelijk
heeft hij den hedendaagschen mensch willen
teekenen.
Om verscheidene redenen was dit een moei
lijke taak, waarvan iedereen, die er voor gesteld
Zou Worden, zich op een eigen wijze zou kwijten.
Of de manier van den heer Minderaa de beste
is, laat zich betwijfelen. Er blijft altijd veel
subjectiefs in zulk werk. Bovendien is een ze
kere vluchtigheid niet vreemd gebleven aan de
hier gevolgde werkmethode. Den criticus kost
het geen moeite, in dit kleine boekje groote fou
ten te ontdekken. Zoo gaat het b.v. niet aan,
dat de heer Minderaa, na een meening van Dirk
Coster te hebben aangehaald, deze weerspreekt
biet de woorden: „Wie eenigszins belezen is,....
Weet wel beter!" (blz. 25). Alsof een man als
Dirk Coster niet „eenigszins belezen" was! Ook
Pronkt Minderaa met vreemde veeren. Als hij
een boek van Den Doolaard, dat De Groote
Verwildering heet, leukweg De Groote Wildernis
hoemt (ook op blz. 25) kan dit nog een vergis
sing zijn, maar als hij over den grooten roman
La colline inspirée van Maurice Barrès spreekt
als over „een novelle" en uitgerekend het laatste
hoofdstuk van dezen dikken roman aanhaalt
als „een aanzet, nauwelijks meer dan een zin
nebeeldig sprookje" (blz. 105), dan moet hij bü
ons geen hoogen dunk verwachten van zijn des
kundigheid te dezer zake. Op bladzijde 35 geeft
hij een karakteristiek van den dichter Slauer-
hoff, die ifi werkelijkheid een karakteristiek is
Van Hendrik de Vries. Op bladzijde 35 noemt
hij een roman van Gerard Walschap, volgens
hem getiteld „De man, die de rechtvaardigheid
iiefhad", terwijl het boek in werkelijkheid den
titel draagt: „Een mensch van goeden wil". Om
een laatste voorbeeld te noemen: op bladzijde
®2 staat, dat Henry de Montherlant „een vurig
katholiek" is, terwijl iedereen, die met het werk
Van De Montherlant vertrouwd is, zich diens
Uiterst ruchtbare breuk met de Kerk wel her
inneren moet.
Dit zijn slordigheden, die ons waarschuwen
tegen een overmatig vertrouwen in P. Minderaa
Uls gids door de hedendaagsche literatuur. Dat
hij talrijke boeken behandelt, die in een katho-
hek gezin niet op hun plaats zijn, spreekt van-
telf, want om zijn onderzoek te kunnen voeren,
bloest hij natuurlijk kennis maken met werken,
hie ook de zedelijke ontaarding onzer dagen in
®en scherp licht stellen. Hetgeen hij echter on
dernam, blijft een waardevolle poging, waarin
°ok voor den katholieken lezer heel wat leering
schuilt.
Het beeld van den modernen mensch, zooals
«tinderaa het vond in hedendaagsche romans
eh karakterbeschrijvingen, is alles behalve op-
Wekkend. Ook al neemt hij bij de jeugd, die in
aUerhande moderne boeken wordt geschilderd,
Sekere hoedanigheden waar, de totaalindruk
blijft toch somber. De moderne mensch dit
wel het eerst-opvallende leeft niet geluk
kig. Hij wordt geteisterd door onrust. Den vrede
hes harten heeft hij verloren.
Door den technischen vooruitgang voor onge
kende mogelijkheden, doch tevens voor ontzag
lijke problemen gesteld, leeft hij in een wereld,
hie hij geestelijk niet beheerschen kan en die
kem alzijdig bedreigt, terwijl ze hem toch ook
van alle kanten opeischt. Tegenover deze nieu
we wereld vond de moderne mensch een nieu
we houding: de z.g. „zakelijkheid", die een
hieuwe, zéér aardsche romantiek van het doel
matige in het léven riep. Deze houding kan zui-
Ver zijn, maar vaak is ze een vlucht uit het
bovenzinnelijke naar de nabijheid van de tast
bare dingen. „Een consequente en booze zake-
bjkheid" zegt Minderaa, waar hij moderne lief
desopvattingen behandelt, „weet hier van niets
hap
natuur". Wij zouden dit willen uitbreiden
V°or het heele leven. De moderne mensch, zoo
m's hij zich in zijn z.g. „zakelijke" verhouding
'ht het bestaan leert kennen, komt sterk over-
met den „natuurlijken mensch", die de genade
biet kent. Ware de erfzonde er niet, dan zou
^t „natuurlijke" samenvallen met „het goede"
bh echter is het natuurlijke, hoewel het niet
slecht is in zichzelven, toch naar het kwade
Geneigd. De zoogenaamde zakelijkheid leidt dan
b°k vaak tot ontaarding.
ȕn de Sovjet-maatschappij", zegt Minderaa,
'"beeft men van de zakelijkheid eën systeem wil-
eb maken, dat wonderlijk genoeg zou moeten
mrnonieeren met zuivere kameraadschap en
idealistisch dienen der commune; ieder in-
b'vidu een naar zakelijke wetten draaiend rad
b de groote machine van een w'ereldplan. De
Solutie van het menschtype en daarmee van
e maatschappij schijnt er op te wijzen, dat
eh niet alleen tot zekere concessies verplicht
bs, maar dat het wezen van den mensch zelf
ch tegen zulk vertechniseeren verzet."
kfet andere woorden: in de practijk is deze
kelijkheids-houding niet geschikt om het ge-
der menschheid te verzekeren. Er moet
s Bij komen, anders schiet het stelsel te kort.
q^el zuiver zet Minderaa dit uiteen, maar bij
omschrijving van hetgeen de „zakelijke"
eftsch noer mist. houdt hii zich in het vage.
Hij stelt alleen duidelijk vast, dat er een groot
en een pijnlijk gemis is.
Als bijzonder kenmerk van den modernen
mensch, zooals de boeken hem te bestudeeren
geven, beschouwt Minderaa de „massabinding",
d.w.z. het feit, dat de afzonderlijke persoonlijk
heid wil opgaan in een menigte. Door het snel
toegenomen vervoer is dit mogelijk geworden.
Bij een internationalen voetbalwedstrijd komen
dertig- tot zestigduizend menschen in een sta
dion bijeen. Bokswedstrijden in Amerika bren
gen honderdduizend toeschouwers te zamen, die
allen gezamenlijk hun aandacht spannen op
dezelfde bewegingen van de boksers. Er zijn
filmtheaters in New York, die vrijwel doorloo
pend vier- a vijfduizend menschen bevatten.
Al die menschen ondergaan gelijktijdig dezelf
de sensatie. Hoewel zij elkander in het geheel
niet kennen, w'orden zij allen samen aangegre
pen door één en hetzelfde gevoel, dat hen ver
bindt volgens de geheimzinnige wetten van de
massapsychologie, waarnaar de massa-ziel luis
tert. In deze massa verliest de eenling zich vrij
wel zonder weerstand. Hij juicht met de ande
ren, siddert met de anderen, kortom hij is een
naamloos deeltje van het juichende en sidde
rende geheel: het publiek. Deze massabinding
heeft een enorme politieke kracht. Op het
laatste partijcongres van de nazi's te Neurenberg
waren honderdduizenden bijeen. Wie hier niet
of slechts half overtuigd zou zijn, wordt door
de geestdrift van de anderen meegesleept. Hij
legt zijn persoonlijk voorbehoud af, opgenomen
in de gemeenschappelijke uitbundigheid.
Wlgens Minderaa is deze massabinding „de
eenige weg voor een innerlijk uitgehold ratio
nalisme om tot vernieuwing te komen". Ze kan.
zoo zegt hij, wel een ziekte van de menschheid
zijn, maar dan heeft de menschheid deze ziekte
noodig om zich te bevrijden van het individua
lisme. Intusschen is de moderne massamensch
innerlijk zéér eenzaam, en zelfs leeg. Hij is
waard wat hij bijdraagt aan de kudde. Zelf be
teekent hij niets. De reclame, die hem overal
toeschreeuwt, is het zinnebeeld van de tyran-
nie, waaraan de moderne mensch zich bloot
stelt door afstand te doen van het persoonlijke.
„Zij veronderstelt een beneveling, een verdof
fing van het onderscheidend denken".
Met deze massabinding houdt verband het
verschijnsel, dat de moderne mensch zichzelf
zoekt te ontvluchten „in den bevrijdenden oer
stroom van de natuur", zooals Minderaa het
noemt. „Vele zijn de gretig gelezen boeken, die
verhalen van het natuurleven in zijn ongerep-
ten staat, van jachtavonturen in de wildernis,
expedities, wetenschappelijk of zuiver-sportief,
naar poolgebieden en nog onbestegen sneeuw
toppen, van de vaart van late zeilschepen en
het zw'erven van vrije vagebonden". Merkwaar
dig is in verband hiermee de opleving van de
watersport, vooral het zwemmen. De moderne
mensch wil zich „animaal" prijsgeven aan de
beweging van de golven. Hij wil zijn, zooals het
dier is: vrij van verantwoordelijkheid. In een
boek „Fieber der Zeit", dat Minderaa aanhaalt,
zegt een jong meisje: „Zou het niet beter zijn
als we dat allemaal niet hadden en waren als
de dieren?"
De naam Gods heeft zijn beteekenis voor
velen verloren. Ook die principieele Godloos
heid, en de hieruit volgende overgave aan een
„mythe" worden door Minderaa als teekenen
des tijds beschouwd.
Het aardsche is in de plaats getreden van het
bovenzinnelijke, het dierlijke in de plaats van
het geestelijke, het massale in de plaats van
het persoonlijke, het irrationeeie in de plaats
van het redelijke, het materialistische in de
plaats van het religieuze. Ziedaar de diagnose,
waartoe men komt na de kennismaking met de
gevolgtrekkingen van Minderaa.
Bestaat er een uitweg?
Zeker is het zelfverlies geen oplossing, doch
de zelfverloochening, waarbij de persoonlijkheid
ten volle behouden en geëerbiedigd blijft en ten
volle bewust, zich opoffert voor hooger doel.
Het zelfverlies van den modernen mensch, die
zich prijs geeft aan de rtiassa, aan de elemen
ten, aan de instincten, moet op den duur tot
vernietiging leiden. Is nog iets anders te ver
wachten?
De socialistische schrijver Minderaa ziet maar
één oplossing: „In de kerken schemert een
vernieuwing, gedragen door de jeugd." Dit is
de eenige kans. Anders w'acht ons de „vitale
zelfverscheuring". Europa is bezig zich massaal
te vernietigen. Het kan slechts door een gees
telijke persoonlijkheidscultuur gered worden.
A. v. D.
In verband met den regelmatigen voortgang
van den afbouw van de „Nieuw-Amsterdam" is,
naar wij vernemen, de eerste afvaart van Ne
derlands grootste passagiersschip van Rotter
dam vastgesteld op 11 Mei 1938. De terugreis,
waarvoor ook in Amerika reeds groote belang
stelling bestaat, zal op 21 Mei van New York
plaats vinden.
De vorderingen, die worden gemaakt, zijn
zeer goed vanaf de rivier waar te nemen. Sinds
kort zijn de masten geplaatst. De groote ge
stroomlijnde schoorsteenen zullen waarschijn
lijk tegen het einde van het najaar worden aan
gebracht.
Zaterdagmiddag is Herman Robbers begra
ven. Zijn stoffelijk overschot is ter ruste gelegd
in den schoot van een hoogen duintop. Over
zijn graf ruischen eenige knoestige dennen, heen
en weer bewogen door den frisschen zeewind,
die over de ruige hoogten van Westerveld
scheert. y
Er was veel belangstelling. Tal van letter
kundigen en bewonderaars van Herman Robbers
hebben hem naar zijn laatste rustplaats ge
leid.
Mevrouw Top van RhijnNaeff en de Vlaa-n-
sche letterkundige Lode Zielens hebben in
schoone woorden den overledene gehuldigd en
hem dank gebracht voor hetgeen deze voor de
Nederlandsche letterkunde heeft gedaan.
Een broer van den overledene dankte voor de
belangstelling.
Ook mevrouw Robbers sprak eenige woorden
van dank tot de aanwezigen voor hunne be
langstelling.
'M J q£uïne
I
(Van onzen specialen verslaggever)
In den avond veegt de wind den
hemel schoon. Boven de bosschen en
de velden, die nu in somber zwart
en duister liggen, komt in den vfoe-
gen avond een onweer los, waarbij
de bliksem telkens het geheele terrein
in het licht zet en waarbij de regen
neerstroomt met dichte stralen, als
moest een tweede zondvloed dit land
onder water zetten. Later op den
avond is alles helder. De maan is
bijna vol en mooi ligt de Achter
hoek in dit vredige en kalme licht.
Maar deze vredigheid en deze kalmte is
slechts schijn; meer dan de mooie, blauwe
maan, was het onweer in overeenstemming
met den werkelijken toestand, want in den
Gelderschen Achterhoek woedt de oorlog
nog, die Vrijdag begonnen is. De meeste
mannen slapen, maar hun slaap is niet
vast. Bij het minste gerucht moeten zij wak
ker zijn; terwijl zij slapen moeten zij voor
bereid zijn op een alarm, dat plotseling het
teeken kan zijn, waarbij de strijd weer moet
worden hervat.
Blauw zal niet het eerste beginnen in dezen
nacht. De mannen hebben een zwaren dag ach
ter den rug. Zij hebben hun rust verdiend. Maar
rood? Wat zal rood doen? Er kan deze partij
veel aan gelegen zijn, zoo spoedig mogelijk op
te rukken. Achter de Lichte Brigade van blauw
immers ligt het veldleger. Nu nog slechts v <-
ondersteld, maar bij een oorlog zal het werke
lijk zoo zijn. Blauw moet den aanval der roode
Lichte Brigade tegenhouden om aan zijn veld
leger de gelegenheid te geven zich te ontplooien
en in stelling te komen; rood moet zoo snel
mogelijk oprukken om het veldleger te beletten
in stelling te komen. Terwijl de Lichte Brigade
rust, kan het veldleger doorwerken. Ieder uur
is kostbaar, vooral in het begin van den oorlog;
minuten tellen dan zelfs mee. Daarom: wat zal
rood doen? Zal het blauw de verdiende rust
gunnen of zal het probeeren gebruik te maken
van de kostbare uren van den nacht.
Oorlogstoestand heerscht op het terrein, maar
de mannen zijn naar hun legerplaatsen gegaan.
Stilte en rust heerschen er als op andere avon
den. De kou wordt aangedragen door den wind,
de felle waterkou, die ons doet rillen en hui
veren; kou, die opstijgt uit den grond en die
in de beenen kruipt, zoodat we gaan stampen
met de voeten op den natten grasgrond. Ergens
ver weg houdt een hond op een boerderij een
blafgesprek met 'n vrind, die nog verder woont;
een koe, die nog laat in het jaar op de wei
is gebleven, roept haar deernis met zichzelf uit
met klagende, droevige stem; paarden maken
leven in een vreemden stal, waar zij onderge
bracht zijn, genietend van elkanders warmte,
maar niet heelemaal op hun gemak; een kerk
toren roept den tijd af, en vijf, zes torens in
de buurt roepen het onmiddellijk na, als kin
deren, die hun les opzeggen boven de lesse
naars van de schuine daken der huizen. De
witte maan zet alles in haar blauwe licht, waar
door dit landschap koud wordt als de dood;
als was het leven hier gestorven. Niets beweegt
dan de boomen in den wind.
Ja toch; er beweegt wel wat. Van 'n boom
maakt zich een stuk los, en nog een en
daar weer een. Even blinkert er iets, even
speelt het licht tusschen de boomen. En
daarginds op dat veld, dat zwarte, die scha
duw? Stond die er zoo juist ook? Of is er
iets veranderd? Een lichtstraal, vuur, een
kn,al, nog meer, aan weerskanten; dan hou
den de sclioten weer op, honden blaffen
nog harder, het geloei van de koe accen
tueert den droeven oorlog, een uil roept zijn
angst uit. De zwarte schaduwen op het veld
zijn plotseling verdwenen, er wordt ergens
hard geloopen. Dan is ook dat niet meer te
hooren. De maan wordt bedekt door wat
wolken, waar hier en daar een ster tus-
schendoor kijkt als om te zien, wat zoojuist
de rust verstoorde. Er is niets meer te zien.
Alles is nu zoo donker, dat men zich een
zaam voelt op de wereld, al weet men, dat
vlakbij andere menschen staan. Men huivert
even; is het kou? is het deze doodelijke
eenzaamheid? Alleen de tijd, die voortgaat,
laat zijn voorbijgaan telkens afroepen door
de wachters in de dorpen.
Een patrouille van rood was gestooten op een
patrouille van blauw. Beide partijen wilden el
kanders waakzaamheid verkennen; rood wilde
zien, hoever ze gaan kon, blauw wilde te weten
komen of de andere partij voorttrok en of ze al
dicht bij zou zijn. Het lag niet zoozeer in de
bedoeling grootere gevechten te leveren; de
patrouilles trekken zich terug en gaan aan hun
commandanten hun waarnemingen overbrengen.
Aan weerskanten weet men, dat de andere par
tij waakzaam is en dat het beter zal zijn, den
aanval uit te stellen. De slapende mannen kun
nen gerust zijn; er wordt dezen nacht geen
alarm geblazen. Zij kunnen blijven waar zij zijn:
in hun bed of op het stroo, in een huic of
schuur of in een tent. Tot het aanbreken van
den dag, want dan begint de strijd weer op
nieuw met bitteren ernst.
Des morgens om half zeven deed de roode
partij een aanval op de blauwe stellingen en wel
met het zwaartepunt ten Westen van Hengelo.
Blauw trok niet direct terug op de lijn Belderen
VordenLochem, waar deze partij bij het
einde der oefening zou moeten aankomen, maar
ging voorloopig niet verder dan 1 K.M. achter
de lijn HengeloRuurlo. Om half acht had de
ontruiming'van Hengelo plaats door de blauwe
troepen. Tegen tien uur moest deze partij nog
verder terugtrekken. De druk van blauw was
weer te zwaar geworden, maar voor de laatste
stelling ingenomen kon worden, kwam het einde
der oefening om half elf. Vroeger dan men
verwacht had, maar de mannen waren al in
touw van Vrijdagmorgen vroeg af.
Om half elf was aan den oorlogstoestand een
einde gekomen, de wapenstilstand was gekomen.
De helmen, die de manschappen dragen in den
oorlog, werden verwisseld voor de mutsen. Tot
Maandagmorgen vroeg, als de laatste oefening
van de Lichte Brigade zal beginnen. Een oefe
ning, die niet zoo lang zal duren, omdat Maan
dag ook de voorbereidingen getroffen moeten
worden voor de manoeuvres van het veldleger,
welke Dinsdag beginnen.
Maar nu genieten de manschappen een wel
verdiende rust na vermoeiende dagen.
De plechtigheid der sluiting van de
Staten-Generaal op den traditioneelen
Zaterdagmiddag schijnt voor velen in het
op officieele en vorstelijke statie verzotte
Haagje haar bekoring niet te verliezen. Al
tijd weer komen in drommen de kijklustigen
opdagen, al vordert zoo'n sluiting nu juist
geen overdadig rijk statievertoon.
Ditmaal was de belangstelling op het Binnen
hof buitengewoon groot; gold zulks den fasci-
neerenden persoon van minister Colijn, die
nu de minister van Binnenlandsche Zaken, de
heer Van Boeyen, nog niet van zijn ziekte her
steld is de sluitingsplechtigheid in naam
der Koningin zou verrichten?
Te even vóór drie uur kondigde fel paarden
getrappel van het huzaren-escorte, dat de gala
calèche van den minister begeleidde, de komst
des heeren Colijn aan en even later zwenkte
het pronkrijtuig, waarvan de roode bokbeklee-
ding fel prijkte in het zonlicht, binnen t carré,
waarin de politie de kijklustigen had opgesteld,
het Binnenhof op.
De heeren Kortenhorst, Van Citters, Schou
ten ,en Van ï^appard, allen in Kamer-ornaat
gestoken en mevrouw BakkerNort, voor deze
gelegenheid getooid in een snoezig toiletje,
vormden de commissie van in- en uitgeleide en
kweten zich op elegante wijze van hun taak.
Binnen de politiek-gewijde muren van de
Tweede Kamer-vergaderzaal was de belang
stelling voor de zending van minister Colijn
echter omgekeerd evenredig aan die daar
buiten.
Van de honderdvijftig Kamerleden waren er
nog geen veertig op het plechtig appèl ver
schenen, hetgeen den heer Colijn, die in mi
nisterieel gala met lichten tred de zaal betrad,
intusschen blijkbaar niet verdroot.
Met vriendelijken glimlach posteerde Z.Exc.
zich, geëscorteerd door zijn eere-stoet, voor de
groene tafel en sprak hij, na hoofsche, afge
meten buigingen naar het bureau van den voor
zitter, Baron de Vos van Steenwijk, naar links
en naar rechts (minister De Wilde placht roy
aler te buigen!), de sluitingsrede uit, welke
slechts enkele seconden duurde.
Het is niet aan den heer Colijn te wijten, dat
zijn rede zoo buitengemeen sober was; van de
thans te sluiten buitengewone zitting viel er
ook waarlijk niets te memoreeren. De Eerste
en Tweede Kamer hebben sinds de opening op
Dinsdag 8 Juni 1.1., slechts enkele vergaderingen
(en dan nog maar van zuiver formalistischen
aard) gehouden en de heer Colijn wist dan ook
alleen maar mede te deelen, dat de grondwets
herziening opnieuw aanhangig gemaakt en de
behandeling daarvan tamelijk natuurlijk
nog niet geëindigd was.
Weer dezelfde hoofsche buigingen, thans ten
afscheid en de seconden-plechtigheid was
ten einde; de sluiting was geschied, zoodat
en dat is eigenlijk het eenig belangrijke van
deze ceremonie de Staten-Generaal a.s. Dins
dag plechtig geopend kunnen worden door Hare
Majesteit de Koningin.
In verband met de a.s. voorstellingen in
Amsterdam van het muziekdrama „Pelléas et
Mélisande", dat door de Wagnervereeniging in
het kader van het gemeente-abonnement voor
de eerste maal door een uitsluitend uit Neder
landsche kunstenaars bestaan ensemble zal
worden opgevoerd, zal de K.R.O. op Dinsdag
21 September des avonds 7.15 uur een vraag
gesprek houden met Dr. Paul Cronheim, den
secretaris der Wagnervereeniging, waarbij deze
voor de radioluisteraars een uiteenzetting zal
geven omtrent de mogelijkheden van de mu
ziekdramatische kunstbeoefening in Nederland.
Zaterdagmorgen om elf uur heeft een jon
getje van anderhalf jaar, H. J. van D. uit de
Sweelinckstraat te Den Haag, in de ouderlijke
woning een petroleum-vergasser, waarop een
ketel heet water stond, omgegooid.
Het jongetje is, met ernstige brandwonden
overdekt, naar het R. K. Ziekenhuis aan het
Westeinde vervoerd. Zijn toestand is ernstig.
Op de terugreis van de manoeuvres zijn Prin
ses Juliana en Prins Aschwin Zaterdagmiddag
om kwart over twaalf met de „Piet Hein" te
Kampen gearriveerd.
Op de kade werden zij begroet door Prins
Bernhard, vergezeld van zijn adjudant, Jhr.
Röell, die even tevoren reeds was aangekomen-
Om half twee werd de tocht naar het IJssel-
meer ondernomen.
f
De secretaris van het Comité „Den Haag
werkt weer" deelt mede, dat tot Vrijdagavond
aan antwoordkaarten, waarop de bedragen zijn
ingevuld van de te verrichten werkzaamheden
en aankoopen, een bedrag bereikt werd van
ruim ƒ90.000.Bovendien werd nog een mede-
deeling ontvangen, dat van particuliere zijde
ernstig getracht wordt een belangrijk werk tot
uitvoering te brengen, waarmede een bedrag
van drie ton gemoeid zal zijn.
De ballon-opstijging, die het comité „Den
Haag werkt weer" zich had voorgesteld Zater
dagmiddag op het Malieveld te doen geschie
den, is niet doorgegaan.
De wind, die in den loop van den dag zich
reeds krachtig had doen gelden en die den
onderkant van het omhulsel had omgewenteld
en beschadigd, nam bepaald stormachtige al
lures aan, zoodat na ernstig overleg moest
worden besloten tot uitstel.
Vermoedelijk zal de opstiigine Zaterdag 25
dezer geschieden.
De NEDERLANDSCHE MEELCENTRALE
maakt bekend:
Het gedeelte van het prijsverschil per 100 Kg.
voor den invoer van veekoeken (in den zin van
artikel 1, lid 1, onder llo, van het Crisis-
Akkerbouwbesluit 1934) als bedoeld in artikel 8,
b, onder 2o, van de Crisis-Akkerbouwbeschik-
king 1934 I, is als volgt vastgesteld:
Inklaring van Inklaring van
20 Sept. af t.m. 1 Jan. af t.m.
31 Dcc. 1937 30 April 1938:
voor lijnkoeken f 0.95
voor soyasehroot 0.65
voor soyakoeken 0.75
1.05
0.65
0.75
0.20
0.80
0.80
1.15
0.75
0.65
voor grondnootkoeken 0.20
voor grondnootschilfers 0.90
voor grondnootmeel0.90
voor cocoskoeken 1.15
voor Ned. Oost-Indische
cocoskoeken 0.85
voor maisveekoeken e.d. 0.65
voor alle andere niet ge
noemde soorten veekoe
ken (al dan niet ver
werkt met bijproducten
en/of afvallen) 0.10
Voor de goede orde wordt opgemerkt, dat in
deze bedragen niet is begrepen het in artikel 8,
b, onder lo, van voornoemde beschikking be
doelde gedeelte van het prijsverschil.
Indien men zijn import op verderen termijn
nu reeds wenscht vast te leggen tot bovenge
noemde prijsverschillen, gelieve men zich daar
over met de Stichting Nederlandsche Meel
centrale te 's-Gravenhage in verbinding te
stellen.
010
In het voorloopig verslag der Tweede Kamer
over het wetsontwerp tot wijziging van de we
genverkeerswet vraagt de vaste commissie voor
openbare- werken, verkeers- en waterstaatsaange
legenheden, in wier handen dit ontwerp werd
gesteld, naar de reden, waarom de wegenver
keerswet, die 13 Sept. 1935 werd afgekondigd,
nog niet in werking is getreden en wanneer
deze inwerkingtreding vermoedelijk kan worden
verwacht.