Een leger van spionnen waart
de wereld rond
over
vicTona
D'
De avonturen van Prof je en Struisje
Mdmïêaai mn da§
WIE ZIJN NU EIGENLIJK
DE LEIDERS?
p ABONNÉ'Sop dit blad z^n inge^olge de verz®keri_n.g,sv°°fwaar^en_^?^
ZATERDAG 4 DECEMBER 1937
Ook zij kunnen zich soms
schromelijk vergissen
De Canadeesche vijfling
Het kwartje van Romme
'aangifte'moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
Ambtenaren-typen, die zelf geen
druppeltje avonturenbloed in
hun aderen hebben
DORDRECHT
Als twee hetzelfde doen
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
DOOR LO WILSDORF
Er gaat bijna geen dag voorbij, of ergens
in de wereld wordt een geval van spion-
nage ontdekt. De oorlog in het duister
voltrekt zich aan alle fronten. Nauwelijks is de
affaire van de mooie Poolsche spionne Gravin
Wielopolska achter den rug, of reeds meldt de
Fransche Geheime Dienst een opzienbarende
arrestatie van tal van spionnen.
Legers zonder uniform, legers waarin elk
soldaat een veelvoud ontvangt van de gebrui
kelijke soldij en dikwijls de beschikking heeft
ever aanzienlijke geldmiddelen, voeren in de
geheele wereld een oorlogzonder oorlogs
verklaring. Deze strijd kost den belastingbe-
betalers van alle landen minstens vijftig millioen
dollar en het ergste is, dat deze belangrijke
som van jaar tot jaar nog grooter wordt. Het
is niet overdreven te spreken van legers, wan
neer men het over de spionnen heeft. Volgens
voorzichtige schattingen werken er tegenwoordig
meer dan honderdduizend menschen in de meest
verschillende gedaanten voor de spionnage-
diensten van talrijke landen. Dit cijfer is drie-
rr\al zoo groot als dat van voor den oorlog! En
uit een rapport van het beroemde „Tweede Bu
reau" blijkt, dat er alleen in Frankrijk sinds
den wapenstilstand al tweemaal zooveel spion
nen werden gearresteerd als in de laatste kwart
eeuw vóór den wereldoorlog.
Wie zijn nu eigenlijk de leiders van deze
onzichtbare spionnenlegers? Hoe werken zij?
Wat zijn de resultaten van hun werk? Bij die
vragen dreigt men al gauw verward te raken In
de draden, die er uit elk hoofdkwartier van een
cpionnagedienst gespannen worden, om den
buitenstaander te verhinderen eenig inzicht in
de organisatie te krijgen. En er is bovendien
een web van legenden, dat listig wordt gespon
nen. Vele van al die romantische geschiedenis
sen van beeldschoone spionnen, gevaarlijke vrou
wen, die weinig moeite hebben om hun slacht
offer te vangen in hunstrikken, zijn door de
spionnagediensten zelf uitgevonden om de aan
dacht van hun werkelijken arbeid af te leiden.
Zoo weten ingewijden te vertellen, dat vrou
wen, die er op uit zijn achter militaire gehei
men te komen, slechts in zeer zeldzame geval
len beeldschoon zijn, ja, zelfs weten zij er aan
toe te voegen, dat de leiders der spionnagedien
sten op dergelijke „beelden van vrouwen" heele-
maal niet gesteld zijn!
Het ware evenmin onjuist, om de leiders dezer
geheime diensten te zien als ervaren en ge
wiekste detectives. Het zijn veeleer in de meeste
gevallen ambtenaren-typen, die dikwijls door
een of ander toeval juist in deze romantische
afdeeling verzeild geraakten en die, in tegen
stelling met de heeren die voor hen werken,
zelf niet het kleinste druppeltje avonturiers-
bloed in de aderen hebben. Wat zij wèl bezitten,
dat zijn organisatorische talenten, die hen on
ontbeerlijk voor de legerleiding maken, ook al
komt het zoo nu en dan wel eens voor, dat zij
een schromelijke vergissing begaan of zélf slacht
offer van een truc worden, zooals het den leider
van den Franschen Geheimen Dienst, Generaal
Pendezes, verging.
Het was deze officier die van een van zijn
agenten, zekeren Lambling, al tien jaar voor
het uitbreken van den wereldoorlog het be
roemde Duitsche veldtocht-plan Von Schlief-
fen in handen kreeg. Pendezec betaalde voor
deze bijzonder waardevolle informatie 60.000
Francs (Francs van 1904!) maar later meende
hij dat ze hem een vervalsching in handen had
den gestopt, die regelrecht door de Duitsche
legerleiding in zijn handen was gespeeld. On
danks een diepgaand onderzoek onder leiding
van Maarschalk Pétain, waarbij inderdaad deze
grove fout van den generaal werd ontdekt,
bleef Pendezec gehandhaafd in zijn verant
woordelijke positie en later rehabiliteerde hij
zich op schitterende wijze, toen hij de machi
naties van den Amerikaanschen Sovjet-spion,
Ingenieur Robert Switz, ontdekte.
Ook in Duitschland zijn nog talrijke oude,
nog uit den keizerlijken tijd stammende officie
ren met de leiding van den spionnage- en te-
gen-spionnage-dienst belast. Ofschoon hij of
ficieel afscheid heeft genomen, speelt admiraal
Cazalis ook nu nog een belangrijke rol achter
de coulissen van de afdeeling, die zich achter
den lakonieken titel „Afdeeling Romeinsche II"
verschuilt. Meer op den voorgrond staat ma
joor Niederführ, een officier van het oude
Pruisische slag, wiens genialiteit in het ont
cijferen van cijfer-telegrammen, met onbeken
den sleutel, Duitschland ten tijde van den oor
log waardevolle diensten bewees.
Niederführ's groote tegenspeler en leider der
grootste spionnageorganisatie ter wereld is Ni
kolai Ivanovitch Yeschoff, de chef van de
„G.P.O.E." In zijn algemeen Hoofdkwartier op
het Lubyanplein No. 2 te Moskou stroomen
dagelijks de berichten van vele honderden
agenten binnen. Het getal der binnen de gren
zen van Rusland bij de spionnage-weer-afdee-
ling der G.P.O.E. werkende agenten wordt op
150.000 geschat, terwijl het aantal in het bui
tenland werkende leden van deze organisatie
van Trotski ongeveer 20.000 bedraagt. De voor
malige fabrieksarbeider Yeschoff heeft vooral
den laatsten tijd veel en hard gewerkt. Er ver
ging geen dag zonder dat er een of ander
nieuw complot ontdekt werd, en ofschoon het
al waar moge zijn dat vele der beschuldigden
ten onrechte wegens hoogverraad veroordeeld
werden, vast staat toch wel, dat Rusland te
genwoordig in veel grooter mate dan eenig
ander land door de geheime diensten der
verschillende landen gecontroleerd wordt.
Als leidende figuur van den Italiaanschen
Geheimen Dienst wordt Generaal Giulio Dou-
het genoemd, die nog meer bekend staat als de
theoreticus van een toekomstigen luchtoor
log. Japan, het land waarvan men aanneemt
dat het een tiende deel van zijn enorm militair
budget voor zijn Geheimen Dienst uitgeeft, be
zit in den persoon van een voormalig zaken
man uit Singapore, zekeren Yoshio Nishimura,
een bijzonder schrander organisator, wiens
agenten door het buitenland meer gevreesd
worden dan wie ook.
In tegenstelling met Japan gaven de Ver-
eenigde Staten tot nu toe verbazend weinig
voor spionnagediensten uit. Amerika publi
ceert in het tijdschrift, dat voor alle hoogere
leger- en marine-officieren bedoeld is, gege
vens en cijfers die geen enkel ander land pu
bliek zou maken. De spionnage-afweerdienst
van de vloot, kortweg ONI geheeten („Office
for Naval Intelligence") heeft maar heel wei
nig agenten in zijn dienst. Inmiddels werd, op
grond van een opzienbarend boek van den
spionnageleider Captain Henry Landau, het
budget van dit instituut aanzienlijk verhoogd.
Onbekend is de naam van den huldigen lei
der van den grootsten en beroemdsten Gehei
men Dienst ter Wereld, de Engelsche „Intelli
gence Service" van Whitehall. Niet eens de
Engelsche premier of een van de leden van
lijn kabinet mag weten wie hij is. Slechts de
ondersecretaris van het „Foreign Office" kent
zijn naam. Vroegere presidenten van den Ge
heimen Dienst, zooals Sir George Grey en Sir
William Horwood, hebben verteld van deze
verkiezings-ceremonie, waarbij de gekozene een
gouden sleutel ontvangt, waarmee de werkkamer
van den Koning ontsloten kan worden. En op
datzelfde moment verliest de leider zijn naam
en in de rapporten wordt hij verder als de „Un
known Quantity" aangeduid. Zoo blijft het werk
van de hoofdkwartieren der Geheime Diensten
omgeven door een mysterieus waas van ge
heimzinnigheid.
Bij tijd en wijle krijgen de beroemde Cana
deesche vijflingen, in huh mooie villaatje in
Callander, ook hooge gasten te begroeten. Zoo
bezochten voor eenige dagen niet minder dan
200 bekende Canadeesche artsen de meisjes,
om zich met eigen oogen te overtuigen van de
blakende gezondheid, waarin de dreumessen
verkeeren. Natuurlijk konden de heeren het
niet laten, bepaalde medische observaties en
vaststellingen te doen. Dit blijkt uit het door
hen opgemaakt verslag, waaraan wij het vol
gende ontleenen.
De „studiereis" der Canadeesche artsen naar
Callander geschiedde met een zeer bijzonder
doel. Men had zich tot taak gesteld weten
schappelijk materiaal te verzamelen met het
oog op het vraagstuk, hoe ver de gelijkenis dier
kinderen gaat, die uit 'n meervoudige geboorte
stammen. Het gaat hierbij niet om uiterlijke
gelijkenissen, maar om observaties op dacty-
loscopisch gebied, op psychologisch gebied, en
om waarnemingen omtrent bepaalde bloed
groepen, dus om studies in het kader der weten
schappelijke affiniteit.
Het resultaat dezer wetenschappelijke stu
dies bij de beroemde vijfling van Canada
moet, volgens de voor ons liggende berichten,
als een sensatie worden beschouwd. Bi) de kin
deren hebben de doctoren zulk 'n groote ge
lijkenis op allerlei gebied kunnen concludee-
ren, als nog nooit in de geschiedenis der weten
schap is voorgekomen.
De tweehonderd artsen, die de kinderen heb
ben onderzocht, moeten sprakeloos zijn ge
weest. De gelijkenis bij de vijfling van Cal
lander strekt zich zelfs uit tot op het gebied
der vingerafdrukken. Hier hebben de medici te
doen met een geval, dat de moderne weten
schap tot heden toe voor onmogelijk en onbe
staanbaar achtte.
e voltooiing van een katholieke Uni
versiteit zal al uw inspanning
eischen, maar het is Mijn vurige
en innige wensch, dat gij dit groote werk,
van zoo'n verstrekkend belang voor uw
land en uw geloof, tot een goed einde zult
brengen.
Paus Pius XI op de audiëntie bij de
heiligverklaring van Petrus Canlslus,
20 Mei 1925.
Ook de bouw en de ligging der ooren ken-
teekenen overigens, waartoe men bij twee-
lingenonderzoek graag toevlucht neemt
brengt niet het geringste onderscheid, zelfs niet
wanneer men met de meest moderne precisie-
instrumenten te werk gaat!
Tenslotte onderscheiden ook de bloedgroepen
bij de kleintjes zich in niets. Slechts in één
enkel geval kon een klein onderscheid worden
waargenomen. Terwijl de natuurlijke krullen
bij vier van de meisjes in tegenovergestelde
richting van een klokwijzer loopen, bezit kleine
Maria krullen, welke van rechts naar links
vallen.
Voor buitenstaanders, vooral voor degenen,
die de kinderen nog nooit gezien hebben en
voor de eerste maal de kleintjes een bezoek
brengen, is het onmogelijk de meisjes uit el
kaar te kennen. Doch ook degenen, die vaak
met de kinderen omgaan, vergissen zich her
haaldelijk en het zijn de kleintjes zelf, die deze
vergissingen het grappigst vinden.
Het meest typische echter is, dat de kleintjes
elkaar precies kennen en zij nooit een vergis
sing maken, door b.v. Maria voor Yvonne aan
te zien. Het is ook nooit voorgekomen, dat An
nette Cecilia meesleepte, als zij Emilie zocht,
om met haar te gaan spelen. Hoe de kleintjes
het klaarspelen elkaar zoo gemakkelijk te on
derscheiden, is een der vele raadsels rond dit
beroemde kindergroepje, dat reeds de aan
dacht der geheele wereld trok, toen de klein
tjes enkele uren oud waren. De ^eneesheeren
nemen aan, dat de kleintjes een natuurlijk,
instinctief ofwel intuïtief vermogen om te
onderscheiden bezitten, evenals de dieren dit
bezitten.
Natuurlijk hebben de 200 artsen, die onlangs
in Callander vertoefden, de gelegenheid niet
laten voorbijgaan, studies omtrent de karakters
van de kinderen te maken. In het kort be
schreven heeft men de volgende observaties
verricht: de kleine Yvonne is een zacht kind,
Annette is de meest intelligente, Cecilia is de
levendigste, Maria de gemoedelijkste en Emilie,
tenslotte, de natuurlijkste. Doch dr. Dafee, de
Canadeesche plattelandsdokter, die het wonder
der vijfling zag opgroeien en „zijn" kleintjes
nooit uit het oog verliest, of ze aan anderen
overlaat, doch dag en nacht voor hun welzijn
waakt, moet zeer boos geworden zijn, toen een
deputatie der Canadeesche artsen, na het
onderzoek der geleerde heeren, den eenvoudi-
gen dokter kwam vertellen, welke verrassende
conclusies men bij de kinderen Dionne heeft
bereikt. „Ach!" moet hij hebben gezegd, „dat
is toch allemaal onzin!" De kleine Cecilia kan
even zoo intelligent zijn als Annette en Yvonne
net zoo aardig en gemoedelijk als Maria. De
eene heeft wat van de ander. Overigens zijn
mijn kleintjes kinderen met karakters als an
dere kinderen. Er is heusch niets bijzonders aan
de vijfling. Het spijt me wel voor u, mijne
heeren!"
Ons dunkt, dat die eenvoudige, oprechte
dr. Dafoe, die als een vader voor de meisjes
zorgdraagt, het wel het beste zal weten.
Of het nu de warmte van het kleedir.gstuk
was of de oude, vertrouwde aanraking van
Struisje, ik weet het niet, maar zeker is, dat
Profje opeens de oogen opsloeg en overeind
ging ging zitten. Struisje en de kangeroe, die
dat niet hadden verwacht, tuimelden over
elkaar van schrik. Maar Struisje was weer
gauw op de been. „Profje, lieve meester,"
riep hij, „bent U dan niet dood?"
Toen de kangeroe begreep, dat Struisje
over den man sprak dien hij zoo juist ge
zien had, zette hij een ernstig gezicht. Ik
weet wel, wien je bedoelt, maar ik geloof
niet dat je veel kans hebt hem nog levend
te vinden. Ik heb hem in het bosch zien
liggen, doodstil, ik geloof vast dat hij al
dood was. Nu barstte Struisje in tranen uit.
De kangeroe wist niet hoe hij hem tot be
daren moest brengen en stond verlegen te
kijken. Weet je wat, stelde hij voor, laten we
samen eens gaan kijken, misschien vatt het
nog mee. Het is hier niet ver vandaan.
Struisje slikte zijn verdriet in en ging mee.
En het duurde niet lang of ze kwamen aan
de plek waar de kangeroe Profje gezien had.
En jawel, daar lag de arme man. Als het
niet zoo donker was geweest, zou Struisje ge
zien hebben hoe bleek en akelig hij er uit
zag. Nu kon hij zijn meester nog maar flauw
onderscheiden. Hij zag Wel, dat er niet veel
beweging meer in hem was en hij dekte
hem met de teruggevonden jas toe.
Na het vijfde glas Oberunger, welke de
waard van het kleine Duitsche cafeetje
in Kroonstadt overigens zeer goed wist
te bereiden na het vijfde glas dan, beweerde
iemand uit ons midden, dat de liefde van een
vrouw ook in kleine dingen onbaatzuchtig moet
zijn, geheel losstaand van het werkelijke, hoe
verder, hoe beter. „Ja, heelemaal, anders
Lossow, de ingenieur, hield de donkere sigaar
een heelen centimeter van zijn spottend vertrok
ken lippen af en richtte hem als een stok, om
te wijzen op den jongen, pas uit de kluiten
gewassen, architect.
„AndersNou, mijn beste Wagner?"
„Jij bent natuurlijk weer van een andere
meening, Lossow, jij zinspeelt misschien op de
„romantici", maar ik blijf bij mijn meening:
verbindt een vrouw haar liefde met iets anders,
dan alleen met haar hart, dan wordt de zaak
pijnlijk, en dan is het direct afgeloopen, bij mij
tenminste."
„Op jullie gezondheid, heeren!" De ingenieur
nam zijn glas en liet de zoo juist gerookte Vir-
ginia-sigaar zakken als voor een zwakkeren
tegenstander, met wien het niet de moeite
waard is te strijden.
„Bij den wijn worden dikwijls verhalen ver
teld, dolle en minder dolle, naar gelang het
smaakt," vervolgde Lossow. „Deze wijn smaakt
werkelijk goed. Toch hoop ik dat jullie me, als
ik wat uit vroeger dagen ga vertellen, zelfs on
danks dat, het verwijt van overdrijving zult be
sparen. Tenslotte ben ik ingenieur en geen
schrijver. Hetgeen te zien zou zijn. Daar komen
nog grijze slapen bij te pas. Is dat voldoende?"
Wij glimlachten wat en waren een beetje
nieuwsgierig. Anders gooide Lossow tusschen
het gesprek min of meer scherpe zinnen. Hij
beschikte over buitengewoon veel ervaring, die
hij gedurende de laatste vijftien jaar in het
Zuid-Oosten van Europa opgedaan had en
waarvan hij, als we ze noodig hadden, bereid
willig afstand deed.
„We bouwden weer eens een brug, in de buurt
van een stadje aan de Lereth," begon hij.
„Stadje is teveel, maar laten wij het zoo
noemen. Het duurde lang; de bijzondere vroeg
tijdige winter zette een dikke streep door onze
berekeningen. Die berekeningen waren anders
goed, want de brug staat vandaag nog.
In het voorjaar vierden de menschen daar
een feest, een heerlijk feest, met liedjes, veel
wijn, bonte kleeren en nog bontere dansen.
Een vraag: Is dit al niet zakelijk genoeg meer?
„Tot nu toe nog niet," riep iemand terug.
Lossow knikte vergenoegd. „Bij dit feest ging
ik, met Manka langs de rivier wandelen, terwijl
de anderen dansten. Als Manka een statig stand
beeld geweest was dan kon ik mij voor jullie,
als vaklieden, nader over haar uitlaten, maar
het gaat hier om een meisje van zeventien jaar.
Ze was erg mooi. Ik geloof 't tenminste. Zooals
jullie weten, drink ik geen zware, zoete wijn
soorten. Toen ik echter voor den eersten keer
Manka's diep donkere oogen zag, kreeg ik zin,
Malaga te drinken; een paar seconden dacht ik
er slechts aan, tot zij dan lachte en ik op de
betere gedachte kwam, om de betoovering van
haar witte tanden met helderen, goudklaren
Szegediner wijn te bevochtigen. We dronken
heelemaal niet veel, voordat we naar de rivier
gingen. Daar moest ik haar vertellen, hoe men
bruggen bouwt en hoe de menschen er anders
uitzien; of het niet moeilijk was, zonder tehuis
van Zuid naar West te reizen, van de eene ri
vier naar de andere, en aldoor weer na eenigen
tijd afscheid te nemen, dit alles en nog meer
wilde zij weten. Zij vroeg als was zij een groot
kind. Eindelijk gingen we terug naar het café
vol rook, waar de jongens en meisjes dansten.
Daar zat ook haar vader met andere mannen
te spelen. Geldstukken rinkelden hier en daar,
bankbiljetten vlogen van de eene hand in de
andere. Ik kende hem. Hij woonde een straat
verder dan mijn huis en had, om zoo te zeggen,
de beste zaak van het plaatsje, naar onze be
grippen een winkel, maar vanuit het Zuidoosten
gezien een fruitzaak.
Ja, en zijn Manka schonk mij den héélen zo
mer en herfst niet alleen den glans van haar
oogen, maar bracht, zoo dikwijls zij kwam, van
de schatten van haar vaders winkel mee het
beste en het allerbeste. Alsof haar oogen, heur
haar, haar lippen zoo maar niets waren. Ik zei
haar dat altijd weer, als zij, stralend van vreug
de, uit ritselend papier stukjes gebakken kar
per haalde of zachte zalm, nu en dan zelfs
astrakan. Jullie kennen die kleine winkeltjes
daar in het Oosten wel met allerlei heerlijk
heden om het gehemelte te streelen. In den
herfst moest ik wel het edelste fruit aannemen.
Een deel gaf ik gewoonlijk aan de caféhouders,
die een gulzigen nakomeling opvoedden. Na
tuurlijk beknorde ik Manka wel degelijk. Het
ging toch niet aan, dat zij haar ouders geregeld
beroofde. Eenmaal, dat vond ik niets erg. Maar
maandenlang? Wat zei haar vader daar dan
wel op?
„O, vader zegt niets. Hij is blij."
„Is dat waar?"
„Ja," zei Manka heel rustig.
Ik wilde het niet gelooven, want hoe gastvrij
men in het algemeen op het land was, de koop
lieden in de stad kenden slechts hun zaken en
vergaten daarnaast al het andere. En Manka's
vader moest een uitzondering zijn, aangezien
het meisje zijn halven winkel leegplunderde.
„Manka, koop je dat ergens? Je mag me niet
beliegen!"
Zij schudde heftig het hoofd. „Weineen, ik
heb toch heelemaal geen geld. Laat maar,
vader mag je graag."
„Hoezoo? Hij kent me toch nauwelijks. Ik
iiiiimmiimiimiiiiiiMii immuun in iv
kom nooit in zijn winkel iets koopen, terwijl jij
me bovendien bijna ten dood voert."
„Ik heb hem van je verteld, hij weet het,
antwoordt het meisje.
„Werkelijk?"
„Ja, hij vertrouwt je, omdat je een Duitscher
bent," zei ze en kuste me, zoodat ik me voor
nam, mijn bezwaar tegen den oude, dien ik niet
zoo erg mocht, te laten varen. Misschien was
het goede hart van Manka toch nog met hem
verwant.
Lossow nam twee zware teugen.
In het laatst van den herfst was de brug ge
reed. Manka sprak over het afscheid. Ik wilde
terugkomen. Dat zei ik haar. Ik moest alleen
maar voor eenige winterweken naar Duitsch
land terug.
Of ik werkelijk terug kwam? Ik had het haar
rustig kunnen zeggen, als ik niet teruggekomen
zou zijn.
„Ik kom weer bij je," zei ik op dezen laatsten
avond.
„Ook vader zal blij zijn," meende Manka en
gaf me een omvangrijk blad papier, waarop bo
venaan de firmanaam van Manka's ouders in
mooie drukletters te lezen stond. Daaronder
stonden woorden en getallen, onder elkaar.
„Wat is dat" vroeg ik verbaasd.
„Ik heb alles opgeschreven."
„Wat?"
„Wat je me vroeg," antwoordde Manka ver
wonderd. „De druiven, de zalm, de appels....
en hier rechts, wat het kost."
Ik staarde haar als versteend aan. Inderdaad,
heel netjes was alles opgeteekend, van den eer
sten dag tot den m
laatsten, van de i
meloenen schijf-
jes, niets was er i met Manka
weggelaten, geen
rekenfout, zelfs
de optelling klopte haarfijn.
Manka keek me glimlachend aan. „Iemand
anders had hij zoo lang niet vertrouwdIk
viel haar in de rede: „Laat maar Manka, het
is goed zoo!"
Na een oogenblikje zei ik met een schok:
„Maar waarom heb je het niet dadelijk ge
zegd? Ik had toch aldoor geld bij me."
„Daarom wilde mijn vader juist wachten. Ik
zei hem toen op het feest, dat je een rijk
iemand was. Begrijp je het niet?"
„Neen, Manka, dat begrijp ik niet. Wij den
ken er misschien anders, heel anders over.
Toen ik haar het geld voorlegde, keek ze me
zoo vreemd aan, alsof ze plotseling twijfelde,
of mijn toegenegenheid echt was. Iets anders
kon haar blik niet beteekenen. Zü vroeg niet
verder en ik zweeg verbeten. Tenslotte pas toen
zij ging, merkte ze op: „Ik heb vader gezegd,
dat je rijk bent, dat je geld hebt, dat je veel
koopen kunt. Anders had ik nooit bij je mogen
komen, niet één oogenblik waaraan denk je?"
Lossow dronk weer, naar het ons scheen,
zelfs ietwat heftig. Dan wendde hij zich halver
wege van den overigen kring af tot den jongen
architect: „Den anderen morgen ging ik weg,
zonder terug te keeren. De brug was immers
klaar. Manka kwam naar het station. Ze bracht
dit keer niets mee, geen druiven; geen visch,
zelfs geen bloemen, zooals het bij ons thuis op
de stations gewoonte is. Ze stond daar met leege
handen, terwijl de trein wegreed; ik zie haar
nog, ja, met leege handen. Ik zwaaide naar
haar, maar ze zwaaide niet terug, zóó zwaar
waren die leege handen. Ze keek me alleen
maar na. En ik, jonge kerel, mijn beste archi
tect Wagner, wist toen niet, hoe ik een reke
ning over ooft, zalm en wat al niet, met de
zoogenaamde liefde in verband kon brengen.
Het ging niet op in mijn berekening, begrijpen
jullie?
De vergelijking wilde niet passen.
Worden dan langzamerhand de slapen grijs
van het stof der wereld, dan vindt men de voor
schriften makkelijker.
In het Kamerdebat over de begrooting
van Sociale Zaken is uitvoerig gespro
ken over het zoogenaamde „kwartje
van minister Romme".
De minister was gelukkig in zijn verdedi
ging. Hij gaf toe, dat het od het eerste ge
zicht ietwat zonderling lijkt, bij werkloozen
op sparen aan te dringen. Maar als me.n
de zaak beter beziet, zal men moeten er
kennen, dat van de werkloozen niet ge
vraagd wordt, dat zij een kwartje overhou
den, doch dat de kleine bedragen, die zij
voor kleeding, dekking en schoeisel kunnen
bestemmen, door den bijzonderen steun
worden aangevuld.
Was dat misschien een minder nuttige
soort van sparen vroeg de minister zijn
feilen communistischen kritiekers dan die
van de „spaarkaarten", welke zij onder
hun geestverwanten verspreiden om hun
deelname mogelijk te maken aan de nacht
feesten bij 't 20-jarig bestaan der Sovjet-
Unie?
Tableau!
F^Cfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 biï een ongeval met H
„,0„.verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 WVi doodelijken afloop
13
„Uit gemakzucht!" berispte hij streng. „Hoe
het ook zij, dit voorjaar heb je haar mondig-
heidsaanvraag onderteekend. Bella is mondig en
Jij, beste Oliva, bent óók geen voogdes meer over
Je dochter. Onze taak is geëindigd. Wij hebben
tiaar niet het minste meer te bevelen of voor te
schrijven. Bella kan doen en laten wat zij wil
zoo staan de zaken." Er klonk wel iets van
leedvermaak in zijn betoog. Hoe dikwijls had
hij zich niet aan de gemakzucht van deze wer
kelijk begaafde vrouw geërgerd. Nu moest zij
zien, waartoe dat geleid had.
Het was zoo echt vrouwelijk. Verantwoor
delijkheid van zich af te wentelen, doch eigen
zinnig aan den schijn vast te houden.
Niet gewoon, zich door iemand de les te laten
lezen, of van haar ongelijk overtuigd te worden,
snakte zij eerst naar adem, beproefde dan hem
te overtroeven en toen dat niet gelukte, begon
zij plotseling te schreien. Zij keerde hem haar
rug toe, verliet met schokkende schouders de
kamer en deed niet bijster zacht de deur achter
zich dicht.
Met bleek gezicht stond Anny in de voor
kamer, terwijl Resi, die ook op 't geluid van
het krakeel naderbij was gekomen, met haar
handen op haar breede heupen en lachplooien
om haar mond, mompelde: „Zij hebben ruzie!
Net of zij getrouwd zijn!"
Na eenige oogenblikken aan haar zenuwen
te hebben toegegeven, droogde Oliva haar oogen
af en begon met zichzelf te overleggen. Wat zou
zij doen? Gewoon maar tot de orde van den
dag overgaan? Men had haar ongehoorde dingen
voor de voeten geworpen. Virgilius en vooral
Bella. En waarom hadden zij beiden tegen haar
samengespannen? Opdat zij hun, jawel, hun
beiden, niets meer zou kunnen voorschrijven,
wanneer zij wanneer die twee
Doch als bij tooverslag, Oliva kon er zich
geen rekenschap van geven, hoe het kwam,
was zij plotseling niet meer zoo vast overtuigd,
dat Bella en Virgilius gemeenschappelijke
levensplannen koesterden. Er had zich vooral
vandaag iets voorgedaan, dat men niet zonder
meer onder woorden kon brengen, doch dat
niettemin veel te denken gaf. Het was die lieve
bezorgdheid, dat weloverwogen en discreet uit
gevoerde programma van dezen voormiddag.
Dat alles was toch ondernomen, om haar ge
noegen te verschaffen.
Daaruit volgde, dat Virgilius niet alleen een
buitengewoon vrouwenkenner moest zijn
waarover zij tot nu toe nooit had nagedacht
maar dat er hem veel aan gelegen scheen te
zijn, haar, Oliva, van haar besten kant te zien.
Hij wilde haar ijdelheid streelen en haar smaak
naar een nieuwen levensvorm richten. Waarom
deed hij dat?
Waarom gaf hij zich zooveel moeite? Was
dat, om van haar een presentabele schoon
moeder te maken? Dat zou toch onzin zijn.
Oliva ging nog eens voor den spiegel staan
ja, dat had zij reeds goed geleerd streek haar
lokken glad en bekeek eenige oogenblikken met
zelfvoldoening haar spiegelbeeld. Dan wendde
zij zich af en ging weer terug naar de kamer,
waar zij Pretorius had achtergelaten. Spiedend
gingen haar blikken de kamer rond. Het vertrek
was leeg. Dus was hij heel gewoon, zonder af
scheidsgroet, vertrokken nu, dat was sterk!
Resi kwam met een onnoozel gezicht binnen.
„Compliment van mijnheer den baron: hij heeft
u niet willen storen, doch hij moest naar een
belangrijke vergadering," zei ze en na een paar
seconden: „Wil ik uw thee laten binnenbren
gen?"
Oliva was inmiddels haar teleurstelling te
boven gekomen. Zonder een spier op haar
gelaat te vertrekken, zei ze kalm: „Telefoneer
om een auto; ik ga uit rijden."
Het oudje zette groote oogen op, doch durfde
er niets tegen in brengen. Wanneer Oliva zoo
keek, was gehoorzamen en zwijgen het eenige
middel. Resi verwijderde zich om aan het be
vel van haar meesteres te voldoen.
Zij was echter ongerust, het goede oudje.
Wanneer iemand levenslang in de eenzaamheid
van een afgelegen landgoed heeft geleefd, dan
is zulk een drukke, imposante stad niet de aan
gewezen plaats, om zich in zelfstandigheid te
oefenen. Per auto uit rijden gaan, nu ja, daar
was niet zooveel gevaar aan verbonden. Als
mevrouw uit wandelen had willen gaan, zou
Resi er zich met alle macht tegen verzet heb
ben. Alleen het oversteken van straten was
voor haar bijziende meesteres al levensgevaarlijk,
dacht de trouwe keukenprinses en maakte zich
zoo bezorgd, alsof zij met een baby te doen had,
voor wier leven zij verantwoordelijk was.
Oliva trok echter haar mooien bontmantel
aan en zette het bruine mutsje op. Onwillekeu
rig viel haar blik op haar grove schoenen. Geen
bezwaar; zij zou direct mooie nieuwe gaan
koopen. Doch plotseling schoot het haar te bin
nen, dat zij geen geld had! Zij had nooit geld.
Had het nooit noodig gehad. Thuis werd alles
voor haar klaargemaakt en behoefde zij slechts
te bevelen. Ging zij een doodenkele maal naar
Eisenstadt, om iets te koopen, dan had zij steeds
haar rentmeester bij zich.
Van ergernis stampte zij met haar voeten.
Wat een armzalig figuur sloeg zijMaar Vir
gilius had gelijk; zijzelf had er schuld aan, dat
men haar als een kind behandelde.
Anny kwam binnen om te zeggen, dat de
auto voor stond. Het was een pijnlijk oogenblik.
Dan schoot haar een idee te binnen: „Rijd eens
naar den dichtstbijzijnden goeden schoen
winkel en bestel direct een collectie dames
schoenen op zicht maar onmiddellijk hoor!"
beval zij en meende zich op die wijze, onge
merkt en handig van de zaak te hebben afge
maakt.
Anny zette echter verbaasde oogen op. .Rijden,
mevrouw? Maar wij wonen vlak bij de hoofd
straat, waar bijna om het andere huis een
schoenwinkel is," zei ze eenigszins bedremmeld.
Toen schoot haar iets te binnen. „Wil ik ze bij
den leverancier van freule Arabella bestellen,
mevrouw? Die woont hier dicht bij."
„O, ja, natuurlijk," zei Oliva oogenschijnlijk
kalm, „natuurlijk, die kan dan onmiddellijk
iemand sturen."
,,'t Zou nog vlugger gaan als ik telefoneerde
mevrouw," fluisterde Anny bedeesd, want zij had
ontzag voor dat strenge, onbeweeglijke gezicht
van die trotsche dame.
Oliva ergerde zich. Het was hoogst ongepast
van dat meisje, alles beter te willen weten.
Kort en krachtig antwoordde zij: „Goed, stuur
den auto maar weg, betaal den chauffeur voor
zijn moeite en telefoneer om de schoenen
maar vooral vlug!"
Het was, of er wie-weet-wat van afhing, als
zij nog een uur langer die oude schoenen aan
haar voeten moest houden. Wat zij ook deed,
steeds sloeg zij een jammerlijk figuur!
Het meisje verdween en Oliva bleef alleen.
Zij ontdeed zich weer van muts en bontmantel.
Toen zij op de electrische klok keek, zag zij,
dat het reeds laat in den middag was. Dacht
Bella, dat zij haar zoo maar geregeld den
heelen dag aan zichzelf kon overlaten? Haar
laatste gesprek met Pretorius schoot haar nu
te binnen; nu wist zij nog steeds niet, wat haar
dochter eigenlijk studeerde. Nu, mondig of niet,
dat kon haar niet schelen maar er als een
ja-knikkend beeld bij te moeten zitten, dat ging
toch te ver, dat was geen behandeling. Het
beste was eigenlijk maar, in den auto te stap
pen, naar 't station te rijden en per spoor naar
huis te gaan. Thuis bewees iedereen haar den
noodigen eerbied. Daar werd zij niet gedrild en
tot een belachelijke marionet gemaakt. Ja, het
beste was maar, heen te gaan. Maar vreemd ge
noeg, voelde zij niet den minsten lust om naai
den onneembaren burcht terug te keeren. On
danks alles wat zij hier ondervonden had, beviel
het haar hier toch beter.
Dank zij hét valsche gedrag van den man,
dien zij haar heele leven vooi; haar vriend had
gehouden, kon zij Bella nu niet dwingen, mee
naar huis te gaan. Die man was voortaan lucht
voor haar. Ja, lucht en niets anders. Maar zij
zou hier blijven. Geen week, zooals eerst haar
plan was, neen, zij zou hier eenvoudig voorgoed
blijven wonen. Waarom niet? Was zij soms ook
niet mondig?
Dat zou zij die twee eens bewijzen!
Zij kon even goed een mooi huis in Weenen
nemen en het naar haar zin laten inrichten.
Zij behoefde heelemaal niet meer naar huis
terug te gaan.
Toen zü in haar gedachtengang zoo ver
was gekomen, bemerkte zij, dat zij trek begon
te krijgen. Het theeuurtje was reeds lang voorbij.
Zij belde en Anny deelde haar mede, dat de
schoenen bezorgd waren. Daarna bracht zij de
bestelde thee met gebak en vroeg beleefd: „Wil
mevrouw, dat ik de kranten breng?"
(Wordt vervolgd.)