Mainstreet in Los Angeles it tKdvedtaal van den daa De avonturen van Prof je en Struisje k r Welke volkeren wonen daar bij elkaar? Is da Dcccossirig dia als ^JCacsigascfianfi %oehi Roomsche dwang DONDERDAG 23 DECEMBER 1937 De vermenging van volken en zeden is nergens ter wereld zoo bont als in deze stad Een interessante straat U hebt géén voorrang BERICHT DOOR LO WILSDORF V Uit Los Angeles kwam dezer dagen het volgende bericht: „In Mainstreet is de politiebewaking aanzienlijk versterkt om gevechten te verhinderen tusschen Japanners en Chineezen, die in deze wijk wonen." Welke volkeren wonen in deze Californische Stad feitelijk niet bij elkaar? De vermenging van volken en zeden is nergens ter wereld zoo bont als in Los Angeles, de groote Noord- Amerikaansche stad. Er zijn zeker in Los Angeles straten met heel wat schoonere namen dan Mainstreet, wat zoo veel beteekent als „Hoofdstraat". Er zijn Bloe men- en Rozenstraten, er is een „Zonsopgang straat" en een „Ontluikende Lelie Passage". Maar geen straat is kleuriger en schilderach tiger dan deze wereld op kleine schaal, die Mainstreet wordt genoemd. De geheele straat is drie mijlen lang, maar slechts één mijl is werkelijk interessant. Deze mijl bestaat uit twaalf groote huizenblokken, welke onderscheidenlijk bewoond worden door Mexicanen, Chineezen, Japanners, Philippino's, en Coney-Islanders. Deze mijl van Mainstreet begint daar, waar vroeger de Pueblo-Indianen markt hielden. Er kwam een klein plaatsje van en dat groeide uit tot een stad, die wat grootte betreft, de vijfde van Amerika is. Onmiddellijk bij het vroegere Marktplein wonen niet anders dan Mexicanen, die in de restaurants de echte Mexieaansche gerechten verorberen, waarvan zij zelf zeggen, dat zij direct uit de hel komen. Voor ongeoefende tongen zijn deze schotels, die zeer sterk gekruid zijn, dan ook niet eetbaar. Men spreekt in deze Mexieaansche wijk slechts Spaansch. In de kerken wordt in het Spaansch gepreekt en zelfs de films, die in de wijkbio6copen draaien, zijn in het Spaansch ge synchroniseerd of hebben minstens Spaansche onderschriften. Hier werd het eigenlijke Los Angelos geboren. Het bleef hier de belangrijkste stad, totdat ge durende de „goldrush" San Francisco haar van die plaats verdrong. Toen echter, in 1846, Los Angeles Améri- kaansch werd, herdoopte men het centrum in tlainstreet. Ongeveer negentig meter van deze laats werd de eerste Amerikaansche ^lag ge- heschen, maar ondanks alles bleven de Mexica nen de stad als de hunne beschouwen. Legaal of illegaal, dat kan niemand zeggen, maar in elk geval leven er ongeveer 150.000 Mexicanen in Los Angeles. En wie op een feestdag door de Mexieaansche wijk komt, zal denken, dat hij ergens in een Mexieaansche stad verzeild is ge raakt. Men viert er veel feest en houdt er tal rijke vrije dagen op na, waarop alle winkels wor den gesloten en waarop veel gegeten en gedron ken wordt. Niemand zou durven wagen deze feestdagen af te schaffen, al is de aanleiding tot feest vieren ook nog zoo onbelangrijk. De Mexicanen beschouwen hun feestdagen als iets natuurlijks, waaraan niet te tornen valt. Niet ver van de Mexieaansche wijk verwijderd ligt Chinatown, waar het juist in deze dagen zeer woelig is. Men rukt de kranten uit de han den der verkoopers. Men uit op velerlei wijzen zijn vreugde, wanneer de pers een overwinning voor de Chineezen vermeldt en men poogt zijn woede op de Japansche emigranten ter koelen, wanneer de krant spreekt van een zege voor de Japanners. Groote uithangborden, vol letters en teekens, waarvan de blanke niets begrijpt, waar schuwen de Chineezen tegen elke connectie met hun grootsten vijand, Japan. Geen Japanners zou het durven wagen zich thans in de Chinee- zenwijk van Los Angeles te vertoonen. Hij zou er niet zonder kleerscheuren uitkomen. In het Oost-Aziatische deel van Los Angeles vindt men een tempel naast een restaurant. Jonge Chineezen, gekapt en gekleed volgens de laatste mode, wandelen er met naar Wester- schen smaak opgesmukte Oostersche vrouwen. Men spreekt onder elkaar niet eens meer Chi- neesch, doch Engelsch-Amerikaansch, en de ouders van deze jonge menschen zijn de eenige Chineezen, die'hun Chineesche taal in eere hqpden. Als men in Chinatown te Los Angeles Nieuw jaar viert, doet men dit nooit zonder de traditio- neele Chineesche draken. Donderbussen hoort men den geheelen dag knallen. Hiermee ver jagen de Chineezen hun booze geesten; gewoon ten, die men uit het verre vaderland meenam. Een straathoek verder en we zijn in Japan. Maar in den laatsten tijd komt men er niet zoo gemakkelijk, want de controle vóór de Ja pansche wijk wordt thans scherp bewaakt. Ook de Japanners hebben in Los Angeles hun fees ten en hun zaken, hun eethuizen en hun be dehuizen. Doch de samenleving der 45.000 in Los Angeles levende Japanners is heel wat be ter georganiseerd dan die van de Chineezen. De Japanners hebben tot op zekere hoogte een centrum, gevormd rond de Yokohamabank. Zij hebben zich niet lang bezonnen, toen zy zich in het Zuiden van Noord-Amerika neder zetten. Zij gingen aan het bouwen van velerlei fabrieken. En in enkele jaren, waarin de Japan sche immigratie in Californië het grootst was, verrees er een apart Japansch industrieterrein. Japan zou al spoedig heel Mainstreet hebben opgekocht, als de wetten voor grondverkoop in Los Angeles niet zoo streng waren. Als men de Japansche wijk van Los Angeles is uitgewandeld, komt men in het heiligdom der Philippino's. Etonte kleeren en vele billards zijn Een keurig zakdoekje van crêpe de chine in smaakvolle, tere pasteltinten en sierlijk geborduurd, dat is iets voor Uw kennissen. En U krijgt het geheel gratis! Koop Lux Toilet Zeep in feestver- pakking. Vier stukken Lux Toilet Zeep van erkende kwaliteit en dan nog zulk een keurig zakdoekje als Kerstattentie van de Lever s Zeep Maatschappij! Een geschenk van zeldzame waarde voor slechts... 50 ets. nummii eigenlijk de voornaamste kenmerken van deze kleine stad. Tallooze kleuren en overal kan toren, waar de bruine zonen der Philippijnsche Eilanden kunnen wedden en snel hun geld kun nen kwijt raken. Er zijn in het eigenlijke centrum van Oud- Californië nog kroegen, waar men bijna met stofgoud inplaats van met dollarbiljetten zou willen betalen. Hier ziet men gestalten, die schijnen te zijn overgebleven uit oude, legen darische tijden. Hier vindt men ook wonder dokters, die radicale middelen voor spoedige ge nezing van alle kwalen verkoopen. Het liefst doen deze menschen zaken met vreemdelingen, wijl men van die menschen het snelst rijk wordt. Hier duiken de 50.000 zeelieden onder, die voort durend of tijdelijk in Mainstreet verblijven en hun geld bij handen vol uitgeven. Eigenaardig is het, dat er in deze wijk geen vrouwen te vinden zijn, d.w.z. men ziet ze niet. In de café's en in de zaken bedienen slechts mannen de cliënteele. De artikelen die men in de winkels kan koopen, zijn meestal alleen voor heeren bestemd. Wie in Los Angeles zichzelf respecteert, gaat niet naar Mainstreet, de wijk van alle rassen. Mainstreet is voor de zeelieden, en de vreemdelingen, die de stad grondig willen leeren kennenmeestal op een wijze, waarop het volgens den wensch der brave burgers niet moest worden gekend en zelfs niet behoorde te bestaan. Zij vinden het er heelemaal niet ^in teressant", zij zouden wel wenschen dat die bonte wijk, vol vreemdelingen, niet bestond. LTS 139*0141 H De openbare school maakt propaganda Van „Openbare" zijde speurt men in den laatsten tijd naarstig naar de oorzaken van den achteruitgang der Openbare school. Den eenen keer wordt als dalingsfactor aangegeven het aantal on derwijzers, waarover de katholieke school méér heet te beschikken. Een andere maal is de Kerk schuldig. Dan heet het, dat zij door geweldmiddelen de kinderen van de openbare naar de bijzondere school weet over te hevelen. Er zijn propagandisten voor het open baar onderwijs, die avond aan avond op pad gaan, huisbezoek plegen, circulaires verspreiden en vergaderingen bezoeken, waar acties worden voorbereid. En mochten er onder die propagandisten gevonden worden, die niet precies weten, hoe de openbare school bij de ouders op te hemelen en den vaders en moeders duide lijk te maken, hoe slecht die bijzondere school toch wel is, dan staat hun een boekje ter beschikking, getiteld .Feiten en gegevens". Daarin staat te lezen hoe de geestelijken zieltjes ronselen voor enkele guldens in de week. Men kan daarin lezen, hoe onverdraagzaam die bijzondere school is, hoe het nieuwe ^geslacht, dat door de corifessioneele scholen wordt afgeleverd alleen haat en minachting heet over te hebben voor alles wat anders denkt en voelt. Is het niet bedroevend, dat propagandis ten der openbare school er met zulke „fei ten en gegevens" op uit trekken? In het belang der saamhoorigheidsgedachte en tot behoud der Nederlandsche Vrijheid? Bij het brutale af is wel het feit, dat in het propagandaboekje voor de openbare school beweerd wordt, dat zeker de helft der bijzondere scholen kon verdwijnen, wanneer ze slechts bezocht werden door die kinderen, wier ouders in beginsel de bijzon dere school voor hen verlangen. Dat de bij zondere school toch nog minstens 50 pro cent te veel leerlingen telt zou zijn oorzaak vinden in het toepassen van vele middelen, waarvan DWANG er een is. Vele katholieke armen worden gesteund door onze charitatieve instellingen. Nu komt het wel eens voor, dat de een of an der, die, alhoewel gedoopt, toch niets meer met de Kerk wil te maken hebben, in moei lijke omstandigheden geraakt. Plots her innert zoo iemand zich dan wel eens zijn lidmaatschap der Kerk, gaat naar de gees telijkheid en klopt om steun aan. Te begrij pen is het, dat er dan naar diens practische katholiciteit eerst eens een onderzoek wordt ingesteld: immers hij dient zich aan als katholiek en vraagt deswege om steun. Schiet hij daarin aanmerkelijk tekort, door b.v. te weigeren zijn kinderen een Room sche opvoeding te geven, dan is het begrij pelijk dat hem wordt duidelijk, gemaakt, dat hij zeker niet uit hoofde van zijn eigen aardig soort katholiciteit aanspraak kan maken op hulp en steun. Ziehier het dwanggeheim. Dat dwanggeheim kent men echter aan den anderen kant evenzeer. Vanwege Misteltakken worden met het Kerstfeest in Engeland veel gevraagd. De aan komst te Southampton van een zending uit Frankrijk „Volksonderwijs" (de vereeniging tot steun en propaganda voor het openbaar onder wijs) verleent men n.l. steun aan diegenen, welke naar het oordeel van die vereeniging er voor in aanmerking komen. Maar datzijnzeerzekerniet de ouders, die hun kinderen op de Room sche school onderwijs laten ge nieten. Van openbare zijde wordt zelfs een fonds in stand gehouden, dat den lieflijken en allerminst haatdragenden naam heeft van: Kerkelijke dwang der armoede. Staan ouders, die van dit fonds gebruik maken, soms niet onder geestelijken dwang? als u bij wegkruiskigen dezen rooden driehoek voor u zietdan nadert u namelijk een voor- /angsweg als u bij smalle bruggen dit ronde, roode bord met 1 zwarten (links) en 1 rooden (rechts) pijl ziet: verkeer van over zijde gaat dan voor. Janus Pols was straatveger. Op een middag, terwijl hij bezig was het najaarsloover by te vegen, dacht hij: Allemaal goud.... Als dit nu eens werkelijk echt goud was en mij toe behoorde. Dan was Janus Pols opeens in het oog van de wereld een geheel ander man. En wat zou mijn familie met mij op hebben. Nu laten mijn neven en nichten mij, den armen straatveger, links liggen, maar dan zou je eens wat zien! „Oom Janus, wanneer kom je eens bij ons logeeren? Oom Janus, 'tis kermis op ons dorp. Kom je niet een paar dagen over..?" Ja, zoo zou het gaan. Nu kunnen ze oom Janus missen. En als ze je toevallig zien, zouden ze liefst maar hun hoofd omdraaien, om je niet goeden dag te moeten zeggen Dat geld beschrijft wat in de wereld! Als je geen geld hebt, ben je ook niet in aanzien. En toch kan niet iedereen rijk zijn. Als dat zoo was, wie zou dan straatveger willen zijn? Als ik nu eens op dit oogenblik een fortuintje kreeg, zou ik hier nog langer dit werk verrichten? En tochwie weetmijmerde Janus verder. Ik heb altijd met heel veel pleizier de straten van ons dorp geveegd. Ik ben er trotsch op, als ons dorp er netjes uitziet. En hoe menig maal is het niet gebeurd, dat een vreemdeling er over verwonderd was, dat de wegen hier er zoo proper uitzagen En terwijl Janus aldus peinsde en philoso- pheerde en de afgevallen bladerdh ophoopte, ont dekte hfj opeens een sierlijke broche. Ze bestond uit goud en schitterende steenen. .Diamant," zei Janus verbaasd. „Alle kleuren die je in eert zeepbel vindt; alle kleuren van den regenboog straalt ze uit. Een ding van groote waarde. Absoluut! En voor mij, den vinder, zal er wel een goede belooning aan vastzitten. Nu gauw er mee naar de politie. Misschien is er al aan gifte van gedaan." Janus klopte de aarde uit zijn klompen, ver zette zijn pruim van den eenen wang naar den anderen, nam zijn bezem onder den arm en haastte zich naar het politiebureau. „Kijk eens, Jansen, wat ik daar juist ge vonden heb," zei hij tot den dienstdoenden agent. „Alle menschen!" riep Jansen, ,,'n Pracht- ding, zeg! Kost minstens tweeduizend pop, ke rel! Daar zal voor jou wel een mooi prentje van overschieten." „Heeft nog niemand aangegeven ze verloren te hebben?" vroeg Janus hopend en vreezend tegelijk, want hij wist dat als het sieraad na een jaar en zes weken niet opgevorderd was, hij het als zijn eigendom mocht beschouwen. „Ik heb er niets van gehoord," antwoordde Jansen. „Maar de broche moet natuurlijk hier gedeponeerd blijven en dan zul je er verder wel van hooren. Je weet, dat, als er na een jaar en zes weken „Ik weet het," knikte Janus. „Maarmaar zou je denken dat het zoo'n duur stuk is?" „Wis en waarachtig, man. Zie die steenen eens schitteren en flonkeren. Zie je mij voor zoo'n knul aan? De grootste kaffer kan wel zien dat dit echt spul is. Ik wou dat ik de geluk kige vinder er van was, Janus, hoewel ik jou ook wel een douceurtje gun." Naam en datum werden geboekt en Janus, het hart vol hoop, ging weer naar zijn onder broken arbeid. Een jaar en zes weken is lang, vond hjj. Maar misschien word ik straks al op het bureau ontboden. Iemand, die zoo iets ver liest, stelt natuurlijk alles in het werk om zijn eigendom terug te krijgen Janus hoorde er echter niets van. Zoo nu en dan ging hij op het politiebureau eens pools hoogte nemen, doch niemand kwam zich voor de broche aanmelden. Het gansche dorp en Struisje, die aan zijn zijde gebleven was, riep: „Laat toch los, Profje, laat los!" Maar Profje had niet meer te willen, hij duizelde van de snelle vaart, hij zag niets meer, hield alleen krampachtig het touw vast en dacht, dat dit zijn redding was. En het was juist zijn ongeluk. Hy werd over den grond gesleurd tot hij aan alle kanten blauw en gekneusd was en eigenlijk niets meer voelde of hoorde. Toen kon hij niets meer vasthouden en bleef liggen, terwijl het paard met de lasso alleen verder vloog. En daar lag Profje weer, aan alle kanten met schrammen en builen overdekt, zonder eenig teeken van leven te geven. De anderen hadden niets gemerkt van den vreeselijken tocht van Profje, hij was ook zoo ver ga sleurd en met zoo'n vaart, dat alleen Struisje hem half vliegend, half rennend had kunnen bijhouden. Struisje zat *nu naast hem, maar was niet in staat om te helpen. Zijn eerste gedachte was natuurlijk om bij den kapitein hulp te gaan halen, maar hij wist, dat het erg ver was en het lang zou duren voor hij terug was en dan zou het misschien donker zyn. Hij durfde Profje niet alleen te laten. Daarom zocht hij wat dorre bladen, maakte er een kussen van en probeerde Profje in een gemakkelijker houding te leggen. Toen ging hij zelf zitten en keek waakzaam rond of er niets in de buurt was, dat ge vaar beteekende, of misschien redding. Maar daar verwachtte hij niet veel van. ook de familieden van Janus waren van het geval op de hoogte en deze laatsten telden, evenals Janus de dagen af, dat het bewuste sieraad in zijn bezit zou komen. En toen dit gebeurd was, kwam de familie om het te bezichtigen en oom Janus was voortaan het middelpunt. Hij werd te logeeren gevraagd en op de kermis verzocht en er was geen feest meer of oom Janus moest er bij te genwoordig zijn. En dan werd hy altijd gepolst: „Heb je de broche nog, oom Janus? En heb je ze nog niet laten taxeeren?" Dan glimlachte oom Janus fijntjes en ge heimzinnig en zei: „Ik verkoop ze niet. Later zul je ze wel ergens in mijn huisje vinden. Maar mijn begrafenis moet ook bekos- s tigd worden. Die I hoeft niet eerste T\ Jlynrh/? 2 klas te zijn, maar ±Jt- Ut UCtttj toch netjes." I Allen spanden i zich dus in, om het oom Janus goed naar den zin te maken. En Janus Pols genoot, want hij werd als het ware vertroeteld en op de handen gedragen. Nog dikwijls veegde Janus de herfstbladeren bij elkaar. Maar toen ook „zijn" herfst was ge komen, moest hij het werk neerleggen. Hij werd ziek en wilde naar het ziekenhuis, maar zy'n familie was daar beslist op tegen. Men gaf hem de volle verzekering, dat hij niets tekort zou komen. Janus verzette zich eerst, maar door hun aanhouden gaf hy eindelijk toe. Hij heeft zich niet beklaagd, want hij werd als om strijd door allen voortreffelijk verzorgd en verWënd. Maar Janus zag ook, dat men stiekem in zijn kast en kleeren snuffelde, om de broche te zoe ken Die had hij echter al lang in zyn matras verborgen en aangezien er dus geen kans was ze te vinden, trachtte men door strikvragen de plaats ervan te ontdekken. Maar Janus ge baarde hen niet te begrijpen. Hij wist, dat als hij het tijdelijke leven met het eeuwige verwis seld zou hebben, zijn familie de broche wel zou vinden, want niets zouden ze onbeproefd laten. En nauwelijks was Janus Pols dan ook ge storven, of de onderzoekingstocht nam een aanvang. Men vond de broche. Ze lag in een doosje. Er was een briefje bij, dat vermeldde: „Deze broche is namaak. De steenen zijn simili- brillant en doen door de vele facetten aan kost bare edelsteenen denken." Er stond een naam van een bekend juwelier onder en de datum van den dag, op welken Janus Pols de broche van de politie had terug ontvangen Maar er zat ook een spaarboekje in de matras en daar stond bij geschreven: „Voor de begrafenis van Janus Pols." (Nadruk verboden) Wij maken degenen, die zich gedrongen ge voelen ons ingezonden stukken of brieven te schryven, er nog eens attent op, dat alleen van volledig en duidelijk onderteekende brie ven, voorzien van het adres van den afzender, notitie kan worden genomen. Het is dus niet voldoende alleen met „een lezer" of „uw abon- né" te onderteekenen, Brieven, waarvan de naam en het adres van den schrijver ons niet bekend zijn, worden onherroepelijk naar de papiermand verwezen. HOOFDREDACTIE AT T r A 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 Tttfï bij een ongeval met 17 - Al .1 .r. HDUilllEi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. 39 Bella floot echter een deuntje als een straatjongen en haastte zich naar haar kleed kamer. Wat was de wereld toch mooi toch heerlijk mooi ondanks alles.... In den Schouwburg werd gemompeld ge fluisterd. Geen mensch wist iets. Niemand had redenen kunnen aanvoeren, hoe en waarom maar er hing iets in de lucht. Op zekeren dag ging het praatje, dat Arabella Lamy en de directeur en men wisselde blikken van ver standhouding en lachte geheimzinnig. Er was maar een kleinigheidje noodig ge weest, om voldoende stof tot praatjes te leveren. „Juffrouw Lamy, of u by den directeur op het kantoor wilt komen!" verzocht de secre taris, toen Bella juist was binnengekomen. Bella was op de repetities steeds zeer correct en stelde zich in 't geheel niet door haar hou ding of manieren boven de mindere krachten. Zy kreeg een kleur en haastte zich na een knikje tot haar collega's de gang in, klopte aan, sprong binnen en sloot de deur achter zich. Binnenkomen zonder te kloppen zou verdacht lijken. Want, wanneer iemand en speciaal een dame bij den directeur ontboden wordt, dan eischt de traditie, dat zij eerst min of meer verschrikt doet en daarna even iets voor den spiegel in orde brengt. Zoodra zij binnen was, riep Ellegarde: ,Maar lieveling, jij behoeft niet te kloppen!" „Eere wien eere toekomt," lachte zij en dan volgde een hartelijke begroeting, zooals dat by verloofden te doen gebruikelijk is.... Jonge liefde.... Is er wel iets mooiers? Zelfs de verstandigste menschen worden kinderen in zulk een zalig samenzijn! Daarna begonnen zy zakelijk te spreken. Het betrof een gastrol vair Bella voor het nieuwe stuk in een anderen schouwburg, waar door het heele repertoire veranderd moest worden. „Ik heb veel zin, u geen toestemming te geven, juffrouw Lamy," verklaarde hij met ge fronst voorhoofd. „Het stuit my tegen de borst, dat ik je in geen drie volle dagen te zien kryg." „Ja, maar je moet bedenken, dat ik reclame maak voor de directie Ellegarde. Dat beteekent toch zeker iets, niet?" „O jou kleine leugenaarster. By jou gaat het enkel om eigenbelang. De menschen zullen zeg gen: zooiets als Arabella Lamy te zien geeft, hebben wij in langen tijd niet gehad. En wat is zij buitengewoon mooi!" Er klonk een bel en dat was het sein voor den directeur, dat de repetitie aanstonds zou beginnen. „Wij moeten aan den slag," zuchtte hij, na zijn liefste hartelijk omhelsd te hebben. Bella vond het beter, dat zij niet samen zouden gaan. „Ik wou, dat die tyd van geheimzinnig doen maar voorby was," knorde de jonge bruigom. „Wat zegt je gewezen voogd er van?" „Daarover zullen wij later praten. Hy is diep in een privé-aangelegenheid gewikkeld." „Je moet de hartelijke groeten van mijn moedertje hebben, schat; dat had ik haast ver geten. Zij is verrukt over je!" „En ik aanbid haar, wil je die boodschap overbrengen?" „Wordt voor gezorgd." Het bezoek, dat Bella den vorigen dag bij haar toekomstige schoonmoeder had gebracht, was een wederzijdsch succes geweest. Dat Bella in den smaak viel was geen wonder. Maar de mama van Ellegarde was een allerliefste, voor name en verstandige oude dame, die de wereld en speciaal de jeugd het hare gunde. HOOFDSTUK X Oliva was als betooverd. Zij had zich van het vooruitzicht binnen eenige uren de zee voor de eerste maal in haar leven te zien, in 't geheel niets voorgesteld. En daarom was zy nu ten eenenmale over weldigd. Starend met wijd-geopende oogen, stond zy eenigen tijd bewegingloos als een steenen beeld. Vervolgens had zij eenigszins be vreesd haar schouders ingetrokken en ten slotte kwam er een gevoel van eigen nietigheid over haar en wel met zooveel kracht, dat zij hulpeloos om zich heen zag. Wat zou het nu heerlyk zijn, tot iemand haar toevlucht te kunnen nemen! In sterke armen zich veilig te voelen. Nooit tevoren had zij dit gevoel gekend. En tegelijk daarmede verscheen het beeld van Virgilius voor haar geestesoog. Het zinsbedrog was zoo volkomen, dat zij een spookverschijning meende te zien. Dan echter vervaagde en verdween het droombeeld en wederom imponeerde haar de oneindige, schitterende, deinende watervlakte dermate, dat zij als verblind haar oogen sloot. Zij stond op het groote terras van het hotel, waar zij telegrafisch kamers had besteld. Haar koffers waren reeds op haar slaapkamer gebracht, toen de chef de réception haar naar de apartementen geleidde. „Over een half uur begint het diner, me vrouw," zei hij tenslotte en toen zij hem met een genadig knikje antwoordde, verliet hij buigend het vertrek. Beneden in de eetzaal gekomen liet zy zich aan een apart tafeltje bedienen. Zij had echter weinig eetlust en verliet de zaal nog voor het dessert was opgediend. Zij liet zich met de lift weer naar haar ver dieping brengen, waar zij, uitgeput van ver moeienis en overspannen door het zien van al het nieuwe, besloot, onmiddellijk naar bed te gaan. Zij had nog niets uitgepakt en het was haar absoluut onverschillig, of haar kleeren intus- schen zouden kreuken. Ja, meer nog: Zij over woog ernstig, of zij wel iets zou uitpakken. Zij zou hier niet blijven. Morgen zou zij de heerlijk mooieomgeving eens bezichtigen en dan ofschoon ze reeds half sliep, glimlachte zij bij zichzelf. Dat zou een verrassing worden: morgen zou zij langs de kortste route terugreizen. Men kon er van denken wat men wilde maar indien iemand Weineen. Hij zou haar niet achterna reizen. Nu wist zij het. Zij moest toegeven. Ja, dat moest zij en daarmede was Oliva von Belamy vast ingeslapen. Maar toen de volgende dag aanbrak en de heldere zonnegloed ondanks een scherpen noordoostelijken wind zoo heerlijk koesterde, begon Oliva's besluit te wankelen. Wat zou het in Weenen eigenlijk voor verandering teweeg brengen, wanneer zij terugkwam? Hoogstens zou Virgilius haar bovendien nog voor wispelturig en inconsequent uitmaken. Wat was dat toch voor een knagend gevoel, dat haar steeds bij de gedachte aan Virgilius overviel? Of zij wilde of niet, maar telkens stond hij zoo duidelijk, bijna in levenden lijve voor haar, dat zij er van schrok. Zooiets had zij thuis ook wel gevoeld, als zij wist, dat Virgilius in Weenen was en zich daar in gezelschap bevond van vreemde men schen en vrouwen. Zelfs als hy in Weenen bij Bella was, had zij datzelfde pijnlijke gevoel. Destijds had zij zich daarvan echter geen rekenschap gegeven, als hij weer terugkwam. Zij kon er steeds op rekenen, dat hij dan binnen een uur bij haar was, en zij zijn auto op den straatweg hoorde toeteren. Maar nu was het anders. Nu was zij zoo ver, zoo eindeloos ver van hem. Zij had kunnen schreien als een verdwaald kind, wanneer ZÜ bedacht, hoe ver zij van hem vandaan was- Oliva was een van die vrouwen, die door lie*®® bijna altijd lijden. Maar was het niet let~ buitengewoons, dat zij zich van haar gevoelen voor hem eerst bewust werd, sedert hij haar zulke bittere dingen had gezegd? Hoe onredelijk was hij toch! Dat het oud^ huis, haar huis, vochtige muren had, zelfs daar' van maakte hij haar een verwijt. Ja, maar had den niet vele geslachten binnen die vochtig muren geleefd en een hoogen leeftijd bereikt Had zij het recht, omvef te werpen, wat hun allen goed en juist toescheen? En dan de strü0 tegen de zon! Zij vond dat ze hinderlijk was, die zon, en sloot haar zorgvuldig buiten. 15 zonneblinden liet zij zakken en beschermde haar meubelen met de grijze hoezen tegen de brar1' dende stralen, zooals zij het had geleerd. Vir gilius daarentegen ging in de brandende zon 't grasveld liggen, terwijl zij van kindsbeen a had moeten hooren, dat men zich slechts m® een grooten hoed en een groote parasol tegen een zonnesteek kon beschermen. De zon? Verward keek Oliva om zich heehj Zij had, in gedachten en herinneringen verzon ken, met haar armen op de balustrade geleun°' alles om zich heen vergetend. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10