Justitie aan den dag Mgr. Tappouni Kardinaal De avonturen van Prof je en Struis je r ZAALBERG DONDERDAG 2 DECEMBER 1937 ïn het Christelijk Kabinet Een èclife ZAALBERG deken (cost f f O.- Patriarch van Antiochië en het geheele Oosten Liefde zoekt list m caai ccepe ine ^afeaoefeje BOEK EN BLAD J_ in tere pasteltinten, keurig geborduurd, een afler* aardigst geschenk voor de komende feestdagen, dat in ieders smaak zal vallen! En... toch zo voordelig te krijgen! Vraag Uw winkelier Lux Toilet Zeep in feest- verpakking. Vier stukken van deze erkende kwaliteits* toiletzeep en dan nog zulk een keurig zakdoekje voor slechts 50 ets.! Maak een lijstje van de kennissen, die U met Lux Toilet Zeep feestverpakking wilt verrassen. DOOR LO WILSDORF In zijn door een volle zaal van enthou siaste katholieke politici toegejuichte rede over „de taak der christelijke staat kunde onder de nieuwe verhoudingen" heeft Dr. A. J. M. Cornelissen, bibliotheca ris van de R. K. Universiteit, vele dingen gezegd, die blijkbaar sterk leven in het hart van onze katholieke gemeenschap, o.a. dit: „Als 1937 een mijlpaal genoemd kan wor den, dan moeten wij ons er wel van bewust blijven, dat een mijlpaal nog geen keerpunt is. Dat kan het worden en wij hopen, da» 1937 inderdaad zal blijken het begin van een nieuwe periode te zijn geweest." En ook dit: „Er leven in Christelijk Nederland hooge verwachtingen, terecht. Nü is het onze tijd; benutten wij dezen niet, dan is. naar mijn vaste overtuiging, de kans voor de Christelijke staatkunde voor jaren ver keken De staatkunde gaat langzaam en zij gaat moeizaam. Na de Millioenen-nota en na het antwoord der regeering op de AJgemee- ne Beschouwingen der Tweede Kamer we ten wij, dat menig verlangen, uitgesproken tijdens de verkiezingscampagne, met of niet ten volle zal worden verwezenlijkt. Althans gedurende het eerste parlementaire jaar niet. De deplorabele toestand van 's Rijks kas belet maatregelen in overweging te ne men en voor te stellen, welke ten goede zou den komen aan onze toch wel zeer verzwakte volkskracht. Het is een ernstig testimonium paupertatis en de volgende weken zullen leeren of de volksvertegenwoordiging dn testimonium aanvaardt. Er bestaan echter ook andere problemen, minstens even belangrijk als de sociale pro blemen, waarbij echter de toestand van 's lands kas geen rol speelt. Wij bedoelen de problemen, welke betrekking hebben op het herstel der christelijke grondslagen van onze samenleving. Ten deze heeft het De partement van Justitie een zeer belangrijke en omvangrijke taak. Wij bedoelen nog niet eens, dat van dit Departement zal moeten uitgaan het schema van, zooals de Ency cliek het noemt, de juridische en sociale orde, waardoor heel het economische leven als in nieuwe vormen wordt gegoten dit is een staatkundig bouwwerk, dat Jaren zal eischen. Doch er bestaan tal van afzonder lijke staatkundig-juridische vraagstukken welke met het herstel der christelijke grondslagen nauw verband houden en juist thans dienen te worden aangevat. Nü is het onze tijd zei dr. Cornelissen terecht. Wij maken deze opmerking, omdat onze aandacht getroffen werd door enkele uit latingen van den minister van Justitie in zijn Memorie van Antwoord betreffende de begrooting van zijn Departement. De mi nister, antwoordende op het Voorloopig Verslag, met name op de passage inzake echtscheiding, verklaart zeer positief: de wezenstrekken van het huwelijk zijn: een heid en onverbreekbaarheid. Dit alles niet naar eenige menschelijke ordening, die naar goeddunken kan worden gewijzigd, maar krachtens Goddelijk bestel. Individu en Staat hebben ook in dit opzicht Gods wet te eerbiedigen. Dit alles is zeer juist, echter wanneer de minister dan vervolgens de bekende quaestie van echtschei- ding-met-onderling-goedvinden bespreekt, geschiedt dit uitermate aarzelend, waarbij de minister blijkbaar yitgaat van de on juiste gedachte, dat bij de aanvrage om echtscheiding het openbaar belang slechts secundair is betrokken. Vandaar dan ook dat de minister ondanks den stelligen aan drang van jhr. de Geer niet verder komt dan de belofte, dat hij zich verder zal ver diepen „in het zoeken naar bruikbare mid delen tot verbetering". Dit is poover. Doch ernstiger is wat de minister schrijf» over het door hem te voeren beleid. De mi nister verklaart n.l. dat zijn aandeel in het algemeen regeeringabeleid „in het alge meen meer zal bestaan in het waken voor strikte toepassing van bestaande rege len en in hulp bij de rechtsvorming op ge bieden, die in de eerste plaats aan de zorg van andere bewindslieden zijn toever trouwd, dan in het tot stand brengen van nieuwe wettelijke voorschriften." Dergelijke uitlatingen kunnen misver stand wekken, óók al volgt onmiddellijk daarop de verzekering: waar die nieuwe wettelijke voorschriften noodig blijken, zal de ondergeteekende voorstellen daartoe niet achterwege laten. Wij gelooven dit gaarne, doch dit alles is weinig positief in eenpositief-christelijk kabinet! In zulk een kabinet kan de minister van Justitie zich niet vergenoegen met een min of meer lijdelijke rol. Integendeél, wil het kabinet zijn naam verdienen, dan zal óók en vooral op het gebied des rechts veel wat is scheef gegroeid of krom getrokken, door de chris telijke rechtsgedachte moeten worden her steld. Nü is het onze tijd, om dit woord van dr Cornelissen te herhalen! HET KINDERKERSTBOEK Door de priesters van het H. Hart (Liesbosch- Princenhage) is wederom een kinder-kerstboek uitgegeven. In den loop der jaren heeft deze uitgave, èn om haar prettigen inhoud èn om haar illustraties, die ook nu weer door Lou Manche verzorgd zijn, zich een goeden anam verwor ven; een traditie is het bijkans geworden er waardeerend over te schrijven. We wenschen het kerstboek 1937 een ruime verspreiding. BRIDGE, door A. C. Butselaar. Uitgave: N.V. De Arbeiderspers Amsterdam. In dit boekje geeft de schrijver, zooals hij in een voorwoord zegt, slechts de allereerste kennis. Het is als een voorbereidende cursus bedoeld. Op bevattelijke, leerzame wijze is deze „cursus" samengesteld en de schrijver geeft den aan- dachtigen lezer wel zooveel bridge-kennis mee, dat deze op behoorlijke wijze het spel kan spelen. Een boekje, dat velen tot goeden steun zal zijn. TOEN HET LENTE WERD OP OEGEHOEK door Clara de Groot, uitgegeven door de Gebr. Kluit man te Alkmaar. De uitgeverij der Gebr. Kluitman te Alkmaar heeft, en zeer terecht, Clara de Groot's „Toen het lente werd op Oegehoek" doen verschijnen als onderdeel van de serie: „Faedagogische Boe ken." Dit boek is vlot en onderhoudend geschre ven, boeiend en steeds wisselend van inhoud. Clara de Groot heeft er mede getoond, te be grijpen wat de Hollandsche Jongen voor idealen heeft, wat hij verlangt te lezen, met welke ver halen en voorstellingen zijn phantasie bezig wil worden gehouden. Daarbij laat zij niet na, voortdurend in te werken op het karakter van haar jeugdige le zers zonder in de fout te vervallen „preekerig" te worden. De uitgave is bijzonder goed verzorgd, terwijl de illustraties van H. Verstijnen het hare er toe bijdragen, „Toen het lente werd op Oege hoek" tot een waardevol en alleszins begeerlijk boek te maken. „BEYER'S MODE FÜR ALLE". Het Decem- ber-nummer van dit modeblad geeft wederom over de honderd modellen en patronen voor ochtend-, middag-, avondkleeding en bruids toiletten. De aardige wintersportmodellen, ook voor kinderen, zullen velen interesseeren even als de zelf te vervaardigen Kerstgeschenken. Hoe het mogelijk is uit slechts vier patronen twintig verschillende jurkjes te tooveren kunt u in deze aflevering zien. In een volgend num mer krijgen de kleinere maten misschien eens een extra beurt. (Van onzen Parijschen correspondent) De patriarch van Antiochië en van het ge heele Oosten, Zijn» Zaligheid Kardinaal Ignatius Gabriel Tappouni, die zoo juist als eere-gast der Fransche regeering hier op bijzondere wijze gefêteerd is geworden, is een der interessantste levende figuren der Katho lieke Kerk. Hij werd 9 November 1879 geboren te Mos- soul in Mesopotamië uit een oude familie, die reeds in de zeventiende eeuw overging tot het katholicisme. Hij studeerde aan het seminarie der Fransche Dominikaner-paters van zijn ge boorteplaats en werd er den 9en November 1902 tot priester gewijd, waarna hij tot 1908 aan het zelfde seminarie professor bleef in de Ooster- sche talen. In dat jaar stelde Mgr. Drure, die apostolisch delegaat voor Mesopotamië was, hem aan tot zijn particulier secretaris. Den 14en September 1912 werd hij, op 33-jarigen leeftijd dus, tot titulair-bisschop van Danaba verhe ven en benoemd tot patriarchaal Vicaris te Mardin. Den 13en December van hetzelfde jaar nog volgde zijn promotie tot aartsbisschop- titulair van Batnan Sarugh en op 19 Januari 1913 werd hij door den Syrischen patriarch van Beyrouth, Mgr. Rakmani, gewijd. Op 24 Fe bruari 1921 werd hij overgeplaatst naar Aleppo, welke benoeming het pauselijk consistorie van 21 November d.a.v. bevestigde. Bij den dood van Mgr. Rakmani werd Mgr. Tappouni tot apos tolisch vicaris van het patriarchaat benoemd. Den 24en Juni 1929 werd hij te Sherfé in den Libanon tot patriarch van den Syrischen ritus gekozen, onder den naam van Ignatius Gabriel I. Den 30en Juni werd hij als zoodanig plech tig in zijn kathedraal te Beyrouth geïntroni- seerd, waarna hij door het consistorie van 15 Juli in zijn hooge ambt bevestigd werd en den 6en Augustus uit handen van Pius XI het pal lium ontving. In het geheim consistorie van l"t> December 1935 volgde zijn verheffing tot de kardinale waardigheid. Een der merkwaardigste en tegelijk roem-, rijkste data uit den levensloop van dezen Oos- terschen kardinaal is de 17e Juni 1918, toen hfj, patriarchaal vicaris van Mardin zijnde, ge arresteerd werd en geleid voor het krijgsgerecht van Aleppo, omdat hij tusschenbeide was ge komen om verscheidene Engelsche gevangenen te redden van de slachting, welke door de Jong- Turksche regeering georganiseerd was. Zijn dio- cees had hij reeds te vuur en te zwaard zien verwoesten en acht-en-twintig van zijn priesters zien vermoorden. Aan de bemiddeling van de Oostenrijksche regeering had hij het te dan ken, dat hij de doodstraf ontging. Waarom men zich in het bijzonder in Frank rijk over zijn verheffing tot het purper ver heugde, en hetgeen tevens verklaart, waarom hij nu als eeregast der Fransche regeering met officieel eerbetoon overladen werd, beschreef Georges Goyau in een artikel van de Figaro van 16 December 1935. „Alle vrienden, aldus Georges Goyau, van het Fransche werk in Syrië, zullen zich erover ver heugen, dat dit patriarchaat, dank zij het meerdere prestige, dat het purper met zich brengt, zijn basis verstevigt en zijn glans in wijden omtrek zal uitstralen. Terzelfdertijd, dat Mgr. Tappouni te Rome de eerste gepurperde van de Oostersche hiërarchie wordt, wordt op de grenzen van Turkije, Irak en Syrië een apostolaat georganiseerd door de Dominica nen, in een streek, welke tot nu toe verwaar loosd was geworden, en waar verscheidene hon derdduizenden christenen van de Oostersche, Syrische of Armeensche ritussen een toevlucht kwamen zoeken om te ontsnappen aan de Turk- sche vervolgingen. Aldus zet Kardinaal Tappou ni een nieuw werk in beweging op een nieuw overwinningsveld; het consistorie zal voor hem slechts een étappe zijn in een leven van activi teit, dat gekenmerkt zal worden door nieuwe successen, onder de trouwe hoede van Frank rijk." Hoe algemeen in het Oosten de voldoening was over de verheffing van Mgr. Tappouni tot het kardinalaat, bleek uit een artikel in de te Kairo verschijnende Arabische revue „El Ma nara El Masria" (Het Egyptische Lichtbaken), geredigeerd door invloedrijke leden van de schismatieke Koptische Kerk. „Wij vinden er groote reden tot roem in, aldus de revue, dat een patriarch van het Oosten een zoo groote eer ontvangt en een zoo hooge positie bekleedt. Hierdoor verheft zich de Oostersche geestelijk heid tot de hoogte van de Westersche geestelijk heid en opnieuw herleeft de hoop, dat het prestige van het Oosten en van de Oostersche christenen zich weder zal oprichten, onder wie eens het licht der godsdienstige wetenschappen brandde. Ons hart is vervuld van dankbaar heid jegens den Opperpriester, den zeer heili gen en zeer vereerden Paus van Rome, die zich verwaardigd heeft met welwillendheid en hoog achting naar het Oosten te zien. Door de ver dienste te bekroonen, toont hij geenerlei onder scheid des persoons te maken. Hij raapt de parels op uit het stof en vat ze in de kroon der glorie van de Kerk." Wij beginnen ditmaal ons verhaal met een uittreksel uit een brief van mejuffrouw Adelaide Delcourt aan haar intieme vriendin, gedateerd 21 Maart: „St. Brieux, hotel de l'Empereur. Ja, kind, dat heb je goed geraden, mijn oom en ik zijn hier niet alleen! Raoul Lafond, die slanke, blonde jonge man, dien je wel eens bij ons aan huis gezien hebt, en die aan de redactie van „les Nouvelles" verbonden is, dus in zekeren zin een collega van oom, heeft dit jaar óók vroeg vacantie genomen en brengt die ook in deze streek door. Wel toevallig, hè? Die arme Raoul! Thuis was 't al erg genoeg, met zoo'n oom, die mij te jong vindt, en gierig is! Maar wat hadden we moeten beginnen, als we in onzen vacantie-tijd zoo ver van elkaar hadden moeten leven? Maar in één ding, kind lief, vergis je je leelijk. Je schrijft: „wat pret tige uren zullen jullie daar samen doorbren gen!" Het lijkt er niet op. We hebben zelfs heel weinig prettige oogenblikken samen. Behalve gierig, is oom ook veel te streng. Bovendien is hij doodsbenauwd, dat hij zich verveelt als hij alleen is. Raoul en ik kunnen elkaar dus niet zien, of de waakhond met alle respect ge zegd is er bij Uittreksel uit een brief van Raoul Lafond aan z'n intiemen vriend, gedateerd 23 Maart: „St. Brieux, hotel Royal. We hebben de ge woonte aangenomen, eiken middag een flinke wandeling te maken, Adelaide en ik.... en haar oom. Wegens het bijzijn van Isidore Delcourt, het eeuwig bijzijn van Isidore Delcourt, moeten Adelaide en ik ijselijk op onze tellen passen, als we niet alles willen bederven. Je zult dus begrijpen, dat die wandelingen voor Adelaide en mij geen onverdeeld genot zijn. Maar dezen avond ben ik zeer in mijn schik; we hebben vanmiddag een bizonder geslaagde wandeling gemaakt! Hoe kwam dat zoo, zal je vragen? Dat hebben we te danken aan een heel onver wachte gebeurtenis. Een minuut of vijf nadat we St. Brieux verlaten hadden, op weg naar Lahors, zag genoemde Isidore eensklaps een franc op den weg liggen, bijna vlak voor z'n voeten. Je zult misschien niet direct begrijpen, dat dit schijnbaar gering voorval zoo'n heil- zamen invloed kon hebben op de rest van de wandeling. Maar denk eens goed na. Mijnheer Isidore Delcourt wandelt met z'n nichtje, z'n pupil, en een kennis. Hij kijkt naar z'n nichtje; hij kijkt naar dien kennis; hij houdt ze in de gaten. En opeens, als hij toevallig naar z'n voeten kijkt, vindt hij iets.,.. Hoe zal mijn heer Isidore zich daarna gedragen? Het lot is hem gunstig geweest; 't heeft hem iets laten vinden; een franc. Hij raakt aan 't peinzen. Zou 't lot, nu het me eenmaal begunstigd heeft, dit niet voor den tweeden keer doen? Wie weet? En daarom houdt mijnheer Isidore, als hij ver der wandelt, koppig zijn blik op den grond ge vestigd. Nu hij eenmaal een franc gevonden heeft, verlangt hij, rekent hij er bijna op, nog een franc te vinden. Eh het resultaat? Adelaide en ik, die elkaar in z'n bijzijn haast niet lief durven aan te kijken, profiteeren van het feit, dat oom Isidore bijna geheel opgaat in 't be schouwen van den weg. We hebben dus meer malen liefdevolle blikken en handdrukken kun nen wisselen. Voorloopig dus een mooi resul taat! Uittreksel uit een brief van Isidore Delcourt aan z'n intiemen vriend, gedateerd 31 Maart. „St. Brieux, hotel de l'Empereur. Na je aldus op de hoogte gebracht te hebben van onze lot gevallen, wilde ik hier dezen brief eindigen. Maar juist schiet me te binnen, dat ik je nog iets heel merkwaardigs heb mee te deelen. Je kent me nu al een goede 20 jaar. Zooals je weet, heb ik, zonder nu bepaald een pechvogel te zijn, in mijn leven nooit buitengewoon geboft. En denk nu eens aan, sinds eenigen tijd heeft je oude vriend Del court een heel eigenaardig bui- I ter, m'n waarde. Sinds een dag of acht, kan ik bijna geen stap meer buiten de deur zetten, of ik vind geld! De eerste maal, dat ik zoo'n buitenkansje had, was 't een franc, dien ik mocht oprapen. Daarna vond ik een halven franc, den derden keer een vijffrancstuk enz., maar steeds vond ik geld. Ik kan haast niet buiten 't hek van mijn hotel komen, of ik ben bij m'n thuiskomst rijker, dan toen ik op stap ging. Vreemd, zeer vreemd is het echter, dat mijn nichtje Adelaide en die Lafond van de „Nou velles", die óók hier is en in den regel met ons meewandelt, nooit iets vinden. Ik dacht niet, dat ik zoo'n boffer zou kunnen zijn. Als 't niet onwaarschijnlijk, neen absoluut onmogelijk was, zou ik me af vragen, of deze of gene niet zoo vriendelijk is, om iederen dag vóór mij een eindje den weg op te gaan, om geldstukken voor me uit te strooien." HERDRUKKEN V.A.R.I.A. (verklarend alfabetisch register van initialen en afkortingen) door L G. Keesing; uitgave IE. E. Kluwer, Deventer (herzien en sterk vermeerderde tweede uitgave). Bij Nijgh en Van Ditmar N.V. te Rotterdam verscheen de vijftiende druk van „HET WAS SENDE WATER" door Herman de Man. In de „Jeugd en Vreugd-serie" verschenen „PUMP GAAT ZWEMMEN" en „DE DRIE INDIAANTJES", verteld en geteekend door A. Hamaker-Willink; uitg. Meulenhoff, Amsterdam. Heel aardige boekjes, ook wat de uitvoering be treft. «iiKouwumv ii'!!!ï. Dikke mieren kwamen aangewandeld, be keken hem en beten hem, maar Profje voelde er niets van. Hfj lag bleek en stil tus- schen de afgevallen bladeren en leek wel dood. Een groote slang kwam aangegleden, zag hem. maar had liever een levend hapje en gleed sissend voorbij. Toen kwam er een kangeroe langs, die naderde schoorvoetend, want kar.geroes zijn vredelievend, schuwe dieren. Hij rook aan Profje en likte hem. Het leek wel of hij meelij met het arme mannetje had. Toen ging hij met een sprong weg. Struisje kon in donker den weg wel vin den. Hij nam de richting die de mannen hadden aangewezen, waar ze het hoedje van Profje hadden gevonden. Af en toe schreeuwde hij zoo hard hij kon, maar kreeg geen antwoord. Onderweg kwam.' hij allerlei dieren tegen en hier en daar vroeg hij of iemand een mannetje zonder hoed, met een bril op en een loupe in de hand had gezien, Maar het scheen dat alle dieren te veel haast hadden, of dat ze hem niet verstonden. Nie- man tenminste gaf hem een afdoend ant woord en Struisje zocht zijn weg alleen in het donker, als een trouwe dienaar om zijn meester te vinden. Opeens slipte er iets langs hem, dat zeer zijn aandacht trok. Er was iets, daii de lucht van Profje had en ook op hem leek, maar hij was het toch niet. Struisje draaide zich oir.' en liep het wezen vlug achterna. Het was een aap, geen kale, ongekleede, maar een met een jasje aan, en dat jasje Struisje herkende het dadelijk, was van zijn meester, zijn verloren Profje. trrs 137^okim F7^ft bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U *7 CtH bij een ongeval met h 9f\f) verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f üv/i doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL A r» tj TkTIVTC1 )C °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen A I ,1 ,r, A nl IJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij verlies van een hand, een voet of een oog. 11 Verstrooid nam Oliva de kranten, met het stellige voornemen, een poging te doen om ze te lezen. Doch op 't zelfde oogenbllk werden haar de bladen uit de hand genomen. Verschrikt keek zij om en stond van aangezicht tot aan gezicht tegenover Virgilius Pretorius. Zonder dat zij 't had gehoord, was hij binnengekomen. Eerst had hij gemeend, dat 't Bella was, die daar in haar blauwe kimono stond, doch toen hij over het dikke tapijt onhoorbaar naderbij kwam, had hij zijn vergissing spoedig be merkt. Plotseling ging zijn adem eenigszins moeilijk, doch Oliva bemerkte het niet. Zij schaamde'zich plotseling, alsof iemand haar op iets verkeerds had betrapt. Wat zon hij van haar denken, nu zij hier in dit opzichtige kleedingstuk voor hem stond, hij, die haar nooit anders dan in haar hooggesloten, nauwe, foudraalachtige zwarte Jurk had gezien? Hi) was ook inderdaad verrast. „Dat staat Je prachtig," zei hij, terwijl hij het pak kranten op de tafel schoof. „Ja, ik wist wel, dat Bella je spoedig met de moderne klee ding vertrouwd zou maken." Dat was*: onvoorzichtig gesproken, want het Wekte bij haar den geest van tegenspraak. „Ik vermoedde absoluut niet, dat je zoo vroeg zou komen; ik ben in een oogenblik verkleed en zij wilde haar hand losmaken, die hij nog steeds vasthield. „Op de eerste plaats moet je me goeden morgen wenschen; dat vergeet je bij Je thuis ook altijd. Zoodra je mij ziet, vergeet je je plichten als vrouw des huizes en begin je aan mijn opvoeding te werken. Je moest toch allang weten, dat zooiets een vergeefsche liefdedienst is!" lachte hij, maar hij liet haar hand niet los en Oliva voelde, dat hij haar langzaam van de tafel wegtrok. Gelaten liet zij zich door hem leiden en spoe dig zaten zij in een gezellig hoekje in gemak kelijke lage leuningstoelen tegenover elkaar. Virgilius stak ongegeneerd een sigaret op. „De auto staat beneden," zei hij. „Wij zullen eens door het centrum van de stad rijden Bella heeft dat zoo bepaald liet hij er be rustend op volgen. „Maar wij verzuimen er niets mee „Ik heb van elke tegenspraak afgezien," ant woordde zij lachend. Hij keek haar strak en onderzoekend aan, waarop zij begon te blozen. „Bravo, dat mag ik hooren. Maar met dat al zie je er prachtig uit ofschoon je daar nu niet mede uit rijden kan gaan. Ik moet je dus ondanks inwendig verzet verzoeken, zoo spoedig mogelijk een van je gedrochtelijke postuums aan te trekken, want in dit mooie ochtendjasje kan lk je niet meer meenemen." Onmiddellijk stond zij op. „Dan zal ik mij vlug verkleeden zei ze gedwongen en was op hetzelfde oogenblik uit het vertrek verdwenen. Pretorius keek haar na, mat nogmaals de slanke gestalte van 't hoofd tot de voeten, die nog steeds in de elegante, hooggehakte muiltjes staken. Dan wreef hij over zijn voorhoofd, alsof hij voor een moeilijk vraagstuk stond, wierp zijn sigaret in 't aschbakje en stond op. Met samengetrokken wenkbrauwen keek hij naar de punten van z'n schoenen, alsof hij daar kon lezen, wat hij zoo graag wilde weten. Ver volgens wendde hij zich naar de deur en begaf zich regelrecht naar de keuken. Goeden morgen, Resi," begroette hij haar vriendelijk, „wil je mevrouw eens even gaan helpen met aankleeden?" Het oudje zag hem verbaasd aan. „Helpen? Mevrouw helpen? Daar behoef ik niet aan te beginnen. Vergeefsche m' eite. Laat zich niet raden als klein kind al niet." Pretorius knikte. Of hfj het wist! Maar per slot van rekening moest die hoed, dat rad van avontuur-model met die overdaad van wuivende struisveeren toch verdwijnen. Met dat monster- ding kon Oliva zich niet in 't publiek vertoonen De scène van gisteren bij haar aankomst be hcefde geen herhaling. Hier moest een gor- diaansche knoop ontward worden; dat was duidelijk Maar hfj had niet het flauwste vermoeden, dat zich daar boven in de kleedkamer eenl eigenaardig tooneeltje afspeelde. Oliva slingerde met plotselinge, heftige handbeweging haar eenigen hoed in een hoek. Als een verkreukelde, misvormde massa lag daar de trots van haar vorig leven, waarvan zij nu voor altijd afscheid had genomen. Oliva had tranen in haar oogen en bèet zich op de lippen. Eindelijk scheen zij een besluit genomen te hebben. Ginds in die lage kasten stond een heele collectie hoeden netjes op standaardjes. Zenuwachtig greep zij den eersten den besten en probeerde hem op haar hoofd te wringen. Het moderne modelletje wilde echter niet over de haarweelde en het vlechtencomplex van Oliva heen. Een tweede, en derde, een heele rij gingen aan hetzelfde euvel mank. Zij werd wanhopig. Doch plotseling ontdekte zij wat zij zocht. Die kleine bruine gebreide muts was van hetzelfde model als Bella er dien mor gen een in 't donkerblauw op had. Ze paste keurig. Want Oliva stond bij deze operatie voor den grooten toiletspiegel en zij scheen haar af schuw voor dit „instrument van de ijdelheid" geheel overwonnen te hebben. Toen zij kort daarop bij Virgilius in de kamer kwam, speelde er een ingehouden glimlachje om zijn mond; hij zei echter niets. Weldra gleed de zilvergrijze auto door de straten. De overweldigende drukte van de groot stad deed Oliva naar adem snakken. Als ver blind was zij, en niet in staat, een woord te spreken. Dat was dus Weonen. Dat was Weenen het hart van de wereld! Was het mogelijk, ooit aan deze wirwar van straten en menschen- gewoon te raken? Het vervulde haar met angst en zij schoof dicht tegen Pretorius aan, als wilde zij bescherming bij hem zoeken. Hij sloeg haar ongemerkt van terzijde gade en er straalde iets van triomf in zijn blik. Zacht vatte hij haar hand en gaf ze een kalmeerend drukje. Op een gegeven oogenblik stopte de auto bij een stillere zijstraat. „Kom, Oliva," zei hij zacht en vriendelijk, waarna hij haar arm in den zijnen nam. Binnen enkele oogenblikken en zonder dat zij eigenlijk wist wat er gebeurde stonden zij in een winkel waar een prikkelende reuk van bontwerk hing. Onmiddellijk hoorde zij Pretorius tegen een vlug toegesnelden heer zeggen: „Dit is de dame, voor wie ik de bestelling heb gedaan kan zij vlug geholpen worden?" „Zeker, mijnheer, alles is klaar; mevrouw zal zeker tevreden zijn," was het antwoord en eer Oliva goed tot bezinning kwam, had men haar ouden bontmantel uitgetrokken en waren twee elegante heeren bezig, haar een prachtigen per- sianer mantel aan te doen. Aan alle kanten werd haar figuur weer kaatst en Oliva had geen vrouw moeten zijn om die plotselinge verandering niet met blijde verrassing te begroeten. Pretorius beschouwde met genoegen het glimlachje, dat haar hagel witte tanden deed glinsteren en dat zoo zelden op haar knap gelaat verscheen. „Is hij naar je zin?" vroeg hij. Doch er kwam reeds een blond meisje aan, dat haar hielp zich van den mantel te ontdoen en een tweeden te probeeren; en zoo volgden er nog verscheidene. Eindelijk viel haar keus op een eenvoudige veulen jas met sportieven kraag. Pretorius zei eenvoudig: „Heb je zoo genoeg, Oliva?" en tegen den chef van het magazijn: „Wilt u die twee met dien ouden reismantel aan het opgegeven adres zenden? Den persianer wenscht me vrouw direct mede te nemen." Oliva had geen tijd, iets in 't midden te bren gen, want zij werd onmiddellijk in beslag ge nomen door de opwindende bezigheid, den prachtigen Persianer weer aan te trekken. „Nu, zU maakt snelle vorderingen," dacht Pretorius met genoegen, want haar bewegingen en gebaren waren c-ven chique en bevallig als van ten vrouw, die haar heele leven in de meest mondaine kringen had verkeerd. Toen zij weer in den auto zaten, ademde zjj diep. „Ik neem deze heerlijke jas natuurlijk niet als geschenk aan, Virgilius." Het klonk wel zeer naïef, in aanmerking geno men den dikken bundel bankpapier, dien Pretorius den chef ter hand had gesteld. Hij lachte hartelijk: „Ja, wij zullen 't naderhand wel verrekenen, ik heb je geld immers geheel in mijn beheer. Maar deze jas is eigenlijk een cadeau van Bella een welkomstgeschenk zou je het kunnen noemen. Dat moet je met haar maar uitvechten." Langzaam reden zij door de drukke straten en geleidelijk scheen Oliva aan het gewoel van auto's en menschen gewoon te raken, want nieuwsgierig tuurde zij door het raampje naar buiten. Wat haar het meest scheen te interes seeren, waren de elegant gekleede vrouwen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10