DE TRIOMF VAN MENTANA
U zoekt
een Jeugdige
teint?
d
victoria
<Kdwb&aal mm dm dag
De avonturen van Prof je en Struis je
jlES, LIESBETH,
ELISABETH
ZATERDAG 6 NOVEMBER 1937
1867 - 3 November - 1937
U vindt die in Castella!
Castella is geen ge
wone zeep... doch een
schoonheidszeepZij
bevat kostbare olijfolie,
die-Uw huid soepel en
jeugdig houdt!
CASmiA
U-tr*i
Een geboren
schrijfster!
Den 14den Juli 1866 schreef Pieter Jans-
zoon Jong uit Lutjebroek aan zijn moe
der, broers en zusters het volgende:
„Hier wordt veel gesproken van oorlog tus
schen Oostenrijk en Pruisen, en dat Frankrijk
daar ook in gemoeid wordt. Hoe het is, weet
ik niet, maar wij hebben bevel gekregen om
ons gereed te maken om, zoodra wij worden
Beroepen, oogenblikkelijk op te kunnen rukken.
Tot dat doel staan onze ransels klaar met de
jas erop en onze karabijnen zijn geladen. Men
is bang voor revolutie in Rome, maar als ze
durven beginnen, wat zullen we ze dan raken!
De roovers hebben we allemaal weggejaagd, ten
minste we hooren of zien er geen een meer en
we zullen dat volk ook wel spoedig wat op
ruimen
Nu we zullen wel slen, wat God geeft,
ihaar als het zoo is, als hier gezegd wordt, dan
zullen we binnen twee maanden wel meer we
ien dan nu; dan zal het misschien wel beslist
zijn, dan hebben wij het wel gewonnen. Ver
liezen willen wij het ten minste niet. Als wij het
Verliezen, dan geloof ik niet, dat er nog veel
Zouaven zullen zijn. Ik geloof ook niet, dat er
Zouaven zullen zijn, die achteruit zullen trek
ken. Dus dan moeten wij het winnen of alle
maal verslagen worden. Nu, wij zullen het maar
ih Gods heiligen Wil laten berusten."
Zoolang de Franschen nog in Rome waren
«ad Garibaldi zich noodgedwongen kalm te
«ouden. De twee jaren waarvoor de Zouaven
zich verbonden hadden, verliepen toen ook
Srootendeels in een nuchteren kazernedienst,
Zoo .nu en dan afgewisseld met het opjagen van
roovers ergens in het rotsige heuvelland van
St. Petrus' erfgoed. Krijgsroem was er echter
Uiet mee te behalen: het patrouilleeren in de
bergen leek meer op het vangen van ratten.
Tegen het eind van 1866 riep Napoleon de
Frjuische troepen terug en liet hij den H. Va
der aan zichzelf over, of eigenlijk: hij leverde
«em over aan de willekeur van Garibaldi, die
*el even voor Victor Emmanuel de kastanjes
Uit het vuur zou halen.
Den 13den Dec. 1866 schreef Pieter Jong naar
"Uis dat de Franschen Rome hadden verlaten
en de Zouaven met volle muziek de stad waren
binnengerukt en de wacht bij het Vaticaan
«adden betrokken. De H. Vader reed op het
St. Pietersplein langs zijn soldaten, allen zege
lend. „O, dat was zoo treffend schdon", schreef
Pieter. „Den 29sten Juni", schreef hij op 1 Juli
J-867, „hebben we hier de feesten gehad van de
heiligverklaring van de Martelaren van Gor-
cum." Goed drie maanden later zou hij met
felen van zijn makkers bij hen zijn!
Albano
Voor het echter zoover kwam, kreeg het corps
Qer pauselijke Zouaven een ongevraagde ge
degenheid nog eens altijd te bewijzen, dat het
geen samenraapsel was van dolle avonturiers,
maar dat het bestond uit jongelui, die met een
edelen ernst een heilige zaak voorstonden, tot
den dood toe. „Drie weken geleden", schreef
Pieter Jong uit Rome op 25 Aug. „is hier een
compagnie Zouaven uit Rome vertrokken naar
Albano en Nelletri. Daar was de cholera erg
Uitgebroken. De burgers liepen de huizen uit
eh lieten de dooden liggen. Dus dat was een
hare boel. Toen moesten de zouaven ze gaan
begraven. Toen ze daar kwamen lagen er men
schen, die al vijf, zes dagen dood waren. 'tWas
dus geen kleinigheid om zulke lijken op te ne-
Doe mee aan de Castella-prgsvraag voor 'n gratis reis
Zwitserland. - Deze week was winnares: Mevr.
G- G. de Braconier, Alex. Hegiussfraat 26, Deventer.
men en naar het graf te dragen. In één dag
hebben ze er tachtig begraven. De oversten
droegen zoo goed mee als de anderen. Drie van
de Zouaven zijn er aan overleden en vier liggen
er nog in het hospitaal. Ruim dertig hebben er
een gouden medalje verdiend en de oversten
hebben ieder een kruisje gekregen. De kranten
hier in Rome schrijven er veel over. Ze zeggen,
dat ze nu kunnen zien, waarvoor de Zouaven
gekomen zijn, namelijk niet voor zichzelf, en
dat ze niet bang zijn voor den dood, maar hun
leven opofferen voor menschen, die hun totaal
vreemd zijn. Nu, wij staan ook klaar om te ver
trekken."
Bij deze groep vrijwillige ziekenverplegers
was ook Dremus van Sassenheim, die in het
massagraf afdaalde om de lijken naast elkan
der te leggen. Hij verliet deze verschrikkelijke
plek pas, nadat Markies de Grésimont, een
Belg, het hem nadrukkelijk bevolen had. De
Zouaven, die hierbij het leven lieten, waren uit
onze streken afkomstig.
Intusschen, terwijl de regeering van Victor
Emmanuel den schijn aannam, niets kwaads
tegen den Paus van zins te zijn, stookte zij de
woelingen der geheime comité's aan en hielp
zij Garibaldi een leger bijeen te krijgen om in
het najaar op Rome los te gaan.
Wel waren van het pauselijk koninkrijk, dat
eens zoo groot was als ons land, reeds de Mar
ken en Umbrië in handen der Italiaansche na
tionalisten, maar het pauselijk legertje was
toch nog te klein dan dat men de grenzen van
St. Petrus' erfgoed rond Rome effectief kon
bezetten; men moest er zich toe bepalen de be
dreigde punten in het oog te houden en de
Garibaldisten terug te werpen om zoo hun op-
marsch naar Rome te verijdelen.
Intusschen had Napoleon, hiertoe gedwongen
mede door de openbare meening, weer een
legercorps naar Rome gezonden, ter versterking
van het pauselijk legertje.
Van al de gevechten, die in dezen veldtocht
geleverd werden, herinneren wij hier slechts
aan de worsteling voor de poort van Monte Li
bretti op 17 Oct. en den stormloop op de heu
vels van Mentana op 3 Nov.; het eerste wapen
feit straalt door de glorie van Pieter Jong, het
mannen vallen met ingeslagen koppen rond
hem neer.
Dan is echter ook deze reus aan het eind van
zijn krachten: vijf uur gemarcheerd, den heu
vel opgevochten en veertien man in een paar
oogenblikken doodgeslagen. Nog is hij geheel
ongedeerd, maar hij kan niet meer; hij laat
zijn karabijn zakken, maakt een kruis en wordt
afgemaakt door de Garibaldisten.
Het begon reeds donker te worden en de
Zouaven staakten den strijd, 's Aanderen daags
kwam de afdeeling uit Palombara opdagen,
maar zij behoefde slechts de dooden te begra
ven; 's nachts hadden de vele Garibaldisten
met stille trom de stad verlaten
Al deze gevechten waren echter slechts een
voorbereiding op den beslissenden slag, welke
op 3 Nov. 1867 te Mentana geleverd werd.
Mentana
Garibaldi had zich verschanst te Mentana
en Monte Rotondo, noord- en zuidwaarts ge
dekt door golvend en uiterst moeilijk te ge
naken terrein. Hij had rond 15000 man bij
Mentana onder zijn bevelen en wachtte hier
zijn kans af om op Rome los te gaan.
Generaal Kanzier, die de pauselijke troepen
commandeerde, had slechts een goede 3000 man
onder zijn directe bevelen, een 1500 uit den
pauselijken staat zelf en een 1800 zouaven,
waaronder 963 Hollanders. 2000 Franschen
trokken mee op onder generaal de Failly, maar
zij golden als reserve en mochten slechts in
geval van nood te hulp worden geroepen.
Zondagmorgen 3 Nov. trekt hij in den vroegen
morgen Rome uit.
Rond 12 uur staan zij voor de heuvelen van
Mentana. Daverend juichen de troepen. Kepi's
en geweren zwaaien ze boven hun hoofden, de
vaandeldragers zwenken met de witgele pause
lijke kleuren. Moorddadig geweervuur van alle
kanten. Tusschen kreupelhout en struiken,
langs heuveltjes en in de wijnbergen ontstaat
een razend gevecht, even verwoed als te Monte
Libretti. De roodhemden worden opgejaagd, de
zouaven winnen terrein, de aanval wordt een
stormloop en de vijand vlucht ijlings naar een
open terrein, dat geducht versterkt is. Even
aarzelen de pauselijken. De Charette rent te
paard zijn Zouaven vooruit, recht op de duizen
den Garibaldisten in. De Zouaven volgen en
veroveren het plateau, de vijand wijkt uit naar
de bosschen en wijnbergen. Kanzier laat zijn
mannen zich eerst weer verzamelen en wijst
b* v. -w V i >4&-> s
l»OHI»HKIIT
Zeventig jaar geleden onderscheidden zich de Pauselijke Zouaven in den slag bij
Mentana, waarbij de troepen van Garribaldi vernietigend werden geslagen
ondanks hun groote overmacht
dan op de wijnbergen op de steile hellingen.
De Charette's paard wordt onder hem dood
geschoten, maar de Vigna Santucci wordt
stormenderhand genomen; een der vele be
roemde wapenfeiten en heldendaden van dien
dag.
Kanzier bevindt zich reeds in de villa, van
waaruit Garibaldi het gevecht heeft geleid, de
roodhemd zelf zit nu in het kasteel Van Men
tana. De stad wordt beschoten. Een omtrek
kende beweging der Garibaldisten heeft geen
succes; de Franschen dekken de flanken van
het pauselijk leger en hun nieuwe chassepot-
geweren dragen verder dan die der roodhem
den. Schrik en verwarring en dood en vernie
ling jagen de Fransche geweren onder de rijen
der Garibaldisten; zij werpen de wapens weg
en vluchten; botsen echter op een troep
zouaven en geven zich over.
Garibaldi is met zijn twee zoons reeds uit
Mentana gevlucht; de zouaven dringen naar
binnen en pogen den vijand ook uit de stad te
jagen. De invallende duisternis maakt echter
een einde aan het gevecht in de straten.
's Morgens vroeg reeds neschen de verdedi
gers van Mentana een parlementaire vlag: zij
vroegen vrijen aftocht met wapenen en bagage.
Ten slotte stond Kanzier hun toe met achter
lating hunner wapenen te vertrekken; een
Fransch escorte zou hen tot de grens begelei
den. Trotsch op hun overwinning heschen de
pauselijken den standaard van den H. Vader
op den toren van het kasteel.
Woensdag 6 Nov. trokken de zegevierende
troepen Rome binnen. Toen, aldus de
Osservatore Romano, de eerste afdeeling van
onze beminde, heldhaftige zouaven zich lang
zaam een weg baande door de opeengepakte
menschenmassa, toen steeg 'n eindelooze storm
van gejubel uit de menigte op en plantte zich
voort langs den geheelen weg, welken de troe
pen volgden, een regen van bloemen daalde
Toen ik nog redacteur van „De Vrouw" was,
kreeg ik op zekeren dag een aangeteeken-
den brief aan mij persoonlijk. Ik maak
te hem open, niet zonder een zekere nieuwsgie
righeid, en las het volgende:
„Hooggeachte Heer,
Ik weet eigenlijk zelf niet, waarom ik juist
aan schrijf. Misschien is het alleen uw voor
naam (Hans), die me aantrekt. Ik heb een
gevoel, dat ik aan iemand, die zoo'n voornaam
heeft, en dan tegelijk schrijver is, alles kan
zeggen.
Wellicht zult u denken, dat ik in mijn gees
telijke vermogens gekrenkt ben. Dat zou ik óók
denken als ik in uw plaats was. Maar dan zou
u zich toch vergissen. Leest u éérst maar eens
verder.
Ik ben een heel eenvoudig meisje, zonder
fantasie, en zonder grillige bevliegingen. Ik heb
b.v. nooit gedroomd, dat ik met een ouden
millionnair zal trouwen, of dat ik eenmaal een
filmster of een tenniskampioen zal worden.
Ik ben van eenvoudige familie. Mijn broer is
gaan varen, heeft het tot officier gebracht en
is toen totaal verdwenen. Mijn vader was toen
al dood en mijn moeder stierf kort daarop aan
een gebroken hart.
Ik bleef alleen over. Ik was achttien jaar en
in het bezit van een diploma, waarvan ik een
zoo goed mogelijk gebruik trachtte te maken, om
aan werk te komen. Wellicht is het overbodig,
u te zeggen, dat diploma's nergens goed voor
zijn tenminste, waar het een meisje betreft.
Mijn eerste patroon keek er nauwelijks naar,
maar.des te meer naar mij. Toen vroeg hij, hoe
veel woorden ik in een minuut op kon nemen.
Ik trachtte hem duidelijk te maken, dat mijn
bedrevenheid beperkt was, daar ik nog nooit
eerder in betrekking was geweest. Hij ant
woordde, dat mijn bescheidenheid hem aan
stond en ik werd aangenomen. De eerstvol
gende week had ik voortdurend de gedachte,
dat ik wegens onvoldoende prestaties ontslagen
zou worden. Instede daarvan bewees mijn pa
troon mij allerlei ongewenschte attenties en de
volgende week keerde ik niet terug.
Waarom ik u al die overbekende dingen
schrijf? Alleen om u duidelijk te maken, hoe ik,
om vrijwel dezelfde redenen, een dozijn ande
re betrekkingen heb moeten laten schieten. Ik
was wanhopig. Eindelijk zag ik op zekeren dag
een advertentie in de courant: er werd een
jonge cassière gevraagd, van net voorkomen en
tegen een kleine borgstorting. Geld voor de
borgstorting had ik niet; maar als het om een
klein bedrag ging, kon ik het beetje sieraden
en meubeltjes verkoopen, dat mijn moeder mij
had nagelaten. Ik presenteerde me, zonder al
te veel hoop. Toevalligerwijze was de eigenaar
van den bar, die een cassière zocht, een vrouw.
Aangaande de borgstorting werden wij het
spoedig eens, ik verschafte mij het bedrag op
de bovenaangeduide wijze, en ik kreeg de be
trekking.
De eigenares zat uit zuinigheid 's mor
gens zelf aan de kas, en van 's middags vier
uur tot 's avonds acht. Ik zat er van twaalf tot
vier, en van 8 tot sluiting. De bar was ietwat
ouderwetsch, maar altijd druk bezocht. In het
eerst kwam ik eiken avond oververmoeid naar
huis als gevolg van mijn voortdurenden angst
neder van de vensters en balkons op de hoof
den der soldaten en de kreten: „Leven de
pauselijke Zouaven, Viva i Zuavi", door duizen
den aangeheven, door duizenden herhaald,
werden als een echo door den geheelen omtrek
weerkaatst
Ondanks hun overwinning van Mentana heb
ben de Zouaven den val van het pauselijk ko
ninkrijk niet kunnen verhinderen, maar eeuwig
blijft hun roem: hun grootsche liefde voor den
Paus, den stedehouder Christi.
tweede schittert door de onverschrokkenheid
der Zouaven, die zooveel tot de overwinning
bijdroegen.
Monte Libretti
Zondag 13 Oct. kreeg een groep van ruim 100
zouaven te Monte Rotondo eerst schriftelijk en
dan mondeling van luitenant-kolonel de Cha
rette bevel Monte Libretti te bezetten, voor de
Garibaldisten zich er konden verschansen, of
anders ze er uit te jagen. Uit Palombara zou
eveneens een afdeeling oprukken. 86 zouaven
trekken naar Monte Libretti en vinden het
stadje op de rots bezet door de roodhemden.
Die van Palombara zijn er nog wel niet, maar
kunnen elk oogenblik komen en het is al over
vijven.... dus vooruit.
Springend van het eene rotsblok naar het
andere, zich verschuilend achter struiken en
boomen jagen de Zouaven de voorposten voor
zich uit, naar boven toe. De onderluitenant
gaat met een groep rechtsaf een zijwegje in
naar de huizen voor de poort, de rest gaat met
den luitenant rechtdoor naar boven toe. 1200
Garibaldisten zitten in het stadje; dicht bij de
poort wordt het handjevol Zouaven overvallen
door een roode lawine. Tijd om te laden is er
niet meer, de bajonet moet erop en het wordt
een verwoed gevecht van man tegen man. Pie
ter Jong rent voor zijn makkers uit en komt
te midden van een kluwen roodhemden te
rechtRuimte voor de bajonet is er niet
meer; hij rukt ze er af, grijpt zijn karabijn bij
den loop en zwaait ze rond als eens Samson
de kinnebak van een ezel.
Pieter Jong was een boom van een kerel en
sterk als een paard. Zijn reuzenlichaam veert
mee met het maaien van zijn karabijn. Vlie
gensvlug moet hij meppen en beuken om zich
de bajonetten der rooden van het lijf te hou
den. Veertien maal slaat hij raak, veertien
Toen Struisje terugkwam, was hij ver
baasd zijn ei niet meer te vinden, maar hij
begreep al dadelijk wat er gebeurd was. Hij
holde naar de tent en zag juist hoe Profje
het leege, lichte ei voorzichtig tusschen watten
in een van de koffers legde, bij de rest van
de verzameling.
Profje had bij de nadering van Struisje
graag weg willen loopen, zoo boos keek deze,
maar dat kon niet meer. Profje dook bang
in elkaar en zei gauw: Ik 'zal het je terug
geven Struisje, heusch je krijgt het terug.
Als we weer thuis zijn krijg je een nieuw, ik
zal in elke winkel er naar zoeken en anders
krijg je twintig kippeneieren er voor in de
plaats.
Maar Struisje lachte verachtelijk. Bah, zei
hij, een leeg ei zeker. Kan daar een klein
struisvogeltje uitkomen? Of uit een kippenei?
En hij draaide zich om en ging er van door.
Met groote stappen liep hij de richting uit
van de struisenkolonie. Profje riep: Blijf,
blijf toch Struisje, ik zal het nooit meer doen
en je krijgt iets moois van mij, heusch. Maar
Struisje dacht er niet aan terug te komen,
en Profje kon hem niet inhalen.
dat ik me vergissen zou in 't geld-teruggeven,
en van de afmatting, dat ik voor iedereen een
glimlach moest hebben. Toen begon ik eraan te
wennen, en vanuit mijn hokje eens om me
heen te kijken. Tot op zekere hoogte was de
zaak amusant.
Niemand heeft zich wellicht ooit een goed
begrip gevormd van dit wezen half machine,
half mensch dat cassière heet. Geld terug
geven, en glimlachjes uitdeelen. De glimlach,
vergezeld van een „dank u, meneer!" is regel;
maar dat is, wel te verstaan, ook het minste
dat van een cassière in een bar verwacht wordt
tegenover de klanten. Als dezen spraakzaam of
vriendelijk zijn, moet men op hun kletspraat
jes ook antwoord geven, en hen nooit laten
vertrekken met het idee, dat ze gruwelijk ver
velend zijn of erger.
Gedurende mijn dagelijkschen diensttijd had ik
een gemiddelde kas van 200 gulden. Ik moest
dus ongeveer duizend glimlachjes per dag uit
deelen. Op het laatst kon ik niet meer in den
spiegel kijken, om tegen mezelf te lachen (zoo
als ik vroeger graag deed), omdat het lachen
me pijn deed.
Maar wat het "j;
ergste is, mijn
heer, dat is de
kijk dien ik op
de menschen ge
kregen he'a, ge-
durende de drie
jaren, die ik daar gebleven ben.
Ik heb donker haar, een blanke tint, bruine
oogen, witte tanden, een rechten neus, een
hoog voorhoofd, en ik heet Louise. Alle klan
ten begonnen op te merken, dat ik op Dolores
del Rio leek, en zeiden me dat ook. Ik geloof
er niets van, maar omdat ik het aldoor opnieuw
moest aanhooren, begon ik onwillekeurig die be
roemdheid na te doen, en had er op het laatst
schik in! Ik lachte erom met de twee bedien
des, twee brave jongens overigens, en de twee
eenige mannen, die me niet met flauwe praat
jes lastig vielen; wat de anderen betreft de
klanten dus hoe minder ik ervan zeg; hoe
beter het is. Een was er, die zich weer een
beetje anders voor mij interesseerde. Hij was
altijd vriendelijk, veroorloofde zich nooit een
ongepaste opmerking, informeerde bezorgd, of
ik niet moe was; en als de zon scheen, beklaag
de hij mij, dat ik in mijn hokje moest blijven
zitten, en wanneer het regende, troostte hij mij,
dat ik hierbinnen toch maar het beste zat!
Werkelijk een héél sympathiek jongmensch. Al
leen, de onvermijdelijke valsche gulden, dien ik
sinds eenigen tijd iederen avond in de kas vond,
kwam ongetwijfeld van hem!
Geleidelijk werd ik, onder al de klanten, die
langs me kwamen, vertrouwd met die, welke
geregeld één of twee keer per dag kwamen. Ik
wist, hoe ze heetten, wat ze deden, of ze ge
trouwd of vrijgezel waren, of ze wonnen of ver
loren bij het spel en nog verscheidene andere
bijzonderheden. Daargelaten de walging, die ze
me allemaal inboezemden, moest ik me toch
onwillekeurig voor hen interesseeren. Wat had
ik anders kunnen doen, gedurende al die doo-
delijke uren?
En dat is de reden, waarom ik u heden schrijf.
Thans ben ik geen cassière meer, in den bar, en
ook niet jong meer. Mijn borgstorting bestaat
óók niet meer, zooals zoovéél kostbare dingen
niet meer bestaan, die ik in me had, en die
de menschen me hebben ontnomen. Ik weet
niet, of ik dat alles moet betreuren. De eigena
res van dien bar was ééns óók cassière. Ook ik
had misschien eigenares van een bar kunnen
worden, net als zij; maar het komt me voor,
dat als ik dat gedaan had ik al datgene,
wat ik aan kostbaars verloren heb, nooit had
kunnen terugvinden; en aan dat verlorene heb
ik méér behoefte dan aan brood.
Thans denkt u zéker niet meer, dat er iets
aan mijn verstandelijke vermogens ontbreekt^
maar zult u mij voor romantisch houden. Ook
dat is niet juist. Maar wat wilt u? Buiten
schijnt vandaag de zon, en mij lijkt het daaren
tegen, alsof het regent. Ik kan niet leven
zonder de dingen, die ik in dien bar verloren heb:
het geloof in al wat mooi en goed is, het ver
trouwen, dat niet alle menschen lijken op de
klanten in dien barMaar onderwijl ik wacht,
tot ik dat alles terugvind, moet ik leven moet
ik wat doen, om te kunnen eten, en ik heb ge
dacht aan u.
Misschien is het een idee van niets: maar als
ik u eens al de geschiedenissen vertelde, die ik
van de klanten uit den bar heb opgevangen? Ik
weet, dat gij, schrijvers, zoo iets juist zoekt
en hoevéél zou ik u niet kunnen vertellen!
Bevalt u mijn voorstel? of is het dwaasheid?
Als ik daar zeker van was, geloof me, dan zou
ik het niet vragen. Maar ik weet niet goed
meer te onderscheiden. Ik ben sinds twee maan
den zonder werk. Werk als dat, wat ik gehad
heb, zou ik niet meer kunnen doen. Eten is
noodzakelijk maar het is niet alles, wat men
noodig heeft, om te leven, en u weet nu, wat
mij ontbreekt
De brief van Louise eindigde met een paar
zinnen, die ik kortheidshalve over sla. Nauwelijks
had ik den brief gelezen, of ik snelde naar de
directie. De directeur was iemand, die er zich
op beroemde, dat hij schrijverstalenten kon
ruiken.
Allemachtig! riep hij uit, toen hij den brief
gelezen had. Dat is een geboren schrijfster!
Stel u direct in verbinding met haar, en zeg
haar, dat ze ons wat van haar indrukken stuurt.
Daar maken we wat van!
Ik deed, zooals mij gezegd werd. Maar het
spijt me voor u. Louise is niet die schrijfster
geworden, die de directeur dacht, maar wat
beters: de allerbeste der echtgenooten. Maar
dat moest ik u eigenlijk niet zeggen, omdat het
de mijne betreft.
F *7^O bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Ih *7bij een ongeval met p
verlies van beide armen, beide boenen of beide oogen doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
A "C A Oi$f\AT ATC? 'O °P dit bIad zijn inëevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
M l .1 .JP. /Aftl Jjl, ff I nJ 1Jq, jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
het Fransch vertaald door Christine Kamp
25
"Wat stond daar in?"
„Mevrouw Mayran is ongesteld. Hij- dringt er
°P aan, dat je bij haar komt."
antwoordde niet en mijn houding was
seker ontrustbarend, want hij voegde er aan toe:
"Elisabeth, je gaat er toch heen?"
„Dat hangt er van af. Zou Jean-Pierre niet
dat telegram verzonden hebben als voorwendsel
°m een verhouding, die hem pijnlijk was, te
«°en eindigen? Het is verschrikkelijk, maar ik
Mantrouw mijn broer en alles, wat van hem
°mt, lijkt mij onoprecht."
■Wat komt er dat op aan?" riep Claude uit.
"Als hij je bedrogen heeft, kun je terugkomen,
maar voor alles moet je je er van verzekeren,
«oe de toestand van je moeder is. Ik heb je
gezegd, dat ik haar zoo veranderd vond.'
•Wil je mij een lesje geven?"
"Je kunt het opnemen zooals je wilt."
Dat maakte een einde aan ons gesprek.
Woedend ging ik naar de deur en op het oogen-
'!k, dat ik die wilde openen, zei een droevige,
meekende stem: „Elisabeth, je gaat toch, niet
waar?"
Zonder mij om te keeren, daar ik niet de
houding wilde aannemen van toe te geven, ant
woordde ik: ,Hatuurlijk. Maar als je je mede
plichtig hebt gemaakt aan een leugen, vrees
ik, dat ik het je nooit zal kunnen vergeven."
Ik ging heen, want ik wilde dit gesprek niet
vervolgen.
Aan het diner, nadat papa zijn secretaris ge
sproken had, zei hü mij, dat als ik verlangde
naar Rouaan te gaan, de auto voor mij disponi
bel was en dat Claude mij zou vergezellen.
En ik vertrok met Claude, dien weerspannigen
verloofde, door mijn ouders afgewezen. Ik ben
vertrokken, omdat die meneer, die geen eigen
wil schijnt te hebben, toch de anderen laat
doen, wat hjj wil. Zou ik bij toeval een meester
gekozen hebben?"
Ik ben in het kleine huis, ik zit te schrijven
in de eetkamer, terwijl mama rust. Tien dagen
is het geleden, dat de dokters, de verpleegster
en ik streden tegen den dood, die haar wilde
wegrukken. Dit is de eerste avond, dat wij de
hoop mogen koesteren, dat zij voor ons gespaard
zal blijven. Wat een verlichting!
O, die reis, die ik maakte met Claude, die
reis, waarbij wij er geen vermoeden van hadden,
wat wij hier zouden vinden! Onderweg hield ik
niet op dien armen vriend te plagen; samen
ingesloten in die bewegelijke doos, werd hij mijn
slachtoffer, want ik wilde hem duur laten be
talen, dat ik zijn wil had moeten doen. Ik
meende, dat het bezoek, dat ik ging brengen,
onnoodig was.
De aankomst! O, dadelijk heb ik het drama
geraden! In dezelfde kamer, waar ik zit te
schrijven, zat Jean-Pierre voor de tafel, zijn
hoofd lag op zijn gebogen armen. Dat hoofd,
nooit zal ik het vergeten! Zijn haren lagen vuil
en onordelijk over zijn voorhoofd, zijn groote
en gezwollen oogen schenen niets te zien en
zijn gezicht was bleek als een doode. Ik kwam
binnen, Claude volgde mfj en zonder te wachten,
dat Jean-Pierre iets zou zeggen, riep ik uit:
„Mama?"
Hij wees naar een dichte deur en zei: „Zij
is daar, zij zijn bij haar."
Ik vloog naar de deur en opende ze.
Mama was daar, maar in welken toestand!
Op een smal, ijzeren bed lag zij, maar zoo ver
anderd, dat ik begreep, dat een zware ziekte
haar had overvallen. Een dokter, een verpleeg
ster stonden aan het hoofdeind en keken met
ernstige gezichten naar haar.
Ik stelde mij voor: „Ik ben haar dochter. Wat
scheelt haar?"
Toen vertelde mij de dokter op zachten toon,
wat er gebeurd was. Mama had een revolver
willen schoonmakenzonder dat zij het wist, was
die geladen en het schot was afgegaan. Een
kogel was in haar borst gedrongen en had de
long geraakt. Vandaar bloedspuwingen, die zich
telkens herhaalden. Kalmte, rust en goede ver
pleging konden wonderen verrichten. Eerst na
eenige dagen zou hij meer kunnen zeggen. De
verpleegster had zijn aanwijzingen ontvangen en
hij zou terugkomen met een collega uit Parijs,
dien zij in consultatie had geroepen.
De dokter ging heen en ik bleef voor mama
staan. Ik had het begrepen, zij ging sterven,
zij had zelfs niet meer de kracht de oogen te
openen om zich rekenschap er van te geven, cat
haar dochter bij haar was.
Dat ongeluk met die revolver, daar geloofde
ik niet aan. Mama had nooit een wapen willen
aanraken. Jean-Pierre wist de waarheid, hij
moet het mij zeggen. Mijn wanhoop, die toch
bedaard bleef, wilde voor alles een vonnis vel
len. Ik begreep op dat oogenblik, dat het ver
langen om zich te wreken zich kan meester
maken van iemand, die door de smart is over
meesterd.
Ik verliet de kamer zonder zelfs mama te
omhelzen, zoozeer vreesde ik haar op te winden
en ik ging terug naar de eetkamer. Claude
scheen den dokter uitgeleide te doen, want
Jean-Pierre was alleen in de houding, waarin
ik hem te voren gevonden had.
Ik naderde hem en hem heftig door elkaar
schuddend, zei ik met een stem, die niet eens
beefde: „Zeg mij de waarheid, want ik geloof
geen woord van hetgeen de dokter gezegd heeft.
Dat is 'n ondergestoken kaart om iemand te
redden! Wie is het?"
Hét bleeke gezicht richtte zioh op, de roode,
gezwollen oogen keken mij aan. „Ik wilde alles
zeggen, maar zij deed mij beloven te zwijgen."
„Je hebt beloofd voor de anderen, niet voor
mij. Je hebt mij mama ontnomen, je hebt haar
gedood, ik wil weten, hoe."
Een kreet van afschuw antwoorde mij: „O, ik
deed het niet! Hoe kun je zoo iets denken!"
Tranen vloeiden uit zijn roode oogen, tranen,
die hij niet eens afwischte. Hij kon schreien, ik
niet, ik voelde slechts verontwaardiging.
Toen deed hij mij de bekentenis:
„In het begin, toen wij hier waren, ging alles
goed, ik was verstandig.... Mama had alles ver
laten, om bij mij te zijn, ik begreep haar offer en
ik wilde probeeren.o, ik zweer je, dat ik
mij goed wilde gedragen. Maar wij waren niet
gelukkig, het verleden stond tusschen ons, jij,
papade avonden duurden zoo lang. Toen
ben ik weer begonnen zooals in Parijs om uit
te gaan. Ik meende, dat hier geen slechte mak
kers mij zouden meesleepen.... maar zij hebben
mij toch meegesleept.... Sedert een maand is
mama, ik schaam mij het te zeggen.... mij
komen zoeken, waar ik was. Als ik haar zag
komen, liep ik haar tegemoet en ging met haar
naar huis. Maar den volgenden avond, als ik
terugkwam uit de fabriek, ging ik ondanks
mijzelf de kameraden opzoeken, die mij
wachtten. Toen was er een jarig, wij dronken
meer dan goed voor ons was. De kroeg ging
sluiten en wij gingen heen. Op straat om een
nietige reden kregen wij ruzie, op de scheld
woorden volgden slagen. Toen greep een van ons,
die meer dan de anderen gedronken had, zijn
revolver enalleen uit baldadigheid schoot
hijEen gil klonk achter ons en ik vond
mama ineengezakt tegen den muur van het
caféIk weet het niet meer
Ik herinner mij, dat ik haar naar hier heb
gedragen, de anderen waren op de vlucht ge
slagenEr is een dokter gekomen, zij heeft
het ongeluk op haar manier verteld en heeft
mij bevolen te zwijgen. Daar, nu weet je
alles....'
Onbeweeglijk keek ik dien dronkaard aan;
al had zijn hand niet het moorddadig schot
gelost, een ander had het om wille van hem
gedaan, hü was medeplichtig.
Ik voelde voor hem op dat oogenblik een
vreeselijken haat en onmeedoogend zei ik met
schorre stem: „Ga heen, je hebt het recht niet
hier te blijven. Je hebt haar genoeg doen lüden.
Zij gaat sterven, bespaar haar in haar laatste
oogenblikken je Apachen-gezicht te zien. Ga
weg!"
Jean-Pierre stond op en langzaam wendde hü
zich naar de deur. Claude, dien ik niet had zien
binnenkomen, stond daar. Hü legde de hand op
den schouder van mijn broer, dan keek hü mij
aan. Op die stomme bede antwoordde ik met de
woorden: „Doe de deur voor hem open en als
hü nog te dronken is om te loopen, breng hem
naar buiten."
Ik wendde mij driftig om en ging weer naar
de kamer van mün moeder.
Welke verschrikkelijke uren heb ik daar door
gebracht! Vader kwam eu zijn smart was als de
müne stom en hevig. Toen hü binnenkwam,
gingen zijn oogen overal rond, hij zocht den
schuldige. Ik vraag mij af, bü welk drama ik
tegenwoordig zou zijn geweest, als hü hem ge
vonden had. Wij hebben ontzettende nachten
doorgebracht, wij zaten te rillen van angst, dat
wü op die bleeke lippen weer dat bloedige
schuim zouden zien verschünen, voorbode van
een crisis, die de zieke zou wegrukken. Wij
spraken niet, maar onze oogen begrepen elkaar
en als de dageraad aanbrak, keken wü elkaar
met vreesachtige blüdschap aan.
(Wordt vervolgd.)