P.T.T.-begrooting aangenomen 2^-oJzteJies WENSCHEN EN GRIEVEN UITVOERIG BESPROKEN VRIJDAG 26 NOVEMBER 1937 TWEEDE KAMER De heer Hermans zet het katho lieke standpunt inzake sociale vraagstukken uiteen Hulde aan minister Romme Minister antwoordt Radio-controle Sociale Zaken Bedrijfsraden Werkloosheidsvraagstuk DIENSTVOORW AARDEN VOOR HET SPOORWEG PERSONEEL Voorbereiding van een nieuw reglement NOTARIS STELT ZICH BORG VOOR 250.000.— De zaak voor den Hoogen Raad MIST BELEMMERT DE SCHEEPVAART Schepen omhoog gevaren op de Westerschelde SPOORWEGDIRECTIE Mr. B. H. van Kreel candidaat VISSCHERIJ OP HET IJSELMEER Een voor alle gevallen geldende grensregeling bestaat niet DE KOSTBARE RING WEER TERECHT Gearresteerde vrouw in vrijheid gesteld OUDE MAN DOODGEREDEN Door een auto gegrepen OPLICHTER VEROORDEELD Mr. J. R. M. van Angeren De nieuwe secretaris-generaal van Justitie ROEKELOOS GEVLOGEN Student staat terecht wegens overtreding Luchtvaartwet Aan de gevolgen overleden Slachtoffer van zijn goedgeloovigheid Oude man voor drieduizend gulden opgelicht UIT DE STAATSCOURANT Rijkswaterstaat Reclasseering Voogdijraad Tucht- en opvoedingswezen Onderscheidingen Landbouwhoogeschool "Naar het encelsch u DEN HAAG, 25 November 1937 De hedenmiddag voortgezette bespreking der P.T.T.-begrooting voor 1938 heeft nog heel wat tongen losgemaakt. Als ieder jaar, zoo voelden ook thans weer vele volksver tegenwoordigers zich gedrongen, den Minis ter allerlei wenschen en grieven kenbaar te maken wenschen en grieven, welke den oud-P.T.T.-ambtenaar allicht niet geheel onbekend meer geweest zullen zyn, zeker niet na de schriftelijke gedachtenwisseling over deze materie, waarvan door Kamer en Minister traditiegetrouw alweer zoo rijkelijk gebruik gemaakt is. Had de heer VAN BRAAMBEEK (SDAP) Donderdagavond reeds de klacht geuit, dat het P.T.T.- bedrijf wel zeer wèl vaart, doch ten koste van het personeel thans kwamen de heeren AMELINK (AR) en WENDELAAR (VB) hun grief uiten over het buitengewoon groot aantal arbeidscontractanten bij het bedrijf. De P.T.T.- directie moest méér van dezen in vasten dienst nemen, meenden zij. De heeren KRIJGER (CH) en AMELINK (AR) sloten zich aan bij tnevrouw BAKKER-NORT (VD), die Donder dagavond reeds, haar verleden en haar sexe verloochenend, betoogd had, dat er bij de P.T.T. te veel vrouwelijke in plaats van mannelijke arbeidskrachten plegen aangesteld te worden. Voor verschillende personeelsbelangen kwamen in de bres springen de heeren BAKKER (OH), POSTHUMA (CDU) en IJSSELMUIDEN (RK), Welke laatste spreker er o.a. op wees, dat minister Romme inderdaad een sterk ijveraar Zich toont voor arbeid voor ons volk, doch dit Staatsbedrijf voert nog geen 48-urige arbeids week door. Voorts klaagde deze spreker öVer te veel nachtarbeid in het bedrijf en stelsel matige stopzetting van bevorderingen. De heer WENDELAAR (VB) blijkt wel eens tie dupe geweest te zijn van de Radio-contróle, en hij wil zich daarbij wel neerleggen, maar dan ook „gelijke monniken, gelijke kappen", dan moet aan de VARA ook verboden worden haar maar al te politieke werkloozenhalfuurtjes uit te zenden; de heer DROP (SDAP) was het hiermede natuurlijk niet eens. Tenslotte vermelden wij nog de talrijke klachten over de toestanden ten plattelander Weinig postbestellingen, extra heffing voor be zorging van express-stukken in vele gevallen. Het waren vooral de heeren WEITKAMP (CH), POSTHUMA (CDU) en IJSSELMUIDEN (RK), die deze klachten vertolkten. Deze laat ste durfde zelfs beweren, dat het gunstige fi- hancieele resultaat van de bedrijfsvoering groo- tendeels verkregen was door onttakeling van het platteland, en hij vroeg, of de geruchten Waarheid bevatten, volgens welke er nog méér tweede bestellingen zullen vervallen. Minister VAN BOEIJEN was in zijn ant- Voord-rede uiterst moeilijk en voor 't groot ste deel absoluut onverstaanbaar op de perstribune, niet alleen door dat de Kamer' microphoon weer eens hopeloos on klaar was, doch ook doordat de minister, ondanks zijn rechtsche principen in let terlijken zin ©en „linksch" spreker blijkt te zijn en zich voortdurend van zijn luisteraars ter rechterzijde af wendde. Wat wij vernamen, geven wij hier «chter getrouw weer. Minister Van Boeijen De bewindsman kon niet erkennen, dat de Radio-contröle-commissie geen objectieve normen zou aanleggen, maar men moest be denken, dat de juiste grens tusschen poli tiek en economie heel moeilijk te trekken is. Den financieelen toestand van het P.T.T.- hedrijf achtte de minister inderdaad gunstig, terwijl het loonsbedrag sinds 1914 gestegen was tot 269 (1914 gesteld op 100), hadden de meeste tarieven het peil van 1914 weer bereikt. Sommige tarieven waren zelfs lager, verklaarde de minister. Geheel juist is de optimistische ministerieele kijk op de tarieven echter niet, zooals millioenen onder ons uit eigen ervaring bekend zal zijn. Intusschen: tè gunstig mocht de financieele toestand niet worden beschouwd: er moesten reserves gekweekt worden en er moest geld zijn voor aanpassing aan nieuwe technische moge lijkheden, enz. Voorzoover mogelijk zou de be drijfswinst benut worden voor verdere tariefs verlaging en behartiging van personeelsbelan gen. De vrouwelijke arbeidskrachten moest de minister in vele gevallen, ook bij het telefonisch doorgeven van telegrammen in het belang van het publiek blijven prefereeren boven mannelijke, de damesstem wordt over het al gemeen meer gewaardeerd en damesvingers schijnen vlugger te zijn. Wat de verzorging van het platteland be treft; dit werd volgens Z. Excellentie nog niet zoo kwaad bediend: bakker en slager komen daar toch ook niet iederen dag aan de deur! Bovendien was het ook hier een kwestie van geld. Voorzoover het publiek belang zulks gedoogt, beloofde de Minister ook de Zondagsrust van het personeel te zullen bevorderen. Zonder hoofdelijke stemming zag Minis ter Van Boeijen zijn eerste begrooting aan genomen. Namens de katholieke fractie was de heer HERMANS (R.K.) de eerste spreker bij de voortgezette behandeling der begrooting van Sociale Zaken. Hulde bracht hij Minister Romme voor diens keurige Mem. v. Antwoord, 1 i A>a voor diens juist sociaal inzicht en diens voortvaren de werkkracht. In het bijzonder ver heugde de heer Hermans zich over 's Ministers plan- G; M' Hermanï nen ten aanzien van de wettelijke üegeling der werkloosheidsverzekering, de invoering van een kinderbijslag, de beperking van den arbeid der gehuwde vrouw en de bestrijding der werkloosheid alsook de leniging der gevolgen daarvan. Enkele speciale punten behandelde de heer Hermans hierna. Ten krachtigste drong hij erop aan, dat de Minister rekening zou houden met de mogelijkheid, de Bedrijfsraden te benutten tot uitvoering der sociale verzekeringen, b.v. wanneer de wettelijke regeling der werkloosheidsverzekering en de kindertoe slagregeling tot stand gaan komen. Aan de Bedrijfsraden dient ten deze de voor keur te worden gegeven boven de bedryfsver- eenigingen. Werktijdverkorting achtte de heer Hermans in theorie voor de hand liggend, maar practisch zeer moeilijk, zoolang deze aangelegenheid niet internationaal geregeld kan worden. Maar intusschen was de spreker verheugd, dat de Minister door een commissie bedrijfsgewijze te doen nagaan, in hoeverre verkorting moge lijk zal zijn, de oplossing nastreefde. De oplossing van het werkloosheidsvraag stuk is thans voorzeker onze voornaamste taak; de heer Hermans gewaagde hier van ver hooging van de leeftijdsgrens voor jeugdige arbeiders en een vervroegd ouderdomspensioen. Voorts wenschte de spreker aan de Arbeids inspectie ook een taak gegeven te zien ten aan zien van de rationalisatie, welke soms zóóver wordt doorgevoerd, dat zij voor de werkkrach ten, b.v. aan den loopenden band, gevaar op levert. Het was kloeke taal, welke de heer Hermans sprak. Duidelijk is thans het katholieke stand punt omschreven. De heer AMELINK (A. R.) was het in het algemeen met den heer Hermans eens; alleen wilde hij t.a.v. de bedrijfsraden niet zoover gaan als deze. Hij ziet meer heil in stimulee ring. De heer BAKKER (C. H.) toonde zich ten dezen eveneens gereserveerd. Hij wilde liever deze eveneens gereserveerd. Ook over de verkor, ting van den arbeidstijd was hij nu juist niet enthousiast, alhoewel hij van het ingestelde onderzoek een gunstig resultaat verwachtte. Tenslotte betoogde hij nog, dat de wettelijke regeling excessen in de behandeling van land arbeiders moet uitsnijden, welke woorden den heer HILGENGA (S.D.A.P.) uit het hart ge grepen bleken te zijn. De regeering moest nu eens met daden komen, zoo vond hij. Beloften waren er zijns inziens nu genoeg gegeven en in dichterlijke vervoering declameerde hij: Wie belooft en niet gaat doen is gelijk een maag're hoen, die wel kakelt op den stok maar geen ei legt in het hok. Tenslotte kwam de heer v. d. TEMPEL (S.D. A.P.) nog betoogen, dat de bedrijfsraden een volwaardige taak moeten krijgen, willen zij tot bloei komen. In ieder geval zullen zij de ver ordenende bevoegdheid niet mogen missen. Van de in den aanvang dezer vergadering zonder eenige discussie aangenomen wetsont werpen vermelden wij alleen dat, hetwelk be palingen bevat ter voorkoming en bestrijding van ziekten van bloembollen en bloembolge- wassen. Woendag jl. kwam de paritaire commissie bijeen, die door de directie en den personeel- raad der Ned. Spoorwegen in gemeen overleg is aangewezen ter voorbereiding van een t.z.t. in te voeren nieuw reglement dienstvoorwaar- den voor het spoorwegpersoneel. Tot voorzitter werd gekozen dr. Ch. F. P. Bo- demejjer, hoofdinspecteur, adjunct-chef van den algemeenen dienst, en tot plaatsvervangend voorzitter de heer P. Moltmaker, voorzitter van den personeelraad. De voorzitter installeerde de commissie met een toespraak, waarin hij de leden aanspoorde hun krachten te geven om haar werk te doen slagen, welke toespraak door den heer P. Molt maker in denzelfden geest werd beantwoord. Met algemeene stemmen werd de aanvanke lijk ingestelde kleine commissie, bestaande uit de heeren dr. Ch. F. P. Bodemeijer, ir. J. P. Boezaardt, P. Moltmaker en H. F. Timmer mans, aangewezen om het voorbereidende werk te verrichten. De oud-notaris K. te Amsterdam aan wien destijds surséance van betaling was verleend, wendde zich als eischer, met medewerking van den bewindvoerder, bij prorogatie tot het ge rechtshof te Amsterdam en stelde daarbij nie tigheid van een akte van borgstelling, door hem geteekend ten behoeve van de Amsterdamsche bank tot borg voor een fabriek in Doesburg. Het ging over een bedrag van 250.000. Aan deze fabriek werd surséance van betaling ver leend, zoodat de notaris aansprakelijk kon wor den gesteld. Deze nietigheids-eisch was gebaseerd op grond, dat het zich borgstellen door een nota ris verboden is krachtens de notaris wet (art. 73 b) en in strijd is met de goede zeden, als mede op grond van onbekwaamheid van den notaris. Het Gerechtshof heeft den eisch niet ont vankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak werd cassatie aangeteekend. In deze zaak heeft de advocaat-generaal, mr. Wijnveldt, Donderdag geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hooge Raad zal arrest wijzen op 13 Ja nuari. Het Engelsche s.s. „Jim" is Donderdag bij dikken mist beneden Bath omhoog gevaren en blijven zitten. Later bij opkomend water is het schip zon der sleepbootassistentie vlot gekomen. Het schip heeft geen schade opgeloopen. Boven Bath is eveneens een tweede schip, welks nationaliteit nog niet bekend is, om hoog gevaren. Sleepbooten zijn ter assistentie uitgevaren. Ook het passagiersverkeer van den provin cialen stoombootdienst op de Westerschelde ondervond Donderdag vertraging, daar de eer ste dienst van Terneuzen naar Vlissingen en Hoedekenskerke niet kon vertrekken. Later kon de dienst weer normaal doorgang vinden. Voor de vacature ir. Van Dijk als lid van de directie der Nederlandsche Spoorwegen komt, naar het Handelsblad verneemt, ernstig in aanmerking mr. B. H. van Kreel, thans direc teur van de Deli-Spoorwegmaatschappij. De benoeming voor de vacature-ir. Van Dijk zal aan de orde komen in de vergadering van commissarissen van de Nederlandsche Spoor wegen, welke 4 December wordt gehouden. Op het IJselmeer onder Makkum heeft A. van der L. met fuiken gevischt zonder visch- akte en zonder eenige schriftelijke vergunning. Voor de kustvisscherij is een dergelijke akte of vergunning ook niet noodig, voor de binnen- visscherij wel De kantonrechter te Sneek, voor wien de visseher zich te verantwoorden had, achtte hem niet strafbaar en beriep zich op art. 1 der Vis- scherijwet, dat de Zuiderzee noemt als behoo- rende tot de kustvisscherij. Wel overwoog dc kantonrechter ook, dat na het tot stand komen dier wet een gedeelte der Zuiderzee is afgeslo ten, maar tevens, dat daarmede dit gedeelte niet aan die bepaling is onttrokken. Ook bracht de kantonrechter het Kon. be sluit van 23 Juni 1932 in herinnering, dat ken nelijk uitgaat van de gedachte, dat visscherlj in het afgesloten gedeelte der Zuiderzee is binnen- visscherij. Hierdoor echter zegt hy wordt uiteraard niet eenige wetsbepaling aangetast. De ambtenaar van het O. M. ging van deze uitspraak in cassatie op last van hoogerhand Het departement neemt namelijk het stand punt in, dat door de afscheiding van de open zee het betreffende watergebied niet langer zee" is, dus ook geen Zuiderzee. De kantonrechter teekende echter aan, dat hjj niet kon inzien, waarom het feit, dat een water niet meer open zee is, zou meebrengen, dat het niet meer is „Zuiderzee" in den zin der Visscherijwet. De advocaat-generaal bij den Hoogen Raad, mr. Wijnveldt, heeft nu in deze zaak conclusie genomen. Hij zeide, dat zoowel kantonrechter als ambtenaar het derde lid van art. 1 der Vis scherijwet uit het oog hebben verloren. Dit toch bepaalt: de grenzen tusschen de in het eerste lid bedoelde wateren worden voor zooveel noo dig bij algemeenen maatregel van bestuur be paald. In verband met deze zaak zeide mr. Wijn veldt, getracht te hebben een onderzoek in te stellen naar de vaststelling der grenzen van de Zuiderzee vroeger en thans. Hij kwam daarbij tot de slotsom, dat een voor alle gevallen gel dende grensregeling niet bestond en bestaat. Er is slechts onzekerheid. Minister Reymer heeft indertijd de namen „IJselmeer" en „Wadden zee" geschapen in een ministerieele kennisge ving, maar gebleken is niet, waarop die be voegdheid van den minister, om namen te ge ven, berustte. Er waren destijds voorstanders van den naam Flevomeer, zulks op historische gronden. Mr. Wijnveldt meende, dat zij, bij gebreke van een wettelijke regeling, nog altijd hun wensch bevredigd zouden kunnen zien. Op grond o. m. van hetgeen spr. zeide ten aanzien van de wet en daaruit voortvloeiende Koninklijke besluiten, kwam de advocaat-gene raal tot de conclusie, dat het bewezen ver klaarde strafbaar is en dat de Hooge Raad, ten principale rechtdoende, den verdachte zal ver- oordaelen tot twee geldboeten van 2, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen vischtuig. De Hooge Raad zal 20 December arrest wijzen. Zooals bekend is dezer dagen te Den Haag een dame gearresteerd, die in een winkel van een Haagschen juwelier op zeer brutale wijze een kostbaren met briljanten bezetten ring had ontvreemd. Tijdens de overbrenging van deze vrouw van het café, waar zij werd gearresteerd, naar het politiebureau zag zij kans den ring in den mond te steken en door te slikken. Na aan vankelijk enkele dagen op het hoofdbureau van politie te hebben doorgebracht, werd zij dezer dagen overgebracht naar een ziekenhuis, waar röntgenfoto's werden genomen. Deze toonden aan dat de ring zich in de maag van de vrouw bevond. Eerst gistermiddag is het kostbare kleinood te voorschijn gekomen. De vrouw is Donderdag in den loop van den dag weer op vrije voeten gesteld. Op den rijksweg Heerlen—Sittard, onder het dorp Doenrade, is Donderdagavond omstreeks zes uur de 76-jarige H. Spaetgens, die aan den rechterkant van den weg liep te wandelen, door een personenauto, bestuurd door den heer L. uit Vaals van achteren aangereden. Ernstig ge wond bleef de oude man op den weg liggen. Eenige oogenblikken na het ongeluk is hij over leden. Het stoffelijk overschot is naar het zie kenhuis te Sittard overgebracht. S. was onge huwd en woonde in het gesticht voor oude man nen te Doenrade. De rechtbank te Rotterdam deed uitspraak in de zaak tegen den 45-jarigen reiziger J. van B., die zijn vrienden en kegelclubgenooten voor groote bedragen had weten op te lichten. Hij werd tot twee jaar gevangenisstraf veroor deeld. TWEE OPTIMISTEN. De nieuwe secretaris-generaal van het de partement van Justitie, Mr. J. R. M. van An geren, is 9 Mei 1894 te Utrecht geboren. Hü studeerde in de rechten aan de Utrechtsche Universiteit en promoveerde op een proef schrift getiteld: „Administratie in judicieele vormen." Op 18 Juli 1921 trad hij als tijdelijk ambte naar in dienst bij het departement van Justi tie. Bij K.B. van 11 Januari 1923 werd hij tot adjunct-commies benoemd en met ingang van 1 September 1924 bevorderd tot commies. Hoofdcommies werd Mr. van Angeren in 1927 en met ingang van 1 October 1930 werd hij be noemd tot referendaris. Zijn benoeming tot administrateur ging met 1 Januari 1936 in. In laatstgenoemden rang werd hij aan het hoofd van de afdeeling poli tie van het departement van Justitie gestelden als zoodanig ook benoemd tot lid-secretaris van de commissie inzake dislocatie en organisatie van de rijkspolitie. Na den dood van prof. Van Dijk zette mr. Van Angeren diens arbeid betreffende een commentaar op de Vuurwapenwet 1919 voort. Dit handboek is herhaaldelijk uitgebreid bij de bezorging van nieuwe drukken en wordt zeer gewaardeerd en veel geraadpleegd door de pro vinciale en gemeentelijke administraties. Ook gaf mr. Van Angeren een bewerking uit van de Loterijwet 1905. De 23-jarige student R. ver L. van Th. heeft 15 September van het vorig jaar met een door hem gehuurd vliegtuig boven den Nieuwen Waterweg ter hoogte van Maassluis zulke roe- kelooze capriolen uitgehaald, dat hij met het toestel is afgegleden en in het water is terecht gekomen. Het vliegtuig verdween geheel in d9 diepte, doch Van Th. wist zich zwemmende te redden. Dit ongeval had hem evenwel in aanraking met den strafrechter gebracht, daar hij de luchtvaart op een zoodanige wijze had uitge oefend, dat er gevaar voor de openbare orde of veiligheid was ontstaan (art. 10 Luchtvaartwet) De Delftsche kantonrechter heeft hem daarvoor veroordeeld tot een geldboete van f 200, subs. 40 dagen hechtenis. Van dit vonnis is Van Th. in appèl gekomen en Donderdag diende deze zaak voor de Haag- sche rechtbank. Uit het onderzoek bleek, dat verdachte dien dag op Ypenburg een toestel heeft gehuurd, waarmee hij een kennisje, dat per boot naar het buitenland vertrok, uitge leide zou doen. Inderdaad heeft hij boven het op den Nieu wen Waterweg varende stoomschip „Oranje polder" eenige malen rondgecirkeld, doch heeft daarbij veel te laag gevlogen. Op een gegeven moment gleed in een bocht een der vleugels af en raakte het water. Het vliegtuig was toen niet meer op te richten en het geheele toestel kwam in het water terecht. De officier van justitie vorderde bevestiging van het vonnis van den kantonrechter. De verdediger, mr. Bennewitz, concludeerde tot ontslag van rechtsvervolging, subs, vrij spraak en vroeg, meer subsidiair, een lagere boete, daar verdachte door het feit, dat hij twee jaar door de N. L. S. is geschorst, reeds zeer zwaar is gestraft. Uitspraak 9 December. Op den weg van Berlicum naar Den Dungen werd 30 Sept. 1.1. een bejaarde wielrijder gevon den, die ernstig gewond en bewusteloos naast zijn gehavende fiets lag uitgestrekt. Het slacht offer, de circa 71-jarige Peters uit Hintham, bleek door een passeerenden auto te zijn ge grepen. Thans is de ongelukkige, die destijds onmiddellijk naar het ziekenhuis werd overge bracht, aan de gevolgen van de bekomen zware kwetsuren overleden. In verzekerde bewaring is gesteld de 41- jarige voerman C. van D., die den 75-jarigen H. W., uit het westelijk stadsdeel van Rotter dam, gedurende eenige jaren onder valsche voorwendsels voor een bedrag, dat opgeloopen was tot 3000, heeft opgelicht. Als tragische bijzonderheid kan worden gemeld, dat de be nadeelde Woensdag juist is overleden. Van D. en W. kenden elkaar van vroeger eij het was den eerste wel bekend, dat W. over eenig geld beschikte. Reeds in 1930 was van D. begonnen met het leenen van kleine gelds bedragen, maar zooals dat altijd gaat: vele kleintjes maken een groote en het bedrag was weldra opgeloopen tot 1000. Toen het een maal zoo ver was, weigerde W. nog meer geld te leenen. Van D. heeft toen een andere me thode uitgedacht. Hij vertelde W., dat hij nog een proces had loopen, dat op het punt stond beëindigd te worden. Wanneer dit in zijn voor deel zou worden gesloten, beschikte hij ruim schoots over de middelen om W. zijn 1000 terug te geven. Van D. vertelde echter er bij, dat zijn advocaat had gezegd, dat er bij de af wikkeling nog wel eenige moeilijkheden zouden komen kijken. Als W. hem nu een beetje wil de helpen, dan zou hij hem altijd dankbaar blijven. In een café zou dan binnenkort een samenkomst plaats hebben met den advocaat. W. liet zich overhalen en begaf zich op den afgesproken dag naar het bewuste café, waar hij echter niemand aantrof. Even later kwam er evenwel een telefoontje van van D., die ver telde, dat hij zich met den advocaat in de stad bevond, dat de advocaat helaas niet in de gelegenheid was om nog naar het café te ko men, maar dat hy W. graag even per tele foon wilde spreken. Van D. verdween van het andere eind van den draad en na eenige oogenblikken hoorde W. een andere stem, die zei: met meester zus-en-zoo. De advocaat zeide, dat de afwikkeling van het proces zich gunstig liet aanzien, maar dat er nog wel eenige con tanten noodig zouden zijn. Wanneer van D. nog eénig geld zou kunnen krygen, dan zou hy daar ten zeerste mee zijn gebaat De lichtge- loovisjheid van vele menschen komt op dit moment wel weer danig aan het licht, want niet alleen heeft W zich zoo per telefoon di verse malen laten overhalen, om van D. telkens weer nieuwe geldsbedragen ter hand te stel len, hy kwam ook nog talryke malen naar het bedoelde café, waar hy telkens opnieuw den advocaat zou treffen, maar waar hy ook tel kens weer met een telefoontje werd afge scheept. De man heeft nooit bemerkt, dat de „advocaat" niemand anders was dan van D. zelf, die zyn stem een beetje verdraaide. Ongeveer veertien dagen geleden vond W. het welletjes. Hy weigerde verder geld te verstrekken en hy deed, aangezien hy het zaakje heelemaal niet meer vertrouwde, van een en ander aangifte by de politie. Van D. is daarop spoedig aangehouden. Hü bekende het geld ten eigen bate te hebben aangewend. Met ingang van 1 Februari 1938 is aan den hoofdingenieur-directeur van den Rukswater- staat met den persooniyken titel van inspec teur-generaal, ir. W. G. C. Gelinck te Haarlem, op zyn verzoek eervol ontslag verleend uit 'sRyks dienst, met dankbetuiging voor de vele en belangryke diensten aan den lande bewezen. Herbenoemd in het centraal college voor de reclasseering tot lid, tevens voorzitter: mr. A. Fentener van Vlissingen; tot lid: mr. dr. F. Kranenburg, prof. mr. B. M. Taverne en H. Sap, allen wonende te 's Gravenhage. Benoemd tot lid van den voogdyraad te Almelo:. J. F. M Harbers, arts, wonende te Hengelo (O.) Aan mr. L. J. E. van Meeverden is op zyn verzoek eervol ontslag verleend als secretaris van het algemeen college van toezicht, bystand en advies voor het rykstucht- en opvoedings wezen. Benoemd tot ridder in de orde van Oranje- Nassau C. J. Kortenbach, bouwkundig ambte naar le klasse by den Ryksgebouwendienst te Voorburg. Benoemd is tot officier in de orde van Oranje- Nassau dr. H. I. Douma, oudste geneesheer by het Diaconessenhuis te Groningen «n tot rid der in de orde van Oranje-Nassau mej. H. G. Tavenier, besturende zuster van het Diacones senhuis te Groningen. Met ingang van 22 November 1937 is op zyn verzoek eervol ontslag verleend aan den tyde- ïyken assistent aan de landbouwhoogeschool te Wageningen, dr. ir. K. Ebes, aldaar. >,Ik geloof niet, dat William er ooit by ge acht heeft, hoe je zoo uren achtereen alleen met Mallory." 'Maar waarom niet? Ik dacht niet, dat u zoo kleingeestig, zoo conventioneel zou zijn!" ..Dit is dan zeker zoo, omdat het uiteriyk van Gien man my niet bevalt." .,Hij is wel een van de knapste mannen, die k ooit gezien heb." .Dit kan zyn, maar zyn gezicht bevalt my !jiet. En ik zou wel willen, dat je niet langer °or hem poseerde." .,En den boel voor hem in de war stuurde? ■"laar dat is onmogeiyk! Hü is een groot kun- l«naar. Ik kan toch maar niet met hem doen, *at ik wil?" .•Dan moet ik Mrs. Steurton vragen, om er te biyven, terwijl hy er mee bezig is." Queenie kreeg een hoogroode kleur. •Maar, vader, dat zou u toch niet doen!" riep ".'1 verontwaardigd. ,Het zou immers een belee- j'Ring voor hem zijn! En ik zou niet willen po eren onder dergelijke omstandigheden." •Daar zou ik dan wel heel blü om zyn." „Maar u ziet toch wel in, dat dit niet gaat? Mr. Mallory is een groot vriend van de Steur- tons. Beiden zouden het als een grove beleedi- ging opvatten." Ze hield ineens op, want Everard Mallory kwam juist op hen toegetreden. „Bevalt u de schilderen, professor?" „Als schilderij uitstekend, als portret van myn dochtertje in het geheel niet." „Ik begrijp, wat u bedoelt. Maar de uitdruk king is er soms; en ze was juist, wat ik noodig had." „Hoeveel maal zal ze nog voor u moéten po- seerën?" vroeg professor Donnington. „Een keer of vier, vijf. De handen heb ik pas geschetst. Miss Donnington heeft zeer karak teristieke handen, zooals u weet. Maar haar houding is bevallig, vindt u niet?....' Kijk, daar zijn de Steurtons met de thee." Mrs. Steurton kwam binnen, gevolgd door haar man en door Barbara. MacBride sprak met die laatste; hij had in 't geheel geen gelegenheid gehad, om met Quee nie te praten. Zoo voor het oog, leek het een zeer opgewekt gezelschapje: knappe mannen, die met belang stelling spraken, een mooi jong meisje, in sier lijke kleeding, en de beide eenvoudige, huiseiyke vrouwen. Het was een opmerking van Barbara, die in eens algemeene verlegenheid wekte. „Maar, Queenie, ik geloof, dat Mr. Mallory geen streek gedaan heeft! As dat zóó gaat, zal ik nog moeten surveilleeren!" „Dat moet je hem dan liever zelf eens ver tellen, Barbara!" zei Queenie, weinig geani meerd. Professor Donnington stond op en noodde: „Ga je mee, kindje?" Queenie keek naar den schilder. „Heeft u my nog noodig, Mr. Mallory?" William merkte op, dat de klank van haar stem anders was, wanneer zij tot Mallory sprak. „Ja, maar niet om te schilderen," antwoordde hy boud. „In welk geval ik mijn plicht zal doen en naar huis gaan," zei Queenie. Ze zag niet, dat MacBride huiverde, toen zy sprak van: „haar plicht doen!" „Nu zal ik gauw van kleeding verwisselen," zei ze toen weer. Professor Donnington had weldra de reden ontdekt, waarom Mrs. Steurton het niet noodig had geacht, om er bü te blijven, terwyl Queenie poseerde voor den vriend van haar man. Mac Bride had wel juist geraden, dat Barbara het haar ouders zou vertellen, van de verloving van haar vriendin. En by Mrs. Steurton, die zelf in het geheel niet van dergeiyken „nonsens" hield, was het niet opgekomen, dat Everard Mallory ooit eenig gevoelen kon koesteren voor Queenie. Het gesprek was nu algemeen geworden en, toen de professor zag, dat zijn dochter nog draalde, wendde hij zich tot MacBride: „Ik moet nu gaan. Je wacht zeker op haar, hè? En je komt toch vanmiddag bü ons dinee- ren?" „Heel graag," antwoordde de jonge man. De professor nam afscheid. Mrs. Steurton ge leidde hem tot aan de deur en wenschte hem, fluisterend, geluk: „Wat een aardige jonge man! Queenie zal goed bezorgd by hem zyn. Ze is byzonder mooi. Dat zegt zelfs Mallory." „Zóó?" vroeg de professor grimmig. „Had hy haar maar liever niet geschilderd!" „Waarom niet?" hernam Mrs. Steurton, met ongeveinsd-nieuwsgierigen blik. „Het maakt haar maar ydel en zelfbewust." „Maar Queenie toch niet!" De profeesor zette het gesprek niet voort. MacBride wachtte lang, maar hy zei weinig. Eindeiyk trad Queenie, in gewone kleedy, het atelier binnen. Ze had meer kleur dan anders en haar optreden was uitdagend. zy trad op Mallory toe. „Ik zal morgen komen," zei ze. De artist keek haar diep in de oogen en ant woordde zacht: „Natuuriyk!" „En ook daarna: tot u klaar is met myi" „Dat zal nooit zy'n, Queenie!" Dit was weer echt iets voor hem, dacht Quee nie, om haar het hof te maken onder de oogen van MacBride. De durf in zyn houding beviel haar. Met den blik naar den schilder zei ze: „Ik geloof niet, dat vader erg ingenomen was met die uitdrukking!" „Niet dikwüls valt ze ook by Je waar te ne men. Zoo nu en dan. Als ik hiermee klaar ben, zal ik je weer schilderen, zooals je daar staat; met dien hoed met veeren op en ook in dat donkergroene japonnetje met dat tikje goud van het kettinkje, dat je om den hals draagt. Dit zal dan een portret zyn!" Als artist genoot Mallory van het vooruit zicht. Queenie zei niets, en MacBride trad juist aan haar zijde. Heel zwaarwichtig zei hy Mal lory goedendag, maar begon eerst te spreken, toen ze al een eind van het huis waren. „zyn myn viooltjes te laat gekomen, om te dragen, Queenie?" vroeg hy toen. HU had er nameiyk een gewoonte van ge maakt, om iederen dag bloemen te sturen. „Ja," luidde haar antwoord, „maar ik zal ze vanavond dragen." „Ik heb graag, zie je, dat je wat van my aan hebt, als ik niet bij je bent." Ze lachte wat stroef. „O, ik weet, wat Je bedoelt. Je hoeft niet bang te zijn voor my. Ik heb Mr. Mallory al verteld, dat ik niet vry ben." „Heb je hem verteld van ons engagement?" „Ik moest je bezoek toch verklaren?" „Ik ben biy, dat je het gezegd hebt, Queenie! Ik zou wel willen, dat iedereen 't wist. Maar vooral vind ik het prettig, dat hy ,'t weet!" „Waarom hy zoo in 't byzonder?" „Omdat hy, die zooveel met Je samen is, het hoort te weten! Je bent zoo mooi, zie je, kindje, dat je de menschen moet waarschuwen, dat je verloofd bent. Die man is gewoon menscheiyk en dus kon hy anders wel liefde voor je op vatten." „Wanneer ga je weg?" vroeg zU ineens, nadat ze een tydje zwygend naast elkaar hadden voortgeloopen. .Morgen over veertien dagen. O, Queenie, ijr wilde wel, dat jy my niet zoo lang liet wach ten. Ik zou zoo graag een „thuis" hebben; ik zou zoo graag myn „vrouwtje" hebben....! Het zou je aan niets ontbreken, kind." zy schudde het hoofd. „Ik zou méér verlangen, dan voedsel en klee ding. Ik zou niet thuis kunnen blyven, terwijl jy je tyd in het ziekenhuis doorbracht. Eer je toekomst geheel bepaald is, zou het dwaasheid zyn, om te trouwen." „Het spUt my zeer, dat je er zoo over denkt. Dan zal ik je in lange niet kunnen zien, Quee nie!" „Dat weet ik niet Vader schynt er over te denken, om my een paar weken zuideiyker te sturen, om dien mallen hoest kwyt te raken. HU zei, dat jy dan dicht by mij zou wezen, om naar mü te kyken. Tante, de zuster van va der: Mrs. Edward Grant— heeft my al zoo dik wijls gevraagd." „Dat is goed nieuws!" riep MacBride, aan- merkeiyk verlicht. „Maar wat zal je daar den heelen dag doen, Queenie?" „Wel, net wat ik hier doe: wat lezen, wat tee kenen, wat piano- of zangles nemen, uitgaan met tante. Neen, de tyd zal gauw genoeg om gaan! En jy zult me toch ook wel eens een en kel keertje komen opzoeken, niet waar?" „Ja, dat zal wel! Eigenaardig genoeg gaat Miss Frampton ook naar Londen, Queenie." „Miss Frampton?" Ze vroeg dit zóó verbaasd, alsof ze niet wist, wie Margaret Frampton was. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 3