DE TRIOMF VAN MENTANA U zoekt een Jeugdige teint? d victoria <Kdwb&aal mm dm dag De avonturen van Prof je en Struis je jlES, LIESBETH, ELISABETH ZATERDAG 6 NOVEMBER 1937 1867 - 3 November - 1937 U vindt die in Castella! Castella is geen ge wone zeep... doch een schoonheidszeepZij bevat kostbare olijfolie, die-Uw huid soepel en jeugdig houdt! CASmiA U-tr*i Een geboren schrijfster! Den 14den Juli 1866 schreef Pieter Jans- zoon Jong uit Lutjebroek aan zijn moe der, broers en zusters het volgende: „Hier wordt veel gesproken van oorlog tus schen Oostenrijk en Pruisen, en dat Frankrijk daar ook in gemoeid wordt. Hoe het is, weet ik niet, maar wij hebben bevel gekregen om ons gereed te maken om, zoodra wij worden Beroepen, oogenblikkelijk op te kunnen rukken. Tot dat doel staan onze ransels klaar met de jas erop en onze karabijnen zijn geladen. Men is bang voor revolutie in Rome, maar als ze durven beginnen, wat zullen we ze dan raken! De roovers hebben we allemaal weggejaagd, ten minste we hooren of zien er geen een meer en we zullen dat volk ook wel spoedig wat op ruimen Nu we zullen wel slen, wat God geeft, ihaar als het zoo is, als hier gezegd wordt, dan zullen we binnen twee maanden wel meer we ien dan nu; dan zal het misschien wel beslist zijn, dan hebben wij het wel gewonnen. Ver liezen willen wij het ten minste niet. Als wij het Verliezen, dan geloof ik niet, dat er nog veel Zouaven zullen zijn. Ik geloof ook niet, dat er Zouaven zullen zijn, die achteruit zullen trek ken. Dus dan moeten wij het winnen of alle maal verslagen worden. Nu, wij zullen het maar ih Gods heiligen Wil laten berusten." Zoolang de Franschen nog in Rome waren «ad Garibaldi zich noodgedwongen kalm te «ouden. De twee jaren waarvoor de Zouaven zich verbonden hadden, verliepen toen ook Srootendeels in een nuchteren kazernedienst, Zoo .nu en dan afgewisseld met het opjagen van roovers ergens in het rotsige heuvelland van St. Petrus' erfgoed. Krijgsroem was er echter Uiet mee te behalen: het patrouilleeren in de bergen leek meer op het vangen van ratten. Tegen het eind van 1866 riep Napoleon de Frjuische troepen terug en liet hij den H. Va der aan zichzelf over, of eigenlijk: hij leverde «em over aan de willekeur van Garibaldi, die *el even voor Victor Emmanuel de kastanjes Uit het vuur zou halen. Den 13den Dec. 1866 schreef Pieter Jong naar "Uis dat de Franschen Rome hadden verlaten en de Zouaven met volle muziek de stad waren binnengerukt en de wacht bij het Vaticaan «adden betrokken. De H. Vader reed op het St. Pietersplein langs zijn soldaten, allen zege lend. „O, dat was zoo treffend schdon", schreef Pieter. „Den 29sten Juni", schreef hij op 1 Juli J-867, „hebben we hier de feesten gehad van de heiligverklaring van de Martelaren van Gor- cum." Goed drie maanden later zou hij met felen van zijn makkers bij hen zijn! Albano Voor het echter zoover kwam, kreeg het corps Qer pauselijke Zouaven een ongevraagde ge degenheid nog eens altijd te bewijzen, dat het geen samenraapsel was van dolle avonturiers, maar dat het bestond uit jongelui, die met een edelen ernst een heilige zaak voorstonden, tot den dood toe. „Drie weken geleden", schreef Pieter Jong uit Rome op 25 Aug. „is hier een compagnie Zouaven uit Rome vertrokken naar Albano en Nelletri. Daar was de cholera erg Uitgebroken. De burgers liepen de huizen uit eh lieten de dooden liggen. Dus dat was een hare boel. Toen moesten de zouaven ze gaan begraven. Toen ze daar kwamen lagen er men schen, die al vijf, zes dagen dood waren. 'tWas dus geen kleinigheid om zulke lijken op te ne- Doe mee aan de Castella-prgsvraag voor 'n gratis reis Zwitserland. - Deze week was winnares: Mevr. G- G. de Braconier, Alex. Hegiussfraat 26, Deventer. men en naar het graf te dragen. In één dag hebben ze er tachtig begraven. De oversten droegen zoo goed mee als de anderen. Drie van de Zouaven zijn er aan overleden en vier liggen er nog in het hospitaal. Ruim dertig hebben er een gouden medalje verdiend en de oversten hebben ieder een kruisje gekregen. De kranten hier in Rome schrijven er veel over. Ze zeggen, dat ze nu kunnen zien, waarvoor de Zouaven gekomen zijn, namelijk niet voor zichzelf, en dat ze niet bang zijn voor den dood, maar hun leven opofferen voor menschen, die hun totaal vreemd zijn. Nu, wij staan ook klaar om te ver trekken." Bij deze groep vrijwillige ziekenverplegers was ook Dremus van Sassenheim, die in het massagraf afdaalde om de lijken naast elkan der te leggen. Hij verliet deze verschrikkelijke plek pas, nadat Markies de Grésimont, een Belg, het hem nadrukkelijk bevolen had. De Zouaven, die hierbij het leven lieten, waren uit onze streken afkomstig. Intusschen, terwijl de regeering van Victor Emmanuel den schijn aannam, niets kwaads tegen den Paus van zins te zijn, stookte zij de woelingen der geheime comité's aan en hielp zij Garibaldi een leger bijeen te krijgen om in het najaar op Rome los te gaan. Wel waren van het pauselijk koninkrijk, dat eens zoo groot was als ons land, reeds de Mar ken en Umbrië in handen der Italiaansche na tionalisten, maar het pauselijk legertje was toch nog te klein dan dat men de grenzen van St. Petrus' erfgoed rond Rome effectief kon bezetten; men moest er zich toe bepalen de be dreigde punten in het oog te houden en de Garibaldisten terug te werpen om zoo hun op- marsch naar Rome te verijdelen. Intusschen had Napoleon, hiertoe gedwongen mede door de openbare meening, weer een legercorps naar Rome gezonden, ter versterking van het pauselijk legertje. Van al de gevechten, die in dezen veldtocht geleverd werden, herinneren wij hier slechts aan de worsteling voor de poort van Monte Li bretti op 17 Oct. en den stormloop op de heu vels van Mentana op 3 Nov.; het eerste wapen feit straalt door de glorie van Pieter Jong, het mannen vallen met ingeslagen koppen rond hem neer. Dan is echter ook deze reus aan het eind van zijn krachten: vijf uur gemarcheerd, den heu vel opgevochten en veertien man in een paar oogenblikken doodgeslagen. Nog is hij geheel ongedeerd, maar hij kan niet meer; hij laat zijn karabijn zakken, maakt een kruis en wordt afgemaakt door de Garibaldisten. Het begon reeds donker te worden en de Zouaven staakten den strijd, 's Aanderen daags kwam de afdeeling uit Palombara opdagen, maar zij behoefde slechts de dooden te begra ven; 's nachts hadden de vele Garibaldisten met stille trom de stad verlaten Al deze gevechten waren echter slechts een voorbereiding op den beslissenden slag, welke op 3 Nov. 1867 te Mentana geleverd werd. Mentana Garibaldi had zich verschanst te Mentana en Monte Rotondo, noord- en zuidwaarts ge dekt door golvend en uiterst moeilijk te ge naken terrein. Hij had rond 15000 man bij Mentana onder zijn bevelen en wachtte hier zijn kans af om op Rome los te gaan. Generaal Kanzier, die de pauselijke troepen commandeerde, had slechts een goede 3000 man onder zijn directe bevelen, een 1500 uit den pauselijken staat zelf en een 1800 zouaven, waaronder 963 Hollanders. 2000 Franschen trokken mee op onder generaal de Failly, maar zij golden als reserve en mochten slechts in geval van nood te hulp worden geroepen. Zondagmorgen 3 Nov. trekt hij in den vroegen morgen Rome uit. Rond 12 uur staan zij voor de heuvelen van Mentana. Daverend juichen de troepen. Kepi's en geweren zwaaien ze boven hun hoofden, de vaandeldragers zwenken met de witgele pause lijke kleuren. Moorddadig geweervuur van alle kanten. Tusschen kreupelhout en struiken, langs heuveltjes en in de wijnbergen ontstaat een razend gevecht, even verwoed als te Monte Libretti. De roodhemden worden opgejaagd, de zouaven winnen terrein, de aanval wordt een stormloop en de vijand vlucht ijlings naar een open terrein, dat geducht versterkt is. Even aarzelen de pauselijken. De Charette rent te paard zijn Zouaven vooruit, recht op de duizen den Garibaldisten in. De Zouaven volgen en veroveren het plateau, de vijand wijkt uit naar de bosschen en wijnbergen. Kanzier laat zijn mannen zich eerst weer verzamelen en wijst b* v. -w V i >4&-> s l»OHI»HKIIT Zeventig jaar geleden onderscheidden zich de Pauselijke Zouaven in den slag bij Mentana, waarbij de troepen van Garribaldi vernietigend werden geslagen ondanks hun groote overmacht dan op de wijnbergen op de steile hellingen. De Charette's paard wordt onder hem dood geschoten, maar de Vigna Santucci wordt stormenderhand genomen; een der vele be roemde wapenfeiten en heldendaden van dien dag. Kanzier bevindt zich reeds in de villa, van waaruit Garibaldi het gevecht heeft geleid, de roodhemd zelf zit nu in het kasteel Van Men tana. De stad wordt beschoten. Een omtrek kende beweging der Garibaldisten heeft geen succes; de Franschen dekken de flanken van het pauselijk leger en hun nieuwe chassepot- geweren dragen verder dan die der roodhem den. Schrik en verwarring en dood en vernie ling jagen de Fransche geweren onder de rijen der Garibaldisten; zij werpen de wapens weg en vluchten; botsen echter op een troep zouaven en geven zich over. Garibaldi is met zijn twee zoons reeds uit Mentana gevlucht; de zouaven dringen naar binnen en pogen den vijand ook uit de stad te jagen. De invallende duisternis maakt echter een einde aan het gevecht in de straten. 's Morgens vroeg reeds neschen de verdedi gers van Mentana een parlementaire vlag: zij vroegen vrijen aftocht met wapenen en bagage. Ten slotte stond Kanzier hun toe met achter lating hunner wapenen te vertrekken; een Fransch escorte zou hen tot de grens begelei den. Trotsch op hun overwinning heschen de pauselijken den standaard van den H. Vader op den toren van het kasteel. Woensdag 6 Nov. trokken de zegevierende troepen Rome binnen. Toen, aldus de Osservatore Romano, de eerste afdeeling van onze beminde, heldhaftige zouaven zich lang zaam een weg baande door de opeengepakte menschenmassa, toen steeg 'n eindelooze storm van gejubel uit de menigte op en plantte zich voort langs den geheelen weg, welken de troe pen volgden, een regen van bloemen daalde Toen ik nog redacteur van „De Vrouw" was, kreeg ik op zekeren dag een aangeteeken- den brief aan mij persoonlijk. Ik maak te hem open, niet zonder een zekere nieuwsgie righeid, en las het volgende: „Hooggeachte Heer, Ik weet eigenlijk zelf niet, waarom ik juist aan schrijf. Misschien is het alleen uw voor naam (Hans), die me aantrekt. Ik heb een gevoel, dat ik aan iemand, die zoo'n voornaam heeft, en dan tegelijk schrijver is, alles kan zeggen. Wellicht zult u denken, dat ik in mijn gees telijke vermogens gekrenkt ben. Dat zou ik óók denken als ik in uw plaats was. Maar dan zou u zich toch vergissen. Leest u éérst maar eens verder. Ik ben een heel eenvoudig meisje, zonder fantasie, en zonder grillige bevliegingen. Ik heb b.v. nooit gedroomd, dat ik met een ouden millionnair zal trouwen, of dat ik eenmaal een filmster of een tenniskampioen zal worden. Ik ben van eenvoudige familie. Mijn broer is gaan varen, heeft het tot officier gebracht en is toen totaal verdwenen. Mijn vader was toen al dood en mijn moeder stierf kort daarop aan een gebroken hart. Ik bleef alleen over. Ik was achttien jaar en in het bezit van een diploma, waarvan ik een zoo goed mogelijk gebruik trachtte te maken, om aan werk te komen. Wellicht is het overbodig, u te zeggen, dat diploma's nergens goed voor zijn tenminste, waar het een meisje betreft. Mijn eerste patroon keek er nauwelijks naar, maar.des te meer naar mij. Toen vroeg hij, hoe veel woorden ik in een minuut op kon nemen. Ik trachtte hem duidelijk te maken, dat mijn bedrevenheid beperkt was, daar ik nog nooit eerder in betrekking was geweest. Hij ant woordde, dat mijn bescheidenheid hem aan stond en ik werd aangenomen. De eerstvol gende week had ik voortdurend de gedachte, dat ik wegens onvoldoende prestaties ontslagen zou worden. Instede daarvan bewees mijn pa troon mij allerlei ongewenschte attenties en de volgende week keerde ik niet terug. Waarom ik u al die overbekende dingen schrijf? Alleen om u duidelijk te maken, hoe ik, om vrijwel dezelfde redenen, een dozijn ande re betrekkingen heb moeten laten schieten. Ik was wanhopig. Eindelijk zag ik op zekeren dag een advertentie in de courant: er werd een jonge cassière gevraagd, van net voorkomen en tegen een kleine borgstorting. Geld voor de borgstorting had ik niet; maar als het om een klein bedrag ging, kon ik het beetje sieraden en meubeltjes verkoopen, dat mijn moeder mij had nagelaten. Ik presenteerde me, zonder al te veel hoop. Toevalligerwijze was de eigenaar van den bar, die een cassière zocht, een vrouw. Aangaande de borgstorting werden wij het spoedig eens, ik verschafte mij het bedrag op de bovenaangeduide wijze, en ik kreeg de be trekking. De eigenares zat uit zuinigheid 's mor gens zelf aan de kas, en van 's middags vier uur tot 's avonds acht. Ik zat er van twaalf tot vier, en van 8 tot sluiting. De bar was ietwat ouderwetsch, maar altijd druk bezocht. In het eerst kwam ik eiken avond oververmoeid naar huis als gevolg van mijn voortdurenden angst neder van de vensters en balkons op de hoof den der soldaten en de kreten: „Leven de pauselijke Zouaven, Viva i Zuavi", door duizen den aangeheven, door duizenden herhaald, werden als een echo door den geheelen omtrek weerkaatst Ondanks hun overwinning van Mentana heb ben de Zouaven den val van het pauselijk ko ninkrijk niet kunnen verhinderen, maar eeuwig blijft hun roem: hun grootsche liefde voor den Paus, den stedehouder Christi. tweede schittert door de onverschrokkenheid der Zouaven, die zooveel tot de overwinning bijdroegen. Monte Libretti Zondag 13 Oct. kreeg een groep van ruim 100 zouaven te Monte Rotondo eerst schriftelijk en dan mondeling van luitenant-kolonel de Cha rette bevel Monte Libretti te bezetten, voor de Garibaldisten zich er konden verschansen, of anders ze er uit te jagen. Uit Palombara zou eveneens een afdeeling oprukken. 86 zouaven trekken naar Monte Libretti en vinden het stadje op de rots bezet door de roodhemden. Die van Palombara zijn er nog wel niet, maar kunnen elk oogenblik komen en het is al over vijven.... dus vooruit. Springend van het eene rotsblok naar het andere, zich verschuilend achter struiken en boomen jagen de Zouaven de voorposten voor zich uit, naar boven toe. De onderluitenant gaat met een groep rechtsaf een zijwegje in naar de huizen voor de poort, de rest gaat met den luitenant rechtdoor naar boven toe. 1200 Garibaldisten zitten in het stadje; dicht bij de poort wordt het handjevol Zouaven overvallen door een roode lawine. Tijd om te laden is er niet meer, de bajonet moet erop en het wordt een verwoed gevecht van man tegen man. Pie ter Jong rent voor zijn makkers uit en komt te midden van een kluwen roodhemden te rechtRuimte voor de bajonet is er niet meer; hij rukt ze er af, grijpt zijn karabijn bij den loop en zwaait ze rond als eens Samson de kinnebak van een ezel. Pieter Jong was een boom van een kerel en sterk als een paard. Zijn reuzenlichaam veert mee met het maaien van zijn karabijn. Vlie gensvlug moet hij meppen en beuken om zich de bajonetten der rooden van het lijf te hou den. Veertien maal slaat hij raak, veertien Toen Struisje terugkwam, was hij ver baasd zijn ei niet meer te vinden, maar hij begreep al dadelijk wat er gebeurd was. Hij holde naar de tent en zag juist hoe Profje het leege, lichte ei voorzichtig tusschen watten in een van de koffers legde, bij de rest van de verzameling. Profje had bij de nadering van Struisje graag weg willen loopen, zoo boos keek deze, maar dat kon niet meer. Profje dook bang in elkaar en zei gauw: Ik 'zal het je terug geven Struisje, heusch je krijgt het terug. Als we weer thuis zijn krijg je een nieuw, ik zal in elke winkel er naar zoeken en anders krijg je twintig kippeneieren er voor in de plaats. Maar Struisje lachte verachtelijk. Bah, zei hij, een leeg ei zeker. Kan daar een klein struisvogeltje uitkomen? Of uit een kippenei? En hij draaide zich om en ging er van door. Met groote stappen liep hij de richting uit van de struisenkolonie. Profje riep: Blijf, blijf toch Struisje, ik zal het nooit meer doen en je krijgt iets moois van mij, heusch. Maar Struisje dacht er niet aan terug te komen, en Profje kon hem niet inhalen. dat ik me vergissen zou in 't geld-teruggeven, en van de afmatting, dat ik voor iedereen een glimlach moest hebben. Toen begon ik eraan te wennen, en vanuit mijn hokje eens om me heen te kijken. Tot op zekere hoogte was de zaak amusant. Niemand heeft zich wellicht ooit een goed begrip gevormd van dit wezen half machine, half mensch dat cassière heet. Geld terug geven, en glimlachjes uitdeelen. De glimlach, vergezeld van een „dank u, meneer!" is regel; maar dat is, wel te verstaan, ook het minste dat van een cassière in een bar verwacht wordt tegenover de klanten. Als dezen spraakzaam of vriendelijk zijn, moet men op hun kletspraat jes ook antwoord geven, en hen nooit laten vertrekken met het idee, dat ze gruwelijk ver velend zijn of erger. Gedurende mijn dagelijkschen diensttijd had ik een gemiddelde kas van 200 gulden. Ik moest dus ongeveer duizend glimlachjes per dag uit deelen. Op het laatst kon ik niet meer in den spiegel kijken, om tegen mezelf te lachen (zoo als ik vroeger graag deed), omdat het lachen me pijn deed. Maar wat het "j; ergste is, mijn heer, dat is de kijk dien ik op de menschen ge kregen he'a, ge- durende de drie jaren, die ik daar gebleven ben. Ik heb donker haar, een blanke tint, bruine oogen, witte tanden, een rechten neus, een hoog voorhoofd, en ik heet Louise. Alle klan ten begonnen op te merken, dat ik op Dolores del Rio leek, en zeiden me dat ook. Ik geloof er niets van, maar omdat ik het aldoor opnieuw moest aanhooren, begon ik onwillekeurig die be roemdheid na te doen, en had er op het laatst schik in! Ik lachte erom met de twee bedien des, twee brave jongens overigens, en de twee eenige mannen, die me niet met flauwe praat jes lastig vielen; wat de anderen betreft de klanten dus hoe minder ik ervan zeg; hoe beter het is. Een was er, die zich weer een beetje anders voor mij interesseerde. Hij was altijd vriendelijk, veroorloofde zich nooit een ongepaste opmerking, informeerde bezorgd, of ik niet moe was; en als de zon scheen, beklaag de hij mij, dat ik in mijn hokje moest blijven zitten, en wanneer het regende, troostte hij mij, dat ik hierbinnen toch maar het beste zat! Werkelijk een héél sympathiek jongmensch. Al leen, de onvermijdelijke valsche gulden, dien ik sinds eenigen tijd iederen avond in de kas vond, kwam ongetwijfeld van hem! Geleidelijk werd ik, onder al de klanten, die langs me kwamen, vertrouwd met die, welke geregeld één of twee keer per dag kwamen. Ik wist, hoe ze heetten, wat ze deden, of ze ge trouwd of vrijgezel waren, of ze wonnen of ver loren bij het spel en nog verscheidene andere bijzonderheden. Daargelaten de walging, die ze me allemaal inboezemden, moest ik me toch onwillekeurig voor hen interesseeren. Wat had ik anders kunnen doen, gedurende al die doo- delijke uren? En dat is de reden, waarom ik u heden schrijf. Thans ben ik geen cassière meer, in den bar, en ook niet jong meer. Mijn borgstorting bestaat óók niet meer, zooals zoovéél kostbare dingen niet meer bestaan, die ik in me had, en die de menschen me hebben ontnomen. Ik weet niet, of ik dat alles moet betreuren. De eigena res van dien bar was ééns óók cassière. Ook ik had misschien eigenares van een bar kunnen worden, net als zij; maar het komt me voor, dat als ik dat gedaan had ik al datgene, wat ik aan kostbaars verloren heb, nooit had kunnen terugvinden; en aan dat verlorene heb ik méér behoefte dan aan brood. Thans denkt u zéker niet meer, dat er iets aan mijn verstandelijke vermogens ontbreekt^ maar zult u mij voor romantisch houden. Ook dat is niet juist. Maar wat wilt u? Buiten schijnt vandaag de zon, en mij lijkt het daaren tegen, alsof het regent. Ik kan niet leven zonder de dingen, die ik in dien bar verloren heb: het geloof in al wat mooi en goed is, het ver trouwen, dat niet alle menschen lijken op de klanten in dien barMaar onderwijl ik wacht, tot ik dat alles terugvind, moet ik leven moet ik wat doen, om te kunnen eten, en ik heb ge dacht aan u. Misschien is het een idee van niets: maar als ik u eens al de geschiedenissen vertelde, die ik van de klanten uit den bar heb opgevangen? Ik weet, dat gij, schrijvers, zoo iets juist zoekt en hoevéél zou ik u niet kunnen vertellen! Bevalt u mijn voorstel? of is het dwaasheid? Als ik daar zeker van was, geloof me, dan zou ik het niet vragen. Maar ik weet niet goed meer te onderscheiden. Ik ben sinds twee maan den zonder werk. Werk als dat, wat ik gehad heb, zou ik niet meer kunnen doen. Eten is noodzakelijk maar het is niet alles, wat men noodig heeft, om te leven, en u weet nu, wat mij ontbreekt De brief van Louise eindigde met een paar zinnen, die ik kortheidshalve over sla. Nauwelijks had ik den brief gelezen, of ik snelde naar de directie. De directeur was iemand, die er zich op beroemde, dat hij schrijverstalenten kon ruiken. Allemachtig! riep hij uit, toen hij den brief gelezen had. Dat is een geboren schrijfster! Stel u direct in verbinding met haar, en zeg haar, dat ze ons wat van haar indrukken stuurt. Daar maken we wat van! Ik deed, zooals mij gezegd werd. Maar het spijt me voor u. Louise is niet die schrijfster geworden, die de directeur dacht, maar wat beters: de allerbeste der echtgenooten. Maar dat moest ik u eigenlijk niet zeggen, omdat het de mijne betreft. F *7^O bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Ih *7bij een ongeval met p verlies van beide armen, beide boenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL A "C A Oi$f\AT ATC? 'O °P dit bIad zijn inëevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen M l .1 .JP. /Aftl Jjl, ff I nJ 1Jq, jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij verlies van een hand, een voet of een oog. het Fransch vertaald door Christine Kamp 25 "Wat stond daar in?" „Mevrouw Mayran is ongesteld. Hij- dringt er °P aan, dat je bij haar komt." antwoordde niet en mijn houding was seker ontrustbarend, want hij voegde er aan toe: "Elisabeth, je gaat er toch heen?" „Dat hangt er van af. Zou Jean-Pierre niet dat telegram verzonden hebben als voorwendsel °m een verhouding, die hem pijnlijk was, te «°en eindigen? Het is verschrikkelijk, maar ik Mantrouw mijn broer en alles, wat van hem °mt, lijkt mij onoprecht." ■Wat komt er dat op aan?" riep Claude uit. "Als hij je bedrogen heeft, kun je terugkomen, maar voor alles moet je je er van verzekeren, «oe de toestand van je moeder is. Ik heb je gezegd, dat ik haar zoo veranderd vond.' •Wil je mij een lesje geven?" "Je kunt het opnemen zooals je wilt." Dat maakte een einde aan ons gesprek. Woedend ging ik naar de deur en op het oogen- '!k, dat ik die wilde openen, zei een droevige, meekende stem: „Elisabeth, je gaat toch, niet waar?" Zonder mij om te keeren, daar ik niet de houding wilde aannemen van toe te geven, ant woordde ik: ,Hatuurlijk. Maar als je je mede plichtig hebt gemaakt aan een leugen, vrees ik, dat ik het je nooit zal kunnen vergeven." Ik ging heen, want ik wilde dit gesprek niet vervolgen. Aan het diner, nadat papa zijn secretaris ge sproken had, zei hü mij, dat als ik verlangde naar Rouaan te gaan, de auto voor mij disponi bel was en dat Claude mij zou vergezellen. En ik vertrok met Claude, dien weerspannigen verloofde, door mijn ouders afgewezen. Ik ben vertrokken, omdat die meneer, die geen eigen wil schijnt te hebben, toch de anderen laat doen, wat hjj wil. Zou ik bij toeval een meester gekozen hebben?" Ik ben in het kleine huis, ik zit te schrijven in de eetkamer, terwijl mama rust. Tien dagen is het geleden, dat de dokters, de verpleegster en ik streden tegen den dood, die haar wilde wegrukken. Dit is de eerste avond, dat wij de hoop mogen koesteren, dat zij voor ons gespaard zal blijven. Wat een verlichting! O, die reis, die ik maakte met Claude, die reis, waarbij wij er geen vermoeden van hadden, wat wij hier zouden vinden! Onderweg hield ik niet op dien armen vriend te plagen; samen ingesloten in die bewegelijke doos, werd hij mijn slachtoffer, want ik wilde hem duur laten be talen, dat ik zijn wil had moeten doen. Ik meende, dat het bezoek, dat ik ging brengen, onnoodig was. De aankomst! O, dadelijk heb ik het drama geraden! In dezelfde kamer, waar ik zit te schrijven, zat Jean-Pierre voor de tafel, zijn hoofd lag op zijn gebogen armen. Dat hoofd, nooit zal ik het vergeten! Zijn haren lagen vuil en onordelijk over zijn voorhoofd, zijn groote en gezwollen oogen schenen niets te zien en zijn gezicht was bleek als een doode. Ik kwam binnen, Claude volgde mfj en zonder te wachten, dat Jean-Pierre iets zou zeggen, riep ik uit: „Mama?" Hij wees naar een dichte deur en zei: „Zij is daar, zij zijn bij haar." Ik vloog naar de deur en opende ze. Mama was daar, maar in welken toestand! Op een smal, ijzeren bed lag zij, maar zoo ver anderd, dat ik begreep, dat een zware ziekte haar had overvallen. Een dokter, een verpleeg ster stonden aan het hoofdeind en keken met ernstige gezichten naar haar. Ik stelde mij voor: „Ik ben haar dochter. Wat scheelt haar?" Toen vertelde mij de dokter op zachten toon, wat er gebeurd was. Mama had een revolver willen schoonmakenzonder dat zij het wist, was die geladen en het schot was afgegaan. Een kogel was in haar borst gedrongen en had de long geraakt. Vandaar bloedspuwingen, die zich telkens herhaalden. Kalmte, rust en goede ver pleging konden wonderen verrichten. Eerst na eenige dagen zou hij meer kunnen zeggen. De verpleegster had zijn aanwijzingen ontvangen en hij zou terugkomen met een collega uit Parijs, dien zij in consultatie had geroepen. De dokter ging heen en ik bleef voor mama staan. Ik had het begrepen, zij ging sterven, zij had zelfs niet meer de kracht de oogen te openen om zich rekenschap er van te geven, cat haar dochter bij haar was. Dat ongeluk met die revolver, daar geloofde ik niet aan. Mama had nooit een wapen willen aanraken. Jean-Pierre wist de waarheid, hij moet het mij zeggen. Mijn wanhoop, die toch bedaard bleef, wilde voor alles een vonnis vel len. Ik begreep op dat oogenblik, dat het ver langen om zich te wreken zich kan meester maken van iemand, die door de smart is over meesterd. Ik verliet de kamer zonder zelfs mama te omhelzen, zoozeer vreesde ik haar op te winden en ik ging terug naar de eetkamer. Claude scheen den dokter uitgeleide te doen, want Jean-Pierre was alleen in de houding, waarin ik hem te voren gevonden had. Ik naderde hem en hem heftig door elkaar schuddend, zei ik met een stem, die niet eens beefde: „Zeg mij de waarheid, want ik geloof geen woord van hetgeen de dokter gezegd heeft. Dat is 'n ondergestoken kaart om iemand te redden! Wie is het?" Hét bleeke gezicht richtte zioh op, de roode, gezwollen oogen keken mij aan. „Ik wilde alles zeggen, maar zij deed mij beloven te zwijgen." „Je hebt beloofd voor de anderen, niet voor mij. Je hebt mij mama ontnomen, je hebt haar gedood, ik wil weten, hoe." Een kreet van afschuw antwoorde mij: „O, ik deed het niet! Hoe kun je zoo iets denken!" Tranen vloeiden uit zijn roode oogen, tranen, die hij niet eens afwischte. Hij kon schreien, ik niet, ik voelde slechts verontwaardiging. Toen deed hij mij de bekentenis: „In het begin, toen wij hier waren, ging alles goed, ik was verstandig.... Mama had alles ver laten, om bij mij te zijn, ik begreep haar offer en ik wilde probeeren.o, ik zweer je, dat ik mij goed wilde gedragen. Maar wij waren niet gelukkig, het verleden stond tusschen ons, jij, papade avonden duurden zoo lang. Toen ben ik weer begonnen zooals in Parijs om uit te gaan. Ik meende, dat hier geen slechte mak kers mij zouden meesleepen.... maar zij hebben mij toch meegesleept.... Sedert een maand is mama, ik schaam mij het te zeggen.... mij komen zoeken, waar ik was. Als ik haar zag komen, liep ik haar tegemoet en ging met haar naar huis. Maar den volgenden avond, als ik terugkwam uit de fabriek, ging ik ondanks mijzelf de kameraden opzoeken, die mij wachtten. Toen was er een jarig, wij dronken meer dan goed voor ons was. De kroeg ging sluiten en wij gingen heen. Op straat om een nietige reden kregen wij ruzie, op de scheld woorden volgden slagen. Toen greep een van ons, die meer dan de anderen gedronken had, zijn revolver enalleen uit baldadigheid schoot hijEen gil klonk achter ons en ik vond mama ineengezakt tegen den muur van het caféIk weet het niet meer Ik herinner mij, dat ik haar naar hier heb gedragen, de anderen waren op de vlucht ge slagenEr is een dokter gekomen, zij heeft het ongeluk op haar manier verteld en heeft mij bevolen te zwijgen. Daar, nu weet je alles....' Onbeweeglijk keek ik dien dronkaard aan; al had zijn hand niet het moorddadig schot gelost, een ander had het om wille van hem gedaan, hü was medeplichtig. Ik voelde voor hem op dat oogenblik een vreeselijken haat en onmeedoogend zei ik met schorre stem: „Ga heen, je hebt het recht niet hier te blijven. Je hebt haar genoeg doen lüden. Zij gaat sterven, bespaar haar in haar laatste oogenblikken je Apachen-gezicht te zien. Ga weg!" Jean-Pierre stond op en langzaam wendde hü zich naar de deur. Claude, dien ik niet had zien binnenkomen, stond daar. Hü legde de hand op den schouder van mijn broer, dan keek hü mij aan. Op die stomme bede antwoordde ik met de woorden: „Doe de deur voor hem open en als hü nog te dronken is om te loopen, breng hem naar buiten." Ik wendde mij driftig om en ging weer naar de kamer van mün moeder. Welke verschrikkelijke uren heb ik daar door gebracht! Vader kwam eu zijn smart was als de müne stom en hevig. Toen hü binnenkwam, gingen zijn oogen overal rond, hij zocht den schuldige. Ik vraag mij af, bü welk drama ik tegenwoordig zou zijn geweest, als hü hem ge vonden had. Wij hebben ontzettende nachten doorgebracht, wij zaten te rillen van angst, dat wü op die bleeke lippen weer dat bloedige schuim zouden zien verschünen, voorbode van een crisis, die de zieke zou wegrukken. Wij spraken niet, maar onze oogen begrepen elkaar en als de dageraad aanbrak, keken wü elkaar met vreesachtige blüdschap aan. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 13