DE JAPANSCHE VLAG IN SJANGHAI. VAN MOLENAAR JORG l Zoekt gij betrouwbaar i i Plaats dan een „Omroeper Personeel? 1 VlUaCrUIVI/lUL voor 80.000 gezinnen Gevaarlijke boom bewoners iiiiiiiiiiiiimnnn§ iinnmnmmifflminimiiiHniHiiiiinmiiiiininmiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiniiiiinimiininiiiiniiiii DONDERDAG 11 NOVEMBER 1937 giiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiuiiiuiuiiiniiiiiiiiiiiiHuiiiiHiuiiiiiuiiS Vroeg in den morgen begaf Piet zich den volgenden dag op stap. Hij had zijn door- de-weeksche kleeren aangehouden, zoodat iedereen zien kon dat hij een molenaar was. Onverschrokken trad Piet de koningszaal binnen, waar de koning op den troon zat en uit alle macht regeerde. Toen deze Pier ontdekte, riep hij hem terstond voor den troon en trok een gezicht dat hij alleen in oorlogstijd gebruikte. Op die manier dacht hij er molenaar Jorg eens flink tus- schen te nemen. Hij wees met zijn scepter naar den ge- leerdsten man van het hof en deze trad naar voren om in het zuiverste Latijn een lange rede tot Piet te houden. Dat had de koning zoo met den grijzen geleerde afgesproKen om hem schrik aan te jagen. Piet verstond natuurlijk geen sikkepit van wat de man zei, maar hij dacht: „Eerst jij, dan ik." Toen de oude man ophield deed hij een stap naar voren, keek den man strak in het gelaat en begon: „Melum malum, bakketarum, stenelarum, rondom, zakkom, wiekum, windom," en bleef zoo een kwartiertje aan den gang. De koning en de geleerden van het hot keken doodernstig en knikten zoo nu en dan, alsof ze alles verstonden wat Piet vertelde. „Juist, juist," antwoordde de koning toen de molenaarsknecht eindelijk ophield, „maar nu moet je de drie vragen beant woorden, die ik je van plan was te steller- Denk goed na, want ik verzeker je dat je er niet gemakkelijk afkomt, als je het ant woord schuldig blijft. Zeg mij eens: Hoeveel zandkorrels liggen er aan het strand?" Dat was waarachtig geen gemakkelijke vraag. Maar Piet ging op zijn knieën zit ten, nam een potloodje uit zijn zak en teekende allerlei figuurtjes op den grond. „Vierhonderdmiljoen achttienhonderd zevenenveertig!" zei hij tenslotte. „Is dat zeker?" vroeg de koning. „Absoluut," antwoordde Piet, „als de hee- ren mij niet willen gelooven, kunnen zij ze natellen, als ze er idee in hebben." i„H'm," zei de koning, maar liet niet mer ken dat hij een beetje teleurgesteld was. „Zeg mij eens," vroeg hij opnieuw, „in welke maand eten de bewoners van Hono- loeloe het minste?" „In Februari," antwoordde Piet terstond, „dat is de kortste maand." De koning streek eens over zijn baard, bromde wat en vroeg eindelijk: „De moeilijkste vraag heb ik voor hét laatst bewaard. Je krijgt er geen bedenk tijd voor. Antwoord me: Wat denk ik op dit moment?" „Om u te dienen," antwoordde Piet la chend, „u denkt dat ik molenaar Jorg ben en ik ben in werkelijkheid maar zijn knecht!" De koning schoot in den lach en het hof lachte mee. „Je bent een gewiekste kerel," riep hij uit, „en je hebt ons een vroolijk half uurtje bezorgd. Je mag nu een wensch doen." „Wel," zei Piet toen, „dan wensch ik dat mijn baas, molenaar Jorg, met rust gela ten wordt en thuis kan blijven." Deze wensch beviel den koning uitermate en beloofde dat hij het gevraagde zou doen. Piet gaf hij een kruiwagen rijksdaalders mee naar huis. De molenaarsknecht was nu een man in bonis en bij zijn thuiskomst vertelde hij den molenaar Jorg, dat hij weer zonder zorg kon leven en vroeg tegelijkertijd diens dochter tot vrouw. Jorg en zijn dochter waren het daar al lebei mee eens en toen Piet later den molen ook nog erfde was hij de rijkste molenaar die er ooit geleefd heeft. Een oud spelletje Eenige kinderen staan in een krin getje en houden samen, ieder met één hand, 'n pet of 'n hoed vast. Dan zegt er een van de club het volgen de rijmpje op: .Mijn vader had een snoek gevangen; Los is vast en vast is los. Hij liet hem.... Wordt er „vast" geroepen, dan moet men juist loslaten. En roept men „los", dan moet men vasthouden. Wie zich vergist, is af of betaalt een pand. „Henk, boer Jansen heeft gevraagd, of je eens naar zijn vruchtboomen wou ko men kijken. Hij was bang, dat er leelijke zwammen in zaten." Met die woorden werd Henk van Voorden begroet, toen hij weer eens overkwam. Nu, Henk had wel zin om te gaan en Toos en Mientje, zijn beide zusjes gingen ook graag mee. Want boer Jansen was altijd erg gul, als je bij hem kwam en de noten en peren waren rijp! Zoo stapte het drietal na het eten op de fiets naar boer Jansen, een kwar tier van hun huis. Boer Jansen was blij, dat ze kwamen. „Jullie moet maar eens komen kijken, er zijn een paar boomen, die er raar uitzien, er zitten bruine zwammen aan en een paar pereboomen hebben van die groote groene knoesten, je kent ze zeker wel?" Henk volgde den boer naar den boomgaard. Bij een grooten boom bleven ze staan. „Kijk", zei de boer, „daar zitten ze" (Fig. 1). „wel, dat zijn honingzwammen" antwoordde Henk. ,,'t Is maar goed, dat je me gewaarschuwd hebt, want als je niet wilt, dat er meer boomen aan gaan, moet je dezen zoo als hij is, rooien en opruimen." Boer Jansen keek wel een beetje bedenkelijk, maar Henk drong zoo ernstig er op aan, dat hij zijn raad moest volgen, dat hij tenslotte be loofde den boom op te ruimen. Vervolgens bracht hij Henk bij een boom, waar een bruin en groene massa aan zat (Fig. 2). Ook bij deze zwam twijfelde Henk niet lang. „Dat is de vuur- zwam, die doet ook niet veel goeds, maar je kunt hem wel afsnijden. Gek, dat hij hier op een peer zit, meestal vindt men de vuurzwam op populieren en wilgen. Wat den naam betreft, die vuurzwam wordt wel verbrand als brandstof." De boer kreeg er schik in, dat Henk zoo goed op de hoogte was. „Kijk hier eens, dat is een beuk, waar ook zoo iets aan zit. Is dat ook een vuurzwam?" „Neen, dat is nu de ech te tonderzwam, die is veel grijzer. Vroe ger geöruikten de menschen hem om „zwam" van te maken, dat bij erge bloe dingen te pas kwam en hij werd ook ge bruikt in de tondeldoos om vuur te ma ken." „O, met zoo'n vuursteentje?" „Ja juist. Het vuurslag werd tegen een vuur steen geslagen, zoodat er vonken uit sprongen." „Wacht, ik geloof, dat ik zoo'n dingsigheid nog heb van mijn overgroot vader" en de boer haalde uit een schuur tje, waar hij een kist met gereedschap had staan, een tondeldoos te voorschijn. De geschiedenis van dien molenaar, die zoo ontzaglijk rijk was, heb ik je, geloof ik, nog nooit verteld. Luister dan maar eens even. D'r leefde eens, zoo beginnen alle sprook jes, maar dit sprookje is waar gebeurd hoor! D'r leefde eens ergens een molenaar die zoo rijk werd met het malen van graan en koren, dat hij bijna niet wist waar hij zijn zilveren en gouden schijven moest la ten. Dat was nog zoo erg niet; maar hij kreeg daarbij een hoop verbeelding, alsot hij de koning was van vier wereldrijken. Hij wou natuurlijk de klanten, die bij hem in den molen kwamen, graag duidelijk laten zien dat hij maar niet zoo de eerste de beste was en daarom hing hij een groot uithangbord aan zijn voordeur en liet daar schilder Kladdergraag op schilderen met gouden krulletters: Hier woont molenaar Jorg, Ik leef zonder zorg. Op zekeren dag kwam de koning voorbij den molen en hij zag het uithangbord hangen. „Dien wonderen kerel wil ik wel eens graag zien," dacht de vorst en riep: „Hela, molenaar Jorg, kom eens naar buiten!" Nu had baas Jorg de gewoonte 's mid dags een dutje te doen en daar was hij juist mee bezig toen de koning hem riep. Als iemand hem daarin stoorde, raakte hij in een booze bui. Hij dacht dat het een boer was, die een zak graan kwam brengen en bleef daarom rustig liggen, draaide zich nog eens om, dat het bed ervan kraakte en schreeuwde terug: „Houdt je mond dicht, want ik moet sla pen. Als je hier iets te doen hebt, ga je maar naar den molen." Je begrijpt, dat de koning bijna uit zijn vel sprong. „Wacht maar molenaar Jorg, je zult niet lang meer zonder zorg leven, daar geef ik je mijn koningswoord op," riep hij, legde de zweep over de paarden en reed naar het paleis terug, dat het stof om de wielen stoof. De molenaar hoorde die woorden, schoot haastig uit zijn bed en loerde uit het ven ster. Nog net zag hij den wagen met de ko ninklijke kroon om den hoek van de straat verdwijnen. „Sapperement," riep hij uit, „dat was de koning in levenden lijve, wat heb ik ge daan, wat heb ik gedaan. De koning zal me in het verderf storten." Hij liep zijn kamer op en neer als een beer in zijn kooi, krabde met twee handen achter zijn ooren en was radeloos. Terwijl hij al jammerend door het huis 'schuifelde, kwam een bode binnen, die door den koning persoonlijk was gestuurd. Hij overhandigde den molenaar een brief met het koninklijke zegel en Jorg las daarin, dat hij, omdat hij toch zonder zorg leefde, over drie dagen in het koninklijk paleis moest verschijnen. Daar zou de koning hem drie vragen stellen, die hij moest beant woorden. Waren zijn antwoorden niet goed, dan zou het hem slecht vergaan. Jorg werd bleek van schrik, want erg snugger was hij niet en van alle dingen, viel denken hem wel het zwaarste. Dag en nacht lag hij te piekereit en te sidderen en zou maar het liefste in den molenvijver gesprongen zijn, maar het water was te nat en te koud. Twee dagen waren verloopen en in die twee dagen was hij wel de helft magerder geworden. Want nu leefde hij niet meer zonder zorg. Jorg had echter verschillende knechten en een van hen heette Piet. Men had niet erg veel met hem op, want hij was klein van gestalte en zei nooit veel. De andere knechten lieten hem heelemaal links lig gen en in den schafttijd zat hij dan ge woonlijk alleen op de molentrap. Daar had hij tijd om over alle dingen na te denken Toen de molenaar buiten kwam en er ais een geruïneerd man uitzag, vroeg Piet hem vol medelijden, wat er toch wel aan de hand was. „Het is verschrikkelijk, het is te erg," jammerde de molenaar en vertelde hem de geheele geschiedenis met den koning „Is het anders niet!" zei Piet, „weet je wat! Laat mij maar naar den koning gaan; hij heeft je niet gezien en weet toch niet of ik de molenaar ben of niet." Toen was het of er een meelzak van Jorgs borst viel en hij omhelsde Piet en beloofde hem gouden bergen en zilveren dalen. ÜeikenzviaJn „Als je er belang in stelt, mag je hem ge rust hebben." Nu, dat liet Henk zich geert tweemaal zeggen. Hij bedankte boer Jan sen, die nu voorstelde eens te gaan kijkert hoe het vrouwvolk het maakte. Daarna gingen zij de afgevallen peren rapen, die in een groote tasch met de noten werden gedaan en toen dat werk klaar was, was het koffietijd. Juist op dat oo- genblik kwamen Henk en Doer Jansen van de wandeling in den boomgaard terug. Na tuurlijk had Henk allerlei bizonderhedert over de vruchtboomen moeten hooren. Na de koffie was het tijd om naar huis te gaan met de volle tasschen. Op den terug tocht moesten ze toch eens letten oP den dooden berkenstam, die langs het pa<* stond, had de boer gezegd. Daar zouden ?e nog iets moois zien. Het was niet moeilijk den bedoelden berkenstam te vinden. Te gen de witte schors zat, eveneens wit, eert soort schoteltje, naar het scheen (Fig. 3J» „De berkenzwam," riep Henk, die haar da delijk herkende. „Dat is net als de vuur zwam en de tonderzwam een gaatjeszwarn* Kijk maar aan de onderzijde van dert hoed, daar kun je de heel kleine gaatjes zien. De honingzwam heeft geen gaatjes» maar plaatjes." Henk wou de berkenzwam wel graag voor zijn verzameling hebben. Dat was niet moeilijk, met een mes maakte hiJ haar los en toen ging de zwam in de fiets- tasch. Niet lang daarna waren ze thuis» waar ze met hun volle tasch met gejuich werden begroet. A. 3 DE V.P.D. De overdracht van het Marine-commando in Ned. Indië. Kapitein ter zee R. P. v. d. Wetering droeg te Soerabaja het commando der Marine over aan kapitein ter zee A. C. van de Sande Lacoste (rechts) De amazone in den dop, die gaarne de openingsjacht (eTwyiord deze week op haar pony wilde meemaken Op het IJ te Amsterdam werd Woensdag een demonstratie gegeven met het model van het in aanbouw zijnde m.s. «Oranje», zulks op instigatie van het «Nationaal comité tot het bevorderen van belangstelling in de Nederlandsche scheepvaart door het bouwen van scheepsmodellen» De Japansche vlag in Sjanghai. Chi- neesche bewoners in de buitenwijken der stad hebben, uit vrees voor nieuwe overvallen, ten teeken van overgave de Japansche vlag uitgestoken Een huwelijk in de luchtvaart-wereld. De heer C. de Wijs, tweede piloot bij de K.L.M., trad Woensdag te Amster dam in het huwelijk met de stewardess mej. C. Ch. Geleynse De in aanbouw zijnde sluis in het Amsterdam Rijnkanaal te Wijk bij Duurstede nadert haar voltooiïng. Een overzicht van den stand der werkzaam heden .-mrr -V- Het levensgroote portret van Else Mauhs als «Koningin Elisabeth», geschilderd door Jan Poortenaar, dat in den Stads schouwburg te Amsterdam zal worden tentoongesteld win

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 4