De avonturen van Prof je en Struis je 'MdwrfMoL mn den daa Bies, liesbeth, ELISABETH DINSDAG 9 NOVEMBER 1937 Wichelroede of telepathie Het afscheid van prof. Aalberse De mode van den dag BURGERLIJKE STAND TWEEDE KAMER „De goede herinnering aan een trouw medelid en geëerbie- digden voorzitter blijft" Rede van den heer Duymaer van Twist Dank van de regeering Het afscheid van de journalisten TURNEN DE KAMPIOENSCHAPPEN VAN DEN D.H.G.B. Vos wint den titel. - De kernploeg KwegXdïy IWedgewood WIELRENNEN R.K.W.V. Achilles Plotseling zag hij de struisvogels van alle kanten aankomen en gauw gooide hij de doos met biscuits naar hen toe. Dat viel erg in den smaak, want zulke lekkernijen waren er op het eiland niet te vinden. Daar zag hij Struisje met zijn hoed op loopen. Hij kreeg nu het lekkers, dat Profje speciaal voor hem had uitgezocht en Struisje was er erg van onder den indruk, dat Profje zoo Daar hem had verlangd. Toen Profje uit het water was gekropen en nog eens beterschap had beloofd, liet Struisje zich overhalen om weer mee te gaan. Profje, die van Struisje hoorde, dat de rivier, waarin hij gevallen was, stroomde naar hun tent, maakte van ruwe planken een kist, die hij te water liet en waarin zij plaats namen. Struisje had ondertusschen een nieuw ei gelegd, dat hij voorzichtig onder zijn vleugels borg en zoo aanvaardden ze gezamenlijk den terugtocht. Toen ze bij de tent kwamen, stond de pi loot te schreeuwen, terwijl hij vol spanning naar de lucht keek. „Kijk, juichte hij, daar komt een luchtschip aan. Als ze ons nu maar zien, dan nemen ze ons vast wel mee.' Ook Profje en Struisje keken nu naar bo ven en zagen een stip, die langzaam grooter werd. STAD „Wat ons opvalt, is de onstuimigheid waar mede de wichelroede reageert. En in Gouda èn in Haarlem èn in Breda is er niet de minste rust in te bespeuren, iedere minuut slaat het als het ware door!" zeide de directeur van den Geologischen Dienst ons bij het gesprek, dat wij met hem over het onderzoek naar onder- aardsche gangen in Haarlem hadden. Ditzelfde verschijnsel deed zich ook voor bij het onderzoek van mevrouw Klein Sprokkel- horst naar onderaardsche gangen te IJssel- stein. Ook daar kwamen de aanwezigen onder den indruk van de kwistigheid, waarmede de wichelroede aan het verlangen naar onder aardsche gangen voldeed. Het schijnt trouwens een welwillendheid te zijn, die aan wichelroeden eigen is. In de Oprechte Haarlemsche Courant vonden wij n.l. gisterenavond de mededeeling, dat in Heemstede het voorbeeld van mevrouw Klein Sprokkelhorst navolging gevonden heeft bij andere wichelroedeloopers en zulks met even vruchtbaar gevolg. „Kort geleden", zoo schrijft men uit Heem stede aan de O. H. Crt., „heeft een wichelroe de-loopster van elders het bestaan van zulke gangen „aangetoond" onder 't Oude Slot, de trieste ruïne van wat eenmaal Heemstede's burcht was. Nu moet men dat „aangetoond" niet al te letterlijk opvatten. Uitgegraven of blootgelegd is er natuurlijk niets, maar op ge zag van de uitslaande roede kon toch „verze kerd" worden, dat er onder de ruïne gangen waren, wat we reeds wisten en dat deze gangen zich naar Haarlem en Lisse voortzet ten wat we al of niet kunnen gelooven. Maar als gemeente, die zich zelf respecteert, kon Heemstede het natuurlijk niet doen met een wichelroede-loopende dame van elders. Geluk kig vond zij in één der ingezetenen een wichel- kunstenaar-made-in-Heemstede. Voor 'n klein gezelschap genoodigden heeft de heer v. D. o.a. Zaterdagmorgen eenige experimenten vertoond, allereerst op de terreinen van 't Oude Slot, maar nadien ook in de Indische Buurt, en ten slotte in de Protestantsche Kerk op het Wil- helminaplein. Moeten wij het geheimzinnige instrument gelooven, dan wemelt het onder dit gedeelte van de gemeente van onderaardsche gangen, in die mate zelfs, dat men zich af vraagt, of men onder den grond niet méér wan delgelegenheid heeft dan er boven! Schier on afgebroken sloeg de roede uit en in één der kelders onder het, tot 't Oude Slot behooren- de woonhuis van de familie E. geschiedde dit zelfs met zóóveel kracht, dat het koperen in strument den heer v. D. zoowaar een bloed- blaar aan de ééne hand bezorgde. Maar dat is nu eenmaal het risico van dezen arbeid. Zou het gemeentebestuur den heer v. D. niet kunnen belasten met de organisatie van den luchtbeschermingsdienst? Wie over zóóveel on deraardsche schuilplaatsen beschikken kan, lijkt daartoe wel de aangewezen man." Tot zoover de O. H. Crt. Beteekent dit nu, dat wij aan de goede trouw van de Haarlemsche wichelroedeloopster twij felen? Wij zijn overtuigd, dat zij volkomen in de kracht der wichelroede gelooft, maar daarmede is niet gezegd, dat haar uitspraken als een evangelie te aanvaarden zijn en dat er in Haar lem een net van onderaardsche gangen be staat, omdat haar experimenten dat zouden hebben aangetoond. Wie zich zeer galant wil uitlaten tegenover een dame, zal veronderstellen, dat de „open ruimten", welke zij heeft ontdekt misschien EUWS onderaardsche kelders, riolen of gewelven zijn, waaruit nog geenszins behoeft te volgen, dat er een „net" van onderaardsche „gangen" be staat. Vervolgens is het mogelijk te denken aan te lepathie, waarvan heeren als Rubini, Houdini en anderen verbluffende staaltjes van be kwaamheid hebben gegeven. Over spiritisme, hypnotisme, helderziendheid, is het laatste woord nog niet gesproken en hoe groot het bedrog van vele mediums ook is, aan het bestaan van vele tot nu toe onbe grepen metaphysische verschijnselen wordt niet meer getwijfeld. Het lezen van den inhoud van brieven in gesloten enveloppen, het opnoemen van dingen, die in gesloten pakken verborgen zijn, het opsporen van verloren en verborgen dingen, het van zelf bewegen van voorwerpen, het zijn allemaal phenomenen, waarmede de wetenschap zich bezighoudt. En zoo zou 't na tuurlijk niet te verwonderen zijn geweest als b.v. de wichelroedelooRster bewust of onbewust onder den invloed staat en in Haarlem gestaan heeft van haar omgeving. De gedachten van een of meer personen zouden dan op haar worden overgebracht en dat die gedachten verband houden met de vermoedelijke ligging van gan gen ligt voor de hand. Zoo zou niet alleen de ligging der gangen, maar ook de groote hoe veelheid er van verklaard kunnen worden. Men moet daarbij niet vergeten, dat het voor tele pathie heelemaal niet noodig is, dat de omge ving aan den telepaat door teekenen of woor den aan den telepaat eenige mededeeling doet. Hij wiens gedachten door den telepaat worden vertolkt, kan met de hand op het hart verklaren, dat hij zich van geen over brenging bewust is. Het feit der gedachten- overbrenging blijft niettemin bestaan. Maar wie de wichelroedeloopster, die ook in Haarlem experimenten uitvoerde, aan het werk heeft gezien en hoorde vertellen, zal ook deze verklaring van telepathie moeten laten varen en zich niet kunnen ontworstelen aan het idee, dat zij haar krachten als wichelroedeloopster verre en verre overschat. Toen zij haar proeven in Haarlem nam, kwam zij ook in de Janskerk aan de Jans straat, die onlangs tot gemeente-archief is in gericht. Zij constateerde daar onder den grond de aanwezigheid van onderaardsche gangen Toen de archivaris van Haarlem, mej. Kurtz, de opmerking maakte, dat zulks wel zeer on waarschijnlijk was, omdat nog maar pas lange palen in den grond waren geheid, zonder dat een spoor van gangen gevonden was, zeide de wichelroedeloopster, dat de gangen wel inge stort zouden kunnen zijn. Toen haar daarop werd gevraagd hoe zij in dat geval open ruim ten zou kunnen constateeren, antwoordde zij dat het voor haar experiment niet terzake deed, of de gangen hol dan wel vol waren. Dit nu klinkt al zeer wonderlijk. Men is in staat on deraardsche ruimten te constateeren of niet, maar dat men onderaardsche ruimten, die vól zijn, als open ruimten kan aanduiden is heel sterk. Toch klopt deze verzekering van de wi chelroedeloopster wel met de verklaring, die zij van haar kunst geeft. Zooals bij de proefnemingen bij IJselsteln houdt zij de wichelroede horizontaal voor zich uit, sterk haar gedachten concentreerend op het voorwerp van haar onderzoek. Zoodra zij dit laatste bereikt heeft, heft de wichelroede zich op. De gave bestaat, volgens haar eigen verzekering, in een sterke gedachtenconcentra- tie. Als ik naar gangen zoek concentreer ik mijn gedachten op gangen en zijn ze aanwezig, dan staat de wichelroede op. Het geeft niet of er vlak in de buurt riolen liggen of water loopt, de roede reageert alleen maar op het voorwerp van mijn gedachten. Wil ik even later weten of in dezelfde buurt ook riolen liggen en denk ik daaraan, dan reageert de roede alleen op die dingen en komt ten opzichte van de te voren gezochte gang niet in beweging. Het maakt niets uit of ik in een huis of op een weg loop of in een boot sta, ongeacht de plaats, waar ik mij bevind, staat de wichel roede op, als ik bij het in gedachten genomen onderwerp ben." De diepte van de gang bepaal ik door een bepaalden afstand in gedachten te nemen, bijv. voor de diepte van een gang één meter. De wichelroede richt zich dan net zoo veel keeren op als de gang meters diep is en halverwege voor een halven meter. Om eiken schijn van bevooroordeeling te ont gaan, citeeren wij niet wat de dame aan ons vertelde, maar zooals de verslaggever van de Telegraaf het in zijn blad liet afdrukken. Men zal ons toegeven, dat dit alles voor nuch ter denkende menschen niet erg geloofwaardig klinkt en wanneer wij hieraan toevoegen, dat de wichelroedeloopster haar „vak" nog maar één jaar ongeveer uitoefent, dan rijst de vraag: overschat de dame.haar krachten als wichel roedeloopster niet? Men zou het ook scherper kunnen zeggen en bevestigend kunnen antwoor den: zij overschat stellig haar krachten en ook de beteekenis van de wichelroede. Wij kunnen nu gevoeglijk afscheid nemen van het onderwerp, met nog eens te consta teeren, dat wij uitsluitend bedoeld hebben de beteekenis van een wichelroedeproef tot haar juiste proporties terug te brengen en het praat je, dat Haarlem een „net" (wij zeggen niet geen enkele onderaardsche gang) van onder aardsche gangen zou bezitten uit de wereld te helpen. Ondertrouwd: H. C. Nienhuijs en J. G. Beu kenkamp. Geboren: A. Dijkstra—de Kruijf, z.; J. Nieu- wenhuizen—Willemsen, d.; \J. H. van Duijn— Wassxaar, z.; J. RobeerstBakker, z.; C. El- lermeijervan Vuuren, z.; J. F. Dielemans Koning, z.; C. F. J. Braak—Koot, d.; H. C. Geerts—Schwarz, d.; M. A. A. E. Blatt—Wolf, z.; A. C. Eekhout—Mollema, z.; E. van Poel geestDroog, d.; C. J. BeekGovers, d. Overleden: L. C. Molnar, 24 jaar, Kamper laan; K. v. d. Mije, 74 jaar, Jansstraat; J. W. H. A., 13 d., z. van A. H. T, Westhof, Wichers- straat; J, van Bottenburg, 79 jaar, Teyler- straat; C., 14 maanden, z. van C. Hoogendijk, Hazepaterslaan. Nadat prof. Aalberse zijn afscheidsrede (el ders in dit nummer opgenomen) gehouden had, sprak de heer L. F. DUYMAER VAN TWIST den scheidenden voorzitter als volgt toe: Hooggeachte voorzitter, Het moge mij vergund zijn als oudste lid der Kamer, zoowel in ouderdom als in anciënniteit, bij dit afscheid een woord tot U te spreken. Ik heb goed vertrouwen, al kreeg ik geen uit drukkelijke opdracht, dat ik daarbij de tolk ben van alle leden. In de eerste plaats moge ik tot U richten een gelukwensch met het feit, dat het H.M. de Ko ningin behaagd heeft, U, op voordracht der regeering, te benoemen tot lid van den Raad van State, een college, dat gelijk door U zoo terecht werd opgemerkt, zulk een nuttige rol in ons staatsleven vervult. Dat de Raad van State van morgen af mede zal mogen beschikken over U w kennis, over U w werkkracht en over U w ervaring, is ons een reden tot verheugenis. Maar deze benoeming heeft voor ons ook een keerzijde, die heel donker getint is. Wij zullen U èn als onzen voorzitter èn als ons medelid gaan verliezen. Dat doet ons oprecht leed. De Kamer heeft U als haar Voorzitter hoog lijk gewaardeerd, zoowel om de groote wel willendheid, waarmede gij den leden te allen tijde tegemoetkwaamt, als om de bekwame en strikt onpartijdige wijze, waarop gij de debat ten leiddet. Zij heeft genoten van de redevoeringen, die gij bij het aanvaarden van het voorzitterschap hieldt, die met historische uitspraken gekruide redevoeringen, waaruit telkens opnieuw bleek de hooge opvatting, welke gij hadt van Uw taak. Daarom zien wij U als voorzitter noode gaan. Maar het meeste spijtige voor ons is, dat gij door het aanvaarden van Uw nieuwe ambt de Kamer geheel gaat verlaten, geheel en voor goed gaat verlaten. Wij zullen niet meer profiteeren van Uw aangenamen omgang. Wij zullen niet meer genieten van de rijke gaven van hoofd en hart, welke gij in Uw ver blijf van zoovele jaren in ons midden hebt we ten te ontplooien. Gij hebt willen heengaan, nu een andere, eervolle positie U geboden werd. Wij hebben ons daarbij neer te leggen, maar wij willen U niet van hier zien vertrekken zonder U te heb ben gezegd, hoezeer wij Uw aanwezigheid en Uw leiding zullen missen. Dat gij lang geaarzeld hebt alvorens Uw besluit te nemen, is te verstaan. Gij waart in een lange politieke loopbaan met de Kamer als het ware samengegroeid. Het is te begrijpen, dat het scheiden U moeilijk viel. Ik had het voorrecht U op 24 Februari 1903 bij Uw intrede in de Kamer de hand te druk ken. Thans, na ruim 34 jaren, rust op mij de taak, U hier uit te luiden. Over eenige oogenblikken zult gij van hier gaan. Maar achter zal blijven de goede herin nering aan een trouw en hartelijk medelid, aan een geëerbiedigden voorzitter. God schenke mild Zijn zegen op Uw nieuwen arbeid. Hij zij met U en Uw gezin. Namens de Regeering spreekt vervolgens Dr. H. Colijn. Ook aan de regeeringstafel mag zei spr. een kbrt woord niet achterwege blijven. In ons land heeft de Regeering op de werkzaam heden der Kamer geen directen invloed, gelijk in andere parlementen wel het geval is. U hebt aldus spr verder o.m. terecht opge merkt, dat de yoorzitter belast is met de lei ding der werkzaamheden van de Kamer. De Regeering stelt er prijs op, uitdrukking te geven aan haar erkentelijken dank jegens den leider dezer werkzaamheden, die steeds een oor heeft willen leenen aan de wenschen der Regeering. Spr. wenscht het land geluk, wijl de gaven van hoofd en hart van den aftredenden voor zitter op een andere plaats aan ons volk ten goede zullen komen. De Kamerleden, die deze redevoeringen staande aanhoorden, gaven door applaus hun instemming te kennen. Aanwezig waren alle leden der Regeering, de familieleden van prof. Aalberse en de oud kamerleden Van der Molen en Zadelhoff. Ook de voorzitter der Eerste Kamer, baron De Vos van Steenwijk, woonde heden de ver gadering bij tijdens het afscheid van den voor zitter der Tweede Kamer. De vergadering werd dan voor een half uur geschort Na het officieele afscheid in den Kamer heeft prof. Aalberse in zijn kabinet afscheid genomen van de Kamerleden en vervolgens van de Kamer-journalisten. Namens deze laatsten heeft mr. Van Bolhuis den scheidenden voor zitter toegesproken en hem een fraai bloem stuk aangeboden. (Gedeeltelijk gecorrigeerd.) De zaal van „St. Bavo" aan de Westergracht te Haarlem was Zondag aardig gevuld, toen om ruim twee uur de heer Goris, voorzitter van den D.H.G.B., de deelnemers aan de wedstrijden om het kampioenschap van den bond aan het publiek voorstelde. Helderman en De Kruyf waren niet opgeko men, zoodat er tien turners over bleven. Over het geheel vielen de prestaties niet mee. Enkele turners zijn uit vorm, terwijl vooral de oude leden van de keurploeg nog onvoldoende zijn getraind. Nog steeds zijn er enkele leden, die reeds meer dan 15 jaren trouw lid zijn van onze R. K. Turnorganisatie en ook dezen keer was er nog een die een kansje waagde. H. van Rijn van S.S.S. Beverwijk, bleek werkelijk nog goed voor den dag te komen. Zijn routine geeft hem een grooten voorsprong en handig weet hij gebruik te maken van aardigheidjes, die steeds weer opnieuw de jury verrassen. De derde plaats is een mooi resultaat en bewijst, dat hij nog geen plaats behoeft te maken voor jongeren. Van deze categorie waren enkele nieuwe inschrijvin gen. Hiervan werden alleen van Van Wissen van Wilskracht goede prestaties verwacht. Hoe wel ook hij niet de volle hoogte van zijn kun nen wist te bereiken, kon hij de vierde plaats veroveren. Zijn paardoefening heeft hij nog niet onder de knie en zijn rekoefening mislukte door verkeerde samenstelling. Dit gebrek heb ben vooral de drie andere debutanten. Moeilijke en gemakkelijke stof wordt door hen willekeu rig tot een oefening samengevoegd, terwijl bo vendien looze tusschenzwaaien worden gebruikt. Verschillende onderdeelen zijn werkelijk keur- Een dokter, die geen bloed kan zien, is een even groote onmogelijkheid als een villa zonder kamers of een mensch zonder hart; deze laatste vergelijking natuurlijk me disch te verstaan." Het onbewogen, wat ver ouderde gelaat van professor Karl Hustler wendde zich naar de studenten, die de gansche estrade bezetten. Even trok trok hij met het linkeroog, hetgeen een aanduiding placht te zijn van een op handen zijnde uitbarsting, nam zijn goud omranden bril tergend langzaam van den neus, om hem er meteen weer op te zetten en zocht dan een steunpunt tegen de operatie tafel. „Ik wensch tijdens mijn bezigheden niet ge stoord te worden door flauw-vallende slappe lingen, die er beter aan deden zich als sand wichman of buffetjuffrouw te verhuren! Wie zich dus zwak voelt" een ironisch lachje krulde om de lippen van den chirurg „dat hij zich verwijdere!" Op de estrade heerschte ononderbroken een volmaakte rust. Enstige gezichten, knap of leelijk, doet er niet toe, de werkelijkheidszin lag er zichtbaar boven op, volgden iedere beweging van den prof. Maar ternauwernood had dr. Karl Hustler zijn mes aangezet, of een lichte kreet deed hem geërgerd omzien. Een jonge stu dente was in onmacht gevallen. Temidden van de menschen in het wit, die de operatietafel als een onwrikbaar, ijzig-stug cordon omsloten, hoorde men een laatdunkend fluisteren: „Pap kinderen." Een verpleegster bracht de onmachtige stu dente in een nevenvertrek en wat later kwam een jonge assistent, dr. Gustaaf Bremsier, eens naar haar zien. Verrast keek hy naar het meisje, dat onophoudelijk snikte en niet tot bedaren was te brengen. „Wilt U dan persé dokter worden?" In ge dachten vormde dr. Bremsier al mooie volzin nen, om te trachten haar te bewegen zich in een andere richting te bekwamen. Het meisje veerde eensklaps op, keek hem recht in het gezicht en vroeg: „Heeft de pro fessor het gemerkt?" Van Bremsler's wijze raadgevingen kwam niets. Totaal overbluft door deze mengeling van kinderlijken eenvoud en vrouwelijke charme, probeerde hij zich een houding te geven, door lang en luid te kuchen. De poging mislukte jammerlijk. „Ik zal hem aanstonds mijn excuses maar aanbieden, vindt u ook niet?" Twee vragende diep-blauwe oogen, welke de gerechtvaardigde trots van miss Lilly Wedgewood uit Boston wa ren, keken dr. Gustaaf Bremsier aan. In zijn verwarring beloofde hij haar, zelf deze onaan gename taak te willen vervullen. Wat langer dan noodzakelijk was, hield hij haar hand vast, zij lachte: „Ik hoop maar, dat ik bij m'n doc toraal examen mijn zenuwen beter de baas ben." Den volgenden dag wandelde dokter Brems- Ier, in aangename gedachten verzonken, van de kliniek naar zijn pension terug. Het blonde kopje van Lilly Wedgewood zweefde hem voortdurend voor den geest. Het samenzijn van gisteren nam hem meer in beslag dan hij zich zelf wilde toegeven, maar het was nu eenmaal zoo. Een schel claxon-signaal stoorde zijn zoete overpeinzingen en met een sprong trachtte hij het veege lijf op het veilige trottoir te redden. Hallo!" De verbeten uitdrukking op zijn gezicht maakte aanstonds plaats voor een geheel tegen overgestelde, toen hij Lilly Wedgewood zag, die hem vroolijk toelachte, terwijl ze ongedwongen uit het portierraampje leunde. „Zoo, zoo!" mompelde dokter Bremsier, waar- méde hij zoowel op den prachtigen wagen als op zijn charmante chauffeuse doelde. „Dat ziet er keurig uit!" Vindt u, dokter? De wagen is anders met van mij hoor! Een kennisje van me, dat een paar dagen bij me logeert, is de gelukkige be zitster ervan. Af en toe mag ik er ook eens mee rijden. Rijdt u een stukje met me mee?" Het was laat in den avond, toen Gustaaf Bremsier in zijn Dension aankwam. den moed gevon- den miss Wedge wood te zeggen, dat zijn dagen hier geteld waren en dat hij binnenkort naar Haparanda zou vertrekken. „Haparanda?" had Lilly met iets ondefinieer baars in haar stem gezegd. „Ja, daar heb ik op gemakkelijke financieele voorwaarden de praktijk van een dokter over genomen. Er zit niet veel anders op, als je niet kapitaalkrachtig bent. Maar of ik nu in Ko penhagen of Haparanda zit, 't doet er eigen lijk weinig toe. Ik houd van mijn werk en dat is hoofdzaak!" Gedurende den verderen rit had het meisje niet veel meer gesproken. Enkel, toen ze af scheid nam, zei ze eenvoudig: „Dat wordt niets in Haparanda, dokter!" en weg was ze. De expresse-brief, welke dokter Bremsier den volgenden dag in de kliniek nagebracht werd, was kort en raadselachtig. „Komt u s.v.p. onmiddellijk bij me? Mijn vriendin wil u op staanden voet spreken! LILLY WEDGEWOOD." Toen dokter Gustaaf Bremsier enkele minu ten later uit de taxi stapte, stond hij voor den ingang van een prachtige villa. Deze entréewas allesbehalve geschikt, otn zijn opwinding te doen verminderen, integendeel! De meest zon derlinge gedachten bestormden hem. Maar zoo groot kon zijn fantasie niet zijn, dat hij bij be nadering kon gissen, wat hem hier te wachten stond. Een oudere dame, met een uiterst gedistin geerd voorkomen, ontving hem in de groote hall en leidde hem naar den salon. „U bent wellicht de vriendin van miss Lilly Wedgewood?" verstoutte dokter Bremsier zich te vragen. „Neen, mijnheer. Ik ben slechts haar dame van gezelschap!" De jonge dokter kreeg de gelegenheid niet om al zijn indrukken te verwerken, want kort hierop trad miss Lilly Wedgewood binnen en begroette hem als een ouden bekende. „Dokter Bremsier," sprak ze, toen ze alleen waren, „Haparanda wordt niets!" De bezoeker wilde tegenwerpingen maken, maar een resoluut handgebaar belette dit. „Ik heb mijn bank in Kopenhagen opdracht gegeven een sanatorium, dat al eenigen tijd in uitermate zorglijke omstandigheden verkeerde, aan te koopen. Volgens de verkregen inlichtin gen laat de inrichting wel wat te wenschen over. Om daarin te voorzien, heb ik een voort varend geneesheer-directeur noodig. De eenig- ste voorwaarde, waarvan ik moeilijkheid ver wacht is, dat de eigenares als verpleegster aan de stichting wenscht te worden verbonden. Een gelukkige omstandigheid hierbij echter is, dat er niet al te veel bloed zal vloeien! Wat dunkt u, zouden daar candidaten voor te vinden zijn?" Dokter Bremsier was volkomen uit het veld geslagen door deze onwaarschijnlijke mede deeling. De manier, waarop het hem echter gezegd was, liet moeilijk eenigen twijfel aan de juistheid ervan. En voor dokter Gustaaf Brems- Ier het zich realiseerde, had hij al gearftwoord: „Natuurlijk!" „Dan zal ik maar concludeeren, dat dokter Gustaaf Bremsier met ingang van heden als zoodanig is aangewezen!" „Dat is een overrompeling, die eiken weerstand nutteloos maakt!" Aan het B.W.-sanatorium, Waarvan de hechte pijlers onderlinge liefde en volkomen toewijding zijn, hebben tallooze tuberculose-lijders een weergalooze herinnering. (Nadruk verboden). werk en beloven wel wat voor de toekomst. Het paardwerk van Kuilboer van D.V.V., Noord Scharwoude, was werkelijk goed, een uitzonde ring dus op den gewonen regel, dat het paard- voltige het slechtste is. Ook bij de vrije oefe ning had deze West Fries goede onderdeelen. Hetzelfde moet gezegd worden van beide leden van D.O.K., Heemskelk. Hun eindcijfers waren voldoende en dat is voor een eerste optreden niet slecht. A. de Lange van Jong Leven had zijn dag niet en moest in zijn clubgenoot Kaay zijn meerdere erkennen. Niemand had dat verwacht, maar Kaay is dan ook goed vooruitgegaan en hij zal zijn plaats in Breda dan ook zeker goed verdedigen. De strijd om de hegemonie is tegengevallen. Vos was ondanks het feit dat hij enkele weken niet heeft kunnen oefenen door overwerk in topvorm. Hij beheerscht de moeilijke stof vol komen en rustig draaide hij zijn oefeningen. Een enkel foutje aan het paard was hem ge lukkig dezen keer niet noodlottig. Bij Kieft ont brak in enkele gevallen de juiste samenstelling. Zijn paardoefening liep niet volgens zijn zin en bij den rekstok was de salto te gewaagd. Ook dezen keer heeft Vos dus den strijd gewonnen. Van de toestellen is het paard nog steeds het stiefkindje. Slechts drie goede oefeningen wer den genoteerd. De andere toestellen waren zoo als gewoonlijk, hoewel naar meer variatie wordt gestreefd. Ditzelfde geldt voor de vrije oefening, waardoor dit onderdeel wel het interessantste van het programma wordt. De zes eersten worden geplaatst in de keur ploeg. Deze zal nog veertien dagen trainen, om dan den zwaren strijd in Breda aan te gaan tegen de andere keurploegen. De D.H.G.B zal moeten oppassen, want de laatste plaats dreigt. De uitslag is: I. M. Vos, Jong Leven, Am sterdam, 261 pnt.; 2. L. Kieft, Wilskracht, Am sterdam, 237 pnt.; 3. H. v. IJyn, S.S.S., Bever- WIE ZICH NOG WARM KAN KLEEDEN BEDENKE HET TOCH WEL: ER WORDT VEEL KOU GELEDEN IN TC HART.... MAAR OOK AAN 'T VEL. VIN CENTIU S VEREENIGIN G wijk, 228 pnt.; 4. T. van Wissen, Wilskracht, Amsterdam; 5. B. Kaay, Jong Leven, Amster dam, 222'A pnt.; 6. A. de Lange, id., 207 pnt.; 7. J. Kuilboer, D.V.V., Noordscharwoude, 194 y, pnt.; 8. J. Groot, D.O.K., Heemskerk, 169Va pnt.; 9. Th. Schermer, idem, 167pnt. Zondag 7 November reed bovengenoemde ver- eeniging een trainings-koppel-recordrit over 35 K.M. Verschillende renners kwamen alleen bin nen. Daar echter de koppels intact moesten blijven, werden de tijden van dezen niet geno teerd en werd daardoor de uitslag als volgt: 1. GruytersRusman, 2. DuijnsPortegies, 3. Stet v. Sprundel, 4. KorthalsSchrama. De lustrum-commissie heeft een hometrainer wedstrijd te Bornebroek georganiseerd op 21 Nov. as. Hieraan kunnen alle leden deelnemen. Uit het Fransch vertaald door Christine Kamp 27 Verlegen, met neergeslagen oogen, zonder hem aan te zien, heb ik geantwoord en daar mama geen trek meer had, heb ik gauw het blad mee genomen. Toen ik de deur sloot, begreep ik, dat de vrede geteekend was. Papa hield de handen van moeder in de zijne, terwijl haar bleek gelaat een vergiffenis scheen af te smee- ken, die hij graag verleende. Ik heb alleen het middagmaal gebruikt, papa had volkomen het diner en zijn dochter vergeten. Tegen tien uur ben ik naar de ziekenkamer teruggekeerd. Papa als volleerde verpleger zat naast het bed en keek toe hoe zij sliep. Ik heb hem moeten herinneren, hoe laat het was en dat een koud diner hem wachtte. Hij keek mij verbaasd aan en drukte zijn geluk uit in de woorden: „Lies, ben je blij?" „Ik heb geen woorden om mijn geluk te uiten en toch ben ik bang." Heel zachtjes, alsof hij er beschaamd over was, zei hij: „Ik ook, mijn kind, verzorg haar goed, want ik zou haar niet meer kunnen ver liezen." En Jean-Louis die machtige industrieel, 'die een politiek personnage is geworden, Jean- Louls Mayran, die voor niemand buigt, heeft voor den eersten keer aan zijn dochter de grootte van zijn liefde getoond. Hij heeft zich over zijn slapende vrouw gebogen, heeft haar langen tijd beschouwd en uit zijn staalblauwe oogen, die zijn ondergeschikten zooveel ontzag inboezemen, zijn twee dikke tranen gevallen. Nogmaals herhaalde hij„Zorg goed voor haar," en dan zachtjes, om haar niet te wekken, is hy heengegaan na liefkozend de hand op mijn schouder te hebben gelegd. Hij vertrouwde mij mama toe, aan mij, die beter dan hijzelf zal kunnen verdedigen. De vijand, onze gemeenschappelijke vijand, dat is hij, die haar al eens aan ons heeft ont nomen. Waar is hij? Wat doet hij? Welke plan nen smeedt hy in het duister? Ik durf er mijn vader niet naar te vragen. Eens heeft hy my gezegd: „Je broer bestaat niet meer voor my, spreek my nooit over hem." zyn bevel te weerstreven, dat heeft nooit iemand gedurfd. Claude weet wel, wat er van Jean-Pierre geworden is, ik herinner mü den glimlach van mama in Rouaan, die glimlach, die de voorbode is geweest van zulk een buitengewone beter schap, dat de dokter gedurende eenige dagen tevergeefs de oorzaak zocht. Ik heb hem niet gezegd, zoo deed het my pün, welk geneesmiddel de koorts tot bedaren heeft gebracht, die tien dagen lang haar niet had verlaten. Claude, eens, wanneer ook, zul Je my de waar heid zeggen. Ik vermoed, dat op den dag, toen ik Jean-Pierre wegjoeg, omdat mama op sterven lag en hy er verantwoordelijk voor was, je apostelziel er door ontroerd werd. Je hebt de hand gereikt aan dien ellendeling, je hebt goede woordjes tot hem gesproken, in de meening, dat hij ze begrijpen kon. Je kende hem niet. Alleen de vrees heeft Jean-Pierre doen ver dwenen; als hy voor papa niet bang was, zou hij zelfs hier vergiffenis aan moeder komen vragen en zij zou die niet geweigerd hebben. Een comedfe, die slechts een doel zou hebben, ons weer te ontnemen haar, die voor hem slechts zwakheid en mededoogen was, haar weer aan ons te ontrukken om haar opnieuw te doen ïyden! Maar ik biyf waken. Jean-Pierre zal hier niet binnenkomen, hy zal zijn zaak niet kunnen bepleiten, want die is te voren reeds verloren. Ik zal mama tegen hem beschermen, tegen haar zelf, tegen de moederliefde, die haar naar den dood zou voeren. Mama, die reeds met my kleine wandelingen heeft gemaakt, vooral naar het Bois, zei my vanmorgen: „Kindje, ik ga vanmiddag naar mevrouw Rendut. Als je soms boodschappen hebt te doen, kun je er van profiteeren. Sedert weken heb ik je geheel in beslag genomen, vandaag laat ik je eenige uren vry.' Oprecht gemeend antwoorde ik: „Ik weiger die vrijheid." Mama heeft my verwonderd aangekeken: „Spreek je in ernst?" „Ja, ik ben veel te bang u te verliezen; van u verwyderd voel ik mü ongelukkig, ik zou my aldoor verbeelden, dat een gevaar u bedreigde. Als u wilt, zal ik met u meegaan naar mevrouw Rendut." Mijn antwoord scheen mama te verdrieten: haar tint, die door de ziekte zoo verbleekt is, werd opeens rood als het gelaat van een jong meisje en zy zei, een beetje verlegen: „Lies, ik geloof, dat het beter is dat Je niet mee gaat. Mevrouw Rendut en ik zyn zulke oude vrien dinnen, wy hebben altyd iets om over te praten en dat zou je maar vervelen. Ik ben overigens van plan eenige uren by haar door te bren gen." „Ik houd heel veel van mevrouw Rendut. Bovendien is het een echte reis om naar Neuilly te gaan, als men pas hersteld is van zoo'n onge val. U kunt er toch niet alleen heengaan." Met een stem, die meteen een einde maakte aan mün opwerpingen zei mama: „Claude breng er my heen." Claude, dat is dus de vertrouweling, de vriend, aan wien men alles kan zeggen! Na de lunch en het rustuurtje, dat de dokter had voorgeschreven, was mama gereed en wachtte met een ongeduld, dat zy met moeite trachtte te verbergen totdat Claude haar kwam halen. Hij was een kwartier te laat en vroeg er nauwelyks excuus voor. Mijnheer Mayran had hem een boodschap opgedragen, die geen uitstel duldde. Ik kwam dicht naar hem toe en mijn don kere oogen ondervroegen zijn heldere pupillen. „Claude, ik vertrouw mama aan je toe; sedert haar ongeval is zy nog niet alleen uit geweest. Het minste tochtje kan noodlottig voor haar wezen. Claude, je moet voor haar borg staan." „Kom, kom, kindje," bromde mama, „zou men niet zeggen, dat ik een verre reis ga maken. Lies, binnen twee uren ben ik weer thuis." Ik keek haar aan en wees naar haar kamer: „Ik heb zoo verschrikkelijk geleden, toen u was weggegaan zonder dat ik er iets van wist. Als ik u niet bij mij zie, ben ik altijd bang." En heftig drukte ik haar in mijn armen. „Mama, ik kan u niet verliezen. U behoort mij toe, alleen aan mij. U heeft ons beloofd, niet waar, dat u ons niet meer zou verlaten." Mama maakte mijn armen los. „Lies, je bent onverstandig." „Ja, dat ben ik, ik beken het, maar ik ben zoo bang en ik weet niet waarom." Claude kwam tusschenbeide. „Mevrouw, eigen lijk zou Elisabeth toch wel mee kunnen gaan. Er zou haar slechts Mama viel hem in de rede. „Neen, ik wil het niet, laten wy dadelijk vertrekken en om vijf uur ben ik alweer terug." zy ging heen zonder nog iets te zeggen. Claude volgde haar en keek mij niet aan. Ik snelde naar het raam om haar nog eens na te zien. Zij glimlachte en praatte druk. Een gevangene, die ontsnapt is aan haar bewaakster. De bewaakster, dat ben ik, haar dochter! Myn liefde was haar lastig, die liefde, die haar treurigheid, haar droomeryen, haar zwijgen, zelfs haar slaap bespiedde, zoo bang was ik, dat er een schaduw en herinneringen zouden op komen! Dat bezoek aan mevrouw Rendut! Leugen! Het was Jean-Pierre, dien zij ging ontmoeten. Welke comedie zou hy haar voorspelen om haar tot hem te doen terugkeeren: werkzaamheden, berouw, smart, zelfmoord, hy was tot alles in staat en mama zou hem gelooven. Hy was in haar oogen alleen een ongelukkige, weggejaagd, verlaten, overgeleverd aan zichzelf! Geheel haar moederhart riep hem, niets zou ze kunnen scheiden, zy zou terugkomen, ja, maar alleen haar lichaam zou by ons zyn, het beste van haar ziel zou verblyven bij het schuldige kind, door haar man en dochter veroordeeld. Dat was de waarheid en hoe pijnlijk die ook was, ik moest die in het oog houden. Zeker, mama had mij lief, maar ik was een fatsoenlijk gelukkig meisje, omringd door achting en liefde, ik had haar niet noodig, haar liefde maakte mijn geluk volkomen. En die ander kon er niet buiten. Die liefde was zijn leven, het was de stok, dien men toesteekt aan een drenkeling om hem te redden. Zoo zag zij het in en nooit zou haar moederlijk geweten begrijpen, dat er reddingen zyn die men niet moet beproeven. Voor alles behoorde mama aan Jean-Pierre! Er was een soort van woede in myn hart, want de jalouzie is een gebrek, dat je ver teert. Ik kleedde mij aan en ging uit. Ik wilde afleiding zoeken, vergeten. Een avontuur, een flirt? O, als ik niet Elisabeth Mayran was geweest, zou ik de een of andere dwaasheid heb ben uitgehaald, maar de trots der Mayrans is soms nuttig. Ik liep door de straten zonder iets te zien, ik dacht slechts aan mijzelf, sedert maanden had ik mezelf vergeten om aan ande ren te denken. Beminnen, trouwen, een eeriyke verkeering, afzien van Claude, die mij minacht— (Nadruk verboden)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10