Aandacht voor 't onderwijs liiiiiiii <Ketvtó&aal van Am da§ De avonturen van Prof je en Struis je d Bies, liesbeth, ELISABETH DONDERDAG 4 NOVEMBER 1937 Zware druk der bezuiniging Een groote figuur Kuy per-her denking De politie had D kamers van moeten gewaar- Lieve hemel, was mevrouw Delveaux l het misschien de Tot de takken van overheidszorg die het zwaarst door de gelukkig achter ons liggende periode van steeds meer weg-snoeiende bezuiniging werden getrof fen, hoort ongetwijfeld het Lager Onderwijs. Met ruim 100 millioen drukken de La gere Scholen op de Rijksbegrooting. Het zesde deel van de gewone staatsuitgaven vindt in het elementaire onderwijs zijn heenkomen. Het kon dus niet anders: toen de inkomsten van de schatkist gevoelig terugliepen en tegelijkertijd de dienst der steun verleening op een aanmerkelijk groo- ter part van den koek aanspraak ging ma ken, moesten ook de kosten van het onder wijs zooveel mogelijk worden verminderd. Ten verdriete natuurlijk van een aantal leerkrachten, die op wachtgeld kwamen en van een groeiend aantal jonge onderwijzers, die geen plaats meer konden krijgen voor de klas. Ten nadeele mogelijk van het onderricht zelf, van de schoolgaande kinde ren dus, die met meerderen dan vroeger in één lokaal werden gezet en ieder individu eel dus minder zorg van den meester ont vingen. Doch het minimum-levensonder- houd, zonder welk het beste onderwijs geen waarde heeft, veeleer een aanfluiting van de sociale gerechtigheid vormt, het naakte bestaan van groote groepen Nederlandsche burgers eischte offers. Daar viel niet aan te ontkomen. Hoe volkomen begrijpelijk de protesten van de betrokkenen ook klonken, steunen, verdedigen kon men ze nauwelijks of heelemaal niet. Nu zich echter eenig gunstig perspectief opent in het Nederlandsche bedrijfsleven en daarmee voor den toestand van 's Rijks kas, moet stellig een geleidelijk terugkomen op de bezuinigingsmaatregelen, ten aanzien van het Lager Onderwijs getroffen, als een der eerste en voornaamste desiderata aan de orde worden gesteld. In de kosten van het onderwijs kan men drie categorieën onderscheiden: den scholenbouw, 't onderhoud van de scho len in den ruimsten zin en de salarieering van de leerkrachten. Daar 't Rijk alléén de laatste van deze drie kosten-categorieën bestrijkt, kón een bezuiniging op de Staats- begrooting alleen worden bereikt door een vermindering van de uitgaven aan de sala rissen van het pnderwijzend personeel. Een dergelijke vermindering kon langs twee we gen worden bereikt: men kon eenerzijds rechtstreeks het salarispeil aangrijpen door middel van, kortingen. En men kon het aan tal leerkrachten verminderen door ieder onderwijzer met de zorg voor een grooter aantal kinderen te belasten, dus door de klassen te vergrooten. Beide wegen werden door de Nederlandsche regeering bewandeld. Meerdere gevoelige kortingen werden op de salarissen der onderwijzers toegepast en tegelijkertijd werd de leerlingenschaal van de minimum-aantallen kinderen, waarvoor de Staat één, twee, drie en meer onderwij zers vergoedt, ongunstiger. Van deze beide groepen maatregelen had vooral de laatste ernstige gevolgen. Zeker: de salarisverlagingen kwamen hard aan, héél hard zelfs. Maar tenslotte stonden toch ook de kosten van het levens onderhoud zooveel lager. En moesten niet tal van arbeiders, boeren, ge-employeerden uit het vrije zakenleven en kleine zelfstan digen zich méér bekrimpen en zich grooter zorg maken voor de toekomst dan de on derwijzer, die tenslotte nog altijd staats ambtenaar bleef? Met het verhoogen van de minima op de leerlingenschaal werden én het corps leer krachten én het onderwijs als zoodanig zwaarder getroffen. Het corps leerkrachten werd met enkele duizenden menschen uit gedund, die allen op wachtgeld kwamen. In- tusschen leverden de kweekscholen voort durend versch-gebakken onderwijzers af, die echter voor een benoeming niet aan bod konden komen eer men door de wachtgel ders-collectie héén was. De gunst of de ge dwongen zuinigheid van een of ander schoolbestuur bezorgde zoo'n jonge kracht hier en daar een baantje als kweekeling met acte. De klassen werden anders véél te vol. Herhaaldelijk getuigen de inspecties van de weinig benijdenswaardige omstandighe den, waarin deze „kweekelingen-met-acte" moeten werken. In de inspectie Tilburg staan zestig kweeke- lingen als zelfstandige leerkracht voor een klasse. Dit zijn nagenoeg allen jonge menschen, die hun beste krachten geven in school. Voor enkelen bedraagt het salaris f 30 per maand, anderen ontvangen 25, 20, soms 10 gulden, maar het grootste deel werkt zonder dat daarvoor eenige vergoeding wordt ontvangen. Van de 117 kweekelingen met akte in de in spectie Roosendaal hebben er thans 63 een eigen klas. De inspecteur van Heerlen, die over, het verslagjaar 1936 weer een belangrijke toe name van het aantal kweekelingen met acte constateert, wijdt enkele zeer opmer kenswaardige beschouwingen aan de treu rige rechtspositie van deze jonge menschen. Ze hebben eigenlijk heelemaal geen rechts positie, schrijft hij, ze kunnen elk oogenblik ontslagen worden, van een opzeggingstermijn is geen sprake. De diensttijd als kweekeling met akte doorge bracht komt bij een latere aanstelling noch in aanmerking bij het bereiken van den diensttijd als onderwijzer noch voor pensioen. Er zijn er onder de kweekelingen, die reeds vijf jaar en langer in het bezit der onderwijzersakte zijn en geen vooruitzicht hebben, dat ze spoedig 'n aan stelling als onderwijzer zullen verwerven. Er zijn er onder, die op een leeftijd komen, dat ze een huisgezin moesten kunnen stichten. Met de bezoldiging is het slecht gesteld. Een kweekeling met akte, die f 50 verdient, is een witte raaf. Per maand f 25 wordt reeds tot de hooge bezoldiging gerekend. De meesten krijgen veel minder en moeten met f 10 of f 5 per maand tevreden zijn. Er zijn er ook, die voor niemendal werken. Het is schrijnend. En het ergste is, dat men zulke gevallen, waarachter vaak heel veel leed en ook heel veel wrok verborgen zijn, gewoon gaat vinden. En als men ziet met hoeveel toewijding en plichtsbetrachting deze jonge menschen werken om moreel niet ten onder te gaan, dan is men begaan met hun lot, dan heeft men ook eerbied voor de dapperheid, waarmede deze strijd om staande te blijven gestreden wordt. Misschien het grootste deel echter van dë nieuw-afgestudeerde onderwijzers krijgt ook daartoe echter de kans niet, blijft zonder aanstelling, zonder mogelijkheid om hun eigen bestaan te verdienen, zonder uitzicht dit binnen enkele jaren te zullen kunnen. Een tweede ernstig gevolg van het ver hoogen der minima op de leerlingenschaal ligt in de overbezetting van de klassen. Ook op dit stramien borduren vrijwel alle on derwijsinspecties in het jongste jaarverslag. In Amsterdam tellen bijna de helft en in Rot terdam 45 pet. der klassen bij 't o.o. meer dan 40 1.1. In beide groote steden samen vond #ren einde 1935 al 541 klassen met meer dan 45 1.1. De hoofdinspecteur in de derde hoofdinspectie (Friesland, Groningen, Drente en Overijsel) constateert, dat waar de boventallige onderwij zers niet vervangen werden door kweekelingen, men meermalen komt tot klassen van boven de 50 1.1. In de stad Groningen bedroeg het aantal Op een schoen- en lederbeurs te Lon den viel een costuum uit slangenleer te bewonderen klassen met 43 tot 48 1.1. einde 1935 al 58, en einde 1936 was het gestegen tot 65. Bovendien had men daar einde 1935 nog 5 en einde 1936 al 15 klassen met 49 en meer 1.1. Het onderwijs zélf ondervindt van zulke toestanden niet anders dan schade. Ter wijl er onderwijzers met hunridiploma in den zak en hun ziel in den arm rondloo- pen of werken op kantoren en departemen ten of in baantjes, die zij nóg minder zoch ten, kan aan onze kinderen niet voldoende aandacht worden besteed, komt men op de scholen leerkrachten te kort. En dat in een tijd, waarin én de struggle for life én de zich uitbreidende mogelijkheden om aan cultu- reele behoeften te voorzien én de verleiding voor de onwetenden om zich in handen van luidschreeuwende politieke raddraaiers te storten, waarin al deze dingen beter onder wijs inplaats van slechter, meer cultuur, inplaats van minder, noodzakelijk maken. Nogmaals: laat het verwachte ruimer vloeien van de middelen in de Staatskas het toe, dan,moet het geleidelijk en langs de juiste banen ongedaan maken van de onderwijsbezuiniging voorwerp van zéér ernstige aandacht der regeering vormen. h Behalve de nieuwste verkeer»: voorschriften moet u óók nog de oudste ongevallenoortaken (roe keloosheid en drankmisbruikl) kennen! Een tentoonstelling, een gedenkboek, feestnummers en een groote samen komst in de hoofdstad herdenken den honderdsten geboortedag van dr. Abr. Kuyper, een der groote figuren in ons land, die het geestesleven der vorige eeuw heeft voortgebracht. Man van bijna encyclopae- dische kennis, was hij ook in zijn actie van een ongeloofelijke universaliteit. Als op volger van Groen van Prinsterer leidde hij de anti-revolutionnaire partij, hij was staatsman, minister, geleerde, hoofdredac teur van zijn partij-orgaan, reiziger over de oude wereldzee, redenaar in Parlement en volksvergadering, wetenschappelijk con ferencier in Amerika, polemist, schrijver van boeken en vlugschriften. Het is schreef dezer dagen nog een liberale jour nalist over hem onze diepste overtui ging, dat Kuyper nooit al dat geweldige in zijn leven zou hebben bereikt, als hij niet zijn pen en wélk een pen! had beze ten, waarmee hij langer dan een men- schenleeftijd zijn volk, ons volk, heeft be reikt en bezield. Niemand in de Nederland sche dagbladwereld, zijn felste tegenstan der niet, zal ontkennen dat Kuyper zijn wederga als publicist tot dusver vruchte loos zoekt. Zelfs de benadering is nog een benadeling op grooten afstand gebleven. Met machtige adelaars-slagen heeft deze journalist-bij-de-gratie-Gods zich door het luchtruim der publiciteit bewogen. Zijn hoofdartikelen, zijn beroemde driestarren: zij waren kunststukken. Kunststukken el- ken dag opnieuw. Als een klaterende fon tein was dit begenadigde talent, deze jour nalistieke genialiteit, eiken dag weer frisch, nieuw, pittig, oorspronkelijk. Zijn taal was van een indringend-suggestieve, beeldende kracht; zijn beeldspraak van ex ongeloofe lij ke virtuositeit en schoonheid. Na den Bijbel heeft Abraham Kuyper de meeste uitdrukkingen, als scherp-gestempelde, fraaie muntstukken, aan ons nationaal taalbezit toegevoegd. Sedert in 1889 de Katholieken en Pro testanten door den schoolstrijd waren bij eengedreven aan de stembus, groeide de coalitie-idee, die in het „monsterverbond" zoo vruchtbaar is geworden voor het chris telijk-staatkundig leven in Nederland. Lei ders van groot formaat als dr. Kuyper, dr. Schaepman en jhr. mr. de Savornin Loh mann vonden daarin elkaar en beleefden in en buiten het Parlement groote dagen. De samenwerking der christelijke par tijen, die met haat, hoon en caricaturen door het liberalisme werd bevochten, dat in zijn monopolie werd aangetast, had ook nog de miskenning van sommige eigen partijgenooten te weerstaan. Wij weten wat wijlen dr. Schaepman had te verduren, maar dr. Kuyper ondervond nog erger tegenwerking in de kringen, waar thans Maar ongelukkigerwijs kon Profje zijn vak niet vergeten en hem trokken de eieren van de Struisenfamilie bijzonder aan. Hij ont moette echter dadelijk zooveel onvriende lijke blikken, toen hij er de hand naar uit stak, dat hij er gauw van terug kwam, om er een mee te nemen. Geen van de vogels wilde er een afstaan, tot geen enkelen prijs. Toen Profje en Struisje weer bij de tent waren en ze gezellig bij elkaar zaten, ze: Struisje tot schrik van het gezelschap, dat hij erg veel lust had om naar de struizen te rug te gaan. Hij wilde graag een beetje aan spraak hebben van een soortgenoot. Profje overreedde hem echter om te blij ven en toen besloot Struisje er iets anders op te verzinnen. En den volgenden morgen, toen Profje zijn dienaar riep en deze niet kwam, vond hij hem buiten op een warm plekje in het zand zitten en wat lag daar onder hem? Zoowaar een ei! De eigenares der woning, mevrouw Del- vaux, bood den nieuwen huurder d'r ex cuus aan. „Uw voorganger is wat haastig vertrokken en heeft daardoor alles nogal in wanorde ach tergelaten. Morgen komt de werkster, mijn heer, en dan komt alles keurig in orde. Mis schien kunt u zich voor een avond nog wel be helpen. Het bed is opgemaakt en dat is toch 't voornaamste." „O, ja," zei mijnheer Plévier kalm en onver schillig en zette z'n valies midden in de kamer. „Nu, goeden nacht dan, mijnheer," en met een hoofdknik verliet de dame de kamer. Mijnheer Plévier deed z'n jas uit, legde die bij z'n hoed op een stoel en nam plaats in een fauteuil, om 't vertrek op z'n gemak op te ne men. De kamer zag er ontegenzeglijk rom melig uit. De piano stond nog open, het krukje er voor was even op zij geschoven, alsof er juist iemand van was opgestaan. Het vertrek was nog met sigarenrook gevuld en aan de kussens op den divan was duidelijk te zien, dat er iemand op had gerust, terwijl op 't kleine ta feltje naast den divan eindjes van sigaretten op den aschbak lagen. Ook zag mijnheer Plé vier, dat er een boek op den grond lag,.dat half onder den divan was geschoven. Een nog ge deeltelijk gevulde flesch vermouth stond, met een glas er naast, op tafel. Op 't schrijfbureau, dat in een anderen hoek van de kamer stond, lag een penhouder naast een vel papier, waarop nog een onafgeschreven brief lag. ,,'t Lijkt precies," mompelde de nieuwe huur der, „of m'n voorganger van den divan is op gestaan, om even naar de kamer hier naast te gaan." De deur van de kamer „hier naast" stond aan. Mijnheer Plévier stond op, nam de flesch ver mouth in z'n hand, bekeek die eens, zette haar neer en liep op de half openstaande deur toe. „Waarom is de man zoo haastig vertrokken?" vroeg hij zich zelf af. „O ja, mevrouw Delvaux heeft het me verteld. De man moet een tele gram hebben ontvangen en heeft verder den heelen boel gelaten zooals die was. Slechts z'n persoonlijke bezittingen schijnt hij in een va lies geworpen te hebben en zonder meer er van door te zijn gegaan. Curiefis, hij zou toch z'n glas port leeg hebben kunnen drinken, of dien brief hebben kunnen afmaken, waaraan hij be gonnen was." Mijnheer Plévier was een zeer bescheiden man. Het kwam dus niet in hem op, dien brief te gaan lezen. Wel was hij nieuwsgierig, z'n nieuwe kamer te leeren kennen. Hij duwde dan ook de deur der andere kamer open. In dit ver trek heerschte een groote wanorde. Het had er allen schijn van, of er een gevecht' had plaats gehad, waarvan de sporen haastig en onvol doende waren verwijderd. Er stond geen enkel meubelstuk op z'n plaats, 't Karpet lag opge rold op een fauteuil in een hoek der kamer. Eén gordijn was er afgetrokken en niet meer opgehangen, maar hing slordig over de leu ning van een stoel. Met verwondering en eeni- gen schrik zag mijnheer Plévier, dat het be dekt was met roode vlekken, 't Venster stond open en een der ruiten was kapot. „Waarom is hij vertrokken? En hoe?" vroeg hij zich met toenemende ongerustheid af. Hoe meer hij zich in deze vragen verdiepte, hoe ontzettender wedden z'n onderstellingen. Hij trachtte z'n ooren dicht te stoppen en z'n oogen te sluiten. Maar dat ging niet. Hij hoor de stemmen fluisteren, die woorden spraken als: „Drama, misdaad, geheimzinnig." Met af schuw bekeek hij het afgetrokken gordijn, waarop de bloedvlekken duidelijk zichtbaar wa ren. Steeds meer en meer maakte de gedachte zich van hem meester, dat zich hier een ont zettend drama moest hebben afgespeeld. Een misdaad uit wraak? Een moord om geld? Was de kamerverhuurster er van op de hoogte? Na tuurlijk. Had ze niet de meest in 't oog val lende sporen verwijderd? Mijnheer Plévier's gedachten gingen verder. Waarom die haast, om direct opnieuw te ver huren? Misschien vreesde zij geen huurder meer te vinden, als het gerucht der misdaad eenmaal was uitgelekt, want die scheen pas kort goleden bedreven te zijn. Mijnheer Plé vier raakte de roode vlekken op 't gordijn even aan, en huiverde. Ze waren versch. „Maar," verdiepte hij zich steeds verder in 't geval, „dan moet het vandaag nog gebeurd zijn. En de hospita was op de hoogte. Ze had zich niet mogen tevreden stellen met een haas tige en oppervlak- Rige schoonmaak. schuwd worden. vrouw zelf? Wat van dit alles te denken? Eén ding stond vast. De taal der roode vlek ken sprak duidelijk. In dit vertrek was iemand gedood en de moordenaar had zich direct daar na uit de voeten gemaakt, na de sporen zoo goed en zoo kwaad als 't ging, te hebben ver wijderd. De vorige huurder had de eigenares den huissleutel overhandigd en z'n onmiddellijk vertrek aangekondigd. Het kon dus niemand anders zijn dan hij. Z'n vertrek moest toevallig samengevallen zijn met de aankomst van hem, mijnheer Plévier, die naar gemeubileerde ka mers zocht, en om de ruchtbaarheid voor te wezen, had de hospita, zonder verder de ka mers na te kijken, ze maar direct verhuurd. Wat zou er van het arme slachtoffer gewor den zijn?" Met van ontzetting vervulde oogen, keek de eerzame mijnheer Plévier het vertrek rond. De mogelijkheid, dat hier of daar een lijk verbor gen was, doorflitste z'n brein. Hij beefde over z'n heele lichaam en moest gaan zitten om staande te blijven; zou hij den nacht door brengen in zoo'n lugubere omgeving? En als hij dat deed, wat dan? Koesterde men verdenking? Zou men den schuldige vinden? „Ik raak niets aan, niets," mompelde de nieu we huurder, met een blik van afschuw op z'n naaste omgeving. Vast besloten stond hij op. „Ik blijf geen minuut langer hier. Ik ga zeggen, dat de ka mers me niet bevallen, dat ik ze vuil en on ordelijk vind." Z'n valies stond daar onuitgepakt. Hij be hoefde het slechts op te nemen, en zonder er aan te denken, een blik werpen op den half afgeschreven brief, die wellicht de verklaring van het drama behelsde, verliet mijnheer Plé vier met haastigen spoed het huis. „Ik kan me niet begrijpen, hoe hij 't in z'n hoofd gekregen heeft, om direct weer te ver trekken," foeterde mevrouw Delvaux tegen een buurdame, ,,'t Is zeker zoo'n vent als de vorige, die is óók weggegaan of de drommel hem op de hielen zat, onder voorwendsel, dat de radio hem gek maakte, 'tls waar, ik had de ach terkamer beter op orde kunnen maken, en als ik niet van die ellendige trap gevallen was, toen ik de schoone gordijnen wilde ophangen, wat me nog een ruit gekost heeft, en een bloeden de hand, was het al gebeurd geweest. Maar wat kunnen sommige menschen toch een drukte maken om niets! Verbeeld je, hij noemt het een slordigen boel, omdat ik even een glas ver mouth gehaald heb, om wat te bekomen van den schrik. Wat een engerd! Hij had best kun nen wachten tot den volgenden dag, dan had ik met de werkster alles fijn in orde gemaakt, 't Zijn me de heeren wel, die mannen van te genwoordig! Maar één maand huur heb ik gelukkig bin nen! Want ik heb hem natuurlijk een maand vooruit laten betalen. En nu ga ik m'n brief maar weer afmaken. Ik was net een advertentie aan 't schrijven voor iemand die kamers zocht. Ik dacht, dat het al niet meer noodig was, en nu kan ik weer opnieuw beginnen." (Nadruk verboden). nog de Lingbeeken en Kerstens het leven van dr. Colijn verzuren. Ook de R. K. Staatspartij heeft reden, om dankbaar het werken van dr. Kuyper te herdenken, die met ruimer begrippen dan de placcaeten-tijd in zijn kringen had overgeleverd, opkwam voor de toenadering tot zijn natuurlijke bondgenooten in de^ strijd tegen de revolutie. Hij werd wel eens in eigen kring misverstaan tot vandaag toe. Nog in een herdenkingsartikel, dat wij lezen in het pas uitgekomen christelijke .Schoolblad", en waarin treffend gespro ken wordt over „de gouden dagen der an tithese", wordt evenwel het bondgenoot schap met de Roomsch-Katholieken voor gesteld als in strijd met den anti-revolu- tionnairen levensregel: „in ons isolement ligt onze kracht". Ruimer bekendheid met hetgeen door Groen en Dr. Kuyper over deze kwestie behandeld is, merkte reeds De Standaard op had kunnen behoeden voor dezen blunder, die negeert den waren zin van deze spreuk. „In ons isolement of in onze „zelfstan digheid", in onze „beginselvastheid" ligt onze kracht", zoo spraken „Groen en Kuyper". Het meest verdrietige is evenwel, dat, zelfs bij deze huldiging, nog wordt opge diend het oude paganistenfabeltje, volgens welk Dr. Kuyper de Katholieken voor „pa- ganisten" schold. De waarheid is, dat hij in zijn Memorie van Antwoord op Hoofd stuk I der Staatsbegrooting 1904 schreef: „In het Humanisme openbaarde zich een reactie van den geest van oud-Hellas tegen het gekerstende volksleven en thans rea geert de Christelijke volksgeest tegen het weder opkomen van papanistische facto ren". Ware Kuyper-hulde openbaart zich niet het minst in het recht laten wedervaren aan woorden en bedoelen van deze groo te staatkundige figuur. Het Katholicisme kan zijn goddelijke zending in deze wereld niet vol ledig ontplooien zonder Universi teiten. Het is daarom plicht van lederen katholiek zijn eigen Universiteit naar ver mogen te steunen. TJ* D/"\'IVTlVTTr 'C OP <ht blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen t( *7 CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750 bij een ongeval met M 250 A I .1 11*. 1>|£j jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. I %J\Jverlies van beide armen, beide beenen of beide oogen WV/»- doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. Uit het Fransch vertaald door Christine Kamp 22 Driftig verwijderde ik mij van Claude en keek hem aan. O, hij was er niet trotsch op, zijn flogen staarden naar het vuur, zijn handen strek ten er zich als smeekend naar uit. Arme jongen, hij vreesde, dat ik ontevreden zou zijn en toch, ik had bijna zin hem om den hals te vallen. Hij had daar een woord uitgesproken, dat ik sedert lang verlangde te hooren. Dat verlangen werd soms zoo heftig, dat als ik zeker was, dat niemand mij hooren kon, ik riep: „Mama, mama!" Daar ik mijn zwakheid niet wilde bekennen, deed ik alsof ik onverschillig was en zei: „Je hebt dus tijd om visites af te leggen? Dat zou ik nooit gedacht hebben." O wat een verwijt stond in zijn heldere oogen te lezen en ik, steeds probeerende mijn ontroe ring te verbergen, voegde er aan toe: En waar heb je die visite gemaakt?" In Rouaan." Rouaan, ik begreep er niets van. Waarom had mijn moeder dan Parijs verlaten? Om het gesprek voort te zetten antwoordde lk: Rouaan, dat is een heel mooie stad; er zijn prachtige kerken; geheel de middeleeuwen kan men er terugvinden." „Ik ben er niet als toerist heengegaan." Ik geloof, dat Claude mij een lesje wilde geven en ik nam het aan, ik had het verdiend. „Dat weet ik wel, maar je had toch wel eenige monumenten kunnen bezichtigenStaat het huis, waar je je bezoek ging afleggen in het hartje van de stad?" „Neen, eer in een der voorsteden." „Dat zal wel geen mooie omgeving zijn." „Die plaats is gekozen, omdat die dicht bij de fabrieken is. Je.... de zoon van mevrouw Mayran werkt in een dier fabrieken." Ik herhaalde de woorden van Claude: „Werkt de zoon van mevrouw Mayran? Dat zal niet lang duren." „Zij hoopt, dat het wel zal duren." „Zij zal in die verwachting bedrogen worden: onkruid blijft onkruid, de beste tuinman kan dat niet verbeteren." „Dat denk je maar, maar haar meening is anders." „Ik weet het...." en toornig voegde ik er aan toe: „Ik lijd er genoeg om." Claude zweeg, hij kon mij niet gelijk geven, maar wilde het mij niet zeggen. Die stilte maakte mij boos, ik verlangde, dat Claude zou vertellen hoe zijn visite was geweest. Maar hij is niet praatziek. Als ik iets wilde weten, moest ik hem ondervragen. Zenuwachtig, gejaagd sprak ikover iets anders. „Wat jammer, Claude, dat je niet wat eerder bent gekomen. Je zou mij dan hebben gezien in de uitoefening van mijn nieuwe functie. Lies,, als volleerde dame, Lies, die diplomaten, zaken- menschen, afgezanten ontvangt. En waarlijk, het kviel mij niet moeilijk. Ik gevoelde mij volkomen op mijn gemak en de salon Lodewijk XIV met zijn prachtige meubelen leek mij gemaakt om ai die mannen te ontvangen, die zich zoo hoog boven anderen verheven achten. Wat een hans worsten! Mijn vader heeft de touwtjes in han den, hij bestuurt hun gebaren, hun blikken, hun woorden. Zij weten, dat mijnheer Mayran pas tot president is benoemd van weet ik welke commissie, dat hij een macht gaat worden en daarom hebben zij allen die nieuwe ster be wierookt met een eenstemmigheid, gedirigeerd door den beroemdsten der jongeren, een dichter, helaas!" Toen ik dat gezegd had, ben ik opeens opge sprongen. Claude deed hetzelfde en ik greep hem heftig bij den arm en riep uit: „Komaan, ik ben ondeugend en dom, omdat ik je wil ver bergen, wat ik denk. Claude, begrijp het toch, ik zwets maar wat. Sedert dagen heb ik slechts één wensch: één verlangen: Over haar te hoorerj spreken. Zij is heengegaan, zij heeft ons verla ten, maar hoewel ik met alle mogelijke energie getracht heb haar te vergeten, heb ik haar niet uit mijn hart kunnen rukken. Zij is mijn moeder, ik kan het niet. Spreek mij over haar, zeg mij alles." Een flikkering van vreugde kwam in de blauwe oogen, een mooie glimlach verhelderde zijn ge laat. „Elisabeth, o, wat ben ik gelukkig je zoo te hooren spreken. Ik wist het wel, dat je niet lang weerstand zou kunnen bieden. Ik ben juist vanmiddag gekomen in de hoop, dat ik je alleen zou treffen, want ik wilde je spreken over dat bezoek." Ik kon mij niet weerhouden te glimlachen. „Zoo, dus je wist wel, dat ik niet aldoor weer' stand zou bieden!" Hij werd rood en stotterde: „Ik geloof, dat ik je leer kennen, dank aan mevrouw Mayran.. zij heeft mij gezegd Hij hield op te spreken; ik was op den divan gaan zitten en verborg mijn gezicht in mijn handen. Heel zachtjes zei ik: „Zij heeft je ge zegd „Dat, als je begint te spotten, een beetje boosaardig, dan is het omdat je ontroerd bent en dan kon men probeeren om met je te praten... Ik ga het probeeren, Elisabeth.... Je moeder heeft je geschreven, zij kan niet gelooven, dat haar brief verloren is geraakt. lederen dag wacht zij op je antwoord. Zij is uit Parijs ver trokken om Jean-Pierre te ontrukken aan de omgeving, die voor hem zoo noodlottig was. Slechts vrienden hebben hem meegesleept, God weet waartoe. Zij leeft heel eenvoudig, want zij wil haar zoon noodzaken te werken om voor hen beiden het brood te verdienen; zij weigert ook al het geld, dat je vader haar toezendt. Zij denkt, dat als haar zoon in een arm gezin ge boren was, hij niet zou zijn geworden, wat hij is. Zij woont in een heel bescheiden huisje met een eenvoudig kind om het werk te doen. Tot nu toe schijnt dat nieuwe leven, ook de wroeging over het verleden, Jean-Pierre veran derd te hebben. Hij werkt, hij speelt niet meer, hij drinkt niet en vlucht alle verleiding. Je moeder denkt, dat hij gered is. Dat helpt haar om haar verdriet te verdragen, want zij heeft zeer veel verdriet. Zij is twee keer moeder en het afwezige kind schijnt altijd het dierbaarste te zijn." „Hoe schikt zij zich in die verandering van leven?' „Ik vond, dat zij vermagerd is en verbleekt en bij de slapen leken heur haren bijna wit. Het is niet meer die schoone mevrouw Mayran, het is een arme moeder, die, evenals de mijne, veel geleden heeft." Die woorden brachten mij tot het uiterste „O, nooit zal ik hem vergeven, hij is een schurk „Ik spreek niet over Jean-Pierre, Elisabeth, alleen over haar. Denk aan alles, wat zij hier achter gelaten heeft, het verleden, het tegen woordige, dat van haar een vrouw maakte, ge lukkig als -weinigen. Denk aan de liefde, die je vader en moeder vereenigde en herinner je dan, wat je zoo even zei: „je was het te zeer beminde popje van een mooie en schoone dame. Geef je je rekening van de grootte van haar offer?" „Men offert zich niet voor een onwaardige." „Het is haar zoon en zij meende, dat hij ver loren ging. Heb je nagedacht, waartoe hij zou kunnen komen? Mevrouw Mayran schijnt haar man, die haar aanbidt, haar dochter, die haar bemint, te hebben verlaten voor een schuldige, maar voor alles heeft zij den onbe- vlekten naam van je vader willen redden, dien Jean-Pierre ging onteeren. Je veroordeelt haar, Elisabeth, maar ik bewonder haar." „Neen, neen.... ik begrijp je nietl" Claude, die anders zoo schroomvallig was, werd toornig. „Je zult mij begrijpenElisa beth, denk er aan, dat in een armelijke woning, ver van alles, wat zij bemind heeft, een vrouw bijna de armoede heeft willen aanvaarden om te probeeren een wezen te hervormen, dat door den rijkdom, de ijdelheid, de luiheid was ten onder gebracht. Voor haar, hoewel zij onver moeid werkzaam is, duren de dagen zoo lang en er zijn oogenblikken de besten kennen die dat haar moed bezwijkt. Je zult denken, dat een brief voor haar, die hem schrijft, weinig te beteekenen heeft, maar die zal in het huis, waar meer geweend wordt, dan gelachen, een bevrediging, een rust brengen. Als je moeder voelt, dat zij door haar dochter begrepen wordt, zal zij minder lijden en dan zal zij hopen. Het is zoo treurig, Elisabeth, om zonder hoop te leven. Als Jean-Pierre zijn schuld heeft geboet, moet jij het zijn, die aan je vader vraagt hem te vergeven." Ik kon een gebaar niet weerhouden, maar hij lette er niet op en ging voort, zónder mij ge legenheid te geven iets te zeggen: „Zeg niets, antwoord mij niet, maar denk er eenvoudig aan, dat je misschien eens haar zult kunnen terug voeren naar het tehuis, dat zij moest verlaten. En dan, denk aan het huisje, aan haar, die iedereri dag achter het gordijn de komst van den brievenbesteller afwacht, die postbode, die nooit voor haar deur blijft staan. Denk slechts aan haar, aan haar alleen, Liesje, mijn lieve Lies, ik smeek je er om." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10