Justitie
aan den dag
Mgr. Tappouni Kardinaal
De avonturen van Prof je en Struis je
r
ZAALBERG
DONDERDAG 2 DECEMBER 1937
ïn het Christelijk
Kabinet
Een èclife ZAALBERG deken (cost f f O.-
Patriarch van Antiochië
en het geheele Oosten
Liefde zoekt list
m
caai ccepe
ine ^afeaoefeje
BOEK EN BLAD
J_
in tere pasteltinten, keurig geborduurd, een afler*
aardigst geschenk voor de komende feestdagen, dat
in ieders smaak zal vallen! En... toch zo voordelig
te krijgen! Vraag Uw winkelier Lux Toilet Zeep in feest-
verpakking. Vier stukken van deze erkende kwaliteits*
toiletzeep en dan nog zulk een keurig zakdoekje voor
slechts 50 ets.! Maak een lijstje van de kennissen, die
U met Lux Toilet Zeep feestverpakking wilt verrassen.
DOOR LO WILSDORF
In zijn door een volle zaal van enthou
siaste katholieke politici toegejuichte
rede over „de taak der christelijke staat
kunde onder de nieuwe verhoudingen"
heeft Dr. A. J. M. Cornelissen, bibliotheca
ris van de R. K. Universiteit, vele dingen
gezegd, die blijkbaar sterk leven in het hart
van onze katholieke gemeenschap, o.a. dit:
„Als 1937 een mijlpaal genoemd kan wor
den, dan moeten wij ons er wel van bewust
blijven, dat een mijlpaal nog geen keerpunt
is. Dat kan het worden en wij hopen, da»
1937 inderdaad zal blijken het begin van
een nieuwe periode te zijn geweest." En ook
dit: „Er leven in Christelijk Nederland
hooge verwachtingen, terecht. Nü is het
onze tijd; benutten wij dezen niet, dan is.
naar mijn vaste overtuiging, de kans voor
de Christelijke staatkunde voor jaren ver
keken
De staatkunde gaat langzaam en zij gaat
moeizaam. Na de Millioenen-nota en na
het antwoord der regeering op de AJgemee-
ne Beschouwingen der Tweede Kamer we
ten wij, dat menig verlangen, uitgesproken
tijdens de verkiezingscampagne, met of niet
ten volle zal worden verwezenlijkt. Althans
gedurende het eerste parlementaire jaar
niet. De deplorabele toestand van 's Rijks
kas belet maatregelen in overweging te ne
men en voor te stellen, welke ten goede zou
den komen aan onze toch wel zeer verzwakte
volkskracht. Het is een ernstig testimonium
paupertatis en de volgende weken zullen
leeren of de volksvertegenwoordiging dn
testimonium aanvaardt.
Er bestaan echter ook andere problemen,
minstens even belangrijk als de sociale pro
blemen, waarbij echter de toestand van
's lands kas geen rol speelt. Wij bedoelen
de problemen, welke betrekking hebben op
het herstel der christelijke grondslagen van
onze samenleving. Ten deze heeft het De
partement van Justitie een zeer belangrijke
en omvangrijke taak. Wij bedoelen nog niet
eens, dat van dit Departement zal moeten
uitgaan het schema van, zooals de Ency
cliek het noemt, de juridische en sociale
orde, waardoor heel het economische leven
als in nieuwe vormen wordt gegoten dit
is een staatkundig bouwwerk, dat Jaren zal
eischen. Doch er bestaan tal van afzonder
lijke staatkundig-juridische vraagstukken
welke met het herstel der christelijke
grondslagen nauw verband houden en juist
thans dienen te worden aangevat. Nü is het
onze tijd zei dr. Cornelissen terecht.
Wij maken deze opmerking, omdat onze
aandacht getroffen werd door enkele uit
latingen van den minister van Justitie in
zijn Memorie van Antwoord betreffende de
begrooting van zijn Departement. De mi
nister, antwoordende op het Voorloopig
Verslag, met name op de passage inzake
echtscheiding, verklaart zeer positief: de
wezenstrekken van het huwelijk zijn: een
heid en onverbreekbaarheid. Dit alles niet
naar eenige menschelijke ordening, die
naar goeddunken kan worden gewijzigd,
maar krachtens Goddelijk bestel. Individu
en Staat hebben ook in dit opzicht Gods
wet te eerbiedigen.
Dit alles is zeer juist, echter
wanneer de minister dan vervolgens
de bekende quaestie van echtschei-
ding-met-onderling-goedvinden bespreekt,
geschiedt dit uitermate aarzelend, waarbij
de minister blijkbaar yitgaat van de on
juiste gedachte, dat bij de aanvrage om
echtscheiding het openbaar belang slechts
secundair is betrokken. Vandaar dan ook
dat de minister ondanks den stelligen aan
drang van jhr. de Geer niet verder komt
dan de belofte, dat hij zich verder zal ver
diepen „in het zoeken naar bruikbare mid
delen tot verbetering". Dit is poover.
Doch ernstiger is wat de minister schrijf»
over het door hem te voeren beleid. De mi
nister verklaart n.l. dat zijn aandeel in het
algemeen regeeringabeleid „in het alge
meen meer zal bestaan in het waken voor
strikte toepassing van bestaande rege
len en in hulp bij de rechtsvorming op ge
bieden, die in de eerste plaats aan de zorg
van andere bewindslieden zijn toever
trouwd, dan in het tot stand brengen van
nieuwe wettelijke voorschriften."
Dergelijke uitlatingen kunnen misver
stand wekken, óók al volgt onmiddellijk
daarop de verzekering: waar die nieuwe
wettelijke voorschriften noodig blijken, zal
de ondergeteekende voorstellen daartoe
niet achterwege laten. Wij gelooven dit
gaarne, doch dit alles is weinig positief in
eenpositief-christelijk kabinet! In zulk
een kabinet kan de minister van Justitie
zich niet vergenoegen met een min of meer
lijdelijke rol. Integendeél, wil het kabinet
zijn naam verdienen, dan zal óók en vooral
op het gebied des rechts veel wat is scheef
gegroeid of krom getrokken, door de chris
telijke rechtsgedachte moeten worden her
steld.
Nü is het onze tijd, om dit woord van dr
Cornelissen te herhalen!
HET KINDERKERSTBOEK
Door de priesters van het H. Hart (Liesbosch-
Princenhage) is wederom een kinder-kerstboek
uitgegeven. In den loop der jaren heeft deze
uitgave, èn om haar prettigen inhoud èn om haar
illustraties, die ook nu weer door Lou Manche
verzorgd zijn, zich een goeden anam verwor
ven; een traditie is het bijkans geworden er
waardeerend over te schrijven. We wenschen
het kerstboek 1937 een ruime verspreiding.
BRIDGE, door A. C. Butselaar.
Uitgave: N.V. De Arbeiderspers
Amsterdam.
In dit boekje geeft de schrijver, zooals hij in
een voorwoord zegt, slechts de allereerste kennis.
Het is als een voorbereidende cursus bedoeld.
Op bevattelijke, leerzame wijze is deze „cursus"
samengesteld en de schrijver geeft den aan-
dachtigen lezer wel zooveel bridge-kennis mee,
dat deze op behoorlijke wijze het spel kan
spelen.
Een boekje, dat velen tot goeden steun zal
zijn.
TOEN HET LENTE WERD OP
OEGEHOEK door Clara de Groot,
uitgegeven door de Gebr. Kluit
man te Alkmaar.
De uitgeverij der Gebr. Kluitman te Alkmaar
heeft, en zeer terecht, Clara de Groot's „Toen
het lente werd op Oegehoek" doen verschijnen
als onderdeel van de serie: „Faedagogische Boe
ken." Dit boek is vlot en onderhoudend geschre
ven, boeiend en steeds wisselend van inhoud.
Clara de Groot heeft er mede getoond, te be
grijpen wat de Hollandsche Jongen voor idealen
heeft, wat hij verlangt te lezen, met welke ver
halen en voorstellingen zijn phantasie bezig wil
worden gehouden.
Daarbij laat zij niet na, voortdurend in te
werken op het karakter van haar jeugdige le
zers zonder in de fout te vervallen „preekerig"
te worden.
De uitgave is bijzonder goed verzorgd, terwijl
de illustraties van H. Verstijnen het hare er
toe bijdragen, „Toen het lente werd op Oege
hoek" tot een waardevol en alleszins begeerlijk
boek te maken.
„BEYER'S MODE FÜR ALLE". Het Decem-
ber-nummer van dit modeblad geeft wederom
over de honderd modellen en patronen voor
ochtend-, middag-, avondkleeding en bruids
toiletten. De aardige wintersportmodellen, ook
voor kinderen, zullen velen interesseeren even
als de zelf te vervaardigen Kerstgeschenken.
Hoe het mogelijk is uit slechts vier patronen
twintig verschillende jurkjes te tooveren kunt
u in deze aflevering zien. In een volgend num
mer krijgen de kleinere maten misschien eens
een extra beurt.
(Van onzen Parijschen correspondent)
De patriarch van Antiochië en van het ge
heele Oosten, Zijn» Zaligheid Kardinaal
Ignatius Gabriel Tappouni, die zoo juist
als eere-gast der Fransche regeering hier op
bijzondere wijze gefêteerd is geworden, is een
der interessantste levende figuren der Katho
lieke Kerk.
Hij werd 9 November 1879 geboren te Mos-
soul in Mesopotamië uit een oude familie, die
reeds in de zeventiende eeuw overging tot het
katholicisme. Hij studeerde aan het seminarie
der Fransche Dominikaner-paters van zijn ge
boorteplaats en werd er den 9en November 1902
tot priester gewijd, waarna hij tot 1908 aan het
zelfde seminarie professor bleef in de Ooster-
sche talen. In dat jaar stelde Mgr. Drure, die
apostolisch delegaat voor Mesopotamië was,
hem aan tot zijn particulier secretaris. Den 14en
September 1912 werd hij, op 33-jarigen leeftijd
dus, tot titulair-bisschop van Danaba verhe
ven en benoemd tot patriarchaal Vicaris te
Mardin. Den 13en December van hetzelfde jaar
nog volgde zijn promotie tot aartsbisschop-
titulair van Batnan Sarugh en op 19 Januari
1913 werd hij door den Syrischen patriarch van
Beyrouth, Mgr. Rakmani, gewijd. Op 24 Fe
bruari 1921 werd hij overgeplaatst naar Aleppo,
welke benoeming het pauselijk consistorie van
21 November d.a.v. bevestigde. Bij den dood van
Mgr. Rakmani werd Mgr. Tappouni tot apos
tolisch vicaris van het patriarchaat benoemd.
Den 24en Juni 1929 werd hij te Sherfé in den
Libanon tot patriarch van den Syrischen ritus
gekozen, onder den naam van Ignatius Gabriel
I. Den 30en Juni werd hij als zoodanig plech
tig in zijn kathedraal te Beyrouth geïntroni-
seerd, waarna hij door het consistorie van 15
Juli in zijn hooge ambt bevestigd werd en den
6en Augustus uit handen van Pius XI het pal
lium ontving. In het geheim consistorie van l"t>
December 1935 volgde zijn verheffing tot de
kardinale waardigheid.
Een der merkwaardigste en tegelijk roem-,
rijkste data uit den levensloop van dezen Oos-
terschen kardinaal is de 17e Juni 1918, toen
hfj, patriarchaal vicaris van Mardin zijnde, ge
arresteerd werd en geleid voor het krijgsgerecht
van Aleppo, omdat hij tusschenbeide was ge
komen om verscheidene Engelsche gevangenen
te redden van de slachting, welke door de Jong-
Turksche regeering georganiseerd was. Zijn dio-
cees had hij reeds te vuur en te zwaard zien
verwoesten en acht-en-twintig van zijn priesters
zien vermoorden. Aan de bemiddeling van de
Oostenrijksche regeering had hij het te dan
ken, dat hij de doodstraf ontging.
Waarom men zich in het bijzonder in Frank
rijk over zijn verheffing tot het purper ver
heugde, en hetgeen tevens verklaart, waarom
hij nu als eeregast der Fransche regeering met
officieel eerbetoon overladen werd, beschreef
Georges Goyau in een artikel van de Figaro
van 16 December 1935.
„Alle vrienden, aldus Georges Goyau, van het
Fransche werk in Syrië, zullen zich erover ver
heugen, dat dit patriarchaat, dank zij het
meerdere prestige, dat het purper met zich
brengt, zijn basis verstevigt en zijn glans in
wijden omtrek zal uitstralen. Terzelfdertijd, dat
Mgr. Tappouni te Rome de eerste gepurperde
van de Oostersche hiërarchie wordt, wordt op
de grenzen van Turkije, Irak en Syrië een
apostolaat georganiseerd door de Dominica
nen, in een streek, welke tot nu toe verwaar
loosd was geworden, en waar verscheidene hon
derdduizenden christenen van de Oostersche,
Syrische of Armeensche ritussen een toevlucht
kwamen zoeken om te ontsnappen aan de Turk-
sche vervolgingen. Aldus zet Kardinaal Tappou
ni een nieuw werk in beweging op een nieuw
overwinningsveld; het consistorie zal voor hem
slechts een étappe zijn in een leven van activi
teit, dat gekenmerkt zal worden door nieuwe
successen, onder de trouwe hoede van Frank
rijk."
Hoe algemeen in het Oosten de voldoening
was over de verheffing van Mgr. Tappouni tot
het kardinalaat, bleek uit een artikel in de te
Kairo verschijnende Arabische revue „El Ma
nara El Masria" (Het Egyptische Lichtbaken),
geredigeerd door invloedrijke leden van de
schismatieke Koptische Kerk. „Wij vinden er
groote reden tot roem in, aldus de revue, dat
een patriarch van het Oosten een zoo groote
eer ontvangt en een zoo hooge positie bekleedt.
Hierdoor verheft zich de Oostersche geestelijk
heid tot de hoogte van de Westersche geestelijk
heid en opnieuw herleeft de hoop, dat het
prestige van het Oosten en van de Oostersche
christenen zich weder zal oprichten, onder wie
eens het licht der godsdienstige wetenschappen
brandde. Ons hart is vervuld van dankbaar
heid jegens den Opperpriester, den zeer heili
gen en zeer vereerden Paus van Rome, die zich
verwaardigd heeft met welwillendheid en hoog
achting naar het Oosten te zien. Door de ver
dienste te bekroonen, toont hij geenerlei onder
scheid des persoons te maken. Hij raapt de
parels op uit het stof en vat ze in de kroon
der glorie van de Kerk."
Wij beginnen ditmaal ons verhaal met een
uittreksel uit een brief van mejuffrouw
Adelaide Delcourt aan haar intieme
vriendin, gedateerd 21 Maart:
„St. Brieux, hotel de l'Empereur. Ja, kind,
dat heb je goed geraden, mijn oom en ik zijn
hier niet alleen! Raoul Lafond, die slanke,
blonde jonge man, dien je wel eens bij ons aan
huis gezien hebt, en die aan de redactie van
„les Nouvelles" verbonden is, dus in zekeren zin
een collega van oom, heeft dit jaar óók vroeg
vacantie genomen en brengt die ook in deze
streek door. Wel toevallig, hè?
Die arme Raoul! Thuis was 't al erg genoeg,
met zoo'n oom, die mij te jong vindt, en gierig
is! Maar wat hadden we moeten beginnen, als
we in onzen vacantie-tijd zoo ver van elkaar
hadden moeten leven? Maar in één ding, kind
lief, vergis je je leelijk. Je schrijft: „wat pret
tige uren zullen jullie daar samen doorbren
gen!" Het lijkt er niet op. We hebben zelfs heel
weinig prettige oogenblikken samen. Behalve
gierig, is oom ook veel te streng. Bovendien is
hij doodsbenauwd, dat hij zich verveelt als hij
alleen is. Raoul en ik kunnen elkaar dus niet
zien, of de waakhond met alle respect ge
zegd is er bij
Uittreksel uit een brief van Raoul Lafond
aan z'n intiemen vriend, gedateerd 23 Maart:
„St. Brieux, hotel Royal. We hebben de ge
woonte aangenomen, eiken middag een flinke
wandeling te maken, Adelaide en ik.... en haar
oom. Wegens het bijzijn van Isidore Delcourt,
het eeuwig bijzijn van Isidore Delcourt, moeten
Adelaide en ik ijselijk op onze tellen passen,
als we niet alles willen bederven. Je zult dus
begrijpen, dat die wandelingen voor Adelaide
en mij geen onverdeeld genot zijn. Maar dezen
avond ben ik zeer in mijn schik; we hebben
vanmiddag een bizonder geslaagde wandeling
gemaakt! Hoe kwam dat zoo, zal je vragen?
Dat hebben we te danken aan een heel onver
wachte gebeurtenis. Een minuut of vijf nadat
we St. Brieux verlaten hadden, op weg naar
Lahors, zag genoemde Isidore eensklaps een
franc op den weg liggen, bijna vlak voor z'n
voeten. Je zult misschien niet direct begrijpen,
dat dit schijnbaar gering voorval zoo'n heil-
zamen invloed kon hebben op de rest van de
wandeling. Maar denk eens goed na. Mijnheer
Isidore Delcourt wandelt met z'n nichtje, z'n
pupil, en een kennis. Hij kijkt naar z'n nichtje;
hij kijkt naar dien kennis; hij houdt ze in de
gaten. En opeens, als hij toevallig naar z'n
voeten kijkt, vindt hij iets.,.. Hoe zal mijn
heer Isidore zich daarna gedragen? Het lot is
hem gunstig geweest; 't heeft hem iets laten
vinden; een franc. Hij raakt aan 't peinzen.
Zou 't lot, nu het me eenmaal begunstigd heeft,
dit niet voor den tweeden keer doen? Wie weet?
En daarom houdt mijnheer Isidore, als hij ver
der wandelt, koppig zijn blik op den grond ge
vestigd. Nu hij eenmaal een franc gevonden
heeft, verlangt hij, rekent hij er bijna op, nog
een franc te vinden. Eh het resultaat? Adelaide
en ik, die elkaar in z'n bijzijn haast niet lief
durven aan te kijken, profiteeren van het feit,
dat oom Isidore bijna geheel opgaat in 't be
schouwen van den weg. We hebben dus meer
malen liefdevolle blikken en handdrukken kun
nen wisselen. Voorloopig dus een mooi resul
taat!
Uittreksel uit een brief van Isidore Delcourt
aan z'n intiemen vriend, gedateerd 31 Maart.
„St. Brieux, hotel de l'Empereur. Na je aldus
op de hoogte gebracht te hebben van onze lot
gevallen, wilde ik hier dezen brief eindigen.
Maar juist schiet me te binnen, dat ik je nog
iets heel merkwaardigs heb mee te deelen. Je
kent me nu al een goede 20 jaar. Zooals je weet,
heb ik, zonder nu bepaald een pechvogel te zijn,
in mijn leven nooit buitengewoon geboft. En
denk nu eens aan, sinds eenigen tijd heeft je
oude vriend Del
court een heel
eigenaardig bui- I
ter, m'n waarde.
Sinds een dag of
acht, kan ik bijna
geen stap meer
buiten de deur zetten, of ik vind geld!
De eerste maal, dat ik zoo'n buitenkansje had,
was 't een franc, dien ik mocht oprapen. Daarna
vond ik een halven franc, den derden keer een
vijffrancstuk enz., maar steeds vond ik geld. Ik
kan haast niet buiten 't hek van mijn hotel
komen, of ik ben bij m'n thuiskomst rijker, dan
toen ik op stap ging.
Vreemd, zeer vreemd is het echter, dat mijn
nichtje Adelaide en die Lafond van de „Nou
velles", die óók hier is en in den regel met ons
meewandelt, nooit iets vinden. Ik dacht niet,
dat ik zoo'n boffer zou kunnen zijn. Als 't niet
onwaarschijnlijk, neen absoluut onmogelijk was,
zou ik me af vragen, of deze of gene niet zoo
vriendelijk is, om iederen dag vóór mij een
eindje den weg op te gaan, om geldstukken voor
me uit te strooien."
HERDRUKKEN
V.A.R.I.A. (verklarend alfabetisch register van
initialen en afkortingen) door L G. Keesing;
uitgave IE. E. Kluwer, Deventer (herzien en
sterk vermeerderde tweede uitgave).
Bij Nijgh en Van Ditmar N.V. te Rotterdam
verscheen de vijftiende druk van „HET WAS
SENDE WATER" door Herman de Man.
In de „Jeugd en Vreugd-serie" verschenen
„PUMP GAAT ZWEMMEN" en „DE DRIE
INDIAANTJES", verteld en geteekend door A.
Hamaker-Willink; uitg. Meulenhoff, Amsterdam.
Heel aardige boekjes, ook wat de uitvoering be
treft.
«iiKouwumv ii'!!!ï.
Dikke mieren kwamen aangewandeld, be
keken hem en beten hem, maar Profje
voelde er niets van. Hfj lag bleek en stil tus-
schen de afgevallen bladeren en leek wel
dood. Een groote slang kwam aangegleden,
zag hem. maar had liever een levend hapje
en gleed sissend voorbij. Toen kwam er een
kangeroe langs, die naderde schoorvoetend,
want kar.geroes zijn vredelievend, schuwe
dieren. Hij rook aan Profje en likte hem.
Het leek wel of hij meelij met het arme
mannetje had. Toen ging hij met een sprong
weg.
Struisje kon in donker den weg wel vin
den. Hij nam de richting die de mannen
hadden aangewezen, waar ze het hoedje van
Profje hadden gevonden. Af en toe
schreeuwde hij zoo hard hij kon, maar kreeg
geen antwoord. Onderweg kwam.' hij allerlei
dieren tegen en hier en daar vroeg hij of
iemand een mannetje zonder hoed, met een
bril op en een loupe in de hand had gezien,
Maar het scheen dat alle dieren te veel haast
hadden, of dat ze hem niet verstonden. Nie-
man tenminste gaf hem een afdoend ant
woord en Struisje zocht zijn weg alleen in
het donker, als een trouwe dienaar om zijn
meester te vinden.
Opeens slipte er iets langs hem, dat zeer
zijn aandacht trok. Er was iets, daii de
lucht van Profje had en ook op hem leek,
maar hij was het toch niet. Struisje draaide
zich oir.' en liep het wezen vlug achterna. Het
was een aap, geen kale, ongekleede, maar
een met een jasje aan, en dat jasje
Struisje herkende het dadelijk, was van zijn
meester, zijn verloren Profje.
trrs 137^okim
F7^ft bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7 CtH bij een ongeval met h 9f\f)
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f üv/i doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
A r» tj TkTIVTC1 )C °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
A I ,1 ,r, A nl IJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
11
Verstrooid nam Oliva de kranten, met het
stellige voornemen, een poging te doen om ze te
lezen. Doch op 't zelfde oogenbllk werden haar
de bladen uit de hand genomen. Verschrikt
keek zij om en stond van aangezicht tot aan
gezicht tegenover Virgilius Pretorius. Zonder
dat zij 't had gehoord, was hij binnengekomen.
Eerst had hij gemeend, dat 't Bella was, die
daar in haar blauwe kimono stond, doch toen
hij over het dikke tapijt onhoorbaar naderbij
kwam, had hij zijn vergissing spoedig be
merkt.
Plotseling ging zijn adem eenigszins moeilijk,
doch Oliva bemerkte het niet. Zij schaamde'zich
plotseling, alsof iemand haar op iets verkeerds
had betrapt. Wat zon hij van haar denken, nu
zij hier in dit opzichtige kleedingstuk voor hem
stond, hij, die haar nooit anders dan in haar
hooggesloten, nauwe, foudraalachtige zwarte
Jurk had gezien? Hi) was ook inderdaad verrast.
„Dat staat Je prachtig," zei hij, terwijl hij
het pak kranten op de tafel schoof. „Ja, ik wist
wel, dat Bella je spoedig met de moderne klee
ding vertrouwd zou maken."
Dat was*: onvoorzichtig gesproken, want het
Wekte bij haar den geest van tegenspraak.
„Ik vermoedde absoluut niet, dat je zoo vroeg
zou komen; ik ben in een oogenblik verkleed
en zij wilde haar hand losmaken, die hij nog
steeds vasthield.
„Op de eerste plaats moet je me goeden
morgen wenschen; dat vergeet je bij Je thuis
ook altijd. Zoodra je mij ziet, vergeet je je
plichten als vrouw des huizes en begin je aan
mijn opvoeding te werken. Je moest toch allang
weten, dat zooiets een vergeefsche liefdedienst
is!" lachte hij, maar hij liet haar hand niet
los en Oliva voelde, dat hij haar langzaam van
de tafel wegtrok.
Gelaten liet zij zich door hem leiden en spoe
dig zaten zij in een gezellig hoekje in gemak
kelijke lage leuningstoelen tegenover elkaar.
Virgilius stak ongegeneerd een sigaret op.
„De auto staat beneden," zei hij. „Wij zullen
eens door het centrum van de stad rijden
Bella heeft dat zoo bepaald liet hij er be
rustend op volgen. „Maar wij verzuimen er niets
mee
„Ik heb van elke tegenspraak afgezien," ant
woordde zij lachend. Hij keek haar strak en
onderzoekend aan, waarop zij begon te blozen.
„Bravo, dat mag ik hooren. Maar met dat
al zie je er prachtig uit ofschoon je daar nu
niet mede uit rijden kan gaan. Ik moet je dus
ondanks inwendig verzet verzoeken, zoo spoedig
mogelijk een van je gedrochtelijke postuums aan
te trekken, want in dit mooie ochtendjasje kan
lk je niet meer meenemen."
Onmiddellijk stond zij op.
„Dan zal ik mij vlug verkleeden zei ze
gedwongen en was op hetzelfde oogenblik uit het
vertrek verdwenen.
Pretorius keek haar na, mat nogmaals de
slanke gestalte van 't hoofd tot de voeten, die
nog steeds in de elegante, hooggehakte muiltjes
staken. Dan wreef hij over zijn voorhoofd, alsof
hij voor een moeilijk vraagstuk stond, wierp zijn
sigaret in 't aschbakje en stond op.
Met samengetrokken wenkbrauwen keek hij
naar de punten van z'n schoenen, alsof hij daar
kon lezen, wat hij zoo graag wilde weten. Ver
volgens wendde hij zich naar de deur en begaf
zich regelrecht naar de keuken.
Goeden morgen, Resi," begroette hij haar
vriendelijk, „wil je mevrouw eens even gaan
helpen met aankleeden?"
Het oudje zag hem verbaasd aan. „Helpen?
Mevrouw helpen? Daar behoef ik niet aan te
beginnen. Vergeefsche m' eite. Laat zich niet
raden als klein kind al niet."
Pretorius knikte. Of hfj het wist! Maar per
slot van rekening moest die hoed, dat rad van
avontuur-model met die overdaad van wuivende
struisveeren toch verdwijnen. Met dat monster-
ding kon Oliva zich niet in 't publiek vertoonen
De scène van gisteren bij haar aankomst be
hcefde geen herhaling. Hier moest een gor-
diaansche knoop ontward worden; dat was
duidelijk
Maar hfj had niet het flauwste vermoeden,
dat zich daar boven in de kleedkamer eenl
eigenaardig tooneeltje afspeelde. Oliva slingerde
met plotselinge, heftige handbeweging haar
eenigen hoed in een hoek. Als een verkreukelde,
misvormde massa lag daar de trots van haar
vorig leven, waarvan zij nu voor altijd afscheid
had genomen. Oliva had tranen in haar oogen
en bèet zich op de lippen. Eindelijk scheen zij
een besluit genomen te hebben. Ginds in die
lage kasten stond een heele collectie hoeden
netjes op standaardjes. Zenuwachtig greep zij
den eersten den besten en probeerde hem op
haar hoofd te wringen. Het moderne modelletje
wilde echter niet over de haarweelde en het
vlechtencomplex van Oliva heen. Een tweede, en
derde, een heele rij gingen aan hetzelfde euvel
mank.
Zij werd wanhopig. Doch plotseling ontdekte
zij wat zij zocht. Die kleine bruine gebreide muts
was van hetzelfde model als Bella er dien mor
gen een in 't donkerblauw op had. Ze paste
keurig. Want Oliva stond bij deze operatie voor
den grooten toiletspiegel en zij scheen haar af
schuw voor dit „instrument van de ijdelheid"
geheel overwonnen te hebben.
Toen zij kort daarop bij Virgilius in de kamer
kwam, speelde er een ingehouden glimlachje om
zijn mond; hij zei echter niets.
Weldra gleed de zilvergrijze auto door de
straten. De overweldigende drukte van de groot
stad deed Oliva naar adem snakken. Als ver
blind was zij, en niet in staat, een woord te
spreken. Dat was dus Weonen. Dat was Weenen
het hart van de wereld! Was het mogelijk,
ooit aan deze wirwar van straten en menschen-
gewoon te raken? Het vervulde haar met angst
en zij schoof dicht tegen Pretorius aan, als wilde
zij bescherming bij hem zoeken. Hij sloeg haar
ongemerkt van terzijde gade en er straalde iets
van triomf in zijn blik. Zacht vatte hij haar hand
en gaf ze een kalmeerend drukje.
Op een gegeven oogenblik stopte de auto bij
een stillere zijstraat.
„Kom, Oliva," zei hij zacht en vriendelijk,
waarna hij haar arm in den zijnen nam. Binnen
enkele oogenblikken en zonder dat zij eigenlijk
wist wat er gebeurde stonden zij in een winkel
waar een prikkelende reuk van bontwerk hing.
Onmiddellijk hoorde zij Pretorius tegen een vlug
toegesnelden heer zeggen: „Dit is de dame, voor
wie ik de bestelling heb gedaan kan zij vlug
geholpen worden?"
„Zeker, mijnheer, alles is klaar; mevrouw zal
zeker tevreden zijn," was het antwoord en eer
Oliva goed tot bezinning kwam, had men haar
ouden bontmantel uitgetrokken en waren twee
elegante heeren bezig, haar een prachtigen per-
sianer mantel aan te doen.
Aan alle kanten werd haar figuur weer
kaatst en Oliva had geen vrouw moeten zijn
om die plotselinge verandering niet met blijde
verrassing te begroeten. Pretorius beschouwde
met genoegen het glimlachje, dat haar hagel
witte tanden deed glinsteren en dat zoo zelden
op haar knap gelaat verscheen.
„Is hij naar je zin?" vroeg hij.
Doch er kwam reeds een blond meisje aan,
dat haar hielp zich van den mantel te ontdoen
en een tweeden te probeeren; en zoo volgden er
nog verscheidene.
Eindelijk viel haar keus op een eenvoudige
veulen jas met sportieven kraag. Pretorius zei
eenvoudig: „Heb je zoo genoeg, Oliva?" en tegen
den chef van het magazijn: „Wilt u die twee
met dien ouden reismantel aan het opgegeven
adres zenden? Den persianer wenscht me
vrouw direct mede te nemen."
Oliva had geen tijd, iets in 't midden te bren
gen, want zij werd onmiddellijk in beslag ge
nomen door de opwindende bezigheid, den
prachtigen Persianer weer aan te trekken.
„Nu, zU maakt snelle vorderingen," dacht
Pretorius met genoegen, want haar bewegingen
en gebaren waren c-ven chique en bevallig als
van ten vrouw, die haar heele leven in de
meest mondaine kringen had verkeerd.
Toen zij weer in den auto zaten, ademde zjj
diep.
„Ik neem deze heerlijke jas natuurlijk niet als
geschenk aan, Virgilius."
Het klonk wel zeer naïef, in aanmerking geno
men den dikken bundel bankpapier, dien
Pretorius den chef ter hand had gesteld. Hij
lachte hartelijk: „Ja, wij zullen 't naderhand
wel verrekenen, ik heb je geld immers geheel
in mijn beheer. Maar deze jas is eigenlijk een
cadeau van Bella een welkomstgeschenk zou
je het kunnen noemen. Dat moet je met haar
maar uitvechten."
Langzaam reden zij door de drukke straten
en geleidelijk scheen Oliva aan het gewoel van
auto's en menschen gewoon te raken, want
nieuwsgierig tuurde zij door het raampje naar
buiten. Wat haar het meest scheen te interes
seeren, waren de elegant gekleede vrouwen.
(Wordt vervolgd.)