De avonturen van Prof je en Struis je
'MdwrfMoL mn den daa
Bies, liesbeth,
ELISABETH
DINSDAG 9 NOVEMBER 1937
Wichelroede of
telepathie
Het afscheid van prof.
Aalberse
De mode van den dag
BURGERLIJKE STAND
TWEEDE KAMER
„De goede herinnering aan een
trouw medelid en geëerbie-
digden voorzitter blijft"
Rede van den heer Duymaer
van Twist
Dank van de regeering
Het afscheid van de
journalisten
TURNEN
DE KAMPIOENSCHAPPEN
VAN DEN D.H.G.B.
Vos wint den titel. - De kernploeg
KwegXdïy IWedgewood
WIELRENNEN
R.K.W.V. Achilles
Plotseling zag hij de struisvogels van alle
kanten aankomen en gauw gooide hij de doos
met biscuits naar hen toe. Dat viel erg in
den smaak, want zulke lekkernijen waren
er op het eiland niet te vinden. Daar zag
hij Struisje met zijn hoed op loopen. Hij
kreeg nu het lekkers, dat Profje speciaal
voor hem had uitgezocht en Struisje was
er erg van onder den indruk, dat Profje zoo
Daar hem had verlangd.
Toen Profje uit het water was gekropen
en nog eens beterschap had beloofd, liet
Struisje zich overhalen om weer mee te
gaan. Profje, die van Struisje hoorde, dat
de rivier, waarin hij gevallen was, stroomde
naar hun tent, maakte van ruwe planken
een kist, die hij te water liet en waarin zij
plaats namen. Struisje had ondertusschen
een nieuw ei gelegd, dat hij voorzichtig
onder zijn vleugels borg en zoo aanvaardden
ze gezamenlijk den terugtocht.
Toen ze bij de tent kwamen, stond de pi
loot te schreeuwen, terwijl hij vol spanning
naar de lucht keek. „Kijk, juichte hij, daar
komt een luchtschip aan. Als ze ons nu
maar zien, dan nemen ze ons vast wel mee.'
Ook Profje en Struisje keken nu naar bo
ven en zagen een stip, die langzaam grooter
werd.
STAD
„Wat ons opvalt, is de onstuimigheid waar
mede de wichelroede reageert. En in Gouda èn
in Haarlem èn in Breda is er niet de minste
rust in te bespeuren, iedere minuut slaat het
als het ware door!" zeide de directeur van den
Geologischen Dienst ons bij het gesprek, dat
wij met hem over het onderzoek naar onder-
aardsche gangen in Haarlem hadden.
Ditzelfde verschijnsel deed zich ook voor bij
het onderzoek van mevrouw Klein Sprokkel-
horst naar onderaardsche gangen te IJssel-
stein. Ook daar kwamen de aanwezigen onder
den indruk van de kwistigheid, waarmede de
wichelroede aan het verlangen naar onder
aardsche gangen voldeed. Het schijnt trouwens
een welwillendheid te zijn, die aan wichelroeden
eigen is. In de Oprechte Haarlemsche Courant
vonden wij n.l. gisterenavond de mededeeling,
dat in Heemstede het voorbeeld van mevrouw
Klein Sprokkelhorst navolging gevonden heeft
bij andere wichelroedeloopers en zulks met even
vruchtbaar gevolg.
„Kort geleden", zoo schrijft men uit Heem
stede aan de O. H. Crt., „heeft een wichelroe
de-loopster van elders het bestaan van zulke
gangen „aangetoond" onder 't Oude Slot, de
trieste ruïne van wat eenmaal Heemstede's
burcht was. Nu moet men dat „aangetoond"
niet al te letterlijk opvatten. Uitgegraven of
blootgelegd is er natuurlijk niets, maar op ge
zag van de uitslaande roede kon toch „verze
kerd" worden, dat er onder de ruïne gangen
waren, wat we reeds wisten en dat deze
gangen zich naar Haarlem en Lisse voortzet
ten wat we al of niet kunnen gelooven. Maar
als gemeente, die zich zelf respecteert, kon
Heemstede het natuurlijk niet doen met een
wichelroede-loopende dame van elders. Geluk
kig vond zij in één der ingezetenen een wichel-
kunstenaar-made-in-Heemstede. Voor 'n klein
gezelschap genoodigden heeft de heer v. D. o.a.
Zaterdagmorgen eenige experimenten vertoond,
allereerst op de terreinen van 't Oude Slot,
maar nadien ook in de Indische Buurt, en ten
slotte in de Protestantsche Kerk op het Wil-
helminaplein. Moeten wij het geheimzinnige
instrument gelooven, dan wemelt het onder dit
gedeelte van de gemeente van onderaardsche
gangen, in die mate zelfs, dat men zich af
vraagt, of men onder den grond niet méér wan
delgelegenheid heeft dan er boven! Schier on
afgebroken sloeg de roede uit en in één der
kelders onder het, tot 't Oude Slot behooren-
de woonhuis van de familie E. geschiedde dit
zelfs met zóóveel kracht, dat het koperen in
strument den heer v. D. zoowaar een bloed-
blaar aan de ééne hand bezorgde. Maar dat is
nu eenmaal het risico van dezen arbeid.
Zou het gemeentebestuur den heer v. D. niet
kunnen belasten met de organisatie van den
luchtbeschermingsdienst? Wie over zóóveel on
deraardsche schuilplaatsen beschikken kan,
lijkt daartoe wel de aangewezen man."
Tot zoover de O. H. Crt.
Beteekent dit nu, dat wij aan de goede trouw
van de Haarlemsche wichelroedeloopster twij
felen?
Wij zijn overtuigd, dat zij volkomen in de
kracht der wichelroede gelooft, maar daarmede
is niet gezegd, dat haar uitspraken als een
evangelie te aanvaarden zijn en dat er in Haar
lem een net van onderaardsche gangen be
staat, omdat haar experimenten dat zouden
hebben aangetoond.
Wie zich zeer galant wil uitlaten tegenover
een dame, zal veronderstellen, dat de „open
ruimten", welke zij heeft ontdekt misschien
EUWS
onderaardsche kelders, riolen of gewelven zijn,
waaruit nog geenszins behoeft te volgen, dat er
een „net" van onderaardsche „gangen" be
staat.
Vervolgens is het mogelijk te denken aan te
lepathie, waarvan heeren als Rubini, Houdini
en anderen verbluffende staaltjes van be
kwaamheid hebben gegeven.
Over spiritisme, hypnotisme, helderziendheid,
is het laatste woord nog niet gesproken en
hoe groot het bedrog van vele mediums ook
is, aan het bestaan van vele tot nu toe onbe
grepen metaphysische verschijnselen wordt niet
meer getwijfeld. Het lezen van den inhoud van
brieven in gesloten enveloppen, het opnoemen
van dingen, die in gesloten pakken verborgen
zijn, het opsporen van verloren en verborgen
dingen, het van zelf bewegen van voorwerpen,
het zijn allemaal phenomenen, waarmede de
wetenschap zich bezighoudt. En zoo zou 't na
tuurlijk niet te verwonderen zijn geweest als
b.v. de wichelroedelooRster bewust of onbewust
onder den invloed staat en in Haarlem gestaan
heeft van haar omgeving. De gedachten van een
of meer personen zouden dan op haar worden
overgebracht en dat die gedachten verband
houden met de vermoedelijke ligging van gan
gen ligt voor de hand. Zoo zou niet alleen de
ligging der gangen, maar ook de groote hoe
veelheid er van verklaard kunnen worden. Men
moet daarbij niet vergeten, dat het voor tele
pathie heelemaal niet noodig is, dat de omge
ving aan den telepaat door teekenen of woor
den aan den telepaat eenige mededeeling
doet. Hij wiens gedachten door den telepaat
worden vertolkt, kan met de hand op het
hart verklaren, dat hij zich van geen over
brenging bewust is. Het feit der gedachten-
overbrenging blijft niettemin bestaan.
Maar wie de wichelroedeloopster, die ook in
Haarlem experimenten uitvoerde, aan het werk
heeft gezien en hoorde vertellen, zal ook deze
verklaring van telepathie moeten laten varen en
zich niet kunnen ontworstelen aan het idee, dat
zij haar krachten als wichelroedeloopster verre
en verre overschat.
Toen zij haar proeven in Haarlem nam,
kwam zij ook in de Janskerk aan de Jans
straat, die onlangs tot gemeente-archief is in
gericht. Zij constateerde daar onder den grond
de aanwezigheid van onderaardsche gangen
Toen de archivaris van Haarlem, mej. Kurtz,
de opmerking maakte, dat zulks wel zeer on
waarschijnlijk was, omdat nog maar pas lange
palen in den grond waren geheid, zonder dat
een spoor van gangen gevonden was, zeide de
wichelroedeloopster, dat de gangen wel inge
stort zouden kunnen zijn. Toen haar daarop
werd gevraagd hoe zij in dat geval open ruim
ten zou kunnen constateeren, antwoordde zij
dat het voor haar experiment niet terzake deed,
of de gangen hol dan wel vol waren. Dit nu
klinkt al zeer wonderlijk. Men is in staat on
deraardsche ruimten te constateeren of niet,
maar dat men onderaardsche ruimten, die vól
zijn, als open ruimten kan aanduiden is heel
sterk. Toch klopt deze verzekering van de wi
chelroedeloopster wel met de verklaring, die zij
van haar kunst geeft.
Zooals bij de proefnemingen bij IJselsteln
houdt zij de wichelroede horizontaal voor zich
uit, sterk haar gedachten concentreerend op
het voorwerp van haar onderzoek. Zoodra zij
dit laatste bereikt heeft, heft de wichelroede
zich op. De gave bestaat, volgens haar eigen
verzekering, in een sterke gedachtenconcentra-
tie. Als ik naar gangen zoek concentreer ik mijn
gedachten op gangen en zijn ze aanwezig, dan
staat de wichelroede op. Het geeft niet of er
vlak in de buurt riolen liggen of water loopt,
de roede reageert alleen maar op het voorwerp
van mijn gedachten. Wil ik even later weten
of in dezelfde buurt ook riolen liggen en denk
ik daaraan, dan reageert de roede alleen op
die dingen en komt ten opzichte van de te
voren gezochte gang niet in beweging. Het
maakt niets uit of ik in een huis of op een
weg loop of in een boot sta, ongeacht de
plaats, waar ik mij bevind, staat de wichel
roede op, als ik bij het in gedachten genomen
onderwerp ben." De diepte van de gang bepaal
ik door een bepaalden afstand in gedachten te
nemen, bijv. voor de diepte van een gang één
meter. De wichelroede richt zich dan net zoo
veel keeren op als de gang meters diep is en
halverwege voor een halven meter.
Om eiken schijn van bevooroordeeling te ont
gaan, citeeren wij niet wat de dame aan ons
vertelde, maar zooals de verslaggever van de
Telegraaf het in zijn blad liet afdrukken.
Men zal ons toegeven, dat dit alles voor nuch
ter denkende menschen niet erg geloofwaardig
klinkt en wanneer wij hieraan toevoegen, dat
de wichelroedeloopster haar „vak" nog maar
één jaar ongeveer uitoefent, dan rijst de vraag:
overschat de dame.haar krachten als wichel
roedeloopster niet? Men zou het ook scherper
kunnen zeggen en bevestigend kunnen antwoor
den: zij overschat stellig haar krachten en ook
de beteekenis van de wichelroede.
Wij kunnen nu gevoeglijk afscheid nemen
van het onderwerp, met nog eens te consta
teeren, dat wij uitsluitend bedoeld hebben de
beteekenis van een wichelroedeproef tot haar
juiste proporties terug te brengen en het praat
je, dat Haarlem een „net" (wij zeggen niet
geen enkele onderaardsche gang) van onder
aardsche gangen zou bezitten uit de wereld te
helpen.
Ondertrouwd: H. C. Nienhuijs en J. G. Beu
kenkamp.
Geboren: A. Dijkstra—de Kruijf, z.; J. Nieu-
wenhuizen—Willemsen, d.; \J. H. van Duijn—
Wassxaar, z.; J. RobeerstBakker, z.; C. El-
lermeijervan Vuuren, z.; J. F. Dielemans
Koning, z.; C. F. J. Braak—Koot, d.; H. C.
Geerts—Schwarz, d.; M. A. A. E. Blatt—Wolf,
z.; A. C. Eekhout—Mollema, z.; E. van Poel
geestDroog, d.; C. J. BeekGovers, d.
Overleden: L. C. Molnar, 24 jaar, Kamper
laan; K. v. d. Mije, 74 jaar, Jansstraat; J. W.
H. A., 13 d., z. van A. H. T, Westhof, Wichers-
straat; J, van Bottenburg, 79 jaar, Teyler-
straat; C., 14 maanden, z. van C. Hoogendijk,
Hazepaterslaan.
Nadat prof. Aalberse zijn afscheidsrede (el
ders in dit nummer opgenomen) gehouden had,
sprak de heer L. F. DUYMAER VAN TWIST
den scheidenden voorzitter als volgt toe:
Hooggeachte voorzitter,
Het moge mij vergund zijn als oudste lid der
Kamer, zoowel in ouderdom als in anciënniteit,
bij dit afscheid een woord tot U te spreken.
Ik heb goed vertrouwen, al kreeg ik geen uit
drukkelijke opdracht, dat ik daarbij de tolk
ben van alle leden.
In de eerste plaats moge ik tot U richten een
gelukwensch met het feit, dat het H.M. de Ko
ningin behaagd heeft, U, op voordracht der
regeering, te benoemen tot lid van den Raad
van State, een college, dat gelijk door U zoo
terecht werd opgemerkt, zulk een nuttige rol
in ons staatsleven vervult.
Dat de Raad van State van morgen af mede
zal mogen beschikken over U w kennis, over
U w werkkracht en over U w ervaring, is ons
een reden tot verheugenis.
Maar deze benoeming heeft voor ons ook een
keerzijde, die heel donker getint is.
Wij zullen U èn als onzen voorzitter èn als
ons medelid gaan verliezen.
Dat doet ons oprecht leed.
De Kamer heeft U als haar Voorzitter hoog
lijk gewaardeerd, zoowel om de groote wel
willendheid, waarmede gij den leden te allen
tijde tegemoetkwaamt, als om de bekwame en
strikt onpartijdige wijze, waarop gij de debat
ten leiddet.
Zij heeft genoten van de redevoeringen, die
gij bij het aanvaarden van het voorzitterschap
hieldt, die met historische uitspraken gekruide
redevoeringen, waaruit telkens opnieuw bleek
de hooge opvatting, welke gij hadt van Uw
taak.
Daarom zien wij U als voorzitter noode gaan.
Maar het meeste spijtige voor ons is, dat gij
door het aanvaarden van Uw nieuwe ambt de
Kamer geheel gaat verlaten, geheel en voor
goed gaat verlaten.
Wij zullen niet meer profiteeren van Uw
aangenamen omgang.
Wij zullen niet meer genieten van de rijke
gaven van hoofd en hart, welke gij in Uw ver
blijf van zoovele jaren in ons midden hebt we
ten te ontplooien.
Gij hebt willen heengaan, nu een andere,
eervolle positie U geboden werd. Wij hebben
ons daarbij neer te leggen, maar wij willen U
niet van hier zien vertrekken zonder U te heb
ben gezegd, hoezeer wij Uw aanwezigheid en
Uw leiding zullen missen.
Dat gij lang geaarzeld hebt alvorens Uw
besluit te nemen, is te verstaan. Gij waart in
een lange politieke loopbaan met de Kamer als
het ware samengegroeid. Het is te begrijpen,
dat het scheiden U moeilijk viel.
Ik had het voorrecht U op 24 Februari 1903
bij Uw intrede in de Kamer de hand te druk
ken. Thans, na ruim 34 jaren, rust op mij de
taak, U hier uit te luiden.
Over eenige oogenblikken zult gij van hier
gaan. Maar achter zal blijven de goede herin
nering aan een trouw en hartelijk medelid,
aan een geëerbiedigden voorzitter.
God schenke mild Zijn zegen op Uw nieuwen
arbeid. Hij zij met U en Uw gezin.
Namens de Regeering spreekt vervolgens Dr. H.
Colijn. Ook aan de regeeringstafel mag zei
spr. een kbrt woord niet achterwege blijven.
In ons land heeft de Regeering op de werkzaam
heden der Kamer geen directen invloed, gelijk
in andere parlementen wel het geval is. U
hebt aldus spr verder o.m. terecht opge
merkt, dat de yoorzitter belast is met de lei
ding der werkzaamheden van de Kamer. De
Regeering stelt er prijs op, uitdrukking te geven
aan haar erkentelijken dank jegens den leider
dezer werkzaamheden, die steeds een oor heeft
willen leenen aan de wenschen der Regeering.
Spr. wenscht het land geluk, wijl de gaven
van hoofd en hart van den aftredenden voor
zitter op een andere plaats aan ons volk ten
goede zullen komen.
De Kamerleden, die deze redevoeringen
staande aanhoorden, gaven door applaus hun
instemming te kennen.
Aanwezig waren alle leden der Regeering, de
familieleden van prof. Aalberse en de oud
kamerleden Van der Molen en Zadelhoff.
Ook de voorzitter der Eerste Kamer, baron
De Vos van Steenwijk, woonde heden de ver
gadering bij tijdens het afscheid van den voor
zitter der Tweede Kamer.
De vergadering werd dan voor een half uur
geschort
Na het officieele afscheid in den Kamer heeft
prof. Aalberse in zijn kabinet afscheid genomen
van de Kamerleden en vervolgens van de
Kamer-journalisten. Namens deze laatsten
heeft mr. Van Bolhuis den scheidenden voor
zitter toegesproken en hem een fraai bloem
stuk aangeboden.
(Gedeeltelijk gecorrigeerd.)
De zaal van „St. Bavo" aan de Westergracht
te Haarlem was Zondag aardig gevuld, toen om
ruim twee uur de heer Goris, voorzitter van den
D.H.G.B., de deelnemers aan de wedstrijden
om het kampioenschap van den bond aan het
publiek voorstelde.
Helderman en De Kruyf waren niet opgeko
men, zoodat er tien turners over bleven. Over
het geheel vielen de prestaties niet mee. Enkele
turners zijn uit vorm, terwijl vooral de oude
leden van de keurploeg nog onvoldoende zijn
getraind. Nog steeds zijn er enkele leden, die
reeds meer dan 15 jaren trouw lid zijn van onze
R. K. Turnorganisatie en ook dezen keer was
er nog een die een kansje waagde. H. van Rijn
van S.S.S. Beverwijk, bleek werkelijk nog goed
voor den dag te komen. Zijn routine geeft hem
een grooten voorsprong en handig weet hij
gebruik te maken van aardigheidjes, die steeds
weer opnieuw de jury verrassen. De derde plaats
is een mooi resultaat en bewijst, dat hij nog geen
plaats behoeft te maken voor jongeren. Van
deze categorie waren enkele nieuwe inschrijvin
gen. Hiervan werden alleen van Van Wissen
van Wilskracht goede prestaties verwacht. Hoe
wel ook hij niet de volle hoogte van zijn kun
nen wist te bereiken, kon hij de vierde plaats
veroveren. Zijn paardoefening heeft hij nog
niet onder de knie en zijn rekoefening mislukte
door verkeerde samenstelling. Dit gebrek heb
ben vooral de drie andere debutanten. Moeilijke
en gemakkelijke stof wordt door hen willekeu
rig tot een oefening samengevoegd, terwijl bo
vendien looze tusschenzwaaien worden gebruikt.
Verschillende onderdeelen zijn werkelijk keur-
Een dokter, die geen bloed kan zien, is een
even groote onmogelijkheid als een villa
zonder kamers of een mensch zonder
hart; deze laatste vergelijking natuurlijk me
disch te verstaan." Het onbewogen, wat ver
ouderde gelaat van professor Karl Hustler
wendde zich naar de studenten, die de gansche
estrade bezetten. Even trok trok hij met het
linkeroog, hetgeen een aanduiding placht te
zijn van een op handen zijnde uitbarsting, nam
zijn goud omranden bril tergend langzaam van
den neus, om hem er meteen weer op te zetten
en zocht dan een steunpunt tegen de operatie
tafel.
„Ik wensch tijdens mijn bezigheden niet ge
stoord te worden door flauw-vallende slappe
lingen, die er beter aan deden zich als sand
wichman of buffetjuffrouw te verhuren! Wie
zich dus zwak voelt" een ironisch lachje
krulde om de lippen van den chirurg „dat
hij zich verwijdere!"
Op de estrade heerschte ononderbroken een
volmaakte rust. Enstige gezichten, knap of
leelijk, doet er niet toe, de werkelijkheidszin lag
er zichtbaar boven op, volgden iedere beweging
van den prof. Maar ternauwernood had dr.
Karl Hustler zijn mes aangezet, of een lichte
kreet deed hem geërgerd omzien. Een jonge stu
dente was in onmacht gevallen. Temidden van
de menschen in het wit, die de operatietafel
als een onwrikbaar, ijzig-stug cordon omsloten,
hoorde men een laatdunkend fluisteren: „Pap
kinderen."
Een verpleegster bracht de onmachtige stu
dente in een nevenvertrek en wat later kwam
een jonge assistent, dr. Gustaaf Bremsier, eens
naar haar zien. Verrast keek hy naar het
meisje, dat onophoudelijk snikte en niet tot
bedaren was te brengen.
„Wilt U dan persé dokter worden?" In ge
dachten vormde dr. Bremsier al mooie volzin
nen, om te trachten haar te bewegen zich in
een andere richting te bekwamen.
Het meisje veerde eensklaps op, keek hem
recht in het gezicht en vroeg: „Heeft de pro
fessor het gemerkt?"
Van Bremsler's wijze raadgevingen kwam
niets. Totaal overbluft door deze mengeling van
kinderlijken eenvoud en vrouwelijke charme,
probeerde hij zich een houding te geven, door
lang en luid te kuchen. De poging mislukte
jammerlijk.
„Ik zal hem aanstonds mijn excuses maar
aanbieden, vindt u ook niet?" Twee vragende
diep-blauwe oogen, welke de gerechtvaardigde
trots van miss Lilly Wedgewood uit Boston wa
ren, keken dr. Gustaaf Bremsier aan. In zijn
verwarring beloofde hij haar, zelf deze onaan
gename taak te willen vervullen. Wat langer
dan noodzakelijk was, hield hij haar hand vast,
zij lachte: „Ik hoop maar, dat ik bij m'n doc
toraal examen mijn zenuwen beter de baas ben."
Den volgenden dag wandelde dokter Brems-
Ier, in aangename gedachten verzonken, van
de kliniek naar zijn pension terug. Het blonde
kopje van Lilly Wedgewood zweefde hem
voortdurend voor den geest. Het samenzijn van
gisteren nam hem meer in beslag dan hij zich
zelf wilde toegeven, maar het was nu eenmaal
zoo.
Een schel claxon-signaal stoorde zijn zoete
overpeinzingen en met een sprong trachtte hij
het veege lijf op het veilige trottoir te redden.
Hallo!"
De verbeten uitdrukking op zijn gezicht
maakte aanstonds plaats voor een geheel tegen
overgestelde, toen hij Lilly Wedgewood zag, die
hem vroolijk toelachte, terwijl ze ongedwongen
uit het portierraampje leunde.
„Zoo, zoo!" mompelde dokter Bremsier, waar-
méde hij zoowel op den prachtigen wagen als
op zijn charmante chauffeuse doelde. „Dat ziet
er keurig uit!"
Vindt u, dokter? De wagen is anders met
van mij hoor! Een kennisje van me, dat een
paar dagen bij me logeert, is de gelukkige be
zitster ervan. Af en toe mag ik er ook eens mee
rijden. Rijdt u een stukje met me mee?"
Het was laat in den avond, toen Gustaaf
Bremsier in zijn
Dension aankwam.
den moed gevon-
den miss Wedge
wood te zeggen,
dat zijn dagen
hier geteld waren en dat hij binnenkort naar
Haparanda zou vertrekken.
„Haparanda?" had Lilly met iets ondefinieer
baars in haar stem gezegd.
„Ja, daar heb ik op gemakkelijke financieele
voorwaarden de praktijk van een dokter over
genomen. Er zit niet veel anders op, als je niet
kapitaalkrachtig bent. Maar of ik nu in Ko
penhagen of Haparanda zit, 't doet er eigen
lijk weinig toe. Ik houd van mijn werk en dat
is hoofdzaak!"
Gedurende den verderen rit had het meisje
niet veel meer gesproken. Enkel, toen ze af
scheid nam, zei ze eenvoudig:
„Dat wordt niets in Haparanda, dokter!" en
weg was ze.
De expresse-brief, welke dokter Bremsier den
volgenden dag in de kliniek nagebracht werd,
was kort en raadselachtig.
„Komt u s.v.p. onmiddellijk bij me? Mijn
vriendin wil u op staanden voet spreken!
LILLY WEDGEWOOD."
Toen dokter Gustaaf Bremsier enkele minu
ten later uit de taxi stapte, stond hij voor den
ingang van een prachtige villa. Deze entréewas
allesbehalve geschikt, otn zijn opwinding te
doen verminderen, integendeel! De meest zon
derlinge gedachten bestormden hem. Maar zoo
groot kon zijn fantasie niet zijn, dat hij bij be
nadering kon gissen, wat hem hier te wachten
stond.
Een oudere dame, met een uiterst gedistin
geerd voorkomen, ontving hem in de groote hall
en leidde hem naar den salon.
„U bent wellicht de vriendin van miss Lilly
Wedgewood?" verstoutte dokter Bremsier zich
te vragen.
„Neen, mijnheer. Ik ben slechts haar dame
van gezelschap!"
De jonge dokter kreeg de gelegenheid niet
om al zijn indrukken te verwerken, want kort
hierop trad miss Lilly Wedgewood binnen en
begroette hem als een ouden bekende.
„Dokter Bremsier," sprak ze, toen ze alleen
waren, „Haparanda wordt niets!"
De bezoeker wilde tegenwerpingen maken,
maar een resoluut handgebaar belette dit.
„Ik heb mijn bank in Kopenhagen opdracht
gegeven een sanatorium, dat al eenigen tijd in
uitermate zorglijke omstandigheden verkeerde,
aan te koopen. Volgens de verkregen inlichtin
gen laat de inrichting wel wat te wenschen
over. Om daarin te voorzien, heb ik een voort
varend geneesheer-directeur noodig. De eenig-
ste voorwaarde, waarvan ik moeilijkheid ver
wacht is, dat de eigenares als verpleegster aan
de stichting wenscht te worden verbonden. Een
gelukkige omstandigheid hierbij echter is, dat er
niet al te veel bloed zal vloeien! Wat dunkt u,
zouden daar candidaten voor te vinden zijn?"
Dokter Bremsier was volkomen uit het veld
geslagen door deze onwaarschijnlijke mede
deeling. De manier, waarop het hem echter
gezegd was, liet moeilijk eenigen twijfel aan de
juistheid ervan. En voor dokter Gustaaf Brems-
Ier het zich realiseerde, had hij al gearftwoord:
„Natuurlijk!"
„Dan zal ik maar concludeeren, dat dokter
Gustaaf Bremsier met ingang van heden als
zoodanig is aangewezen!"
„Dat is een overrompeling, die eiken weerstand
nutteloos maakt!"
Aan het B.W.-sanatorium, Waarvan de hechte
pijlers onderlinge liefde en volkomen toewijding
zijn, hebben tallooze tuberculose-lijders een
weergalooze herinnering.
(Nadruk verboden).
werk en beloven wel wat voor de toekomst. Het
paardwerk van Kuilboer van D.V.V., Noord
Scharwoude, was werkelijk goed, een uitzonde
ring dus op den gewonen regel, dat het paard-
voltige het slechtste is. Ook bij de vrije oefe
ning had deze West Fries goede onderdeelen.
Hetzelfde moet gezegd worden van beide leden
van D.O.K., Heemskelk. Hun eindcijfers waren
voldoende en dat is voor een eerste optreden
niet slecht.
A. de Lange van Jong Leven had zijn dag
niet en moest in zijn clubgenoot Kaay zijn
meerdere erkennen. Niemand had dat verwacht,
maar Kaay is dan ook goed vooruitgegaan en
hij zal zijn plaats in Breda dan ook zeker goed
verdedigen.
De strijd om de hegemonie is tegengevallen.
Vos was ondanks het feit dat hij enkele weken
niet heeft kunnen oefenen door overwerk in
topvorm. Hij beheerscht de moeilijke stof vol
komen en rustig draaide hij zijn oefeningen.
Een enkel foutje aan het paard was hem ge
lukkig dezen keer niet noodlottig. Bij Kieft ont
brak in enkele gevallen de juiste samenstelling.
Zijn paardoefening liep niet volgens zijn zin en
bij den rekstok was de salto te gewaagd. Ook
dezen keer heeft Vos dus den strijd gewonnen.
Van de toestellen is het paard nog steeds het
stiefkindje. Slechts drie goede oefeningen wer
den genoteerd. De andere toestellen waren zoo
als gewoonlijk, hoewel naar meer variatie wordt
gestreefd. Ditzelfde geldt voor de vrije oefening,
waardoor dit onderdeel wel het interessantste
van het programma wordt.
De zes eersten worden geplaatst in de keur
ploeg. Deze zal nog veertien dagen trainen, om
dan den zwaren strijd in Breda aan te gaan
tegen de andere keurploegen. De D.H.G.B zal
moeten oppassen, want de laatste plaats dreigt.
De uitslag is: I. M. Vos, Jong Leven, Am
sterdam, 261 pnt.; 2. L. Kieft, Wilskracht, Am
sterdam, 237 pnt.; 3. H. v. IJyn, S.S.S., Bever-
WIE ZICH NOG WARM KAN
KLEEDEN
BEDENKE HET TOCH WEL:
ER WORDT VEEL KOU GELEDEN
IN TC HART.... MAAR OOK
AAN 'T VEL.
VIN CENTIU S VEREENIGIN G
wijk, 228 pnt.; 4. T. van Wissen, Wilskracht,
Amsterdam; 5. B. Kaay, Jong Leven, Amster
dam, 222'A pnt.; 6. A. de Lange, id., 207 pnt.;
7. J. Kuilboer, D.V.V., Noordscharwoude, 194 y,
pnt.; 8. J. Groot, D.O.K., Heemskerk, 169Va
pnt.; 9. Th. Schermer, idem, 167pnt.
Zondag 7 November reed bovengenoemde ver-
eeniging een trainings-koppel-recordrit over 35
K.M. Verschillende renners kwamen alleen bin
nen. Daar echter de koppels intact moesten
blijven, werden de tijden van dezen niet geno
teerd en werd daardoor de uitslag als volgt: 1.
GruytersRusman, 2. DuijnsPortegies, 3. Stet
v. Sprundel, 4. KorthalsSchrama.
De lustrum-commissie heeft een hometrainer
wedstrijd te Bornebroek georganiseerd op 21
Nov. as. Hieraan kunnen alle leden deelnemen.
Uit het Fransch vertaald door Christine Kamp
27
Verlegen, met neergeslagen oogen, zonder hem
aan te zien, heb ik geantwoord en daar mama
geen trek meer had, heb ik gauw het blad mee
genomen. Toen ik de deur sloot, begreep ik,
dat de vrede geteekend was. Papa hield de
handen van moeder in de zijne, terwijl haar
bleek gelaat een vergiffenis scheen af te smee-
ken, die hij graag verleende. Ik heb alleen
het middagmaal gebruikt, papa had volkomen
het diner en zijn dochter vergeten. Tegen tien
uur ben ik naar de ziekenkamer teruggekeerd.
Papa als volleerde verpleger zat naast het bed
en keek toe hoe zij sliep. Ik heb hem moeten
herinneren, hoe laat het was en dat een koud
diner hem wachtte. Hij keek mij verbaasd aan
en drukte zijn geluk uit in de woorden: „Lies,
ben je blij?"
„Ik heb geen woorden om mijn geluk te uiten
en toch ben ik bang."
Heel zachtjes, alsof hij er beschaamd over
was, zei hij: „Ik ook, mijn kind, verzorg haar
goed, want ik zou haar niet meer kunnen ver
liezen."
En Jean-Louis die machtige industrieel, 'die
een politiek personnage is geworden, Jean-
Louls Mayran, die voor niemand buigt, heeft
voor den eersten keer aan zijn dochter de
grootte van zijn liefde getoond. Hij heeft zich
over zijn slapende vrouw gebogen, heeft haar
langen tijd beschouwd en uit zijn staalblauwe
oogen, die zijn ondergeschikten zooveel ontzag
inboezemen, zijn twee dikke tranen gevallen.
Nogmaals herhaalde hij„Zorg goed voor haar,"
en dan zachtjes, om haar niet te wekken, is hy
heengegaan na liefkozend de hand op mijn
schouder te hebben gelegd.
Hij vertrouwde mij mama toe, aan mij, die
beter dan hijzelf zal kunnen verdedigen.
De vijand, onze gemeenschappelijke vijand,
dat is hij, die haar al eens aan ons heeft ont
nomen. Waar is hij? Wat doet hij? Welke plan
nen smeedt hy in het duister?
Ik durf er mijn vader niet naar te vragen.
Eens heeft hy my gezegd: „Je broer bestaat
niet meer voor my, spreek my nooit over hem."
zyn bevel te weerstreven, dat heeft nooit iemand
gedurfd.
Claude weet wel, wat er van Jean-Pierre
geworden is, ik herinner mü den glimlach van
mama in Rouaan, die glimlach, die de voorbode
is geweest van zulk een buitengewone beter
schap, dat de dokter gedurende eenige dagen
tevergeefs de oorzaak zocht. Ik heb hem niet
gezegd, zoo deed het my pün, welk geneesmiddel
de koorts tot bedaren heeft gebracht, die tien
dagen lang haar niet had verlaten.
Claude, eens, wanneer ook, zul Je my de waar
heid zeggen. Ik vermoed, dat op den dag, toen
ik Jean-Pierre wegjoeg, omdat mama op sterven
lag en hy er verantwoordelijk voor was, je
apostelziel er door ontroerd werd. Je hebt de
hand gereikt aan dien ellendeling, je hebt goede
woordjes tot hem gesproken, in de meening,
dat hij ze begrijpen kon. Je kende hem niet.
Alleen de vrees heeft Jean-Pierre doen ver
dwenen; als hy voor papa niet bang was, zou
hij zelfs hier vergiffenis aan moeder komen
vragen en zij zou die niet geweigerd hebben.
Een comedfe, die slechts een doel zou hebben,
ons weer te ontnemen haar, die voor hem slechts
zwakheid en mededoogen was, haar weer aan ons
te ontrukken om haar opnieuw te doen
ïyden!
Maar ik biyf waken. Jean-Pierre zal hier
niet binnenkomen, hy zal zijn zaak niet kunnen
bepleiten, want die is te voren reeds verloren.
Ik zal mama tegen hem beschermen, tegen haar
zelf, tegen de moederliefde, die haar naar den
dood zou voeren.
Mama, die reeds met my kleine wandelingen
heeft gemaakt, vooral naar het Bois, zei my
vanmorgen: „Kindje, ik ga vanmiddag naar
mevrouw Rendut. Als je soms boodschappen hebt
te doen, kun je er van profiteeren. Sedert weken
heb ik je geheel in beslag genomen, vandaag
laat ik je eenige uren vry.'
Oprecht gemeend antwoorde ik: „Ik weiger
die vrijheid."
Mama heeft my verwonderd aangekeken:
„Spreek je in ernst?"
„Ja, ik ben veel te bang u te verliezen; van
u verwyderd voel ik mü ongelukkig, ik zou my
aldoor verbeelden, dat een gevaar u bedreigde.
Als u wilt, zal ik met u meegaan naar mevrouw
Rendut."
Mijn antwoord scheen mama te verdrieten:
haar tint, die door de ziekte zoo verbleekt is,
werd opeens rood als het gelaat van een jong
meisje en zy zei, een beetje verlegen: „Lies, ik
geloof, dat het beter is dat Je niet mee gaat.
Mevrouw Rendut en ik zyn zulke oude vrien
dinnen, wy hebben altyd iets om over te praten
en dat zou je maar vervelen. Ik ben overigens
van plan eenige uren by haar door te bren
gen."
„Ik houd heel veel van mevrouw Rendut.
Bovendien is het een echte reis om naar Neuilly
te gaan, als men pas hersteld is van zoo'n onge
val. U kunt er toch niet alleen heengaan."
Met een stem, die meteen een einde maakte
aan mün opwerpingen zei mama: „Claude breng
er my heen."
Claude, dat is dus de vertrouweling, de vriend,
aan wien men alles kan zeggen!
Na de lunch en het rustuurtje, dat de dokter
had voorgeschreven, was mama gereed en
wachtte met een ongeduld, dat zy met moeite
trachtte te verbergen totdat Claude haar kwam
halen. Hij was een kwartier te laat en vroeg
er nauwelyks excuus voor. Mijnheer Mayran had
hem een boodschap opgedragen, die geen uitstel
duldde.
Ik kwam dicht naar hem toe en mijn don
kere oogen ondervroegen zijn heldere pupillen.
„Claude, ik vertrouw mama aan je toe; sedert
haar ongeval is zy nog niet alleen uit geweest.
Het minste tochtje kan noodlottig voor haar
wezen. Claude, je moet voor haar borg staan."
„Kom, kom, kindje," bromde mama, „zou men
niet zeggen, dat ik een verre reis ga maken.
Lies, binnen twee uren ben ik weer thuis."
Ik keek haar aan en wees naar haar kamer:
„Ik heb zoo verschrikkelijk geleden, toen u was
weggegaan zonder dat ik er iets van wist. Als
ik u niet bij mij zie, ben ik altijd bang."
En heftig drukte ik haar in mijn armen.
„Mama, ik kan u niet verliezen. U behoort mij
toe, alleen aan mij. U heeft ons beloofd, niet
waar, dat u ons niet meer zou verlaten."
Mama maakte mijn armen los. „Lies, je bent
onverstandig."
„Ja, dat ben ik, ik beken het, maar ik ben
zoo bang en ik weet niet waarom."
Claude kwam tusschenbeide. „Mevrouw, eigen
lijk zou Elisabeth toch wel mee kunnen gaan.
Er zou haar slechts
Mama viel hem in de rede. „Neen, ik wil het
niet, laten wy dadelijk vertrekken en om vijf
uur ben ik alweer terug."
zy ging heen zonder nog iets te zeggen. Claude
volgde haar en keek mij niet aan. Ik snelde
naar het raam om haar nog eens na te zien.
Zij glimlachte en praatte druk. Een gevangene,
die ontsnapt is aan haar bewaakster.
De bewaakster, dat ben ik, haar dochter! Myn
liefde was haar lastig, die liefde, die haar
treurigheid, haar droomeryen, haar zwijgen,
zelfs haar slaap bespiedde, zoo bang was ik, dat
er een schaduw en herinneringen zouden op
komen!
Dat bezoek aan mevrouw Rendut! Leugen!
Het was Jean-Pierre, dien zij ging ontmoeten.
Welke comedie zou hy haar voorspelen om haar
tot hem te doen terugkeeren: werkzaamheden,
berouw, smart, zelfmoord, hy was tot alles in
staat en mama zou hem gelooven. Hy was in
haar oogen alleen een ongelukkige, weggejaagd,
verlaten, overgeleverd aan zichzelf!
Geheel haar moederhart riep hem, niets zou
ze kunnen scheiden, zy zou terugkomen, ja, maar
alleen haar lichaam zou by ons zyn, het beste
van haar ziel zou verblyven bij het schuldige
kind, door haar man en dochter veroordeeld.
Dat was de waarheid en hoe pijnlijk die ook
was, ik moest die in het oog houden. Zeker,
mama had mij lief, maar ik was een fatsoenlijk
gelukkig meisje, omringd door achting en liefde,
ik had haar niet noodig, haar liefde maakte
mijn geluk volkomen. En die ander kon er niet
buiten. Die liefde was zijn leven, het was de
stok, dien men toesteekt aan een drenkeling
om hem te redden. Zoo zag zij het in en nooit
zou haar moederlijk geweten begrijpen, dat er
reddingen zyn die men niet moet beproeven.
Voor alles behoorde mama aan Jean-Pierre!
Er was een soort van woede in myn hart,
want de jalouzie is een gebrek, dat je ver
teert. Ik kleedde mij aan en ging uit. Ik wilde
afleiding zoeken, vergeten. Een avontuur, een
flirt? O, als ik niet Elisabeth Mayran was
geweest, zou ik de een of andere dwaasheid heb
ben uitgehaald, maar de trots der Mayrans is
soms nuttig. Ik liep door de straten zonder iets
te zien, ik dacht slechts aan mijzelf, sedert
maanden had ik mezelf vergeten om aan ande
ren te denken. Beminnen, trouwen, een eeriyke
verkeering, afzien van Claude, die mij minacht—
(Nadruk verboden)