Een leger van spionnen waart de wereld rond over vicTona D' De avonturen van Prof je en Struisje Mdmïêaai mn da§ WIE ZIJN NU EIGENLIJK DE LEIDERS? p ABONNÉ'Sop dit blad z^n inge^olge de verz®keri_n.g,sv°°fwaar^en_^?^ ZATERDAG 4 DECEMBER 1937 Ook zij kunnen zich soms schromelijk vergissen De Canadeesche vijfling Het kwartje van Romme 'aangifte'moet, op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval Ambtenaren-typen, die zelf geen druppeltje avonturenbloed in hun aderen hebben DORDRECHT Als twee hetzelfde doen bij verlies van een hand, een voet of een oog. DOOR LO WILSDORF Er gaat bijna geen dag voorbij, of ergens in de wereld wordt een geval van spion- nage ontdekt. De oorlog in het duister voltrekt zich aan alle fronten. Nauwelijks is de affaire van de mooie Poolsche spionne Gravin Wielopolska achter den rug, of reeds meldt de Fransche Geheime Dienst een opzienbarende arrestatie van tal van spionnen. Legers zonder uniform, legers waarin elk soldaat een veelvoud ontvangt van de gebrui kelijke soldij en dikwijls de beschikking heeft ever aanzienlijke geldmiddelen, voeren in de geheele wereld een oorlogzonder oorlogs verklaring. Deze strijd kost den belastingbe- betalers van alle landen minstens vijftig millioen dollar en het ergste is, dat deze belangrijke som van jaar tot jaar nog grooter wordt. Het is niet overdreven te spreken van legers, wan neer men het over de spionnen heeft. Volgens voorzichtige schattingen werken er tegenwoordig meer dan honderdduizend menschen in de meest verschillende gedaanten voor de spionnage- diensten van talrijke landen. Dit cijfer is drie- rr\al zoo groot als dat van voor den oorlog! En uit een rapport van het beroemde „Tweede Bu reau" blijkt, dat er alleen in Frankrijk sinds den wapenstilstand al tweemaal zooveel spion nen werden gearresteerd als in de laatste kwart eeuw vóór den wereldoorlog. Wie zijn nu eigenlijk de leiders van deze onzichtbare spionnenlegers? Hoe werken zij? Wat zijn de resultaten van hun werk? Bij die vragen dreigt men al gauw verward te raken In de draden, die er uit elk hoofdkwartier van een cpionnagedienst gespannen worden, om den buitenstaander te verhinderen eenig inzicht in de organisatie te krijgen. En er is bovendien een web van legenden, dat listig wordt gespon nen. Vele van al die romantische geschiedenis sen van beeldschoone spionnen, gevaarlijke vrou wen, die weinig moeite hebben om hun slacht offer te vangen in hunstrikken, zijn door de spionnagediensten zelf uitgevonden om de aan dacht van hun werkelijken arbeid af te leiden. Zoo weten ingewijden te vertellen, dat vrou wen, die er op uit zijn achter militaire gehei men te komen, slechts in zeer zeldzame geval len beeldschoon zijn, ja, zelfs weten zij er aan toe te voegen, dat de leiders der spionnagedien sten op dergelijke „beelden van vrouwen" heele- maal niet gesteld zijn! Het ware evenmin onjuist, om de leiders dezer geheime diensten te zien als ervaren en ge wiekste detectives. Het zijn veeleer in de meeste gevallen ambtenaren-typen, die dikwijls door een of ander toeval juist in deze romantische afdeeling verzeild geraakten en die, in tegen stelling met de heeren die voor hen werken, zelf niet het kleinste druppeltje avonturiers- bloed in de aderen hebben. Wat zij wèl bezitten, dat zijn organisatorische talenten, die hen on ontbeerlijk voor de legerleiding maken, ook al komt het zoo nu en dan wel eens voor, dat zij een schromelijke vergissing begaan of zélf slacht offer van een truc worden, zooals het den leider van den Franschen Geheimen Dienst, Generaal Pendezes, verging. Het was deze officier die van een van zijn agenten, zekeren Lambling, al tien jaar voor het uitbreken van den wereldoorlog het be roemde Duitsche veldtocht-plan Von Schlief- fen in handen kreeg. Pendezec betaalde voor deze bijzonder waardevolle informatie 60.000 Francs (Francs van 1904!) maar later meende hij dat ze hem een vervalsching in handen had den gestopt, die regelrecht door de Duitsche legerleiding in zijn handen was gespeeld. On danks een diepgaand onderzoek onder leiding van Maarschalk Pétain, waarbij inderdaad deze grove fout van den generaal werd ontdekt, bleef Pendezec gehandhaafd in zijn verant woordelijke positie en later rehabiliteerde hij zich op schitterende wijze, toen hij de machi naties van den Amerikaanschen Sovjet-spion, Ingenieur Robert Switz, ontdekte. Ook in Duitschland zijn nog talrijke oude, nog uit den keizerlijken tijd stammende officie ren met de leiding van den spionnage- en te- gen-spionnage-dienst belast. Ofschoon hij of ficieel afscheid heeft genomen, speelt admiraal Cazalis ook nu nog een belangrijke rol achter de coulissen van de afdeeling, die zich achter den lakonieken titel „Afdeeling Romeinsche II" verschuilt. Meer op den voorgrond staat ma joor Niederführ, een officier van het oude Pruisische slag, wiens genialiteit in het ont cijferen van cijfer-telegrammen, met onbeken den sleutel, Duitschland ten tijde van den oor log waardevolle diensten bewees. Niederführ's groote tegenspeler en leider der grootste spionnageorganisatie ter wereld is Ni kolai Ivanovitch Yeschoff, de chef van de „G.P.O.E." In zijn algemeen Hoofdkwartier op het Lubyanplein No. 2 te Moskou stroomen dagelijks de berichten van vele honderden agenten binnen. Het getal der binnen de gren zen van Rusland bij de spionnage-weer-afdee- ling der G.P.O.E. werkende agenten wordt op 150.000 geschat, terwijl het aantal in het bui tenland werkende leden van deze organisatie van Trotski ongeveer 20.000 bedraagt. De voor malige fabrieksarbeider Yeschoff heeft vooral den laatsten tijd veel en hard gewerkt. Er ver ging geen dag zonder dat er een of ander nieuw complot ontdekt werd, en ofschoon het al waar moge zijn dat vele der beschuldigden ten onrechte wegens hoogverraad veroordeeld werden, vast staat toch wel, dat Rusland te genwoordig in veel grooter mate dan eenig ander land door de geheime diensten der verschillende landen gecontroleerd wordt. Als leidende figuur van den Italiaanschen Geheimen Dienst wordt Generaal Giulio Dou- het genoemd, die nog meer bekend staat als de theoreticus van een toekomstigen luchtoor log. Japan, het land waarvan men aanneemt dat het een tiende deel van zijn enorm militair budget voor zijn Geheimen Dienst uitgeeft, be zit in den persoon van een voormalig zaken man uit Singapore, zekeren Yoshio Nishimura, een bijzonder schrander organisator, wiens agenten door het buitenland meer gevreesd worden dan wie ook. In tegenstelling met Japan gaven de Ver- eenigde Staten tot nu toe verbazend weinig voor spionnagediensten uit. Amerika publi ceert in het tijdschrift, dat voor alle hoogere leger- en marine-officieren bedoeld is, gege vens en cijfers die geen enkel ander land pu bliek zou maken. De spionnage-afweerdienst van de vloot, kortweg ONI geheeten („Office for Naval Intelligence") heeft maar heel wei nig agenten in zijn dienst. Inmiddels werd, op grond van een opzienbarend boek van den spionnageleider Captain Henry Landau, het budget van dit instituut aanzienlijk verhoogd. Onbekend is de naam van den huldigen lei der van den grootsten en beroemdsten Gehei men Dienst ter Wereld, de Engelsche „Intelli gence Service" van Whitehall. Niet eens de Engelsche premier of een van de leden van lijn kabinet mag weten wie hij is. Slechts de ondersecretaris van het „Foreign Office" kent zijn naam. Vroegere presidenten van den Ge heimen Dienst, zooals Sir George Grey en Sir William Horwood, hebben verteld van deze verkiezings-ceremonie, waarbij de gekozene een gouden sleutel ontvangt, waarmee de werkkamer van den Koning ontsloten kan worden. En op datzelfde moment verliest de leider zijn naam en in de rapporten wordt hij verder als de „Un known Quantity" aangeduid. Zoo blijft het werk van de hoofdkwartieren der Geheime Diensten omgeven door een mysterieus waas van ge heimzinnigheid. Bij tijd en wijle krijgen de beroemde Cana deesche vijflingen, in huh mooie villaatje in Callander, ook hooge gasten te begroeten. Zoo bezochten voor eenige dagen niet minder dan 200 bekende Canadeesche artsen de meisjes, om zich met eigen oogen te overtuigen van de blakende gezondheid, waarin de dreumessen verkeeren. Natuurlijk konden de heeren het niet laten, bepaalde medische observaties en vaststellingen te doen. Dit blijkt uit het door hen opgemaakt verslag, waaraan wij het vol gende ontleenen. De „studiereis" der Canadeesche artsen naar Callander geschiedde met een zeer bijzonder doel. Men had zich tot taak gesteld weten schappelijk materiaal te verzamelen met het oog op het vraagstuk, hoe ver de gelijkenis dier kinderen gaat, die uit 'n meervoudige geboorte stammen. Het gaat hierbij niet om uiterlijke gelijkenissen, maar om observaties op dacty- loscopisch gebied, op psychologisch gebied, en om waarnemingen omtrent bepaalde bloed groepen, dus om studies in het kader der weten schappelijke affiniteit. Het resultaat dezer wetenschappelijke stu dies bij de beroemde vijfling van Canada moet, volgens de voor ons liggende berichten, als een sensatie worden beschouwd. Bi) de kin deren hebben de doctoren zulk 'n groote ge lijkenis op allerlei gebied kunnen concludee- ren, als nog nooit in de geschiedenis der weten schap is voorgekomen. De tweehonderd artsen, die de kinderen heb ben onderzocht, moeten sprakeloos zijn ge weest. De gelijkenis bij de vijfling van Cal lander strekt zich zelfs uit tot op het gebied der vingerafdrukken. Hier hebben de medici te doen met een geval, dat de moderne weten schap tot heden toe voor onmogelijk en onbe staanbaar achtte. e voltooiing van een katholieke Uni versiteit zal al uw inspanning eischen, maar het is Mijn vurige en innige wensch, dat gij dit groote werk, van zoo'n verstrekkend belang voor uw land en uw geloof, tot een goed einde zult brengen. Paus Pius XI op de audiëntie bij de heiligverklaring van Petrus Canlslus, 20 Mei 1925. Ook de bouw en de ligging der ooren ken- teekenen overigens, waartoe men bij twee- lingenonderzoek graag toevlucht neemt brengt niet het geringste onderscheid, zelfs niet wanneer men met de meest moderne precisie- instrumenten te werk gaat! Tenslotte onderscheiden ook de bloedgroepen bij de kleintjes zich in niets. Slechts in één enkel geval kon een klein onderscheid worden waargenomen. Terwijl de natuurlijke krullen bij vier van de meisjes in tegenovergestelde richting van een klokwijzer loopen, bezit kleine Maria krullen, welke van rechts naar links vallen. Voor buitenstaanders, vooral voor degenen, die de kinderen nog nooit gezien hebben en voor de eerste maal de kleintjes een bezoek brengen, is het onmogelijk de meisjes uit el kaar te kennen. Doch ook degenen, die vaak met de kinderen omgaan, vergissen zich her haaldelijk en het zijn de kleintjes zelf, die deze vergissingen het grappigst vinden. Het meest typische echter is, dat de kleintjes elkaar precies kennen en zij nooit een vergis sing maken, door b.v. Maria voor Yvonne aan te zien. Het is ook nooit voorgekomen, dat An nette Cecilia meesleepte, als zij Emilie zocht, om met haar te gaan spelen. Hoe de kleintjes het klaarspelen elkaar zoo gemakkelijk te on derscheiden, is een der vele raadsels rond dit beroemde kindergroepje, dat reeds de aan dacht der geheele wereld trok, toen de klein tjes enkele uren oud waren. De ^eneesheeren nemen aan, dat de kleintjes een natuurlijk, instinctief ofwel intuïtief vermogen om te onderscheiden bezitten, evenals de dieren dit bezitten. Natuurlijk hebben de 200 artsen, die onlangs in Callander vertoefden, de gelegenheid niet laten voorbijgaan, studies omtrent de karakters van de kinderen te maken. In het kort be schreven heeft men de volgende observaties verricht: de kleine Yvonne is een zacht kind, Annette is de meest intelligente, Cecilia is de levendigste, Maria de gemoedelijkste en Emilie, tenslotte, de natuurlijkste. Doch dr. Dafee, de Canadeesche plattelandsdokter, die het wonder der vijfling zag opgroeien en „zijn" kleintjes nooit uit het oog verliest, of ze aan anderen overlaat, doch dag en nacht voor hun welzijn waakt, moet zeer boos geworden zijn, toen een deputatie der Canadeesche artsen, na het onderzoek der geleerde heeren, den eenvoudi- gen dokter kwam vertellen, welke verrassende conclusies men bij de kinderen Dionne heeft bereikt. „Ach!" moet hij hebben gezegd, „dat is toch allemaal onzin!" De kleine Cecilia kan even zoo intelligent zijn als Annette en Yvonne net zoo aardig en gemoedelijk als Maria. De eene heeft wat van de ander. Overigens zijn mijn kleintjes kinderen met karakters als an dere kinderen. Er is heusch niets bijzonders aan de vijfling. Het spijt me wel voor u, mijne heeren!" Ons dunkt, dat die eenvoudige, oprechte dr. Dafoe, die als een vader voor de meisjes zorgdraagt, het wel het beste zal weten. Of het nu de warmte van het kleedir.gstuk was of de oude, vertrouwde aanraking van Struisje, ik weet het niet, maar zeker is, dat Profje opeens de oogen opsloeg en overeind ging ging zitten. Struisje en de kangeroe, die dat niet hadden verwacht, tuimelden over elkaar van schrik. Maar Struisje was weer gauw op de been. „Profje, lieve meester," riep hij, „bent U dan niet dood?" Toen de kangeroe begreep, dat Struisje over den man sprak dien hij zoo juist ge zien had, zette hij een ernstig gezicht. Ik weet wel, wien je bedoelt, maar ik geloof niet dat je veel kans hebt hem nog levend te vinden. Ik heb hem in het bosch zien liggen, doodstil, ik geloof vast dat hij al dood was. Nu barstte Struisje in tranen uit. De kangeroe wist niet hoe hij hem tot be daren moest brengen en stond verlegen te kijken. Weet je wat, stelde hij voor, laten we samen eens gaan kijken, misschien vatt het nog mee. Het is hier niet ver vandaan. Struisje slikte zijn verdriet in en ging mee. En het duurde niet lang of ze kwamen aan de plek waar de kangeroe Profje gezien had. En jawel, daar lag de arme man. Als het niet zoo donker was geweest, zou Struisje ge zien hebben hoe bleek en akelig hij er uit zag. Nu kon hij zijn meester nog maar flauw onderscheiden. Hij zag Wel, dat er niet veel beweging meer in hem was en hij dekte hem met de teruggevonden jas toe. Na het vijfde glas Oberunger, welke de waard van het kleine Duitsche cafeetje in Kroonstadt overigens zeer goed wist te bereiden na het vijfde glas dan, beweerde iemand uit ons midden, dat de liefde van een vrouw ook in kleine dingen onbaatzuchtig moet zijn, geheel losstaand van het werkelijke, hoe verder, hoe beter. „Ja, heelemaal, anders Lossow, de ingenieur, hield de donkere sigaar een heelen centimeter van zijn spottend vertrok ken lippen af en richtte hem als een stok, om te wijzen op den jongen, pas uit de kluiten gewassen, architect. „AndersNou, mijn beste Wagner?" „Jij bent natuurlijk weer van een andere meening, Lossow, jij zinspeelt misschien op de „romantici", maar ik blijf bij mijn meening: verbindt een vrouw haar liefde met iets anders, dan alleen met haar hart, dan wordt de zaak pijnlijk, en dan is het direct afgeloopen, bij mij tenminste." „Op jullie gezondheid, heeren!" De ingenieur nam zijn glas en liet de zoo juist gerookte Vir- ginia-sigaar zakken als voor een zwakkeren tegenstander, met wien het niet de moeite waard is te strijden. „Bij den wijn worden dikwijls verhalen ver teld, dolle en minder dolle, naar gelang het smaakt," vervolgde Lossow. „Deze wijn smaakt werkelijk goed. Toch hoop ik dat jullie me, als ik wat uit vroeger dagen ga vertellen, zelfs on danks dat, het verwijt van overdrijving zult be sparen. Tenslotte ben ik ingenieur en geen schrijver. Hetgeen te zien zou zijn. Daar komen nog grijze slapen bij te pas. Is dat voldoende?" Wij glimlachten wat en waren een beetje nieuwsgierig. Anders gooide Lossow tusschen het gesprek min of meer scherpe zinnen. Hij beschikte over buitengewoon veel ervaring, die hij gedurende de laatste vijftien jaar in het Zuid-Oosten van Europa opgedaan had en waarvan hij, als we ze noodig hadden, bereid willig afstand deed. „We bouwden weer eens een brug, in de buurt van een stadje aan de Lereth," begon hij. „Stadje is teveel, maar laten wij het zoo noemen. Het duurde lang; de bijzondere vroeg tijdige winter zette een dikke streep door onze berekeningen. Die berekeningen waren anders goed, want de brug staat vandaag nog. In het voorjaar vierden de menschen daar een feest, een heerlijk feest, met liedjes, veel wijn, bonte kleeren en nog bontere dansen. Een vraag: Is dit al niet zakelijk genoeg meer? „Tot nu toe nog niet," riep iemand terug. Lossow knikte vergenoegd. „Bij dit feest ging ik, met Manka langs de rivier wandelen, terwijl de anderen dansten. Als Manka een statig stand beeld geweest was dan kon ik mij voor jullie, als vaklieden, nader over haar uitlaten, maar het gaat hier om een meisje van zeventien jaar. Ze was erg mooi. Ik geloof 't tenminste. Zooals jullie weten, drink ik geen zware, zoete wijn soorten. Toen ik echter voor den eersten keer Manka's diep donkere oogen zag, kreeg ik zin, Malaga te drinken; een paar seconden dacht ik er slechts aan, tot zij dan lachte en ik op de betere gedachte kwam, om de betoovering van haar witte tanden met helderen, goudklaren Szegediner wijn te bevochtigen. We dronken heelemaal niet veel, voordat we naar de rivier gingen. Daar moest ik haar vertellen, hoe men bruggen bouwt en hoe de menschen er anders uitzien; of het niet moeilijk was, zonder tehuis van Zuid naar West te reizen, van de eene ri vier naar de andere, en aldoor weer na eenigen tijd afscheid te nemen, dit alles en nog meer wilde zij weten. Zij vroeg als was zij een groot kind. Eindelijk gingen we terug naar het café vol rook, waar de jongens en meisjes dansten. Daar zat ook haar vader met andere mannen te spelen. Geldstukken rinkelden hier en daar, bankbiljetten vlogen van de eene hand in de andere. Ik kende hem. Hij woonde een straat verder dan mijn huis en had, om zoo te zeggen, de beste zaak van het plaatsje, naar onze be grippen een winkel, maar vanuit het Zuidoosten gezien een fruitzaak. Ja, en zijn Manka schonk mij den héélen zo mer en herfst niet alleen den glans van haar oogen, maar bracht, zoo dikwijls zij kwam, van de schatten van haar vaders winkel mee het beste en het allerbeste. Alsof haar oogen, heur haar, haar lippen zoo maar niets waren. Ik zei haar dat altijd weer, als zij, stralend van vreug de, uit ritselend papier stukjes gebakken kar per haalde of zachte zalm, nu en dan zelfs astrakan. Jullie kennen die kleine winkeltjes daar in het Oosten wel met allerlei heerlijk heden om het gehemelte te streelen. In den herfst moest ik wel het edelste fruit aannemen. Een deel gaf ik gewoonlijk aan de caféhouders, die een gulzigen nakomeling opvoedden. Na tuurlijk beknorde ik Manka wel degelijk. Het ging toch niet aan, dat zij haar ouders geregeld beroofde. Eenmaal, dat vond ik niets erg. Maar maandenlang? Wat zei haar vader daar dan wel op? „O, vader zegt niets. Hij is blij." „Is dat waar?" „Ja," zei Manka heel rustig. Ik wilde het niet gelooven, want hoe gastvrij men in het algemeen op het land was, de koop lieden in de stad kenden slechts hun zaken en vergaten daarnaast al het andere. En Manka's vader moest een uitzondering zijn, aangezien het meisje zijn halven winkel leegplunderde. „Manka, koop je dat ergens? Je mag me niet beliegen!" Zij schudde heftig het hoofd. „Weineen, ik heb toch heelemaal geen geld. Laat maar, vader mag je graag." „Hoezoo? Hij kent me toch nauwelijks. Ik iiiiimmiimiimiiiiiiMii immuun in iv kom nooit in zijn winkel iets koopen, terwijl jij me bovendien bijna ten dood voert." „Ik heb hem van je verteld, hij weet het, antwoordt het meisje. „Werkelijk?" „Ja, hij vertrouwt je, omdat je een Duitscher bent," zei ze en kuste me, zoodat ik me voor nam, mijn bezwaar tegen den oude, dien ik niet zoo erg mocht, te laten varen. Misschien was het goede hart van Manka toch nog met hem verwant. Lossow nam twee zware teugen. In het laatst van den herfst was de brug ge reed. Manka sprak over het afscheid. Ik wilde terugkomen. Dat zei ik haar. Ik moest alleen maar voor eenige winterweken naar Duitsch land terug. Of ik werkelijk terug kwam? Ik had het haar rustig kunnen zeggen, als ik niet teruggekomen zou zijn. „Ik kom weer bij je," zei ik op dezen laatsten avond. „Ook vader zal blij zijn," meende Manka en gaf me een omvangrijk blad papier, waarop bo venaan de firmanaam van Manka's ouders in mooie drukletters te lezen stond. Daaronder stonden woorden en getallen, onder elkaar. „Wat is dat" vroeg ik verbaasd. „Ik heb alles opgeschreven." „Wat?" „Wat je me vroeg," antwoordde Manka ver wonderd. „De druiven, de zalm, de appels.... en hier rechts, wat het kost." Ik staarde haar als versteend aan. Inderdaad, heel netjes was alles opgeteekend, van den eer sten dag tot den m laatsten, van de i meloenen schijf- jes, niets was er i met Manka weggelaten, geen rekenfout, zelfs de optelling klopte haarfijn. Manka keek me glimlachend aan. „Iemand anders had hij zoo lang niet vertrouwdIk viel haar in de rede: „Laat maar Manka, het is goed zoo!" Na een oogenblikje zei ik met een schok: „Maar waarom heb je het niet dadelijk ge zegd? Ik had toch aldoor geld bij me." „Daarom wilde mijn vader juist wachten. Ik zei hem toen op het feest, dat je een rijk iemand was. Begrijp je het niet?" „Neen, Manka, dat begrijp ik niet. Wij den ken er misschien anders, heel anders over. Toen ik haar het geld voorlegde, keek ze me zoo vreemd aan, alsof ze plotseling twijfelde, of mijn toegenegenheid echt was. Iets anders kon haar blik niet beteekenen. Zü vroeg niet verder en ik zweeg verbeten. Tenslotte pas toen zij ging, merkte ze op: „Ik heb vader gezegd, dat je rijk bent, dat je geld hebt, dat je veel koopen kunt. Anders had ik nooit bij je mogen komen, niet één oogenblik waaraan denk je?" Lossow dronk weer, naar het ons scheen, zelfs ietwat heftig. Dan wendde hij zich halver wege van den overigen kring af tot den jongen architect: „Den anderen morgen ging ik weg, zonder terug te keeren. De brug was immers klaar. Manka kwam naar het station. Ze bracht dit keer niets mee, geen druiven; geen visch, zelfs geen bloemen, zooals het bij ons thuis op de stations gewoonte is. Ze stond daar met leege handen, terwijl de trein wegreed; ik zie haar nog, ja, met leege handen. Ik zwaaide naar haar, maar ze zwaaide niet terug, zóó zwaar waren die leege handen. Ze keek me alleen maar na. En ik, jonge kerel, mijn beste archi tect Wagner, wist toen niet, hoe ik een reke ning over ooft, zalm en wat al niet, met de zoogenaamde liefde in verband kon brengen. Het ging niet op in mijn berekening, begrijpen jullie? De vergelijking wilde niet passen. Worden dan langzamerhand de slapen grijs van het stof der wereld, dan vindt men de voor schriften makkelijker. In het Kamerdebat over de begrooting van Sociale Zaken is uitvoerig gespro ken over het zoogenaamde „kwartje van minister Romme". De minister was gelukkig in zijn verdedi ging. Hij gaf toe, dat het od het eerste ge zicht ietwat zonderling lijkt, bij werkloozen op sparen aan te dringen. Maar als me.n de zaak beter beziet, zal men moeten er kennen, dat van de werkloozen niet ge vraagd wordt, dat zij een kwartje overhou den, doch dat de kleine bedragen, die zij voor kleeding, dekking en schoeisel kunnen bestemmen, door den bijzonderen steun worden aangevuld. Was dat misschien een minder nuttige soort van sparen vroeg de minister zijn feilen communistischen kritiekers dan die van de „spaarkaarten", welke zij onder hun geestverwanten verspreiden om hun deelname mogelijk te maken aan de nacht feesten bij 't 20-jarig bestaan der Sovjet- Unie? Tableau! F^Cfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7^0 biï een ongeval met H „,0„.verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 WVi doodelijken afloop 13 „Uit gemakzucht!" berispte hij streng. „Hoe het ook zij, dit voorjaar heb je haar mondig- heidsaanvraag onderteekend. Bella is mondig en Jij, beste Oliva, bent óók geen voogdes meer over Je dochter. Onze taak is geëindigd. Wij hebben tiaar niet het minste meer te bevelen of voor te schrijven. Bella kan doen en laten wat zij wil zoo staan de zaken." Er klonk wel iets van leedvermaak in zijn betoog. Hoe dikwijls had hij zich niet aan de gemakzucht van deze wer kelijk begaafde vrouw geërgerd. Nu moest zij zien, waartoe dat geleid had. Het was zoo echt vrouwelijk. Verantwoor delijkheid van zich af te wentelen, doch eigen zinnig aan den schijn vast te houden. Niet gewoon, zich door iemand de les te laten lezen, of van haar ongelijk overtuigd te worden, snakte zij eerst naar adem, beproefde dan hem te overtroeven en toen dat niet gelukte, begon zij plotseling te schreien. Zij keerde hem haar rug toe, verliet met schokkende schouders de kamer en deed niet bijster zacht de deur achter zich dicht. Met bleek gezicht stond Anny in de voor kamer, terwijl Resi, die ook op 't geluid van het krakeel naderbij was gekomen, met haar handen op haar breede heupen en lachplooien om haar mond, mompelde: „Zij hebben ruzie! Net of zij getrouwd zijn!" Na eenige oogenblikken aan haar zenuwen te hebben toegegeven, droogde Oliva haar oogen af en begon met zichzelf te overleggen. Wat zou zij doen? Gewoon maar tot de orde van den dag overgaan? Men had haar ongehoorde dingen voor de voeten geworpen. Virgilius en vooral Bella. En waarom hadden zij beiden tegen haar samengespannen? Opdat zij hun, jawel, hun beiden, niets meer zou kunnen voorschrijven, wanneer zij wanneer die twee Doch als bij tooverslag, Oliva kon er zich geen rekenschap van geven, hoe het kwam, was zij plotseling niet meer zoo vast overtuigd, dat Bella en Virgilius gemeenschappelijke levensplannen koesterden. Er had zich vooral vandaag iets voorgedaan, dat men niet zonder meer onder woorden kon brengen, doch dat niettemin veel te denken gaf. Het was die lieve bezorgdheid, dat weloverwogen en discreet uit gevoerde programma van dezen voormiddag. Dat alles was toch ondernomen, om haar ge noegen te verschaffen. Daaruit volgde, dat Virgilius niet alleen een buitengewoon vrouwenkenner moest zijn waarover zij tot nu toe nooit had nagedacht maar dat er hem veel aan gelegen scheen te zijn, haar, Oliva, van haar besten kant te zien. Hij wilde haar ijdelheid streelen en haar smaak naar een nieuwen levensvorm richten. Waarom deed hij dat? Waarom gaf hij zich zooveel moeite? Was dat, om van haar een presentabele schoon moeder te maken? Dat zou toch onzin zijn. Oliva ging nog eens voor den spiegel staan ja, dat had zij reeds goed geleerd streek haar lokken glad en bekeek eenige oogenblikken met zelfvoldoening haar spiegelbeeld. Dan wendde zij zich af en ging weer terug naar de kamer, waar zij Pretorius had achtergelaten. Spiedend gingen haar blikken de kamer rond. Het vertrek was leeg. Dus was hij heel gewoon, zonder af scheidsgroet, vertrokken nu, dat was sterk! Resi kwam met een onnoozel gezicht binnen. „Compliment van mijnheer den baron: hij heeft u niet willen storen, doch hij moest naar een belangrijke vergadering," zei ze en na een paar seconden: „Wil ik uw thee laten binnenbren gen?" Oliva was inmiddels haar teleurstelling te boven gekomen. Zonder een spier op haar gelaat te vertrekken, zei ze kalm: „Telefoneer om een auto; ik ga uit rijden." Het oudje zette groote oogen op, doch durfde er niets tegen in brengen. Wanneer Oliva zoo keek, was gehoorzamen en zwijgen het eenige middel. Resi verwijderde zich om aan het be vel van haar meesteres te voldoen. Zij was echter ongerust, het goede oudje. Wanneer iemand levenslang in de eenzaamheid van een afgelegen landgoed heeft geleefd, dan is zulk een drukke, imposante stad niet de aan gewezen plaats, om zich in zelfstandigheid te oefenen. Per auto uit rijden gaan, nu ja, daar was niet zooveel gevaar aan verbonden. Als mevrouw uit wandelen had willen gaan, zou Resi er zich met alle macht tegen verzet heb ben. Alleen het oversteken van straten was voor haar bijziende meesteres al levensgevaarlijk, dacht de trouwe keukenprinses en maakte zich zoo bezorgd, alsof zij met een baby te doen had, voor wier leven zij verantwoordelijk was. Oliva trok echter haar mooien bontmantel aan en zette het bruine mutsje op. Onwillekeu rig viel haar blik op haar grove schoenen. Geen bezwaar; zij zou direct mooie nieuwe gaan koopen. Doch plotseling schoot het haar te bin nen, dat zij geen geld had! Zij had nooit geld. Had het nooit noodig gehad. Thuis werd alles voor haar klaargemaakt en behoefde zij slechts te bevelen. Ging zij een doodenkele maal naar Eisenstadt, om iets te koopen, dan had zij steeds haar rentmeester bij zich. Van ergernis stampte zij met haar voeten. Wat een armzalig figuur sloeg zijMaar Vir gilius had gelijk; zijzelf had er schuld aan, dat men haar als een kind behandelde. Anny kwam binnen om te zeggen, dat de auto voor stond. Het was een pijnlijk oogenblik. Dan schoot haar een idee te binnen: „Rijd eens naar den dichtstbijzijnden goeden schoen winkel en bestel direct een collectie dames schoenen op zicht maar onmiddellijk hoor!" beval zij en meende zich op die wijze, onge merkt en handig van de zaak te hebben afge maakt. Anny zette echter verbaasde oogen op. .Rijden, mevrouw? Maar wij wonen vlak bij de hoofd straat, waar bijna om het andere huis een schoenwinkel is," zei ze eenigszins bedremmeld. Toen schoot haar iets te binnen. „Wil ik ze bij den leverancier van freule Arabella bestellen, mevrouw? Die woont hier dicht bij." „O, ja, natuurlijk," zei Oliva oogenschijnlijk kalm, „natuurlijk, die kan dan onmiddellijk iemand sturen." ,,'t Zou nog vlugger gaan als ik telefoneerde mevrouw," fluisterde Anny bedeesd, want zij had ontzag voor dat strenge, onbeweeglijke gezicht van die trotsche dame. Oliva ergerde zich. Het was hoogst ongepast van dat meisje, alles beter te willen weten. Kort en krachtig antwoordde zij: „Goed, stuur den auto maar weg, betaal den chauffeur voor zijn moeite en telefoneer om de schoenen maar vooral vlug!" Het was, of er wie-weet-wat van afhing, als zij nog een uur langer die oude schoenen aan haar voeten moest houden. Wat zij ook deed, steeds sloeg zij een jammerlijk figuur! Het meisje verdween en Oliva bleef alleen. Zij ontdeed zich weer van muts en bontmantel. Toen zij op de electrische klok keek, zag zij, dat het reeds laat in den middag was. Dacht Bella, dat zij haar zoo maar geregeld den heelen dag aan zichzelf kon overlaten? Haar laatste gesprek met Pretorius schoot haar nu te binnen; nu wist zij nog steeds niet, wat haar dochter eigenlijk studeerde. Nu, mondig of niet, dat kon haar niet schelen maar er als een ja-knikkend beeld bij te moeten zitten, dat ging toch te ver, dat was geen behandeling. Het beste was eigenlijk maar, in den auto te stap pen, naar 't station te rijden en per spoor naar huis te gaan. Thuis bewees iedereen haar den noodigen eerbied. Daar werd zij niet gedrild en tot een belachelijke marionet gemaakt. Ja, het beste was maar, heen te gaan. Maar vreemd ge noeg, voelde zij niet den minsten lust om naai den onneembaren burcht terug te keeren. On danks alles wat zij hier ondervonden had, beviel het haar hier toch beter. Dank zij hét valsche gedrag van den man, dien zij haar heele leven vooi; haar vriend had gehouden, kon zij Bella nu niet dwingen, mee naar huis te gaan. Die man was voortaan lucht voor haar. Ja, lucht en niets anders. Maar zij zou hier blijven. Geen week, zooals eerst haar plan was, neen, zij zou hier eenvoudig voorgoed blijven wonen. Waarom niet? Was zij soms ook niet mondig? Dat zou zij die twee eens bewijzen! Zij kon even goed een mooi huis in Weenen nemen en het naar haar zin laten inrichten. Zij behoefde heelemaal niet meer naar huis terug te gaan. Toen zü in haar gedachtengang zoo ver was gekomen, bemerkte zij, dat zij trek begon te krijgen. Het theeuurtje was reeds lang voorbij. Zij belde en Anny deelde haar mede, dat de schoenen bezorgd waren. Daarna bracht zij de bestelde thee met gebak en vroeg beleefd: „Wil mevrouw, dat ik de kranten breng?" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10