1
De „dag van den weg" in Argentinië
29.000 KILOMETER IN
AANBOUW
Parijs
PEKING, DE STAD DER
VIER STEDEN
Verblind het
publiek
r
Een geweldig plandat millioenen
pesos aan het land kost
Prestatie, die eerbied
afdwingt
Stukjes oud leven, die verdwijnen
mm
€hëz lav Hè re Catherine
Excentriek restaurant
Onbeleefde en onhebbelijke
behandeling der gasten
I:
Sigarettenkaarten
Een „markt" in opkomst
De ontheiliging der heilige stad
is de tragedie van deze veel
besproken staat
Verhalen uit het
Noorden
Een wervelstorm van attracties
overvalt den kooper in een
Amerikaansch warenhuis
De groote beteekenis van een goed wegen
net wordt in Argentinië onderstreept door een
eoort jaarlijkschen feestdag, den zoogenaamde:?
„dia del camino", den „dag van den weg Na
dat men tientallen jaren lang over de nood
zakelijkheid van een behoorlijk wegennet in dit
Uitgestrekte land had gediscussieerd, werd op
S October 1932 de ,,Direccion Nacional de via-
lidad" (Directie van den Wegenbouw) in het
leven geroepen. Het bouwprogramma van deze
autoriteit voorzag in den aanleg van wegen
met een totale lengte van 29.000 kilometer in
den loop van 19 jaren. De kosten werden op
ongeveer 600 millioen pesos begroot en zouden
door middel van een benzinebelasting worden
verkregen. Dat was, zooals gezegd, het plan
van 1932. Maar het snel in omvang toenemen
de verkeer ging steeds dringender eischen stel
len, zoodat men tot een spoediger afwikkeling
van het plan moest overgaan. Oorspronkelijk
waren er voor de eerste drie jaren honderd mil
lioen pesos uitgetrokken. In 1936 werd deze som
niet in de laatste plaats tengevolge van de
onverwacht hooge inkomsten uit de benzine
belasting reeds tot 315 millioen pesos verhoogd,
dus een som, welke eigenlijk in den loop van
tien jaren zou worden uitgegeven. Dit maakte
het mogelijk, het geheele project in den tijd van
teven jaren tot stand te brengen.
Nu heeft men bij het Argentijnsche plan niet
slechts met autowegen" volgens onze begrip
pen, maar in het algemeen met verkeerswegen
van allerlei aard te doen. Wanneer men op het
oogenblik hoort, dat er van de 29.000 kilometer,
welke aangelegd moeten worden, reeds 26.220
kilometer gereed gekomen zijn, moet men be
denken, dat deze totale afstand verdeeld is in
6411 K.M. nationaal wegennet (dus eerste-klas-
wegen) 3925 K.M. zoogenaamde toevoerwegen en
15.884 K.M. provinciale wegen, welke door de
verschillende provincies met subsidies van de
regeering gebouwd zijn. Bovendien zijn er nog
talrijke bruggen gebouwd.
De kwaliteit der verschillende wegen blijkt het
best uit een vergelijking der bouwkosten. De
64rll K.M. nationaal wegennet kostten meer
dan 115 millioen pesos, de 3925 K.M. toe
voerwegen ongeveer 8 millioen pesos en de
15.884 K.M. provinciale wegen ongeveer 33 mil
lioen pesos, terwijl voor den bouw van bruggen
ongeveer 19 millioen pesos is uitgegeven. In
ieder geval heeft men thans reeds bereikt, dat
de belangrijkste steden van het land nl. Rosario,
Santa Fé en Cordoba door eerste-klas-wegen
direct met de hoofdstad Buenos Aires verbon
den zijn.
Hoewel de kwaliteit van de wegen zich niet
altijd met de Europeesche laat vergelijken,
moet men toch allen eerbied hebben voor het
geen Argentinië op dit gebied heeft gepres
teerd. Men begon met den aanleg van wegen in
den regeeringstijd van den energieken presi-
kent Justo en er bestaat geen twijfel aan, dat
het werk door zijn reeds gekozen opvolger Dr.
Ortiz, op dezelfde wijze zal worden voortgezet.
Vergelijkt men de stoffige, leemen wegen, welke
vroeger aan de reizigers en voor het transport
van den oogst ter beschikking stonden met de
tegenwoordige, goede rijwegen van het modern?
Argentinië, dan wordt het duidelijk, welk een
ontwikkeling zich tusschen de oude „galera
(postkoets) en het moderne motorvoertuig vol
trokken heeft. Waar vroeger piepende houten
karren met drie meter hooge wielen, door 15
muildieren getrokken, zich wekenlang moei
zaam een weg baanden, loopt op het oogen
blik een kaarsrechte weg, welke aan alle
eischen van het moderne snelverkeer voldoet.
Bijzonder interessant in Argentinië is, dat het
op grond van de betere autowegen snel groeien
de autoverkeer in geen enkel opzicht aan het
spoorwegverkeer afbreuk doet en als aanvullend
verkeersmiddel door een ieder welkom wordt
geheeten Ook voor het Argentijnsche toeristen
verkeer openen zich nu in den laatsten tijd
nieuwe wegen in den letterlijken zin van het
woord! vooral in de richting van Cordoba
dat reeds een groote „vreemdelingen-industrie"
bezit, en in de richting van den Andes, waar
men sinds lang van een Argentijnsch en een
Chileensch „Zwitserland" spreekt.
Een nog veel grooter beteekenis krijgt het Ar
gentijnsche plan, dat overigens voor het groot
ste deel reeds uitgevoerd is, door het voor
nemen, dit wegennet op den langen duur on
der te brengen in het systeem van de groote
pan-Amerikaansche wegen, welke Canada en
de Vereenigde Staten via Midden-Amerika met
Argentinië en Chili zullen verbinden. Gedeelten
van dezen enormen weg tusschen Noord- en
Zuid-Amerika zijn ondanks de technische, po
litieke en financieele moeilijkheden reeds ge
reed gekomen. Men moet toegeven, dat het deel,
hetwelk Argentinië reeds aan het plan heeft
bijgedragen, er zijn mag. Want terwijl de weg
van Buenos Aires naar de grens van Para
guay reeds gereed gekomen is, is men thans
ook begonnen met den aanleg van den weg,
welke van Buenos Aires via Bahia Blanca, tot
aan de zuidpunt van Vuurland zal loopen. Dat
zal dan het laatste deel van den grooten weg
Canada-Vuur land, welken men nog tien jaren
geleden voor een utopie hield, zijn.
(Van onzen Parijschen correspondent).
Verstokte Montmartregangers zullen zich de
zer dagen miSschen hebben afgevraagd of het
misschien waar is, wat zij steeds herhaaldelijk
hebben hooren beweren, dat er in hun geliefde
buurt de mot begint te komen. Een van de
eigenaardigste cabarets aan den boulevard Cli-
chv heeft namelijk zijn deuren moeten sluiten,
het cabinet, dat den sinisteren naam droeg van
„Le Néant". Is de naam misschien niet veelbe
lovend genoeg geweest voor onzen veeleischen-
den tijd? In vroeger jaren heeft het evenwel
aardige recettes gemaakt. Zijn zwarte gevel
intrigeerde ook nu nog menigen voorbijganger,
maar blijkbaar niet voldoende om hem naar
binnen te lokken. Uet was daar een soort
„Grand Guignol" in het klein, en wie van ma
cabere vroolijkheid hield, was er goed terecht.
Het was er bovendien veel gemoedelijker dan
het in den Grand Guignol is, want de Grand
Guignol is 'n groot theater en „Le Néant" was
een „boite". De bezoeker werd er ontvangen in
een zwart behangen zaal, spookachtig verlicht
met kaarsen en graflampen. Kellners, die uit
gedost waren als doodbidders, vroegen hem met
doodsche stem, wat hij wenschte te gebruiken.
Meestal was dat goed bier, zooals het ook in
de zeer positieve wereld der levenden gaarne
wordt gedronken.
Wanneer men zich achter zijn glas „blonde"
of „brune" op zijn gemak had gebracht, wacht
te men op de dingen, die gingen komen. Het
spektakel was vrij eenvoudig. Alle lichten wer
den gedoofd, en een kroon, samengesteld uit
doodskoppen en knekels spreidde een groenen
glans door de zaal, waarin gezichten en han
den der bezoekers werden overtogen met een
akelige lijkkleur, terwijl sombere stemmen een
doodenlied aanhieven.
Provincialen en vreemdelingen, die, als in de
overige Parijsche cabarets, het meerendeel van
't publiek opleverden, zullen wel eens gedacht
hebben, dat de Parijsche „esprit" hier van een
nogal eigenaardig soort was. Op zijn manier
zette het cabaret echter eenigszins de middel-
eeuwsche traditie van de doodendansen voort.
„Le Néant" is thans zelf in het niet verdwe
nen. Aan de overzijde van den boulevard heeft
men nu nog „l'Enfer" en „le Ciel", die aan de
nieuwsgierigheid der „boeren en buitenlui" een
boterham probeeren te verdienen. Zullen deze
cabarets, van minder allooi den wijlen „Le Né
ant", hun bestaan nu zien vergemakkelijkt? Of
zijn het de laatste ten doode opgeschreven ver
tegenwoordigers van een genre cabarets, dat
onze tijd niet meer lust? Tegelijk met „Le Né
ant" verdwijnt op den anderen Seine-oever eer
der bekendste Parijsche restaurants, Foyot, dat,
vlak bij het Luxembourg gelegen, zoo'n beetje
een annex van den Senaat was. In de salons
en de „cabinets particuliers" van dit oude en
beroemde eethuis is misschien evenveel politiek
gepleegd als in het „Palais", beslist lang niet
altijd van een waardige soort of onder waar
dige omstandigheden. Foyot was ook het res
taurant, waar de salon-anarchist Laurent Tail-
hade gaarne kwam. Het was daar, zooals wij
onlangs schreven, dat hij zelf bij den bomaan
slag van een practiseerend anarchist een oog
verloor, enkele dagen nadat hij, naar aanleiding
van een aanslag in de Kamer, zijn befaamde
woorden had gesproken: „Wat komt er de daad
op aan, wanneer de geste maar schoon is!"
Het oude Foyot valt als slachtoffer van een
verbreeding, die ter plaatse de Rue de Vaugi-
rard met haar bijna vier en een halven kilo
meter de langste straat van Parijs en reeds ge
noemd in de kronieken van de veertiende eeuw
moet ondergaan, om aan de eischen van het
moderne verkeer te voldoen.
Over de verdwijning van Foyot zal wellicht
menig senator het grijze hoofd schudden, mis
schien zal hij er zelfs een boos omen in zien
voor de toekomst van de eerbiedwaardige As-
«emblée, waarvan hij deel uitmaakt.
od beproeft Let zwaarst dien Hij
bet meest bemint
re s«vu nK t*tss$>
bii\c£ <lu tjertre ma'txt nu'f.rtirc
Een reclame voor Montmartre
n New York, Chicago, Philadelphia en
I San Francisco worden eerstdaags restau-
rants van de gebroeders Eugens en Glenn
Fowhler geopend. De noodige ervaring voor
deze nieuwe zaken heeft men in Ohio opgedaan
in het malste restaurant ter wereld, waar de
gast een grove behandeling ondergaat.
Wanneer een vreemdeling in Toledo, in den
staat Ohio, komt en aan een „inboorling"
vraagt, waar hij hier goed kan eten, dan zegt
deze met een ernstig gezicht: „Gaat D dan
naar Bud and Lukes!" De nietsvermoedende
vreemdeling begeeft zich daar dus heen en
komt in een keurig ingericht restaurant.
Hij is werkelijk blij, dat hij den raad heeft
opgevolgd.
Maar een oogenblik later botst een kellner
met een serveerblad tegen zijn rug en brult
hem toe: „Kunt U dan niet uitkijken waar U
loopt? Ga toch een eindje opzü, als ik er aan
kom!" Terwijl de gast bekomt van zijn schrik
en verbazing, strijkt een andere kellner met zijn
hand over zijn kalen schedel en zegt beminne
lijk lachend: „Wat een bijzonder gladde huid
heeft U, meneer." Tegelijkertijd wordt de gast
naar een tafeltje geduwd en met min of meer
zacht geweld op een stoel neergezet.
De vreemdeling kijkt in opperste verbazing
het restaurant rond, maar ziet op het eerste
gezicht niets anders dan rustig etende men-
schen. Hij is er vast van overtuigd, dat hij in
een krankzinnigeninrichting is beland, maar
hij heeft het hart niet er vandoor te gaan,
zonder iets besteld te hebben. De ober geeft
hem de spijskaart, die in spiegelschrift is ge
schreven. Als de gast iets heeft besteld brengt
men hem niet het gewenschte gerecht, maar
iets totaal anders. Doch dit gerecht is dan ook
een „Specialité de la maison" en werkelijk voor
treffelijk, en zonder grappen klaargemaakt.
In zijn hart is de gast dankbaar als eindelijk
de koffie wordt geserveerd en hij naar de re
kening kan vragen. De rekening heeft natuur
lijk twee kanten. Eerst wordt de voorzijde aan
geboden, die minstens 125 dollar bedraagt. Aan
de achterzijde staat het normale bedrag van
1,25 dollar. Wanneer de gast die hooge rekening
voor ernst opneemt en protesteert, dan ver
schijnen er op een wenk van den ober zes ste
vige kerels en pakken den zoogenaamden „op
lichter", die zijn maaltijd niet eens wil betalen,
bij den kraag en zetten hem kalm de deur uit.
Tot de meest alledaagsche gebeurtenissen be-
m
Honden met hun eigenaressen op een hondententoonstelling
hoort in dat restaurant, dat de kellners opeens
in een kring om een nieuwen gast heen gaan
dansen. Dikwijls vindt de hoogst verwonderde
nieuweling in de zakken van zijn jas allerlei
zilveren voorwerpen uit het restaurant, lepels,
vorken, messen, zoutvaatjes, peperbakjes enz.
Voordat hij gelegenheid heeft gehad om weg
te gaan, houdt de „rechercheur" van „Bud and
Lukes" hem aan en haalt de merkwaardigste
dingen uit zijn zakken, terwijl om hem heen
het luide gelach der andere gasten opstijgt.
Hoe is het mogelijk, dat zoo'n restaurant be
staat en ook nog goede zaken doet? Nu 11 jaar
geleden handelden Eugene en Glenn Fowhler
nog in auto's. Maar de zaken wilden niet erg
loopen in Ohio. Ze besloten toen in het hotel-
bedrijf te gaan. Maar dan moesten ze iets kun
nen aanbieden, wat geen ander restaurant in
heel Amerika zijn gasten gaf. Zoo kwamen ze
er toe om alle beleefdheid in het restaurant
opzij te zetten en de gasten zóó onhebbelijk te
behandelen, dat het een sensatie werd.
De profeten, die voorspelden, dat zoo'n restau
rant binnen enkele weken wel kon gaan sluiten,
hebben het mis gehad. Tegenwoordig is Bud
and Lukes een ware goudmijn in Toledo. Iedere
kellner is een humorist, die ook in een cabaret
zou kunnen optreden en hij verdient dan ook
50 dollar per week.
Uit de ervaring in Toledo heeft men zóó veel
geleerd, dat men nu in Amerika meerdere
restaurants gaat openen, waar de gasten zoo
behandeld worden als ze het allerminst ver
wachten grof en onbeleefd, onhebbelijk en,
voor alles, abnormaal. Maar daarin ligt nu
juist de bekoring van het nieuwe, althans voor
Amerika.
In Europa houden we van minder origineele
en rustiger eetgelegenheden.
Een van de velen die in de eerste maanden
na de groote beursdébacle van 1929 hun
geld verloren, was een scheepsbouwkundig
ingenieur, kolonel Charles L. Bagnall. Op zeke
ren avond ontmoette hij een man, dien Ches
terton het lidmaatschap van de „Club of Queer
Trades" had kunnen verleenen. 't Was een han
delaar in sigarettenkaarten.
De kinderen, die bij de uitgangen van onder -
grondsche stations in de voorsteden den passa
giers vragen of zij ook sigarettenkaarten heb
ben, zijn meestal zelf verzamelaars, maar velen
hunner weten ook waar zij de kaarten, als zij
er honderd bij elkaar hebben, van de hand
kunnen doen voor een bedrag, dat in elk geval
groot genoeg is om er een extra voorraad snoep
goed van te koopen. De man, dien kol. Bagnall
ontmoette, was een dier „adressen". Hij toonde
zijn bezoeker een voorraad morsige en havelooze
kaarten, en zeide hem dat zijn handel een
onzeker bedrijf was, dat hem nog geen 200 per
jaar opbracht.
Kol. Bagnall evenwel zag in, dat zulk een zaak,
met vernuft geleid, veel meer kon opleveren dan
dat, maar hiertoe waren twee dingen noodig.
Ten eerste moesten alleen kaarten verhandeld
worden die er volkomen gaaf en nieuw uitzagen,
en ten tweede moest een overeenkomst aange
gaan worden met sigarettenfabrikanten, krach
tens welke hij de ongebruikte voorraden mocht
opkoopen en in series weder verkoopen.
De kolonel had, behalve commercieel inzicht,
één eigenschap die noodzakelijk was voor het
welslagen zijner onderneming. Hij was van zijn
jeugd af postzegelverzamelaar geweest, en kende
dus de mentaliteit van verzamelaars. Het was
deze mentaliteit die hij op gepaste wijze exploi-
teeren zou.
In 1931 stichtte hij de London Cigarette Card
Company. In die zes jaren moest de firma tot
tweemaal toe wegens uitbreiding der zaken ver
huizen. Zij beschikt thans over een vrij talrijk
personeel van sorteerders, verpakkers en typis
te^ en haar oogenblikkelijke „stock" bedraagt
ongeveer 60.000.000 kaarten. Zij kan 3000 ver
schillende series leveren; deze series varieeren
tusschen 6 en 4000 kaarten, maar het gemid
delde aantal bedraagt 50. Bovendien maken
ontelbaar duizenden kaarten van onvolledige
series of duplicaat-series deel uit van den voor
raad.
De prijs van een reeks hangt niet zoozeer van
haar uitgebreidheid als wel van haar zeldzaam
heid af, en ofschoon de bedragen in de verste
verte niet vergeleken kunnen worden bij die
welke voor postzegels betaald worden, zijn zekere
series toch veel duurder dan buitenstaanders
vermoeden. Zoo kosten reeksen, welke tusschen
1890 en 1900 uitgegeven werden, en meestal uit
niet meer dan zes, twaalf of vijf en twintig
kaarten bestaan, wel £20. Deze prijzen worden
betaald voor „Soldatentypes" van Duncan en
Gabriel; „Rookerstypes" van Huddon; „Beroem
de actrices" van Goodbody. Hiertegenover staan
reeksen, die in den jongsten tijd uitgegeven zijn,
en waarvoor men 6 pence per vijftig kaarten
betaalt.
De kolonel geeft jaarlijks een catalogus van
72 bladzijden uit, welke 1 shilling kost, en als
een standaardwerk op dit gebied beschouwd
wordt. Ook eenige honderden door buitenland-
sche firma's uitgegeven kaarten zijn in den
catalogus opgenomen. Siameesche kaarten kos
ten van 7 s. 6 d. tot 1 10 s. per serie; Chinee-
sche van 5 s. tot 15 s.
Het aantal Britsche verzamelaars schat kol.
Bagnall op minstens 120.000. Verder gelooft hij
dat 99 procent van de sigarettenkaarten „ver
knoeid" worden (weggeworpen, beschadigd, enz.)
maar het resteerende procent schijnt voldoende
te zijn voor een bloeiend bedrijf. Er komen on
geveer 140 nieuwe series van kaarten per jaar
uit. Eén firma heeft van een enkele serie niet
minder dan 450.000.000 kaarten gedrukt; zij
geeft ongeveer elke drie maanden een nieuwe
serie uit. Verscheidene andere firma's brengen
het tot 280.000.000 kaarten per jaar.
De kolonel is ervan overtuigd, dat deze
„markt" nog pas in haar opkomst is en dat de
zaken in sigarettenkaarten een nog veel grooter
omvang zullen aannemen dan zij thans hebben.
Wat is het lot van steden, die haar glorie
ten onder zagen gaan? Een vast om
lijnd antwoord is niet te geven. Er zijn
steden uit de oudheid overgebleven, wier glorie
nog steeds voortduurt, hoewel dynastieën en rij
ken geschokt werden. Andere steden verdwenen,
of werden „doode" steden, die alleen leven in
geschiedenisboeken en in steenbrokken, die in
musea worden ondergebracht.
Peking is geen keizersstad meer; het nieuwe
revolutionnaire China beschouwt de stad zelfs
met een zekere minachting, maar het zal moei
lijk zijn om de keizersstad haar kroon van adel
dom te ontnemen.
Het eerste contact van den reiziger met Pe
king de aankomst op het station van Cien-
Men is misschien een ontgoocheling, maar
als men eenmaal in een riksha (er zijn er nog
drieduizend in Peking) door de straten rijdt,
dan krijgt men toch wel het idee dat Peking
een fantastische stad is.
Peking is de stad der vier steden: men kent
er de Tartarenstad, waar de gezantschappen en
industrieën gevestigd zijn, de Keizerlijke Stad,
in wier muren ook de „Verboden Stad" ligt, en
tenslotte is buiten de stadspoorten nog de Chi-
neesche stad gelegen.
„Koningen, Vorsten, Mandarijnen, Generaals,
Ambassadeurs: allen moesten van hun paard
stijgen en te voet verder gaan." In zes talen:
Chineesch, Tartaarsch, Mongoolsch, in de
Mandschoe-taal en het Tibetaansch en Turksch,
staat dit bevel te lezen boven de groote eere
poort der keizerlijke paleizen. Monumentale
poorten, in breede muren, geven toegang tot
de keizerlijke stad, en herinneren aan de glorie
van dit Rome van het Verre Oosten.
Nog enkele honderden meters en wij zijn in
de „Verboden Stad", de mysterieuze keizerlijke
paleizen, het toevluchtsoord van den Zoon des
Hemels, die van hieruit over vierhonderd-en-
zestig millioen onderdanen regeerde, over een
rijk zoo groot als geheel Europa. Iedereen kan
de Verboden Stad nu betreden door de oude en
eerbiedwaardige Thien-An-Men-poort.
De Verboden Stad is nu een mengsel gewor
den van antieke en moderne cultuur. Sommige
gebouwen zijn in beslag genomen om er volks
restaurants en vermakelijkheden in te richten,
en het is afstootelijk dat te moeten zien, als
men juist onder den indruk gekomen is van
gebouwen, die in een diepen slaap verzonken
schijnen en die de pracht en praal uit het kei
zerlijke tijdperk ten toon blijven stellen.
Op sensatie beluste reizigers gaan dineeren in
de vroegere vertrekken der hofhouding, maar
wie naar Peking gekomen is om van de schoon
heid der stad te genieten, gaat de afgelegen
tuinen door, waar statige afgodsbeelden den be
zoeker mysterieus aanstaren. Wij verlaten de
Verboden Stad door de poort, die naar de Tar
tarenstad leidt en door de handelswijken gaat
onze weg naar de Chineezenstad buiten de ko
lossale stadsmuren.
In het Zuiden ligt de Yun-Ting-Men, de Poort
der veroordeelden.
Hier was het executieterrein van de ter-dood-
veroordeelden, die eerst een langen tocht door
de stad moesten maken alvorens aan de Poort
te komen, waar een nieuwsgierige menigte te
wachten stond om van de terechtstelling getuige
te kunnen zijn.
Fr is met de tempels niet al te eerbiedig om
gesprongen; dat blijkt wel uit den landbouw-
tempel, die dicht bij de Poort der Terechtstel
lingen staat, en om in den stijl te blijven
aan een landbouwer ten gebruike werd gegeven.
De Chineezenwijk is het stadsgedeelte, waar
men nog avonturen beleven kan, waar de ge
heimen der Chineesche keuken bewaard zijn
gebleven, maar waar ook nog andere geheimen
zijn, die het verblijf van Europeanen, als de
duisternis invalt, hier min of meer gevaarlijk
maken.
Hier leven nog de Chineesche vrouwen met
haar zijden kleederen en kleine schoenen; maar
ook zij zijn gemoderniseerd en verzot gemaakt
op sigaretten en negerdansen.
Een van de grootste merkwaardigheden van
Peking is de Tempel des Hemels, die met een
muur van zes kilometer lengte omgeven is.
Ieder jaar kwam de keizer driemaal naar de
witte terrassen om daar neer te knielen en te
MM
offeren. Het altaar is een marmeren rotonde
met drie terrassen. Alleen de keizer mocht de
terrassen betreden, en in-de hal der onthou
ding komen, waar hij den nacht vóór het offer
in vasten en gebed moest doorbrengen.
Nu kunnen ook wij, eenvoudige stervelingen,
door al deze gebouwen loopen en de heilige
trappen betreden, al doen we het ook met de
noodige eerbiedige huivering.
De ontheiliging van de heilige stad en der
heilige plaatsen is de tragedie van Peking, dat
weer van zich doet spreken nu de Japanners
het oude cultuurland binnendringen.
Een fraai plekje in de reusachtige tui
nen, welke het voormalige keizerlijk
paleis te Peking omringen
In Oslo, Hammerfest, Bergen, Trondheim,
Kopenhagen en Göteborg vullen zich de havens
Voorbij is de tijd der toeristen, nu keeren de
visschers uit de Noordelijke IJszee huiswaarts.
Zij komen van Spitsbergen en Groenland, van
IJsland en Labrador.
Vele eigenaardige gestalten treft men nu in
deze havenplaatsen aan, zoo schrijft men ons
uit Oslo. Duizenden zeelieden en visschers met
baardige gezichten. Eenige maanden lang heb
ben zij aan zee en üs ontworsteld, wat het
Noorden schenkt, maar nu roept de komende
winter hun een gebiedend halt toe.
Doch in hun midden vindt men toch weer
een aantal lieden, dat ook in den winter geen
rust kent. Spoedig zullen deze menschen ver
der trekken, naar Londen of Parijs, naar New
York of Buenos Aires om daar in hun labo
ratoria de wetenschappelijke kostbaarheden,
welke zü uit de wereld van het eeuwige ijs me
denamen, nader te onderzoeken. Anderen weer
zullen in hun ateliers de werken, waartoe het
Noorden hen inspireerde, uitvoeren.
Kunstenaars, geleerden, visschers, matrozen
uit alle deelen van de wereld komen zij. Mor
gen zullen zij weer uit elkaar gaan en uiter
lijk zal niets meer er aan herinneren, dat zij
tezamen maandenlang ander een gemeenschap
pelijken geweldigen indruk stonden. Maar op
het oogenblik spreekt nog uit hun baardige ge
zichten, uit hun rauwe stemmen, uit hun aan
het grenzenlooze gewende oogen deze belevenis.
In de hotels en havenkroegen viert men nu
den terugkeer uit de eenzaamheid naar de
menschelijke maatschappij. En van vele avon
tuurlijke gebeurtenissen en heldendaden kan
men dan hooren vertellen. Reeds een paar
weken geleden zijn de visschers, die de flesch
met Andrée's brief vonden, teruggekeerd. Op 't
oogenblik wemelt het in Oslo van vertellers
van geschiedenissen, welke niet minder inte
ressant zijn dan de hunne. Daar is kapitein
Gottwaldt, commandant van de „Fridtjof Nan-
sen". Geen visscher in de Noordelijke IJszee
die dit schip niet kent en het lief heeft. De
„Fridtjof Nansen" is het Noorsche hulpschip
voor de IJszeevisschers: het is ijsbreker, sleep
boot, quarantaineboot, drijvende apotheek en
bergingsschip tegelijk.
„In Maart en April", aldus vertelt kapitein
Gottwaldt, hebben wij tweemaal ongeveer 20
Noorsche visschersschepen naar de Noordelijke
IJszee begeleid. De eerste reis gold hoofdzake
lijk de redding van 16 zeelieden van het schip
Vesteris. Zij waren op 10 Maart bij stormach
tig weer afgedreven en hun kleine boot, waar
mede zij van de Vesteris uit op de vischvangst
waren gegaan, werd door het ijs geblokkeerd.
Een geheelen nacht lang waren zij onvoldoende
gekleed in de buitenlucht, terwijl de sneeuw
storm woedde.
In April zochten wij naar de schepen Nordis
en Hanseat, welke verdwenen waren; toen wij
deze vonden, lagen zij reeds in de haven. Het
is ergerlijk, dat deze schuiten nog geen radio
installatie bezitten kris en kras moeten wij
over de IJszee varen en slechts zelden vindt
men een boot, die over de verblijfplaats der
verdwenenen inlichtingen kan verschaffen. De
uitrusting van alle op de Noordelijke IJszee
kruisende zeilschepen met een zenderinstallatie
schijnt mij het belangrijkst voor het welslagen
van ons werk."
Met de „Nansen" is ook Ingvald Svendsen
teruggekeerd; den winter zal hij in zijn geboor
teplaats Tromsö doorbrengen. Maar Februari
ziet hem weer te Oslo, vanwaar hij naar de
Noordelijke IJszee uitvaart. „De oude Ingvald",
zooals hij hier en in alle havens van Noorwe
gen heet, is een van de personen, die elke
IJszeevisscher kent. Hij is op het oogenblik 71
jaar oud; zwaar gerimpeld is zijn gezicht, maar
zijn houding is nog kaarsrecht en niemand
heeft een scherper oog dan hij. Hij is wel de
meest bekende loods van het hooge Noorden.
Zijn leven lang heeft hij dit beroep uitgeoefend;
er is wel geen plekje in dit weinig toegankelijke
gebied, dat hij niet kent. Zijn woord en zijn
raad hebben meer menschen van een wissen
dood gered, dan men zich in West-Europa kan
voorstellen.
Een klein feest was ook de terugkeer van
mevrouw Bogard. Zij kwam uit Ny-Alesund op
Spitsbergen, waar zy in den zomer van 1936 het
Noordelijkste hotel ter wereld heeft geopend.
Mevrouw Bogard vertelde, dat de zeven bed
den, welke zij haar gasten ter beschikking kon
stellen, reeds het volgend jaar te weinig in aan
tal zouden zijn; zij zal er nu 30 plaatsen. Een
Nederlandsche particulier, een Engelsch officier,
een Duitsche scheikundige, een Finsche geoloog,
menschen uit alle deelen van de wereld waren
haar gasten.
Wellicht interessanter dan de vertellingen van
de „Noordpoolhotelhoudster" zijn de verhalen
van de jonge visschers, die voor het eerst den
tocht naar het Noorden hebben gemaakt. Steeds
weer klinkt uit hun onbeholpen zinnen het
woord eindeloos. Eindeloos de zee, eindeloos het
ijs, eindeloos het licht van den zomer en de
eeuwige nacht van den winter.
De mannen van het hooge Noorden hebben
een gezicht, dat men uit duizend andere kan
herkennen. Vanwaar zij ook mogen komen
en bijna iedere natie is hier vertegenwoordigd
en welke taal zij ook mogen spreken: naar
hun uiterlijk te oordeelen behooren zij allen
tot een bijzonder volk. Houding, mond en oogen
zijn het vooral, waarop het Noorden zijn stem
pel drukt. Deze mannen vreezen niets, want
zij bewijzen het dagelijks, dat de mensch ster
ker vermag te zijn dan de natuur.
Wanneer de wereld met dezelfde geraffi
neerdheid, doelmatigheid en kennis van
zaken was georganiseerd als een Ame
rikaansch warenhuis, dan was er waarschijnlijk
geen ontevredenheid, geen crisis en geen oorlog.
Het doel waaraan alles, tot zelfs het kleinste
onderdeeltje van dit oneindig gecompliceerd or-i
ganisme ondergeschikt wordt gemaakt, is niet
anders dan: precies functionneeren. En dit be-
teekent tevens: zooveel mogelijk verkoopen.
Hiervoor zijn natuurlijk veel scherpzinnigheid en
overredingskracht noodig. Op de eerste plaats
komt het er op aan, om den afkeer van het
publiek om iets te koopen, te overwinnen. De
menschen worden bewerkt met een schitterend
vuurwerk van reclames, die zoo psychologisch
juist gekozen zijn, dat men er zich in Europa
geen voorstelling van kan vormen. Wanneer de
kooper eenmaal in huis is gelokt, dan wordt hij
door een wervelstorm van bekoorlijke attracties
overvallen. Men vindt daar alle mogelijke com
fort, muziek, versnaperingen, een service die
buitengewoon attent is, zonder toch opdringerig
te zijn.
De voorkomendheid, waarmee de kooper in
Amerika door den verkooper behandeld wordt,
zal men zelfs niet aantreffen in Europeesche
landen, die om hun hoffelijkheid overigens be
kend staan. Dat vindt op de eerste plaats zijn
oorzaak in het feit, dat de Amerikanen van
huis uit buitengewoon hoffelijk zijn. Op de
tweede plaats wordt er in Amerika veel meer
werk gemaakt om het personeel in te prenten,
hoe zijn omgangsvormen en manieren ten op
zichte van de klanten moeten zijn. Tenslotte be
staat er een controle-systeem, waardoor het be
dienend personeel voortdurend op de proef
gesteld wordt. Nu en dan n.l. worden er door
de directie, zonder dat de verkoopsters iets be
merken, personen naar het desbetreffende wa
renhuis gestuurd, die wel het type schijnen van
den laatsten klant, die maar geen keus kan
maken en die maar niet kan besluiten. De con
troleur soms is het ook een dame ziet
nauwlettend toe, hoe de verkooper of verkoop
ster overal op reageert. Er wordt gelet op be
kwaamheid, beleefdheid onder alle omstandig
heden, ook al wordt men „doorgezaagd". Den
smaak van den kooper moet men zien te raden,
men moet een groote tegenwoordigheid van
geest aan den dag leggen, om te peilen wat de
klant precies noodig heeft, enzoovoorts.
De controleur geeft voor al die eigenschap
pen punten en stelt daarover een rapport op.
Tal van verkoopers leggen dergelijke goedge
slaagde proeven van bekwaamheid af, dat ZÜ
zelfs den controleur dwingen om iets te koopen,
hetgeen deze natuurlijk bij zijn vertrek aan de
directie van het warenhuis kan teruggeven.
Behalve de eigenlijke verkoopsorganisatie
hebben vele warenhuizen speciale afdeelingen in
het leven geroepen, om het contact met de klan
ten zoo levendig mogelijk te houden. Daartoe
behoort b.v. ook dat de klanten herinnerd wor
den aan die mogelijke dagen, waarop zij ge
schenken plegen te geven.
In een register worden b.v. de verjaardagen
opgeteekend, waarbij de klant belang heeft.
Enkele dagen vóór den bewusten datum rinkelt
de telefoon en de afdeeling geschenken van het
warenhuis deelt u mede: „De vrouw van uW
compagnon is over vier dagen jarig." Doch daar
blijft het niet bij. Door een uitgebreiden detec-
tivendienst is het warenhuis reeds te weten
gekomen, wat de jarige graag ten geschenk®
zou willen hebben. De mededeeling luidt b.v.
als volgt: haar maat is 42, zij heeft voorkeur
voor Lavendel-parfum, speelt tennis en chauf
feert in den laatsten tijdszoo heeft men zelfs
een speciaal huwelijksregister aangelegd, dat
ten doel heeft om het koopen van onpractische
en overbodige geschenken te voorkomen. Het
bruidspaar laat zijn namen in het warenhuis-
register inschrijven met vermelding van all®
mogelijke bijzonderheden. Familie en kennissen,
die een huwelijksgeschenk willen geven, behoe
ven slechts even het register na te slaan, waar
in de reeds gekochte geschenken worden door
gehaald.
Er zijn zelfs warenhuizen, aie een „tweeling
verzekering" hebben. Wanneer men luiermand
artikelen koopt, met het oog op een te verwach
ten blijde gebeurtenis, ontvangt men tevens
een „verzekeringsbon". Wordt de desbetreffende
familie met een tweeling verrast, dan verplicht
het warenhuis zich om den tweeden luiermand-
uitzet gratis te leveren.
Een der moeilijkste problemen in de Ameri-
kaansche groote steden is het parkeeren van
auto's. Het is vrijwel hopeloos, om in de straat,
waar het warenhuis staat, een open plekje langs
de trottoirs te vinden. Gewoonlijk is alles reeds
bezet met auto's van menschen, die in de buurt
werkzaam zijn, en die hun wagen overdag op
straat laten staan. Daarom hebben verschil
lende Amerikaansche warenhuizen reeds af
zonderlijke parkeerplaatsen voor hun klanten!
vaak vindt men midden in de stad een open
terrein, dat daartoe speciaal is ingericht. De
moeilijkheid is dan natuurlijk, dat de klant
weer „zoo ver" moet loopen. In Chicago hebben
de warenhuizen de volgende regeling getroffen:
Men rijdt met zijn wagen tot bij den ingang
van het warenhuis, stapt uit, en er staat een
kundig chauffeur gereed, die den wagen naaf
het parkeerterrein brengt. Wanneer men met
zijn boodschappen klaar is, even 'n telefoontje:
„Breng wagen nummer zooveel" en als men
aan den uitgang komt, staat de wagen „voor".
Een groot warenhuis in Los Angelos heeft
weer een andere methode toegepast. Heeft men
b.v. een ochtendjapon gekocht en bemerkt men
thuis, dat men er iets aan veranderd wil heb
ben, dan behoeft men niet meer naar het wa
renhuis te gaan. Op de parkeerplaats staat een
piccolo, wien men het kleedingstuk met deO
reparatiebon overhandigt en als men goed en
wel zijn wagen gekeerd heeft, is uw kleeding
stuk reeds „vermaakt."
Amerika is, ondanks de geweldig ontwikkelde
techniek, of misschien juist daarom, een land
waarin de meest uitzonderlijke dingen en bui
tenissigheden niet zijn uitgesloten. Zoo be
staat er in een stad in Texas reeds 23 jaar een
warenhuis, dat „Dank jegens God" tot parool
gekozen heeft. Hier wordt alles voor den kost
prijs van het product verkocht en desondanks
floreert de zaak uitstekend. Bij den ingang
staat een bord, waarop vermeld wordt: „Alle
artikelen worden tegen den kostprijs verkocht,
het warenhuis trekt zelf geen voordeel uit den
verkoop. Het aanvaardt echter wel vrijwillig
giften. Ieder bedrag, dat u boven den kostprijs
wilt besteden, wordt in dank aanvaard." Bü
den ingang hangt een offerblok, zooals in een
kerk, en de klanten kunnen hier inwerpen, wat
ze zelf verkiezen. Sommige klanten geven 10 tot
20 procent, andere heelemaal niets. De meeste
klanten begrijpen, echter, dat niets voor niets
kan gegeven worden, en ze betalen vrijwillig.
Dit warenhuis schijnt toch nog zaken te ma
ken, anders zou het niet zoolang zijn blijven
bestaan, en de klanten komen ook goed weg,
want ze koopen veel goedkooper hier dan in
andere zaken!
ledera automobilist kan a dadelijk
vertellen, hoeveel kilomeier per
uur zijn wagen haalt, maar slechts
weinigen weten, hoeveel meter
ze wel noodig hebben om met
die vaart te stoppen!