Mainstreet in Los Angeles
it
tKdvedtaal van den daa
De avonturen van Prof je en Struisje
k
r
Welke volkeren wonen
daar bij elkaar?
Is da Dcccossirig
dia als ^JCacsigascfianfi %oehi
Roomsche dwang
DONDERDAG 23 DECEMBER 1937
De vermenging van volken en
zeden is nergens ter wereld
zoo bont als in deze stad
Een interessante straat
U hebt géén voorrang
BERICHT
DOOR LO WILSDORF
V
Uit Los Angeles kwam dezer dagen het
volgende bericht: „In Mainstreet is de
politiebewaking aanzienlijk versterkt om
gevechten te verhinderen tusschen Japanners en
Chineezen, die in deze wijk wonen."
Welke volkeren wonen in deze Californische
Stad feitelijk niet bij elkaar? De vermenging
van volken en zeden is nergens ter wereld zoo
bont als in Los Angeles, de groote Noord-
Amerikaansche stad.
Er zijn zeker in Los Angeles straten met heel
wat schoonere namen dan Mainstreet, wat zoo
veel beteekent als „Hoofdstraat". Er zijn Bloe
men- en Rozenstraten, er is een „Zonsopgang
straat" en een „Ontluikende Lelie Passage".
Maar geen straat is kleuriger en schilderach
tiger dan deze wereld op kleine schaal, die
Mainstreet wordt genoemd.
De geheele straat is drie mijlen lang, maar
slechts één mijl is werkelijk interessant. Deze
mijl bestaat uit twaalf groote huizenblokken,
welke onderscheidenlijk bewoond worden door
Mexicanen, Chineezen, Japanners, Philippino's,
en Coney-Islanders.
Deze mijl van Mainstreet begint daar, waar
vroeger de Pueblo-Indianen markt hielden. Er
kwam een klein plaatsje van en dat groeide uit
tot een stad, die wat grootte betreft, de vijfde
van Amerika is.
Onmiddellijk bij het vroegere Marktplein
wonen niet anders dan Mexicanen, die in de
restaurants de echte Mexieaansche gerechten
verorberen, waarvan zij zelf zeggen, dat zij direct
uit de hel komen. Voor ongeoefende tongen zijn
deze schotels, die zeer sterk gekruid zijn, dan
ook niet eetbaar.
Men spreekt in deze Mexieaansche wijk
slechts Spaansch. In de kerken wordt in het
Spaansch gepreekt en zelfs de films, die in de
wijkbio6copen draaien, zijn in het Spaansch ge
synchroniseerd of hebben minstens Spaansche
onderschriften.
Hier werd het eigenlijke Los Angelos geboren.
Het bleef hier de belangrijkste stad, totdat ge
durende de „goldrush" San Francisco haar van
die plaats verdrong.
Toen echter, in 1846, Los Angeles Améri-
kaansch werd, herdoopte men het centrum in
tlainstreet. Ongeveer negentig meter van deze
laats werd de eerste Amerikaansche ^lag ge-
heschen, maar ondanks alles bleven de Mexica
nen de stad als de hunne beschouwen. Legaal
of illegaal, dat kan niemand zeggen, maar in
elk geval leven er ongeveer 150.000 Mexicanen in
Los Angeles. En wie op een feestdag door de
Mexieaansche wijk komt, zal denken, dat hij
ergens in een Mexieaansche stad verzeild is ge
raakt. Men viert er veel feest en houdt er tal
rijke vrije dagen op na, waarop alle winkels wor
den gesloten en waarop veel gegeten en gedron
ken wordt. Niemand zou durven wagen deze
feestdagen af te schaffen, al is de aanleiding
tot feest vieren ook nog zoo onbelangrijk. De
Mexicanen beschouwen hun feestdagen als iets
natuurlijks, waaraan niet te tornen valt.
Niet ver van de Mexieaansche wijk verwijderd
ligt Chinatown, waar het juist in deze dagen
zeer woelig is. Men rukt de kranten uit de han
den der verkoopers. Men uit op velerlei wijzen
zijn vreugde, wanneer de pers een overwinning
voor de Chineezen vermeldt en men poogt zijn
woede op de Japansche emigranten ter koelen,
wanneer de krant spreekt van een zege voor de
Japanners. Groote uithangborden, vol letters en
teekens, waarvan de blanke niets begrijpt, waar
schuwen de Chineezen tegen elke connectie met
hun grootsten vijand, Japan. Geen Japanners
zou het durven wagen zich thans in de Chinee-
zenwijk van Los Angeles te vertoonen. Hij zou
er niet zonder kleerscheuren uitkomen.
In het Oost-Aziatische deel van Los Angeles
vindt men een tempel naast een restaurant.
Jonge Chineezen, gekapt en gekleed volgens de
laatste mode, wandelen er met naar Wester-
schen smaak opgesmukte Oostersche vrouwen.
Men spreekt onder elkaar niet eens meer Chi-
neesch, doch Engelsch-Amerikaansch, en de
ouders van deze jonge menschen zijn de eenige
Chineezen, die'hun Chineesche taal in eere
hqpden.
Als men in Chinatown te Los Angeles Nieuw
jaar viert, doet men dit nooit zonder de traditio-
neele Chineesche draken. Donderbussen hoort
men den geheelen dag knallen. Hiermee ver
jagen de Chineezen hun booze geesten; gewoon
ten, die men uit het verre vaderland meenam.
Een straathoek verder en we zijn in Japan.
Maar in den laatsten tijd komt men er niet
zoo gemakkelijk, want de controle vóór de Ja
pansche wijk wordt thans scherp bewaakt. Ook
de Japanners hebben in Los Angeles hun fees
ten en hun zaken, hun eethuizen en hun be
dehuizen. Doch de samenleving der 45.000 in
Los Angeles levende Japanners is heel wat be
ter georganiseerd dan die van de Chineezen. De
Japanners hebben tot op zekere hoogte een
centrum, gevormd rond de Yokohamabank.
Zij hebben zich niet lang bezonnen, toen zy
zich in het Zuiden van Noord-Amerika neder
zetten. Zij gingen aan het bouwen van velerlei
fabrieken. En in enkele jaren, waarin de Japan
sche immigratie in Californië het grootst was,
verrees er een apart Japansch industrieterrein.
Japan zou al spoedig heel Mainstreet hebben
opgekocht, als de wetten voor grondverkoop in
Los Angeles niet zoo streng waren.
Als men de Japansche wijk van Los Angeles
is uitgewandeld, komt men in het heiligdom der
Philippino's. Etonte kleeren en vele billards zijn
Een keurig zakdoekje van crêpe de chine in
smaakvolle, tere pasteltinten en sierlijk geborduurd,
dat is iets voor Uw kennissen. En U krijgt het
geheel gratis! Koop Lux Toilet Zeep in feestver-
pakking. Vier stukken Lux Toilet Zeep van erkende
kwaliteit en dan nog zulk een keurig zakdoekje als
Kerstattentie van de Lever s Zeep Maatschappij! Een
geschenk van zeldzame waarde voor slechts... 50 ets.
nummii
eigenlijk de voornaamste kenmerken van deze
kleine stad. Tallooze kleuren en overal kan
toren, waar de bruine zonen der Philippijnsche
Eilanden kunnen wedden en snel hun geld kun
nen kwijt raken.
Er zijn in het eigenlijke centrum van Oud-
Californië nog kroegen, waar men bijna met
stofgoud inplaats van met dollarbiljetten zou
willen betalen. Hier ziet men gestalten, die
schijnen te zijn overgebleven uit oude, legen
darische tijden. Hier vindt men ook wonder
dokters, die radicale middelen voor spoedige ge
nezing van alle kwalen verkoopen. Het liefst
doen deze menschen zaken met vreemdelingen,
wijl men van die menschen het snelst rijk wordt.
Hier duiken de 50.000 zeelieden onder, die voort
durend of tijdelijk in Mainstreet verblijven en
hun geld bij handen vol uitgeven.
Eigenaardig is het, dat er in deze wijk geen
vrouwen te vinden zijn, d.w.z. men ziet ze niet.
In de café's en in de zaken bedienen slechts
mannen de cliënteele. De artikelen die men in de
winkels kan koopen, zijn meestal alleen voor
heeren bestemd. Wie in Los Angeles zichzelf
respecteert, gaat niet naar Mainstreet, de wijk
van alle rassen. Mainstreet is voor de zeelieden,
en de vreemdelingen, die de stad grondig willen
leeren kennenmeestal op een wijze, waarop
het volgens den wensch der brave burgers niet
moest worden gekend en zelfs niet behoorde te
bestaan. Zij vinden het er heelemaal niet ^in
teressant", zij zouden wel wenschen dat die
bonte wijk, vol vreemdelingen, niet bestond.
LTS 139*0141 H
De openbare school maakt
propaganda
Van „Openbare" zijde speurt men in
den laatsten tijd naarstig naar de
oorzaken van den achteruitgang der
Openbare school. Den eenen keer wordt als
dalingsfactor aangegeven het aantal on
derwijzers, waarover de katholieke school
méér heet te beschikken. Een andere maal
is de Kerk schuldig. Dan heet het, dat zij
door geweldmiddelen de kinderen van de
openbare naar de bijzondere school weet
over te hevelen.
Er zijn propagandisten voor het open
baar onderwijs, die avond aan avond op
pad gaan, huisbezoek plegen, circulaires
verspreiden en vergaderingen bezoeken,
waar acties worden voorbereid.
En mochten er onder die propagandisten
gevonden worden, die niet precies weten,
hoe de openbare school bij de ouders op
te hemelen en den vaders en moeders duide
lijk te maken, hoe slecht die bijzondere
school toch wel is, dan staat hun een
boekje ter beschikking, getiteld .Feiten en
gegevens". Daarin staat te lezen hoe de
geestelijken zieltjes ronselen voor enkele
guldens in de week. Men kan daarin lezen,
hoe onverdraagzaam die bijzondere school
is, hoe het nieuwe ^geslacht, dat door de
corifessioneele scholen wordt afgeleverd
alleen haat en minachting heet over te
hebben voor alles wat anders denkt en
voelt.
Is het niet bedroevend, dat propagandis
ten der openbare school er met zulke „fei
ten en gegevens" op uit trekken? In het
belang der saamhoorigheidsgedachte en
tot behoud der Nederlandsche Vrijheid?
Bij het brutale af is wel het feit, dat in
het propagandaboekje voor de openbare
school beweerd wordt, dat zeker de helft
der bijzondere scholen kon verdwijnen,
wanneer ze slechts bezocht werden door die
kinderen, wier ouders in beginsel de bijzon
dere school voor hen verlangen. Dat de bij
zondere school toch nog minstens 50 pro
cent te veel leerlingen telt zou zijn oorzaak
vinden in het toepassen van vele middelen,
waarvan DWANG er een is.
Vele katholieke armen worden gesteund
door onze charitatieve instellingen. Nu
komt het wel eens voor, dat de een of an
der, die, alhoewel gedoopt, toch niets meer
met de Kerk wil te maken hebben, in moei
lijke omstandigheden geraakt. Plots her
innert zoo iemand zich dan wel eens zijn
lidmaatschap der Kerk, gaat naar de gees
telijkheid en klopt om steun aan. Te begrij
pen is het, dat er dan naar diens practische
katholiciteit eerst eens een onderzoek
wordt ingesteld: immers hij dient zich aan
als katholiek en vraagt deswege om steun.
Schiet hij daarin aanmerkelijk tekort, door
b.v. te weigeren zijn kinderen een Room
sche opvoeding te geven, dan is het begrij
pelijk dat hem wordt duidelijk, gemaakt,
dat hij zeker niet uit hoofde van zijn eigen
aardig soort katholiciteit aanspraak kan
maken op hulp en steun. Ziehier het
dwanggeheim.
Dat dwanggeheim kent men echter aan
den anderen kant evenzeer. Vanwege
Misteltakken worden met het Kerstfeest
in Engeland veel gevraagd. De aan
komst te Southampton van een zending
uit Frankrijk
„Volksonderwijs" (de vereeniging tot steun
en propaganda voor het openbaar onder
wijs) verleent men n.l. steun aan diegenen,
welke naar het oordeel van die vereeniging
er voor in aanmerking komen. Maar
datzijnzeerzekerniet de ouders,
die hun kinderen op de Room
sche school onderwijs laten ge
nieten.
Van openbare zijde wordt zelfs een fonds
in stand gehouden, dat den lieflijken en
allerminst haatdragenden naam heeft van:
Kerkelijke dwang der armoede.
Staan ouders, die van dit fonds gebruik
maken, soms niet onder geestelijken
dwang?
als u bij wegkruiskigen
dezen rooden driehoek
voor u zietdan nadert
u namelijk een voor-
/angsweg
als u bij smalle bruggen
dit ronde, roode bord
met 1 zwarten (links) en
1 rooden (rechts) pijl
ziet: verkeer van over
zijde gaat dan voor.
Janus Pols was straatveger. Op een middag,
terwijl hij bezig was het najaarsloover by
te vegen, dacht hij: Allemaal goud.... Als
dit nu eens werkelijk echt goud was en mij toe
behoorde. Dan was Janus Pols opeens in het
oog van de wereld een geheel ander man. En
wat zou mijn familie met mij op hebben. Nu
laten mijn neven en nichten mij, den armen
straatveger, links liggen, maar dan zou je eens
wat zien! „Oom Janus, wanneer kom je eens
bij ons logeeren? Oom Janus, 'tis kermis op
ons dorp. Kom je niet een paar dagen over..?"
Ja, zoo zou het gaan. Nu kunnen ze oom Janus
missen. En als ze je toevallig zien, zouden ze
liefst maar hun hoofd omdraaien, om je niet
goeden dag te moeten zeggen
Dat geld beschrijft wat in de wereld! Als je
geen geld hebt, ben je ook niet in aanzien. En
toch kan niet iedereen rijk zijn. Als dat zoo
was, wie zou dan straatveger willen zijn? Als
ik nu eens op dit oogenblik een fortuintje kreeg,
zou ik hier nog langer dit werk verrichten? En
tochwie weetmijmerde Janus verder.
Ik heb altijd met heel veel pleizier de straten
van ons dorp geveegd. Ik ben er trotsch op,
als ons dorp er netjes uitziet. En hoe menig
maal is het niet gebeurd, dat een vreemdeling
er over verwonderd was, dat de wegen hier er
zoo proper uitzagen
En terwijl Janus aldus peinsde en philoso-
pheerde en de afgevallen bladerdh ophoopte, ont
dekte hfj opeens een sierlijke broche. Ze bestond
uit goud en schitterende steenen. .Diamant,"
zei Janus verbaasd. „Alle kleuren die je in eert
zeepbel vindt; alle kleuren van den regenboog
straalt ze uit. Een ding van groote waarde.
Absoluut! En voor mij, den vinder, zal er wel
een goede belooning aan vastzitten. Nu gauw
er mee naar de politie. Misschien is er al aan
gifte van gedaan."
Janus klopte de aarde uit zijn klompen, ver
zette zijn pruim van den eenen wang naar den
anderen, nam zijn bezem onder den arm en
haastte zich naar het politiebureau.
„Kijk eens, Jansen, wat ik daar juist ge
vonden heb," zei hij tot den dienstdoenden
agent.
„Alle menschen!" riep Jansen, ,,'n Pracht-
ding, zeg! Kost minstens tweeduizend pop, ke
rel! Daar zal voor jou wel een mooi prentje
van overschieten."
„Heeft nog niemand aangegeven ze verloren
te hebben?" vroeg Janus hopend en vreezend
tegelijk, want hij wist dat als het sieraad na
een jaar en zes weken niet opgevorderd was,
hij het als zijn eigendom mocht beschouwen.
„Ik heb er niets van gehoord," antwoordde
Jansen. „Maar de broche moet natuurlijk hier
gedeponeerd blijven en dan zul je er verder
wel van hooren. Je weet, dat, als er na een
jaar en zes weken
„Ik weet het," knikte Janus. „Maarmaar
zou je denken dat het zoo'n duur stuk is?"
„Wis en waarachtig, man. Zie die steenen
eens schitteren en flonkeren. Zie je mij voor
zoo'n knul aan? De grootste kaffer kan wel zien
dat dit echt spul is. Ik wou dat ik de geluk
kige vinder er van was, Janus, hoewel ik jou
ook wel een douceurtje gun."
Naam en datum werden geboekt en Janus,
het hart vol hoop, ging weer naar zijn onder
broken arbeid. Een jaar en zes weken is lang,
vond hjj. Maar misschien word ik straks al op
het bureau ontboden. Iemand, die zoo iets ver
liest, stelt natuurlijk alles in het werk om zijn
eigendom terug te krijgen
Janus hoorde er echter niets van. Zoo nu en
dan ging hij op het politiebureau eens pools
hoogte nemen, doch niemand kwam zich voor
de broche aanmelden. Het gansche dorp en
Struisje, die aan zijn zijde gebleven was,
riep: „Laat toch los, Profje, laat los!" Maar
Profje had niet meer te willen, hij duizelde
van de snelle vaart, hij zag niets meer, hield
alleen krampachtig het touw vast en dacht,
dat dit zijn redding was. En het was juist zijn
ongeluk. Hy werd over den grond gesleurd tot
hij aan alle kanten blauw en gekneusd was
en eigenlijk niets meer voelde of hoorde. Toen
kon hij niets meer vasthouden en bleef liggen,
terwijl het paard met de lasso alleen verder
vloog.
En daar lag Profje weer, aan alle kanten
met schrammen en builen overdekt, zonder
eenig teeken van leven te geven. De anderen
hadden niets gemerkt van den vreeselijken
tocht van Profje, hij was ook zoo ver ga
sleurd en met zoo'n vaart, dat alleen Struisje
hem half vliegend, half rennend had kunnen
bijhouden. Struisje zat *nu naast hem, maar
was niet in staat om te helpen. Zijn eerste
gedachte was natuurlijk om bij den kapitein
hulp te gaan halen, maar hij wist, dat het
erg ver was en het lang zou duren voor hij
terug was en dan zou het misschien donker
zyn.
Hij durfde Profje niet alleen te laten.
Daarom zocht hij wat dorre bladen, maakte
er een kussen van en probeerde Profje in
een gemakkelijker houding te leggen. Toen
ging hij zelf zitten en keek waakzaam
rond of er niets in de buurt was, dat ge
vaar beteekende, of misschien redding.
Maar daar verwachtte hij niet veel van.
ook de familieden van Janus waren van het
geval op de hoogte en deze laatsten telden,
evenals Janus de dagen af, dat het bewuste
sieraad in zijn bezit zou komen.
En toen dit gebeurd was, kwam de familie
om het te bezichtigen en oom Janus was
voortaan het middelpunt. Hij werd te logeeren
gevraagd en op de kermis verzocht en er was
geen feest meer of oom Janus moest er bij te
genwoordig zijn. En dan werd hy altijd gepolst:
„Heb je de broche nog, oom Janus? En heb
je ze nog niet laten taxeeren?"
Dan glimlachte oom Janus fijntjes en ge
heimzinnig en zei: „Ik verkoop ze niet. Later
zul je ze wel ergens in mijn huisje vinden. Maar
mijn begrafenis
moet ook bekos- s
tigd worden. Die I
hoeft niet eerste T\ Jlynrh/? 2
klas te zijn, maar ±Jt- Ut UCtttj
toch netjes." I
Allen spanden i
zich dus in, om
het oom Janus goed naar den zin te maken.
En Janus Pols genoot, want hij werd als het
ware vertroeteld en op de handen gedragen.
Nog dikwijls veegde Janus de herfstbladeren
bij elkaar. Maar toen ook „zijn" herfst was ge
komen, moest hij het werk neerleggen. Hij werd
ziek en wilde naar het ziekenhuis, maar zy'n
familie was daar beslist op tegen. Men gaf hem
de volle verzekering, dat hij niets tekort zou
komen. Janus verzette zich eerst, maar door
hun aanhouden gaf hy eindelijk toe.
Hij heeft zich niet beklaagd, want hij werd
als om strijd door allen voortreffelijk verzorgd
en verWënd.
Maar Janus zag ook, dat men stiekem in zijn
kast en kleeren snuffelde, om de broche te zoe
ken Die had hij echter al lang in zyn matras
verborgen en aangezien er dus geen kans was
ze te vinden, trachtte men door strikvragen de
plaats ervan te ontdekken. Maar Janus ge
baarde hen niet te begrijpen. Hij wist, dat als
hij het tijdelijke leven met het eeuwige verwis
seld zou hebben, zijn familie de broche wel zou
vinden, want niets zouden ze onbeproefd laten.
En nauwelijks was Janus Pols dan ook ge
storven, of de onderzoekingstocht nam een
aanvang. Men vond de broche. Ze lag in een
doosje. Er was een briefje bij, dat vermeldde:
„Deze broche is namaak. De steenen zijn simili-
brillant en doen door de vele facetten aan kost
bare edelsteenen denken." Er stond een naam
van een bekend juwelier onder en de datum van
den dag, op welken Janus Pols de broche van
de politie had terug ontvangen Maar er zat
ook een spaarboekje in de matras en daar stond
bij geschreven: „Voor de begrafenis van Janus
Pols." (Nadruk verboden)
Wij maken degenen, die zich gedrongen ge
voelen ons ingezonden stukken of brieven te
schryven, er nog eens attent op, dat alleen
van volledig en duidelijk onderteekende brie
ven, voorzien van het adres van den afzender,
notitie kan worden genomen. Het is dus niet
voldoende alleen met „een lezer" of „uw abon-
né" te onderteekenen, Brieven, waarvan de
naam en het adres van den schrijver ons niet
bekend zijn, worden onherroepelijk naar de
papiermand verwezen.
HOOFDREDACTIE
AT T r A 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 Tttfï bij een ongeval met 17 -
Al .1 .r. HDUilllEi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
39
Bella floot echter een deuntje als een
straatjongen en haastte zich naar haar kleed
kamer.
Wat was de wereld toch mooi toch heerlijk
mooi ondanks alles....
In den Schouwburg werd gemompeld ge
fluisterd. Geen mensch wist iets. Niemand had
redenen kunnen aanvoeren, hoe en waarom
maar er hing iets in de lucht. Op zekeren dag
ging het praatje, dat Arabella Lamy en de
directeur en men wisselde blikken van ver
standhouding en lachte geheimzinnig.
Er was maar een kleinigheidje noodig ge
weest, om voldoende stof tot praatjes te
leveren.
„Juffrouw Lamy, of u by den directeur op
het kantoor wilt komen!" verzocht de secre
taris, toen Bella juist was binnengekomen.
Bella was op de repetities steeds zeer correct
en stelde zich in 't geheel niet door haar hou
ding of manieren boven de mindere krachten.
Zy kreeg een kleur en haastte zich na een
knikje tot haar collega's de gang in, klopte aan,
sprong binnen en sloot de deur achter zich.
Binnenkomen zonder te kloppen zou verdacht
lijken. Want, wanneer iemand en speciaal
een dame bij den directeur ontboden wordt,
dan eischt de traditie, dat zij eerst min of meer
verschrikt doet en daarna even iets voor den
spiegel in orde brengt.
Zoodra zij binnen was, riep Ellegarde: ,Maar
lieveling, jij behoeft niet te kloppen!"
„Eere wien eere toekomt," lachte zij en dan
volgde een hartelijke begroeting, zooals dat by
verloofden te doen gebruikelijk is....
Jonge liefde.... Is er wel iets mooiers? Zelfs
de verstandigste menschen worden kinderen in
zulk een zalig samenzijn!
Daarna begonnen zy zakelijk te spreken.
Het betrof een gastrol vair Bella voor het
nieuwe stuk in een anderen schouwburg, waar
door het heele repertoire veranderd moest
worden.
„Ik heb veel zin, u geen toestemming te
geven, juffrouw Lamy," verklaarde hij met ge
fronst voorhoofd. „Het stuit my tegen de borst,
dat ik je in geen drie volle dagen te zien
kryg."
„Ja, maar je moet bedenken, dat ik reclame
maak voor de directie Ellegarde. Dat beteekent
toch zeker iets, niet?"
„O jou kleine leugenaarster. By jou gaat het
enkel om eigenbelang. De menschen zullen zeg
gen: zooiets als Arabella Lamy te zien geeft,
hebben wij in langen tijd niet gehad. En wat is
zij buitengewoon mooi!"
Er klonk een bel en dat was het sein voor
den directeur, dat de repetitie aanstonds zou
beginnen. „Wij moeten aan den slag," zuchtte
hij, na zijn liefste hartelijk omhelsd te hebben.
Bella vond het beter, dat zij niet samen zouden
gaan.
„Ik wou, dat die tyd van geheimzinnig doen
maar voorby was," knorde de jonge bruigom.
„Wat zegt je gewezen voogd er van?"
„Daarover zullen wij later praten. Hy is diep
in een privé-aangelegenheid gewikkeld."
„Je moet de hartelijke groeten van mijn
moedertje hebben, schat; dat had ik haast ver
geten. Zij is verrukt over je!"
„En ik aanbid haar, wil je die boodschap
overbrengen?"
„Wordt voor gezorgd."
Het bezoek, dat Bella den vorigen dag bij
haar toekomstige schoonmoeder had gebracht,
was een wederzijdsch succes geweest. Dat Bella
in den smaak viel was geen wonder. Maar de
mama van Ellegarde was een allerliefste, voor
name en verstandige oude dame, die de wereld
en speciaal de jeugd het hare gunde.
HOOFDSTUK X
Oliva was als betooverd. Zij had zich van het
vooruitzicht binnen eenige uren de zee voor de
eerste maal in haar leven te zien, in 't geheel
niets voorgesteld.
En daarom was zy nu ten eenenmale over
weldigd. Starend met wijd-geopende oogen,
stond zy eenigen tijd bewegingloos als een
steenen beeld. Vervolgens had zij eenigszins be
vreesd haar schouders ingetrokken en ten slotte
kwam er een gevoel van eigen nietigheid over
haar en wel met zooveel kracht, dat zij hulpeloos
om zich heen zag. Wat zou het nu heerlyk zijn,
tot iemand haar toevlucht te kunnen nemen!
In sterke armen zich veilig te voelen. Nooit
tevoren had zij dit gevoel gekend.
En tegelijk daarmede verscheen het beeld van
Virgilius voor haar geestesoog. Het zinsbedrog
was zoo volkomen, dat zij een spookverschijning
meende te zien.
Dan echter vervaagde en verdween het
droombeeld en wederom imponeerde haar de
oneindige, schitterende, deinende watervlakte
dermate, dat zij als verblind haar oogen sloot.
Zij stond op het groote terras van het hotel,
waar zij telegrafisch kamers had besteld.
Haar koffers waren reeds op haar slaapkamer
gebracht, toen de chef de réception haar naar
de apartementen geleidde.
„Over een half uur begint het diner, me
vrouw," zei hij tenslotte en toen zij hem met een
genadig knikje antwoordde, verliet hij buigend
het vertrek.
Beneden in de eetzaal gekomen liet zy zich
aan een apart tafeltje bedienen. Zij had echter
weinig eetlust en verliet de zaal nog voor het
dessert was opgediend.
Zij liet zich met de lift weer naar haar ver
dieping brengen, waar zij, uitgeput van ver
moeienis en overspannen door het zien van al
het nieuwe, besloot, onmiddellijk naar bed te
gaan.
Zij had nog niets uitgepakt en het was haar
absoluut onverschillig, of haar kleeren intus-
schen zouden kreuken. Ja, meer nog: Zij over
woog ernstig, of zij wel iets zou uitpakken. Zij
zou hier niet blijven. Morgen zou zij de heerlijk
mooieomgeving eens bezichtigen en dan
ofschoon ze reeds half sliep, glimlachte zij bij
zichzelf. Dat zou een verrassing worden: morgen
zou zij langs de kortste route terugreizen. Men
kon er van denken wat men wilde maar indien
iemand Weineen. Hij zou haar niet achterna
reizen. Nu wist zij het. Zij moest toegeven. Ja,
dat moest zij en daarmede was Oliva von
Belamy vast ingeslapen.
Maar toen de volgende dag aanbrak en de
heldere zonnegloed ondanks een scherpen
noordoostelijken wind zoo heerlijk koesterde,
begon Oliva's besluit te wankelen. Wat zou het
in Weenen eigenlijk voor verandering teweeg
brengen, wanneer zij terugkwam? Hoogstens zou
Virgilius haar bovendien nog voor wispelturig
en inconsequent uitmaken.
Wat was dat toch voor een knagend gevoel,
dat haar steeds bij de gedachte aan Virgilius
overviel? Of zij wilde of niet, maar telkens stond
hij zoo duidelijk, bijna in levenden lijve voor
haar, dat zij er van schrok.
Zooiets had zij thuis ook wel gevoeld, als
zij wist, dat Virgilius in Weenen was en zich
daar in gezelschap bevond van vreemde men
schen en vrouwen. Zelfs als hy in Weenen bij
Bella was, had zij datzelfde pijnlijke gevoel.
Destijds had zij zich daarvan echter geen
rekenschap gegeven, als hij weer terugkwam.
Zij kon er steeds op rekenen, dat hij dan binnen
een uur bij haar was, en zij zijn auto op den
straatweg hoorde toeteren.
Maar nu was het anders. Nu was zij zoo ver,
zoo eindeloos ver van hem. Zij had kunnen
schreien als een verdwaald kind, wanneer
ZÜ
bedacht, hoe ver zij van hem vandaan was-
Oliva was een van die vrouwen, die door lie*®®
bijna altijd lijden. Maar was het niet let~
buitengewoons, dat zij zich van haar gevoelen
voor hem eerst bewust werd, sedert hij haar
zulke bittere dingen had gezegd?
Hoe onredelijk was hij toch! Dat het oud^
huis, haar huis, vochtige muren had, zelfs daar'
van maakte hij haar een verwijt. Ja, maar had
den niet vele geslachten binnen die vochtig
muren geleefd en een hoogen leeftijd bereikt
Had zij het recht, omvef te werpen, wat hun
allen goed en juist toescheen? En dan de strü0
tegen de zon! Zij vond dat ze hinderlijk was,
die zon, en sloot haar zorgvuldig buiten. 15
zonneblinden liet zij zakken en beschermde haar
meubelen met de grijze hoezen tegen de brar1'
dende stralen, zooals zij het had geleerd. Vir
gilius daarentegen ging in de brandende zon
't grasveld liggen, terwijl zij van kindsbeen a
had moeten hooren, dat men zich slechts m®
een grooten hoed en een groote parasol tegen
een zonnesteek kon beschermen.
De zon? Verward keek Oliva om zich heehj
Zij had, in gedachten en herinneringen verzon
ken, met haar armen op de balustrade geleun°'
alles om zich heen vergetend.
(Wordt vervolgd)