1 De „dag van den weg" in Argentinië 29.000 KILOMETER IN AANBOUW Parijs PEKING, DE STAD DER VIER STEDEN Verblind het publiek r Een geweldig plandat millioenen pesos aan het land kost Prestatie, die eerbied afdwingt Stukjes oud leven, die verdwijnen mm €hëz lav Hè re Catherine Excentriek restaurant Onbeleefde en onhebbelijke behandeling der gasten I: Sigarettenkaarten Een „markt" in opkomst De ontheiliging der heilige stad is de tragedie van deze veel besproken staat Verhalen uit het Noorden Een wervelstorm van attracties overvalt den kooper in een Amerikaansch warenhuis De groote beteekenis van een goed wegen net wordt in Argentinië onderstreept door een eoort jaarlijkschen feestdag, den zoogenaamde:? „dia del camino", den „dag van den weg Na dat men tientallen jaren lang over de nood zakelijkheid van een behoorlijk wegennet in dit Uitgestrekte land had gediscussieerd, werd op S October 1932 de ,,Direccion Nacional de via- lidad" (Directie van den Wegenbouw) in het leven geroepen. Het bouwprogramma van deze autoriteit voorzag in den aanleg van wegen met een totale lengte van 29.000 kilometer in den loop van 19 jaren. De kosten werden op ongeveer 600 millioen pesos begroot en zouden door middel van een benzinebelasting worden verkregen. Dat was, zooals gezegd, het plan van 1932. Maar het snel in omvang toenemen de verkeer ging steeds dringender eischen stel len, zoodat men tot een spoediger afwikkeling van het plan moest overgaan. Oorspronkelijk waren er voor de eerste drie jaren honderd mil lioen pesos uitgetrokken. In 1936 werd deze som niet in de laatste plaats tengevolge van de onverwacht hooge inkomsten uit de benzine belasting reeds tot 315 millioen pesos verhoogd, dus een som, welke eigenlijk in den loop van tien jaren zou worden uitgegeven. Dit maakte het mogelijk, het geheele project in den tijd van teven jaren tot stand te brengen. Nu heeft men bij het Argentijnsche plan niet slechts met autowegen" volgens onze begrip pen, maar in het algemeen met verkeerswegen van allerlei aard te doen. Wanneer men op het oogenblik hoort, dat er van de 29.000 kilometer, welke aangelegd moeten worden, reeds 26.220 kilometer gereed gekomen zijn, moet men be denken, dat deze totale afstand verdeeld is in 6411 K.M. nationaal wegennet (dus eerste-klas- wegen) 3925 K.M. zoogenaamde toevoerwegen en 15.884 K.M. provinciale wegen, welke door de verschillende provincies met subsidies van de regeering gebouwd zijn. Bovendien zijn er nog talrijke bruggen gebouwd. De kwaliteit der verschillende wegen blijkt het best uit een vergelijking der bouwkosten. De 64rll K.M. nationaal wegennet kostten meer dan 115 millioen pesos, de 3925 K.M. toe voerwegen ongeveer 8 millioen pesos en de 15.884 K.M. provinciale wegen ongeveer 33 mil lioen pesos, terwijl voor den bouw van bruggen ongeveer 19 millioen pesos is uitgegeven. In ieder geval heeft men thans reeds bereikt, dat de belangrijkste steden van het land nl. Rosario, Santa Fé en Cordoba door eerste-klas-wegen direct met de hoofdstad Buenos Aires verbon den zijn. Hoewel de kwaliteit van de wegen zich niet altijd met de Europeesche laat vergelijken, moet men toch allen eerbied hebben voor het geen Argentinië op dit gebied heeft gepres teerd. Men begon met den aanleg van wegen in den regeeringstijd van den energieken presi- kent Justo en er bestaat geen twijfel aan, dat het werk door zijn reeds gekozen opvolger Dr. Ortiz, op dezelfde wijze zal worden voortgezet. Vergelijkt men de stoffige, leemen wegen, welke vroeger aan de reizigers en voor het transport van den oogst ter beschikking stonden met de tegenwoordige, goede rijwegen van het modern? Argentinië, dan wordt het duidelijk, welk een ontwikkeling zich tusschen de oude „galera (postkoets) en het moderne motorvoertuig vol trokken heeft. Waar vroeger piepende houten karren met drie meter hooge wielen, door 15 muildieren getrokken, zich wekenlang moei zaam een weg baanden, loopt op het oogen blik een kaarsrechte weg, welke aan alle eischen van het moderne snelverkeer voldoet. Bijzonder interessant in Argentinië is, dat het op grond van de betere autowegen snel groeien de autoverkeer in geen enkel opzicht aan het spoorwegverkeer afbreuk doet en als aanvullend verkeersmiddel door een ieder welkom wordt geheeten Ook voor het Argentijnsche toeristen verkeer openen zich nu in den laatsten tijd nieuwe wegen in den letterlijken zin van het woord! vooral in de richting van Cordoba dat reeds een groote „vreemdelingen-industrie" bezit, en in de richting van den Andes, waar men sinds lang van een Argentijnsch en een Chileensch „Zwitserland" spreekt. Een nog veel grooter beteekenis krijgt het Ar gentijnsche plan, dat overigens voor het groot ste deel reeds uitgevoerd is, door het voor nemen, dit wegennet op den langen duur on der te brengen in het systeem van de groote pan-Amerikaansche wegen, welke Canada en de Vereenigde Staten via Midden-Amerika met Argentinië en Chili zullen verbinden. Gedeelten van dezen enormen weg tusschen Noord- en Zuid-Amerika zijn ondanks de technische, po litieke en financieele moeilijkheden reeds ge reed gekomen. Men moet toegeven, dat het deel, hetwelk Argentinië reeds aan het plan heeft bijgedragen, er zijn mag. Want terwijl de weg van Buenos Aires naar de grens van Para guay reeds gereed gekomen is, is men thans ook begonnen met den aanleg van den weg, welke van Buenos Aires via Bahia Blanca, tot aan de zuidpunt van Vuurland zal loopen. Dat zal dan het laatste deel van den grooten weg Canada-Vuur land, welken men nog tien jaren geleden voor een utopie hield, zijn. (Van onzen Parijschen correspondent). Verstokte Montmartregangers zullen zich de zer dagen miSschen hebben afgevraagd of het misschien waar is, wat zij steeds herhaaldelijk hebben hooren beweren, dat er in hun geliefde buurt de mot begint te komen. Een van de eigenaardigste cabarets aan den boulevard Cli- chv heeft namelijk zijn deuren moeten sluiten, het cabinet, dat den sinisteren naam droeg van „Le Néant". Is de naam misschien niet veelbe lovend genoeg geweest voor onzen veeleischen- den tijd? In vroeger jaren heeft het evenwel aardige recettes gemaakt. Zijn zwarte gevel intrigeerde ook nu nog menigen voorbijganger, maar blijkbaar niet voldoende om hem naar binnen te lokken. Uet was daar een soort „Grand Guignol" in het klein, en wie van ma cabere vroolijkheid hield, was er goed terecht. Het was er bovendien veel gemoedelijker dan het in den Grand Guignol is, want de Grand Guignol is 'n groot theater en „Le Néant" was een „boite". De bezoeker werd er ontvangen in een zwart behangen zaal, spookachtig verlicht met kaarsen en graflampen. Kellners, die uit gedost waren als doodbidders, vroegen hem met doodsche stem, wat hij wenschte te gebruiken. Meestal was dat goed bier, zooals het ook in de zeer positieve wereld der levenden gaarne wordt gedronken. Wanneer men zich achter zijn glas „blonde" of „brune" op zijn gemak had gebracht, wacht te men op de dingen, die gingen komen. Het spektakel was vrij eenvoudig. Alle lichten wer den gedoofd, en een kroon, samengesteld uit doodskoppen en knekels spreidde een groenen glans door de zaal, waarin gezichten en han den der bezoekers werden overtogen met een akelige lijkkleur, terwijl sombere stemmen een doodenlied aanhieven. Provincialen en vreemdelingen, die, als in de overige Parijsche cabarets, het meerendeel van 't publiek opleverden, zullen wel eens gedacht hebben, dat de Parijsche „esprit" hier van een nogal eigenaardig soort was. Op zijn manier zette het cabaret echter eenigszins de middel- eeuwsche traditie van de doodendansen voort. „Le Néant" is thans zelf in het niet verdwe nen. Aan de overzijde van den boulevard heeft men nu nog „l'Enfer" en „le Ciel", die aan de nieuwsgierigheid der „boeren en buitenlui" een boterham probeeren te verdienen. Zullen deze cabarets, van minder allooi den wijlen „Le Né ant", hun bestaan nu zien vergemakkelijkt? Of zijn het de laatste ten doode opgeschreven ver tegenwoordigers van een genre cabarets, dat onze tijd niet meer lust? Tegelijk met „Le Né ant" verdwijnt op den anderen Seine-oever eer der bekendste Parijsche restaurants, Foyot, dat, vlak bij het Luxembourg gelegen, zoo'n beetje een annex van den Senaat was. In de salons en de „cabinets particuliers" van dit oude en beroemde eethuis is misschien evenveel politiek gepleegd als in het „Palais", beslist lang niet altijd van een waardige soort of onder waar dige omstandigheden. Foyot was ook het res taurant, waar de salon-anarchist Laurent Tail- hade gaarne kwam. Het was daar, zooals wij onlangs schreven, dat hij zelf bij den bomaan slag van een practiseerend anarchist een oog verloor, enkele dagen nadat hij, naar aanleiding van een aanslag in de Kamer, zijn befaamde woorden had gesproken: „Wat komt er de daad op aan, wanneer de geste maar schoon is!" Het oude Foyot valt als slachtoffer van een verbreeding, die ter plaatse de Rue de Vaugi- rard met haar bijna vier en een halven kilo meter de langste straat van Parijs en reeds ge noemd in de kronieken van de veertiende eeuw moet ondergaan, om aan de eischen van het moderne verkeer te voldoen. Over de verdwijning van Foyot zal wellicht menig senator het grijze hoofd schudden, mis schien zal hij er zelfs een boos omen in zien voor de toekomst van de eerbiedwaardige As- «emblée, waarvan hij deel uitmaakt. od beproeft Let zwaarst dien Hij bet meest bemint re s«vu nK t*tss$> bii\c£ <lu tjertre ma'txt nu'f.rtirc Een reclame voor Montmartre n New York, Chicago, Philadelphia en I San Francisco worden eerstdaags restau- rants van de gebroeders Eugens en Glenn Fowhler geopend. De noodige ervaring voor deze nieuwe zaken heeft men in Ohio opgedaan in het malste restaurant ter wereld, waar de gast een grove behandeling ondergaat. Wanneer een vreemdeling in Toledo, in den staat Ohio, komt en aan een „inboorling" vraagt, waar hij hier goed kan eten, dan zegt deze met een ernstig gezicht: „Gaat D dan naar Bud and Lukes!" De nietsvermoedende vreemdeling begeeft zich daar dus heen en komt in een keurig ingericht restaurant. Hij is werkelijk blij, dat hij den raad heeft opgevolgd. Maar een oogenblik later botst een kellner met een serveerblad tegen zijn rug en brult hem toe: „Kunt U dan niet uitkijken waar U loopt? Ga toch een eindje opzü, als ik er aan kom!" Terwijl de gast bekomt van zijn schrik en verbazing, strijkt een andere kellner met zijn hand over zijn kalen schedel en zegt beminne lijk lachend: „Wat een bijzonder gladde huid heeft U, meneer." Tegelijkertijd wordt de gast naar een tafeltje geduwd en met min of meer zacht geweld op een stoel neergezet. De vreemdeling kijkt in opperste verbazing het restaurant rond, maar ziet op het eerste gezicht niets anders dan rustig etende men- schen. Hij is er vast van overtuigd, dat hij in een krankzinnigeninrichting is beland, maar hij heeft het hart niet er vandoor te gaan, zonder iets besteld te hebben. De ober geeft hem de spijskaart, die in spiegelschrift is ge schreven. Als de gast iets heeft besteld brengt men hem niet het gewenschte gerecht, maar iets totaal anders. Doch dit gerecht is dan ook een „Specialité de la maison" en werkelijk voor treffelijk, en zonder grappen klaargemaakt. In zijn hart is de gast dankbaar als eindelijk de koffie wordt geserveerd en hij naar de re kening kan vragen. De rekening heeft natuur lijk twee kanten. Eerst wordt de voorzijde aan geboden, die minstens 125 dollar bedraagt. Aan de achterzijde staat het normale bedrag van 1,25 dollar. Wanneer de gast die hooge rekening voor ernst opneemt en protesteert, dan ver schijnen er op een wenk van den ober zes ste vige kerels en pakken den zoogenaamden „op lichter", die zijn maaltijd niet eens wil betalen, bij den kraag en zetten hem kalm de deur uit. Tot de meest alledaagsche gebeurtenissen be- m Honden met hun eigenaressen op een hondententoonstelling hoort in dat restaurant, dat de kellners opeens in een kring om een nieuwen gast heen gaan dansen. Dikwijls vindt de hoogst verwonderde nieuweling in de zakken van zijn jas allerlei zilveren voorwerpen uit het restaurant, lepels, vorken, messen, zoutvaatjes, peperbakjes enz. Voordat hij gelegenheid heeft gehad om weg te gaan, houdt de „rechercheur" van „Bud and Lukes" hem aan en haalt de merkwaardigste dingen uit zijn zakken, terwijl om hem heen het luide gelach der andere gasten opstijgt. Hoe is het mogelijk, dat zoo'n restaurant be staat en ook nog goede zaken doet? Nu 11 jaar geleden handelden Eugene en Glenn Fowhler nog in auto's. Maar de zaken wilden niet erg loopen in Ohio. Ze besloten toen in het hotel- bedrijf te gaan. Maar dan moesten ze iets kun nen aanbieden, wat geen ander restaurant in heel Amerika zijn gasten gaf. Zoo kwamen ze er toe om alle beleefdheid in het restaurant opzij te zetten en de gasten zóó onhebbelijk te behandelen, dat het een sensatie werd. De profeten, die voorspelden, dat zoo'n restau rant binnen enkele weken wel kon gaan sluiten, hebben het mis gehad. Tegenwoordig is Bud and Lukes een ware goudmijn in Toledo. Iedere kellner is een humorist, die ook in een cabaret zou kunnen optreden en hij verdient dan ook 50 dollar per week. Uit de ervaring in Toledo heeft men zóó veel geleerd, dat men nu in Amerika meerdere restaurants gaat openen, waar de gasten zoo behandeld worden als ze het allerminst ver wachten grof en onbeleefd, onhebbelijk en, voor alles, abnormaal. Maar daarin ligt nu juist de bekoring van het nieuwe, althans voor Amerika. In Europa houden we van minder origineele en rustiger eetgelegenheden. Een van de velen die in de eerste maanden na de groote beursdébacle van 1929 hun geld verloren, was een scheepsbouwkundig ingenieur, kolonel Charles L. Bagnall. Op zeke ren avond ontmoette hij een man, dien Ches terton het lidmaatschap van de „Club of Queer Trades" had kunnen verleenen. 't Was een han delaar in sigarettenkaarten. De kinderen, die bij de uitgangen van onder - grondsche stations in de voorsteden den passa giers vragen of zij ook sigarettenkaarten heb ben, zijn meestal zelf verzamelaars, maar velen hunner weten ook waar zij de kaarten, als zij er honderd bij elkaar hebben, van de hand kunnen doen voor een bedrag, dat in elk geval groot genoeg is om er een extra voorraad snoep goed van te koopen. De man, dien kol. Bagnall ontmoette, was een dier „adressen". Hij toonde zijn bezoeker een voorraad morsige en havelooze kaarten, en zeide hem dat zijn handel een onzeker bedrijf was, dat hem nog geen 200 per jaar opbracht. Kol. Bagnall evenwel zag in, dat zulk een zaak, met vernuft geleid, veel meer kon opleveren dan dat, maar hiertoe waren twee dingen noodig. Ten eerste moesten alleen kaarten verhandeld worden die er volkomen gaaf en nieuw uitzagen, en ten tweede moest een overeenkomst aange gaan worden met sigarettenfabrikanten, krach tens welke hij de ongebruikte voorraden mocht opkoopen en in series weder verkoopen. De kolonel had, behalve commercieel inzicht, één eigenschap die noodzakelijk was voor het welslagen zijner onderneming. Hij was van zijn jeugd af postzegelverzamelaar geweest, en kende dus de mentaliteit van verzamelaars. Het was deze mentaliteit die hij op gepaste wijze exploi- teeren zou. In 1931 stichtte hij de London Cigarette Card Company. In die zes jaren moest de firma tot tweemaal toe wegens uitbreiding der zaken ver huizen. Zij beschikt thans over een vrij talrijk personeel van sorteerders, verpakkers en typis te^ en haar oogenblikkelijke „stock" bedraagt ongeveer 60.000.000 kaarten. Zij kan 3000 ver schillende series leveren; deze series varieeren tusschen 6 en 4000 kaarten, maar het gemid delde aantal bedraagt 50. Bovendien maken ontelbaar duizenden kaarten van onvolledige series of duplicaat-series deel uit van den voor raad. De prijs van een reeks hangt niet zoozeer van haar uitgebreidheid als wel van haar zeldzaam heid af, en ofschoon de bedragen in de verste verte niet vergeleken kunnen worden bij die welke voor postzegels betaald worden, zijn zekere series toch veel duurder dan buitenstaanders vermoeden. Zoo kosten reeksen, welke tusschen 1890 en 1900 uitgegeven werden, en meestal uit niet meer dan zes, twaalf of vijf en twintig kaarten bestaan, wel £20. Deze prijzen worden betaald voor „Soldatentypes" van Duncan en Gabriel; „Rookerstypes" van Huddon; „Beroem de actrices" van Goodbody. Hiertegenover staan reeksen, die in den jongsten tijd uitgegeven zijn, en waarvoor men 6 pence per vijftig kaarten betaalt. De kolonel geeft jaarlijks een catalogus van 72 bladzijden uit, welke 1 shilling kost, en als een standaardwerk op dit gebied beschouwd wordt. Ook eenige honderden door buitenland- sche firma's uitgegeven kaarten zijn in den catalogus opgenomen. Siameesche kaarten kos ten van 7 s. 6 d. tot 1 10 s. per serie; Chinee- sche van 5 s. tot 15 s. Het aantal Britsche verzamelaars schat kol. Bagnall op minstens 120.000. Verder gelooft hij dat 99 procent van de sigarettenkaarten „ver knoeid" worden (weggeworpen, beschadigd, enz.) maar het resteerende procent schijnt voldoende te zijn voor een bloeiend bedrijf. Er komen on geveer 140 nieuwe series van kaarten per jaar uit. Eén firma heeft van een enkele serie niet minder dan 450.000.000 kaarten gedrukt; zij geeft ongeveer elke drie maanden een nieuwe serie uit. Verscheidene andere firma's brengen het tot 280.000.000 kaarten per jaar. De kolonel is ervan overtuigd, dat deze „markt" nog pas in haar opkomst is en dat de zaken in sigarettenkaarten een nog veel grooter omvang zullen aannemen dan zij thans hebben. Wat is het lot van steden, die haar glorie ten onder zagen gaan? Een vast om lijnd antwoord is niet te geven. Er zijn steden uit de oudheid overgebleven, wier glorie nog steeds voortduurt, hoewel dynastieën en rij ken geschokt werden. Andere steden verdwenen, of werden „doode" steden, die alleen leven in geschiedenisboeken en in steenbrokken, die in musea worden ondergebracht. Peking is geen keizersstad meer; het nieuwe revolutionnaire China beschouwt de stad zelfs met een zekere minachting, maar het zal moei lijk zijn om de keizersstad haar kroon van adel dom te ontnemen. Het eerste contact van den reiziger met Pe king de aankomst op het station van Cien- Men is misschien een ontgoocheling, maar als men eenmaal in een riksha (er zijn er nog drieduizend in Peking) door de straten rijdt, dan krijgt men toch wel het idee dat Peking een fantastische stad is. Peking is de stad der vier steden: men kent er de Tartarenstad, waar de gezantschappen en industrieën gevestigd zijn, de Keizerlijke Stad, in wier muren ook de „Verboden Stad" ligt, en tenslotte is buiten de stadspoorten nog de Chi- neesche stad gelegen. „Koningen, Vorsten, Mandarijnen, Generaals, Ambassadeurs: allen moesten van hun paard stijgen en te voet verder gaan." In zes talen: Chineesch, Tartaarsch, Mongoolsch, in de Mandschoe-taal en het Tibetaansch en Turksch, staat dit bevel te lezen boven de groote eere poort der keizerlijke paleizen. Monumentale poorten, in breede muren, geven toegang tot de keizerlijke stad, en herinneren aan de glorie van dit Rome van het Verre Oosten. Nog enkele honderden meters en wij zijn in de „Verboden Stad", de mysterieuze keizerlijke paleizen, het toevluchtsoord van den Zoon des Hemels, die van hieruit over vierhonderd-en- zestig millioen onderdanen regeerde, over een rijk zoo groot als geheel Europa. Iedereen kan de Verboden Stad nu betreden door de oude en eerbiedwaardige Thien-An-Men-poort. De Verboden Stad is nu een mengsel gewor den van antieke en moderne cultuur. Sommige gebouwen zijn in beslag genomen om er volks restaurants en vermakelijkheden in te richten, en het is afstootelijk dat te moeten zien, als men juist onder den indruk gekomen is van gebouwen, die in een diepen slaap verzonken schijnen en die de pracht en praal uit het kei zerlijke tijdperk ten toon blijven stellen. Op sensatie beluste reizigers gaan dineeren in de vroegere vertrekken der hofhouding, maar wie naar Peking gekomen is om van de schoon heid der stad te genieten, gaat de afgelegen tuinen door, waar statige afgodsbeelden den be zoeker mysterieus aanstaren. Wij verlaten de Verboden Stad door de poort, die naar de Tar tarenstad leidt en door de handelswijken gaat onze weg naar de Chineezenstad buiten de ko lossale stadsmuren. In het Zuiden ligt de Yun-Ting-Men, de Poort der veroordeelden. Hier was het executieterrein van de ter-dood- veroordeelden, die eerst een langen tocht door de stad moesten maken alvorens aan de Poort te komen, waar een nieuwsgierige menigte te wachten stond om van de terechtstelling getuige te kunnen zijn. Fr is met de tempels niet al te eerbiedig om gesprongen; dat blijkt wel uit den landbouw- tempel, die dicht bij de Poort der Terechtstel lingen staat, en om in den stijl te blijven aan een landbouwer ten gebruike werd gegeven. De Chineezenwijk is het stadsgedeelte, waar men nog avonturen beleven kan, waar de ge heimen der Chineesche keuken bewaard zijn gebleven, maar waar ook nog andere geheimen zijn, die het verblijf van Europeanen, als de duisternis invalt, hier min of meer gevaarlijk maken. Hier leven nog de Chineesche vrouwen met haar zijden kleederen en kleine schoenen; maar ook zij zijn gemoderniseerd en verzot gemaakt op sigaretten en negerdansen. Een van de grootste merkwaardigheden van Peking is de Tempel des Hemels, die met een muur van zes kilometer lengte omgeven is. Ieder jaar kwam de keizer driemaal naar de witte terrassen om daar neer te knielen en te MM offeren. Het altaar is een marmeren rotonde met drie terrassen. Alleen de keizer mocht de terrassen betreden, en in-de hal der onthou ding komen, waar hij den nacht vóór het offer in vasten en gebed moest doorbrengen. Nu kunnen ook wij, eenvoudige stervelingen, door al deze gebouwen loopen en de heilige trappen betreden, al doen we het ook met de noodige eerbiedige huivering. De ontheiliging van de heilige stad en der heilige plaatsen is de tragedie van Peking, dat weer van zich doet spreken nu de Japanners het oude cultuurland binnendringen. Een fraai plekje in de reusachtige tui nen, welke het voormalige keizerlijk paleis te Peking omringen In Oslo, Hammerfest, Bergen, Trondheim, Kopenhagen en Göteborg vullen zich de havens Voorbij is de tijd der toeristen, nu keeren de visschers uit de Noordelijke IJszee huiswaarts. Zij komen van Spitsbergen en Groenland, van IJsland en Labrador. Vele eigenaardige gestalten treft men nu in deze havenplaatsen aan, zoo schrijft men ons uit Oslo. Duizenden zeelieden en visschers met baardige gezichten. Eenige maanden lang heb ben zij aan zee en üs ontworsteld, wat het Noorden schenkt, maar nu roept de komende winter hun een gebiedend halt toe. Doch in hun midden vindt men toch weer een aantal lieden, dat ook in den winter geen rust kent. Spoedig zullen deze menschen ver der trekken, naar Londen of Parijs, naar New York of Buenos Aires om daar in hun labo ratoria de wetenschappelijke kostbaarheden, welke zü uit de wereld van het eeuwige ijs me denamen, nader te onderzoeken. Anderen weer zullen in hun ateliers de werken, waartoe het Noorden hen inspireerde, uitvoeren. Kunstenaars, geleerden, visschers, matrozen uit alle deelen van de wereld komen zij. Mor gen zullen zij weer uit elkaar gaan en uiter lijk zal niets meer er aan herinneren, dat zij tezamen maandenlang ander een gemeenschap pelijken geweldigen indruk stonden. Maar op het oogenblik spreekt nog uit hun baardige ge zichten, uit hun rauwe stemmen, uit hun aan het grenzenlooze gewende oogen deze belevenis. In de hotels en havenkroegen viert men nu den terugkeer uit de eenzaamheid naar de menschelijke maatschappij. En van vele avon tuurlijke gebeurtenissen en heldendaden kan men dan hooren vertellen. Reeds een paar weken geleden zijn de visschers, die de flesch met Andrée's brief vonden, teruggekeerd. Op 't oogenblik wemelt het in Oslo van vertellers van geschiedenissen, welke niet minder inte ressant zijn dan de hunne. Daar is kapitein Gottwaldt, commandant van de „Fridtjof Nan- sen". Geen visscher in de Noordelijke IJszee die dit schip niet kent en het lief heeft. De „Fridtjof Nansen" is het Noorsche hulpschip voor de IJszeevisschers: het is ijsbreker, sleep boot, quarantaineboot, drijvende apotheek en bergingsschip tegelijk. „In Maart en April", aldus vertelt kapitein Gottwaldt, hebben wij tweemaal ongeveer 20 Noorsche visschersschepen naar de Noordelijke IJszee begeleid. De eerste reis gold hoofdzake lijk de redding van 16 zeelieden van het schip Vesteris. Zij waren op 10 Maart bij stormach tig weer afgedreven en hun kleine boot, waar mede zij van de Vesteris uit op de vischvangst waren gegaan, werd door het ijs geblokkeerd. Een geheelen nacht lang waren zij onvoldoende gekleed in de buitenlucht, terwijl de sneeuw storm woedde. In April zochten wij naar de schepen Nordis en Hanseat, welke verdwenen waren; toen wij deze vonden, lagen zij reeds in de haven. Het is ergerlijk, dat deze schuiten nog geen radio installatie bezitten kris en kras moeten wij over de IJszee varen en slechts zelden vindt men een boot, die over de verblijfplaats der verdwenenen inlichtingen kan verschaffen. De uitrusting van alle op de Noordelijke IJszee kruisende zeilschepen met een zenderinstallatie schijnt mij het belangrijkst voor het welslagen van ons werk." Met de „Nansen" is ook Ingvald Svendsen teruggekeerd; den winter zal hij in zijn geboor teplaats Tromsö doorbrengen. Maar Februari ziet hem weer te Oslo, vanwaar hij naar de Noordelijke IJszee uitvaart. „De oude Ingvald", zooals hij hier en in alle havens van Noorwe gen heet, is een van de personen, die elke IJszeevisscher kent. Hij is op het oogenblik 71 jaar oud; zwaar gerimpeld is zijn gezicht, maar zijn houding is nog kaarsrecht en niemand heeft een scherper oog dan hij. Hij is wel de meest bekende loods van het hooge Noorden. Zijn leven lang heeft hij dit beroep uitgeoefend; er is wel geen plekje in dit weinig toegankelijke gebied, dat hij niet kent. Zijn woord en zijn raad hebben meer menschen van een wissen dood gered, dan men zich in West-Europa kan voorstellen. Een klein feest was ook de terugkeer van mevrouw Bogard. Zij kwam uit Ny-Alesund op Spitsbergen, waar zy in den zomer van 1936 het Noordelijkste hotel ter wereld heeft geopend. Mevrouw Bogard vertelde, dat de zeven bed den, welke zij haar gasten ter beschikking kon stellen, reeds het volgend jaar te weinig in aan tal zouden zijn; zij zal er nu 30 plaatsen. Een Nederlandsche particulier, een Engelsch officier, een Duitsche scheikundige, een Finsche geoloog, menschen uit alle deelen van de wereld waren haar gasten. Wellicht interessanter dan de vertellingen van de „Noordpoolhotelhoudster" zijn de verhalen van de jonge visschers, die voor het eerst den tocht naar het Noorden hebben gemaakt. Steeds weer klinkt uit hun onbeholpen zinnen het woord eindeloos. Eindeloos de zee, eindeloos het ijs, eindeloos het licht van den zomer en de eeuwige nacht van den winter. De mannen van het hooge Noorden hebben een gezicht, dat men uit duizend andere kan herkennen. Vanwaar zij ook mogen komen en bijna iedere natie is hier vertegenwoordigd en welke taal zij ook mogen spreken: naar hun uiterlijk te oordeelen behooren zij allen tot een bijzonder volk. Houding, mond en oogen zijn het vooral, waarop het Noorden zijn stem pel drukt. Deze mannen vreezen niets, want zij bewijzen het dagelijks, dat de mensch ster ker vermag te zijn dan de natuur. Wanneer de wereld met dezelfde geraffi neerdheid, doelmatigheid en kennis van zaken was georganiseerd als een Ame rikaansch warenhuis, dan was er waarschijnlijk geen ontevredenheid, geen crisis en geen oorlog. Het doel waaraan alles, tot zelfs het kleinste onderdeeltje van dit oneindig gecompliceerd or-i ganisme ondergeschikt wordt gemaakt, is niet anders dan: precies functionneeren. En dit be- teekent tevens: zooveel mogelijk verkoopen. Hiervoor zijn natuurlijk veel scherpzinnigheid en overredingskracht noodig. Op de eerste plaats komt het er op aan, om den afkeer van het publiek om iets te koopen, te overwinnen. De menschen worden bewerkt met een schitterend vuurwerk van reclames, die zoo psychologisch juist gekozen zijn, dat men er zich in Europa geen voorstelling van kan vormen. Wanneer de kooper eenmaal in huis is gelokt, dan wordt hij door een wervelstorm van bekoorlijke attracties overvallen. Men vindt daar alle mogelijke com fort, muziek, versnaperingen, een service die buitengewoon attent is, zonder toch opdringerig te zijn. De voorkomendheid, waarmee de kooper in Amerika door den verkooper behandeld wordt, zal men zelfs niet aantreffen in Europeesche landen, die om hun hoffelijkheid overigens be kend staan. Dat vindt op de eerste plaats zijn oorzaak in het feit, dat de Amerikanen van huis uit buitengewoon hoffelijk zijn. Op de tweede plaats wordt er in Amerika veel meer werk gemaakt om het personeel in te prenten, hoe zijn omgangsvormen en manieren ten op zichte van de klanten moeten zijn. Tenslotte be staat er een controle-systeem, waardoor het be dienend personeel voortdurend op de proef gesteld wordt. Nu en dan n.l. worden er door de directie, zonder dat de verkoopsters iets be merken, personen naar het desbetreffende wa renhuis gestuurd, die wel het type schijnen van den laatsten klant, die maar geen keus kan maken en die maar niet kan besluiten. De con troleur soms is het ook een dame ziet nauwlettend toe, hoe de verkooper of verkoop ster overal op reageert. Er wordt gelet op be kwaamheid, beleefdheid onder alle omstandig heden, ook al wordt men „doorgezaagd". Den smaak van den kooper moet men zien te raden, men moet een groote tegenwoordigheid van geest aan den dag leggen, om te peilen wat de klant precies noodig heeft, enzoovoorts. De controleur geeft voor al die eigenschap pen punten en stelt daarover een rapport op. Tal van verkoopers leggen dergelijke goedge slaagde proeven van bekwaamheid af, dat ZÜ zelfs den controleur dwingen om iets te koopen, hetgeen deze natuurlijk bij zijn vertrek aan de directie van het warenhuis kan teruggeven. Behalve de eigenlijke verkoopsorganisatie hebben vele warenhuizen speciale afdeelingen in het leven geroepen, om het contact met de klan ten zoo levendig mogelijk te houden. Daartoe behoort b.v. ook dat de klanten herinnerd wor den aan die mogelijke dagen, waarop zij ge schenken plegen te geven. In een register worden b.v. de verjaardagen opgeteekend, waarbij de klant belang heeft. Enkele dagen vóór den bewusten datum rinkelt de telefoon en de afdeeling geschenken van het warenhuis deelt u mede: „De vrouw van uW compagnon is over vier dagen jarig." Doch daar blijft het niet bij. Door een uitgebreiden detec- tivendienst is het warenhuis reeds te weten gekomen, wat de jarige graag ten geschenk® zou willen hebben. De mededeeling luidt b.v. als volgt: haar maat is 42, zij heeft voorkeur voor Lavendel-parfum, speelt tennis en chauf feert in den laatsten tijdszoo heeft men zelfs een speciaal huwelijksregister aangelegd, dat ten doel heeft om het koopen van onpractische en overbodige geschenken te voorkomen. Het bruidspaar laat zijn namen in het warenhuis- register inschrijven met vermelding van all® mogelijke bijzonderheden. Familie en kennissen, die een huwelijksgeschenk willen geven, behoe ven slechts even het register na te slaan, waar in de reeds gekochte geschenken worden door gehaald. Er zijn zelfs warenhuizen, aie een „tweeling verzekering" hebben. Wanneer men luiermand artikelen koopt, met het oog op een te verwach ten blijde gebeurtenis, ontvangt men tevens een „verzekeringsbon". Wordt de desbetreffende familie met een tweeling verrast, dan verplicht het warenhuis zich om den tweeden luiermand- uitzet gratis te leveren. Een der moeilijkste problemen in de Ameri- kaansche groote steden is het parkeeren van auto's. Het is vrijwel hopeloos, om in de straat, waar het warenhuis staat, een open plekje langs de trottoirs te vinden. Gewoonlijk is alles reeds bezet met auto's van menschen, die in de buurt werkzaam zijn, en die hun wagen overdag op straat laten staan. Daarom hebben verschil lende Amerikaansche warenhuizen reeds af zonderlijke parkeerplaatsen voor hun klanten! vaak vindt men midden in de stad een open terrein, dat daartoe speciaal is ingericht. De moeilijkheid is dan natuurlijk, dat de klant weer „zoo ver" moet loopen. In Chicago hebben de warenhuizen de volgende regeling getroffen: Men rijdt met zijn wagen tot bij den ingang van het warenhuis, stapt uit, en er staat een kundig chauffeur gereed, die den wagen naaf het parkeerterrein brengt. Wanneer men met zijn boodschappen klaar is, even 'n telefoontje: „Breng wagen nummer zooveel" en als men aan den uitgang komt, staat de wagen „voor". Een groot warenhuis in Los Angelos heeft weer een andere methode toegepast. Heeft men b.v. een ochtendjapon gekocht en bemerkt men thuis, dat men er iets aan veranderd wil heb ben, dan behoeft men niet meer naar het wa renhuis te gaan. Op de parkeerplaats staat een piccolo, wien men het kleedingstuk met deO reparatiebon overhandigt en als men goed en wel zijn wagen gekeerd heeft, is uw kleeding stuk reeds „vermaakt." Amerika is, ondanks de geweldig ontwikkelde techniek, of misschien juist daarom, een land waarin de meest uitzonderlijke dingen en bui tenissigheden niet zijn uitgesloten. Zoo be staat er in een stad in Texas reeds 23 jaar een warenhuis, dat „Dank jegens God" tot parool gekozen heeft. Hier wordt alles voor den kost prijs van het product verkocht en desondanks floreert de zaak uitstekend. Bij den ingang staat een bord, waarop vermeld wordt: „Alle artikelen worden tegen den kostprijs verkocht, het warenhuis trekt zelf geen voordeel uit den verkoop. Het aanvaardt echter wel vrijwillig giften. Ieder bedrag, dat u boven den kostprijs wilt besteden, wordt in dank aanvaard." Bü den ingang hangt een offerblok, zooals in een kerk, en de klanten kunnen hier inwerpen, wat ze zelf verkiezen. Sommige klanten geven 10 tot 20 procent, andere heelemaal niets. De meeste klanten begrijpen, echter, dat niets voor niets kan gegeven worden, en ze betalen vrijwillig. Dit warenhuis schijnt toch nog zaken te ma ken, anders zou het niet zoolang zijn blijven bestaan, en de klanten komen ook goed weg, want ze koopen veel goedkooper hier dan in andere zaken! ledera automobilist kan a dadelijk vertellen, hoeveel kilomeier per uur zijn wagen haalt, maar slechts weinigen weten, hoeveel meter ze wel noodig hebben om met die vaart te stoppen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 14