Aandacht voor 't onderwijs
liiiiiiii
<Ketvtó&aal van Am da§
De avonturen van Prof je en Struis je
d
Bies, liesbeth,
ELISABETH
DONDERDAG 4 NOVEMBER 1937
Zware druk der bezuiniging
Een groote figuur
Kuy per-her denking
De politie had D kamers van
moeten gewaar-
Lieve hemel, was mevrouw Delveaux l
het misschien de
Tot de takken van overheidszorg die
het zwaarst door de gelukkig achter
ons liggende periode van steeds meer
weg-snoeiende bezuiniging werden getrof
fen, hoort ongetwijfeld het Lager Onderwijs.
Met ruim 100 millioen drukken de La
gere Scholen op de Rijksbegrooting. Het
zesde deel van de gewone staatsuitgaven
vindt in het elementaire onderwijs zijn
heenkomen. Het kon dus niet anders: toen
de inkomsten van de schatkist gevoelig
terugliepen en tegelijkertijd de dienst der
steun verleening op een aanmerkelijk groo-
ter part van den koek aanspraak ging ma
ken, moesten ook de kosten van het onder
wijs zooveel mogelijk worden verminderd.
Ten verdriete natuurlijk van een aantal
leerkrachten, die op wachtgeld kwamen en
van een groeiend aantal jonge onderwijzers,
die geen plaats meer konden krijgen voor
de klas. Ten nadeele mogelijk van het
onderricht zelf, van de schoolgaande kinde
ren dus, die met meerderen dan vroeger in
één lokaal werden gezet en ieder individu
eel dus minder zorg van den meester ont
vingen. Doch het minimum-levensonder-
houd, zonder welk het beste onderwijs geen
waarde heeft, veeleer een aanfluiting van
de sociale gerechtigheid vormt, het naakte
bestaan van groote groepen Nederlandsche
burgers eischte offers. Daar viel niet aan
te ontkomen. Hoe volkomen begrijpelijk de
protesten van de betrokkenen ook klonken,
steunen, verdedigen kon men ze nauwelijks
of heelemaal niet.
Nu zich echter eenig gunstig perspectief
opent in het Nederlandsche bedrijfsleven en
daarmee voor den toestand van 's Rijks kas,
moet stellig een geleidelijk terugkomen op
de bezuinigingsmaatregelen, ten aanzien
van het Lager Onderwijs getroffen, als een
der eerste en voornaamste desiderata aan de
orde worden gesteld.
In de kosten van het onderwijs kan men
drie categorieën onderscheiden: den
scholenbouw, 't onderhoud van de scho
len in den ruimsten zin en de salarieering
van de leerkrachten. Daar 't Rijk alléén de
laatste van deze drie kosten-categorieën
bestrijkt, kón een bezuiniging op de Staats-
begrooting alleen worden bereikt door een
vermindering van de uitgaven aan de sala
rissen van het pnderwijzend personeel. Een
dergelijke vermindering kon langs twee we
gen worden bereikt: men kon eenerzijds
rechtstreeks het salarispeil aangrijpen door
middel van, kortingen. En men kon het aan
tal leerkrachten verminderen door ieder
onderwijzer met de zorg voor een grooter
aantal kinderen te belasten, dus door de
klassen te vergrooten. Beide wegen werden
door de Nederlandsche regeering bewandeld.
Meerdere gevoelige kortingen werden op de
salarissen der onderwijzers toegepast en
tegelijkertijd werd de leerlingenschaal van
de minimum-aantallen kinderen, waarvoor
de Staat één, twee, drie en meer onderwij
zers vergoedt, ongunstiger.
Van deze beide groepen maatregelen had
vooral de laatste ernstige gevolgen.
Zeker: de salarisverlagingen kwamen
hard aan, héél hard zelfs. Maar tenslotte
stonden toch ook de kosten van het levens
onderhoud zooveel lager. En moesten niet
tal van arbeiders, boeren, ge-employeerden
uit het vrije zakenleven en kleine zelfstan
digen zich méér bekrimpen en zich grooter
zorg maken voor de toekomst dan de on
derwijzer, die tenslotte nog altijd staats
ambtenaar bleef?
Met het verhoogen van de minima op de
leerlingenschaal werden én het corps leer
krachten én het onderwijs als zoodanig
zwaarder getroffen. Het corps leerkrachten
werd met enkele duizenden menschen uit
gedund, die allen op wachtgeld kwamen. In-
tusschen leverden de kweekscholen voort
durend versch-gebakken onderwijzers af,
die echter voor een benoeming niet aan bod
konden komen eer men door de wachtgel
ders-collectie héén was. De gunst of de ge
dwongen zuinigheid van een of ander
schoolbestuur bezorgde zoo'n jonge kracht
hier en daar een baantje als kweekeling
met acte. De klassen werden anders véél
te vol.
Herhaaldelijk getuigen de inspecties van
de weinig benijdenswaardige omstandighe
den, waarin deze „kweekelingen-met-acte"
moeten werken.
In de inspectie Tilburg staan zestig kweeke-
lingen als zelfstandige leerkracht voor een
klasse. Dit zijn nagenoeg allen jonge menschen,
die hun beste krachten geven in school. Voor
enkelen bedraagt het salaris f 30 per maand,
anderen ontvangen 25, 20, soms 10 gulden, maar
het grootste deel werkt zonder dat daarvoor
eenige vergoeding wordt ontvangen.
Van de 117 kweekelingen met akte in de in
spectie Roosendaal hebben er thans 63 een
eigen klas.
De inspecteur van Heerlen, die over, het
verslagjaar 1936 weer een belangrijke toe
name van het aantal kweekelingen met
acte constateert, wijdt enkele zeer opmer
kenswaardige beschouwingen aan de treu
rige rechtspositie van deze jonge menschen.
Ze hebben eigenlijk heelemaal geen rechts
positie, schrijft hij, ze kunnen elk oogenblik
ontslagen worden, van een opzeggingstermijn
is geen sprake.
De diensttijd als kweekeling met akte doorge
bracht komt bij een latere aanstelling noch in
aanmerking bij het bereiken van den diensttijd
als onderwijzer noch voor pensioen. Er zijn er
onder de kweekelingen, die reeds vijf jaar en
langer in het bezit der onderwijzersakte zijn en
geen vooruitzicht hebben, dat ze spoedig 'n aan
stelling als onderwijzer zullen verwerven. Er
zijn er onder, die op een leeftijd komen, dat ze
een huisgezin moesten kunnen stichten.
Met de bezoldiging is het slecht gesteld. Een
kweekeling met akte, die f 50 verdient, is een
witte raaf. Per maand f 25 wordt reeds tot de
hooge bezoldiging gerekend. De meesten krijgen
veel minder en moeten met f 10 of f 5 per
maand tevreden zijn. Er zijn er ook, die voor
niemendal werken.
Het is schrijnend. En het ergste is, dat men
zulke gevallen, waarachter vaak heel veel leed
en ook heel veel wrok verborgen zijn, gewoon
gaat vinden.
En als men ziet met hoeveel toewijding en
plichtsbetrachting deze jonge menschen werken
om moreel niet ten onder te gaan, dan is men
begaan met hun lot, dan heeft men ook
eerbied voor de dapperheid, waarmede deze
strijd om staande te blijven gestreden wordt.
Misschien het grootste deel echter van dë
nieuw-afgestudeerde onderwijzers krijgt ook
daartoe echter de kans niet, blijft zonder
aanstelling, zonder mogelijkheid om hun
eigen bestaan te verdienen, zonder uitzicht
dit binnen enkele jaren te zullen kunnen.
Een tweede ernstig gevolg van het ver
hoogen der minima op de leerlingenschaal
ligt in de overbezetting van de klassen. Ook
op dit stramien borduren vrijwel alle on
derwijsinspecties in het jongste jaarverslag.
In Amsterdam tellen bijna de helft en in Rot
terdam 45 pet. der klassen bij 't o.o. meer dan
40 1.1.
In beide groote steden samen vond #ren einde
1935 al 541 klassen met meer dan 45 1.1.
De hoofdinspecteur in de derde hoofdinspectie
(Friesland, Groningen, Drente en Overijsel)
constateert, dat waar de boventallige onderwij
zers niet vervangen werden door kweekelingen,
men meermalen komt tot klassen van boven de
50 1.1.
In de stad Groningen bedroeg het aantal
Op een schoen- en lederbeurs te Lon
den viel een costuum uit slangenleer
te bewonderen
klassen met 43 tot 48 1.1. einde 1935 al 58, en
einde 1936 was het gestegen tot 65.
Bovendien had men daar einde 1935 nog 5
en einde 1936 al 15 klassen met 49 en meer 1.1.
Het onderwijs zélf ondervindt van zulke
toestanden niet anders dan schade. Ter
wijl er onderwijzers met hunridiploma in
den zak en hun ziel in den arm rondloo-
pen of werken op kantoren en departemen
ten of in baantjes, die zij nóg minder zoch
ten, kan aan onze kinderen niet voldoende
aandacht worden besteed, komt men op de
scholen leerkrachten te kort. En dat in een
tijd, waarin én de struggle for life én de zich
uitbreidende mogelijkheden om aan cultu-
reele behoeften te voorzien én de verleiding
voor de onwetenden om zich in handen van
luidschreeuwende politieke raddraaiers te
storten, waarin al deze dingen beter onder
wijs inplaats van slechter, meer cultuur,
inplaats van minder, noodzakelijk maken.
Nogmaals: laat het verwachte ruimer
vloeien van de middelen in de Staatskas
het toe, dan,moet het geleidelijk en langs
de juiste banen ongedaan maken van de
onderwijsbezuiniging voorwerp van zéér
ernstige aandacht der regeering vormen.
h
Behalve de nieuwste verkeer»:
voorschriften moet u óók nog de
oudste ongevallenoortaken (roe
keloosheid en drankmisbruikl)
kennen!
Een tentoonstelling, een gedenkboek,
feestnummers en een groote samen
komst in de hoofdstad herdenken den
honderdsten geboortedag van dr. Abr.
Kuyper, een der groote figuren in ons land,
die het geestesleven der vorige eeuw heeft
voortgebracht. Man van bijna encyclopae-
dische kennis, was hij ook in zijn actie van
een ongeloofelijke universaliteit. Als op
volger van Groen van Prinsterer leidde hij
de anti-revolutionnaire partij, hij was
staatsman, minister, geleerde, hoofdredac
teur van zijn partij-orgaan, reiziger over de
oude wereldzee, redenaar in Parlement
en volksvergadering, wetenschappelijk con
ferencier in Amerika, polemist, schrijver
van boeken en vlugschriften. Het is
schreef dezer dagen nog een liberale jour
nalist over hem onze diepste overtui
ging, dat Kuyper nooit al dat geweldige in
zijn leven zou hebben bereikt, als hij niet
zijn pen en wélk een pen! had beze
ten, waarmee hij langer dan een men-
schenleeftijd zijn volk, ons volk, heeft be
reikt en bezield. Niemand in de Nederland
sche dagbladwereld, zijn felste tegenstan
der niet, zal ontkennen dat Kuyper zijn
wederga als publicist tot dusver vruchte
loos zoekt. Zelfs de benadering is nog een
benadeling op grooten afstand gebleven.
Met machtige adelaars-slagen heeft deze
journalist-bij-de-gratie-Gods zich door het
luchtruim der publiciteit bewogen. Zijn
hoofdartikelen, zijn beroemde driestarren:
zij waren kunststukken. Kunststukken el-
ken dag opnieuw. Als een klaterende fon
tein was dit begenadigde talent, deze jour
nalistieke genialiteit, eiken dag weer frisch,
nieuw, pittig, oorspronkelijk. Zijn taal was
van een indringend-suggestieve, beeldende
kracht; zijn beeldspraak van ex ongeloofe
lij ke virtuositeit en schoonheid. Na den
Bijbel heeft Abraham Kuyper de meeste
uitdrukkingen, als scherp-gestempelde,
fraaie muntstukken, aan ons nationaal
taalbezit toegevoegd.
Sedert in 1889 de Katholieken en Pro
testanten door den schoolstrijd waren bij
eengedreven aan de stembus, groeide de
coalitie-idee, die in het „monsterverbond"
zoo vruchtbaar is geworden voor het chris
telijk-staatkundig leven in Nederland. Lei
ders van groot formaat als dr. Kuyper, dr.
Schaepman en jhr. mr. de Savornin Loh
mann vonden daarin elkaar en beleefden
in en buiten het Parlement groote dagen.
De samenwerking der christelijke par
tijen, die met haat, hoon en caricaturen
door het liberalisme werd bevochten, dat
in zijn monopolie werd aangetast, had ook
nog de miskenning van sommige eigen
partijgenooten te weerstaan. Wij weten wat
wijlen dr. Schaepman had te verduren,
maar dr. Kuyper ondervond nog erger
tegenwerking in de kringen, waar thans
Maar ongelukkigerwijs kon Profje zijn vak
niet vergeten en hem trokken de eieren van
de Struisenfamilie bijzonder aan. Hij ont
moette echter dadelijk zooveel onvriende
lijke blikken, toen hij er de hand naar uit
stak, dat hij er gauw van terug kwam, om
er een mee te nemen. Geen van de vogels
wilde er een afstaan, tot geen enkelen prijs.
Toen Profje en Struisje weer bij de tent
waren en ze gezellig bij elkaar zaten, ze:
Struisje tot schrik van het gezelschap, dat
hij erg veel lust had om naar de struizen te
rug te gaan. Hij wilde graag een beetje aan
spraak hebben van een soortgenoot.
Profje overreedde hem echter om te blij
ven en toen besloot Struisje er iets anders op
te verzinnen. En den volgenden morgen,
toen Profje zijn dienaar riep en deze niet
kwam, vond hij hem buiten op een warm
plekje in het zand zitten en wat lag daar
onder hem? Zoowaar een ei!
De eigenares der woning, mevrouw Del-
vaux, bood den nieuwen huurder d'r ex
cuus aan.
„Uw voorganger is wat haastig vertrokken
en heeft daardoor alles nogal in wanorde ach
tergelaten. Morgen komt de werkster, mijn
heer, en dan komt alles keurig in orde. Mis
schien kunt u zich voor een avond nog wel be
helpen. Het bed is opgemaakt en dat is toch
't voornaamste."
„O, ja," zei mijnheer Plévier kalm en onver
schillig en zette z'n valies midden in de kamer.
„Nu, goeden nacht dan, mijnheer," en met
een hoofdknik verliet de dame de kamer.
Mijnheer Plévier deed z'n jas uit, legde die
bij z'n hoed op een stoel en nam plaats in een
fauteuil, om 't vertrek op z'n gemak op te ne
men. De kamer zag er ontegenzeglijk rom
melig uit. De piano stond nog open, het krukje
er voor was even op zij geschoven, alsof er juist
iemand van was opgestaan. Het vertrek was
nog met sigarenrook gevuld en aan de kussens
op den divan was duidelijk te zien, dat er
iemand op had gerust, terwijl op 't kleine ta
feltje naast den divan eindjes van sigaretten
op den aschbak lagen. Ook zag mijnheer Plé
vier, dat er een boek op den grond lag,.dat half
onder den divan was geschoven. Een nog ge
deeltelijk gevulde flesch vermouth stond, met
een glas er naast, op tafel. Op 't schrijfbureau,
dat in een anderen hoek van de kamer stond,
lag een penhouder naast een vel papier, waarop
nog een onafgeschreven brief lag.
,,'t Lijkt precies," mompelde de nieuwe huur
der, „of m'n voorganger van den divan is op
gestaan, om even naar de kamer hier naast
te gaan."
De deur van de kamer „hier naast" stond aan.
Mijnheer Plévier stond op, nam de flesch ver
mouth in z'n hand, bekeek die eens, zette haar
neer en liep op de half openstaande deur toe.
„Waarom is de man zoo haastig vertrokken?"
vroeg hij zich zelf af. „O ja, mevrouw Delvaux
heeft het me verteld. De man moet een tele
gram hebben ontvangen en heeft verder den
heelen boel gelaten zooals die was. Slechts z'n
persoonlijke bezittingen schijnt hij in een va
lies geworpen te hebben en zonder meer er van
door te zijn gegaan. Curiefis, hij zou toch z'n
glas port leeg hebben kunnen drinken, of dien
brief hebben kunnen afmaken, waaraan hij be
gonnen was."
Mijnheer Plévier was een zeer bescheiden
man. Het kwam dus niet in hem op, dien brief
te gaan lezen. Wel was hij nieuwsgierig, z'n
nieuwe kamer te leeren kennen. Hij duwde dan
ook de deur der andere kamer open. In dit ver
trek heerschte een groote wanorde. Het had er
allen schijn van, of er een gevecht' had plaats
gehad, waarvan de sporen haastig en onvol
doende waren verwijderd. Er stond geen enkel
meubelstuk op z'n plaats, 't Karpet lag opge
rold op een fauteuil in een hoek der kamer.
Eén gordijn was er afgetrokken en niet meer
opgehangen, maar hing slordig over de leu
ning van een stoel. Met verwondering en eeni-
gen schrik zag mijnheer Plévier, dat het be
dekt was met roode vlekken, 't Venster stond
open en een der ruiten was kapot.
„Waarom is hij vertrokken? En hoe?" vroeg
hij zich met toenemende ongerustheid af.
Hoe meer hij zich in deze vragen verdiepte,
hoe ontzettender wedden z'n onderstellingen.
Hij trachtte z'n ooren dicht te stoppen en z'n
oogen te sluiten. Maar dat ging niet. Hij hoor
de stemmen fluisteren, die woorden spraken
als: „Drama, misdaad, geheimzinnig." Met af
schuw bekeek hij het afgetrokken gordijn,
waarop de bloedvlekken duidelijk zichtbaar wa
ren. Steeds meer en meer maakte de gedachte
zich van hem meester, dat zich hier een ont
zettend drama moest hebben afgespeeld. Een
misdaad uit wraak? Een moord om geld? Was
de kamerverhuurster er van op de hoogte? Na
tuurlijk. Had ze niet de meest in 't oog val
lende sporen verwijderd?
Mijnheer Plévier's gedachten gingen verder.
Waarom die haast, om direct opnieuw te ver
huren? Misschien vreesde zij geen huurder
meer te vinden, als het gerucht der misdaad
eenmaal was uitgelekt, want die scheen pas
kort goleden bedreven te zijn. Mijnheer Plé
vier raakte de roode vlekken op 't gordijn
even aan, en huiverde. Ze waren versch.
„Maar," verdiepte hij zich steeds verder in
't geval, „dan moet het vandaag nog gebeurd
zijn. En de hospita was op de hoogte. Ze had
zich niet mogen tevreden stellen met een haas
tige en oppervlak-
Rige schoonmaak.
schuwd worden.
vrouw zelf? Wat
van dit alles te denken?
Eén ding stond vast. De taal der roode vlek
ken sprak duidelijk. In dit vertrek was iemand
gedood en de moordenaar had zich direct daar
na uit de voeten gemaakt, na de sporen zoo
goed en zoo kwaad als 't ging, te hebben ver
wijderd. De vorige huurder had de eigenares
den huissleutel overhandigd en z'n onmiddellijk
vertrek aangekondigd. Het kon dus niemand
anders zijn dan hij. Z'n vertrek moest toevallig
samengevallen zijn met de aankomst van hem,
mijnheer Plévier, die naar gemeubileerde ka
mers zocht, en om de ruchtbaarheid voor te
wezen, had de hospita, zonder verder de ka
mers na te kijken, ze maar direct verhuurd.
Wat zou er van het arme slachtoffer gewor
den zijn?"
Met van ontzetting vervulde oogen, keek de
eerzame mijnheer Plévier het vertrek rond. De
mogelijkheid, dat hier of daar een lijk verbor
gen was, doorflitste z'n brein. Hij beefde over
z'n heele lichaam en moest gaan zitten om
staande te blijven; zou hij den nacht door
brengen in zoo'n lugubere omgeving?
En als hij dat deed, wat dan? Koesterde men
verdenking? Zou men den schuldige vinden?
„Ik raak niets aan, niets," mompelde de nieu
we huurder, met een blik van afschuw op z'n
naaste omgeving.
Vast besloten stond hij op. „Ik blijf geen
minuut langer hier. Ik ga zeggen, dat de ka
mers me niet bevallen, dat ik ze vuil en on
ordelijk vind."
Z'n valies stond daar onuitgepakt. Hij be
hoefde het slechts op te nemen, en zonder er
aan te denken, een blik werpen op den half
afgeschreven brief, die wellicht de verklaring
van het drama behelsde, verliet mijnheer Plé
vier met haastigen spoed het huis.
„Ik kan me niet begrijpen, hoe hij 't in z'n
hoofd gekregen heeft, om direct weer te ver
trekken," foeterde mevrouw Delvaux tegen een
buurdame, ,,'t Is zeker zoo'n vent als de vorige,
die is óók weggegaan of de drommel hem op
de hielen zat, onder voorwendsel, dat de radio
hem gek maakte, 'tls waar, ik had de ach
terkamer beter op orde kunnen maken, en als
ik niet van die ellendige trap gevallen was, toen
ik de schoone gordijnen wilde ophangen, wat
me nog een ruit gekost heeft, en een bloeden
de hand, was het al gebeurd geweest. Maar wat
kunnen sommige menschen toch een drukte
maken om niets! Verbeeld je, hij noemt het
een slordigen boel, omdat ik even een glas ver
mouth gehaald heb, om wat te bekomen van
den schrik. Wat een engerd! Hij had best kun
nen wachten tot den volgenden dag, dan had
ik met de werkster alles fijn in orde gemaakt,
't Zijn me de heeren wel, die mannen van te
genwoordig!
Maar één maand huur heb ik gelukkig bin
nen! Want ik heb hem natuurlijk een maand
vooruit laten betalen. En nu ga ik m'n brief
maar weer afmaken. Ik was net een advertentie
aan 't schrijven voor iemand die kamers zocht.
Ik dacht, dat het al niet meer noodig was, en
nu kan ik weer opnieuw beginnen."
(Nadruk verboden).
nog de Lingbeeken en Kerstens het leven
van dr. Colijn verzuren.
Ook de R. K. Staatspartij heeft reden,
om dankbaar het werken van dr. Kuyper
te herdenken, die met ruimer begrippen
dan de placcaeten-tijd in zijn kringen had
overgeleverd, opkwam voor de toenadering
tot zijn natuurlijke bondgenooten in de^
strijd tegen de revolutie. Hij werd wel eens
in eigen kring misverstaan tot vandaag
toe. Nog in een herdenkingsartikel, dat wij
lezen in het pas uitgekomen christelijke
.Schoolblad", en waarin treffend gespro
ken wordt over „de gouden dagen der an
tithese", wordt evenwel het bondgenoot
schap met de Roomsch-Katholieken voor
gesteld als in strijd met den anti-revolu-
tionnairen levensregel: „in ons isolement
ligt onze kracht". Ruimer bekendheid met
hetgeen door Groen en Dr. Kuyper over
deze kwestie behandeld is, merkte reeds
De Standaard op had kunnen behoeden
voor dezen blunder, die negeert den waren
zin van deze spreuk.
„In ons isolement of in onze „zelfstan
digheid", in onze „beginselvastheid" ligt
onze kracht", zoo spraken „Groen en
Kuyper".
Het meest verdrietige is evenwel, dat,
zelfs bij deze huldiging, nog wordt opge
diend het oude paganistenfabeltje, volgens
welk Dr. Kuyper de Katholieken voor „pa-
ganisten" schold. De waarheid is, dat hij
in zijn Memorie van Antwoord op Hoofd
stuk I der Staatsbegrooting 1904 schreef:
„In het Humanisme openbaarde zich een
reactie van den geest van oud-Hellas tegen
het gekerstende volksleven en thans rea
geert de Christelijke volksgeest tegen het
weder opkomen van papanistische facto
ren".
Ware Kuyper-hulde openbaart zich niet
het minst in het recht laten wedervaren
aan woorden en bedoelen van deze groo
te staatkundige figuur.
Het Katholicisme kan zijn goddelijke
zending in deze wereld niet vol
ledig ontplooien zonder Universi
teiten. Het is daarom plicht van lederen
katholiek zijn eigen Universiteit naar ver
mogen te steunen.
TJ* D/"\'IVTlVTTr 'C OP <ht blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen t( *7 CH bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750 bij een ongeval met M 250
A I .1 11*. 1>|£j jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen M. I %J\Jverlies van beide armen, beide beenen of beide oogen WV/»- doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
Uit het Fransch vertaald door Christine Kamp
22
Driftig verwijderde ik mij van Claude en keek
hem aan. O, hij was er niet trotsch op, zijn
flogen staarden naar het vuur, zijn handen strek
ten er zich als smeekend naar uit. Arme jongen,
hij vreesde, dat ik ontevreden zou zijn en toch,
ik had bijna zin hem om den hals te vallen.
Hij had daar een woord uitgesproken, dat ik
sedert lang verlangde te hooren. Dat verlangen
werd soms zoo heftig, dat als ik zeker was, dat
niemand mij hooren kon, ik riep: „Mama,
mama!"
Daar ik mijn zwakheid niet wilde bekennen,
deed ik alsof ik onverschillig was en zei: „Je
hebt dus tijd om visites af te leggen? Dat zou
ik nooit gedacht hebben."
O wat een verwijt stond in zijn heldere oogen
te lezen en ik, steeds probeerende mijn ontroe
ring te verbergen, voegde er aan toe: En waar
heb je die visite gemaakt?"
In Rouaan."
Rouaan, ik begreep er niets van. Waarom had
mijn moeder dan Parijs verlaten?
Om het gesprek voort te zetten antwoordde
lk: Rouaan, dat is een heel mooie stad; er zijn
prachtige kerken; geheel de middeleeuwen kan
men er terugvinden."
„Ik ben er niet als toerist heengegaan."
Ik geloof, dat Claude mij een lesje wilde geven
en ik nam het aan, ik had het verdiend.
„Dat weet ik wel, maar je had toch wel eenige
monumenten kunnen bezichtigenStaat het
huis, waar je je bezoek ging afleggen in het
hartje van de stad?"
„Neen, eer in een der voorsteden."
„Dat zal wel geen mooie omgeving zijn."
„Die plaats is gekozen, omdat die dicht bij de
fabrieken is. Je.... de zoon van mevrouw
Mayran werkt in een dier fabrieken."
Ik herhaalde de woorden van Claude: „Werkt
de zoon van mevrouw Mayran? Dat zal niet
lang duren."
„Zij hoopt, dat het wel zal duren."
„Zij zal in die verwachting bedrogen worden:
onkruid blijft onkruid, de beste tuinman kan
dat niet verbeteren."
„Dat denk je maar, maar haar meening is
anders."
„Ik weet het...." en toornig voegde ik er aan
toe: „Ik lijd er genoeg om."
Claude zweeg, hij kon mij niet gelijk geven,
maar wilde het mij niet zeggen. Die stilte
maakte mij boos, ik verlangde, dat Claude zou
vertellen hoe zijn visite was geweest. Maar hij
is niet praatziek. Als ik iets wilde weten, moest
ik hem ondervragen. Zenuwachtig, gejaagd sprak
ikover iets anders.
„Wat jammer, Claude, dat je niet wat eerder
bent gekomen. Je zou mij dan hebben gezien in
de uitoefening van mijn nieuwe functie. Lies,,
als volleerde dame, Lies, die diplomaten, zaken-
menschen, afgezanten ontvangt. En waarlijk, het
kviel mij niet moeilijk. Ik gevoelde mij volkomen
op mijn gemak en de salon Lodewijk XIV met
zijn prachtige meubelen leek mij gemaakt om ai
die mannen te ontvangen, die zich zoo hoog
boven anderen verheven achten. Wat een hans
worsten! Mijn vader heeft de touwtjes in han
den, hij bestuurt hun gebaren, hun blikken, hun
woorden. Zij weten, dat mijnheer Mayran pas
tot president is benoemd van weet ik welke
commissie, dat hij een macht gaat worden en
daarom hebben zij allen die nieuwe ster be
wierookt met een eenstemmigheid, gedirigeerd
door den beroemdsten der jongeren, een dichter,
helaas!"
Toen ik dat gezegd had, ben ik opeens opge
sprongen. Claude deed hetzelfde en ik greep
hem heftig bij den arm en riep uit: „Komaan,
ik ben ondeugend en dom, omdat ik je wil ver
bergen, wat ik denk. Claude, begrijp het toch,
ik zwets maar wat. Sedert dagen heb ik slechts
één wensch: één verlangen: Over haar te hoorerj
spreken. Zij is heengegaan, zij heeft ons verla
ten, maar hoewel ik met alle mogelijke energie
getracht heb haar te vergeten, heb ik haar niet
uit mijn hart kunnen rukken. Zij is mijn moeder,
ik kan het niet. Spreek mij over haar, zeg mij
alles."
Een flikkering van vreugde kwam in de blauwe
oogen, een mooie glimlach verhelderde zijn ge
laat.
„Elisabeth, o, wat ben ik gelukkig je zoo te
hooren spreken. Ik wist het wel, dat je niet lang
weerstand zou kunnen bieden. Ik ben juist
vanmiddag gekomen in de hoop, dat ik je alleen
zou treffen, want ik wilde je spreken over dat
bezoek."
Ik kon mij niet weerhouden te glimlachen.
„Zoo, dus je wist wel, dat ik niet aldoor weer'
stand zou bieden!"
Hij werd rood en stotterde: „Ik geloof, dat ik
je leer kennen, dank aan mevrouw Mayran..
zij heeft mij gezegd
Hij hield op te spreken; ik was op den divan
gaan zitten en verborg mijn gezicht in mijn
handen. Heel zachtjes zei ik: „Zij heeft je ge
zegd
„Dat, als je begint te spotten, een beetje
boosaardig, dan is het omdat je ontroerd bent en
dan kon men probeeren om met je te praten...
Ik ga het probeeren, Elisabeth.... Je moeder
heeft je geschreven, zij kan niet gelooven, dat
haar brief verloren is geraakt. lederen dag
wacht zij op je antwoord. Zij is uit Parijs ver
trokken om Jean-Pierre te ontrukken aan de
omgeving, die voor hem zoo noodlottig was.
Slechts vrienden hebben hem meegesleept, God
weet waartoe. Zij leeft heel eenvoudig, want zij
wil haar zoon noodzaken te werken om voor hen
beiden het brood te verdienen; zij weigert ook
al het geld, dat je vader haar toezendt. Zij
denkt, dat als haar zoon in een arm gezin ge
boren was, hij niet zou zijn geworden, wat
hij is. Zij woont in een heel bescheiden huisje
met een eenvoudig kind om het werk te doen.
Tot nu toe schijnt dat nieuwe leven, ook de
wroeging over het verleden, Jean-Pierre veran
derd te hebben. Hij werkt, hij speelt niet meer,
hij drinkt niet en vlucht alle verleiding. Je
moeder denkt, dat hij gered is. Dat helpt haar
om haar verdriet te verdragen, want zij heeft
zeer veel verdriet. Zij is twee keer moeder en
het afwezige kind schijnt altijd het dierbaarste
te zijn."
„Hoe schikt zij zich in die verandering van
leven?'
„Ik vond, dat zij vermagerd is en verbleekt
en bij de slapen leken heur haren bijna wit.
Het is niet meer die schoone mevrouw Mayran,
het is een arme moeder, die, evenals de mijne,
veel geleden heeft."
Die woorden brachten mij tot het uiterste
„O, nooit zal ik hem vergeven, hij is een
schurk
„Ik spreek niet over Jean-Pierre, Elisabeth,
alleen over haar. Denk aan alles, wat zij hier
achter gelaten heeft, het verleden, het tegen
woordige, dat van haar een vrouw maakte, ge
lukkig als -weinigen. Denk aan de liefde, die je
vader en moeder vereenigde en herinner je dan,
wat je zoo even zei: „je was het te zeer beminde
popje van een mooie en schoone dame. Geef je
je rekening van de grootte van haar offer?"
„Men offert zich niet voor een onwaardige."
„Het is haar zoon en zij meende, dat hij ver
loren ging. Heb je nagedacht, waartoe hij zou
kunnen komen? Mevrouw Mayran schijnt
haar man, die haar aanbidt, haar dochter, die
haar bemint, te hebben verlaten voor een
schuldige, maar voor alles heeft zij den onbe-
vlekten naam van je vader willen redden, dien
Jean-Pierre ging onteeren. Je veroordeelt haar,
Elisabeth, maar ik bewonder haar."
„Neen, neen.... ik begrijp je nietl"
Claude, die anders zoo schroomvallig was,
werd toornig. „Je zult mij begrijpenElisa
beth, denk er aan, dat in een armelijke woning,
ver van alles, wat zij bemind heeft, een vrouw
bijna de armoede heeft willen aanvaarden om
te probeeren een wezen te hervormen, dat door
den rijkdom, de ijdelheid, de luiheid was ten
onder gebracht. Voor haar, hoewel zij onver
moeid werkzaam is, duren de dagen zoo lang
en er zijn oogenblikken de besten kennen
die dat haar moed bezwijkt. Je zult denken,
dat een brief voor haar, die hem schrijft, weinig
te beteekenen heeft, maar die zal in het huis,
waar meer geweend wordt, dan gelachen, een
bevrediging, een rust brengen. Als je moeder
voelt, dat zij door haar dochter begrepen wordt,
zal zij minder lijden en dan zal zij hopen. Het
is zoo treurig, Elisabeth, om zonder hoop te
leven. Als Jean-Pierre zijn schuld heeft geboet,
moet jij het zijn, die aan je vader vraagt hem
te vergeven."
Ik kon een gebaar niet weerhouden, maar hij
lette er niet op en ging voort, zónder mij ge
legenheid te geven iets te zeggen: „Zeg niets,
antwoord mij niet, maar denk er eenvoudig aan,
dat je misschien eens haar zult kunnen terug
voeren naar het tehuis, dat zij moest verlaten.
En dan, denk aan het huisje, aan haar, die
iedereri dag achter het gordijn de komst van
den brievenbesteller afwacht, die postbode, die
nooit voor haar deur blijft staan. Denk slechts
aan haar, aan haar alleen, Liesje, mijn lieve
Lies, ik smeek je er om."
(Wordt vervolgd.)