1
3Ket cetfiaal mn den dag
De avonturen van Prof je en Struis je
Reserve-officieren
Economie voor
iedereen
KERSTMIS
arbeidt
WOENSDAG 29 DECEMBER 1937
Niet te veel op de
regeeringsbureaux
Bellogg vertaald
Bij het overlijden van
Maurice Ravel
Na den dood van Debussy de
toonaangevende componist
in Frankrijk
mm -
Therese Neumann
DOOR LO WILSDORF
Bij de schriftelijke behandeling van de
Defensie-begrooting is ook het vraag
stuk van de hulp aan werklooze re
serve-officieren aan de orde gekomen. De
Memorie van ontwoord schreef er het vol
gende over:
„Bepaald is dat werklooze reserve-officieren
en de reserve-officieren, die een betrekking
bekleeden, welke met de positie, die zij in het
leger innemen niet in overeenstemming is, in
geval door hen gedongen wordt naar de ver
vulling van een betrekking in 's Rijks dienst,
bij een plaatsingsbureau van het Departement
van Binnenlandsche Zaken op één lijn gesteld
worden met de wachtgelders."
In beginsel moet deze poging om de
„standing" der res.-officieren te handha
ven, worden toegejuicht, maar niettemin is
aan deze regeling één bezwaar verbonden
waartegen wij zouden willen waarschuwer.
Indien nl. de regeeringsbureaux al te zeer
met res.-officieren bezet zouden worden
zou men kans loopen dat deze bureaux bij
mobilisatie plotseling al hun personeel zou
den zien verdwijnen, hetgeen een op dat
tijdstip zeer ongewenschte verwarring zou
kunnen veroorzaken.
Intusschen is dit een zaak, waarvan men
eerst den omvang zou moeten kennen al
vorens men er een oordeel over kan uit
spreken. Mogelijk loopt het met het aantal
res.-officieren, die op deze wijze op eer
regeeringsbureau geplaatst worden, nog al
los. Alleen zouden wij er op willen wijzen
dat de regeering, indien zij iets speciaals
voor de werklooze reserve-officieren wil
doen hetgeen in beginsel volkomen ge
rechtvaardigd is toch goed zou doen met
tevens om te zien naar plaatsingsmogelijk
heden in het particuliere bedrijfsleven en
de werkgevers via hun organisaties aan te
sporen om speciale aandacht te wijden aan
deze klasse van sollicitanten.
Er zijn gelukkig, juist onder de georga-
niseerden, sociaal- en nationaal-voelende
werkgevers genoeg, die aan dit verzoek ge
volg zouden geven.
Indien het waar is, dat men een tak van
wetenschap moet beheerschen, wil men in
staat zijn de begrippen voor Ieeken duide
lijk te ontvouwen, dan is Belloc naast een
knappen historicus ook een knappe economist.
Want in dit boekje, waarvan de oorspronkelijke
titel „Economics for Helen" (een meisje van
16 jaar) schilderachtiger is dan het ietwat
banale „Economie voor iedereen," vindt de lezer
een glasheldere uiteenzetting van de grond
begrippen der economie, die voor menschenvan
het vak nog zeer lezenswaard is, en voor leeken
een soort openbaring moet zijn. Wij zijn dan
ook van oordeel (in zooverre is de titel juist!)
dat iedereen, die zich verstout over economische
zaken te spreken of (erger!) te schrijven, dit
boekje moet hebben gelezen. Dat het hier en
daar een tendenz vertoont, vooral in het tweede
deel: „politieke toepassingen," waarmede eco
nomische politiek is bedoeld, kan geen kwaad,
in zooverre de tendenz goed is. Men kan dit
zeker zeggen van het afkeurend oordeel over
het kapitalistische en het socialistische stelsel,
en de voorkeur, die de schr. toont voor den dis
tributieven staat, dJ. die staat waarin bezit
van productiemiddelen en arbeidskracht zoo
veel mogelijk samengaat. Deze voorkeur moet
na Quadragesimo Anno elke Katholiek wel heb
ben. Of men bij het rentevraagstuk zoovermoet
gaan als de schr., die woeker noemt elke rente
van niet-productieve leeningen (o.a. oorlogs-
leeningen) zal voor velen een vraag blijven.
Verrassend is soms door haar eenvoud een stel
ling als deze, dat een volk alleen rijker wordt
door een overschot van import boven export,
of deze: dat rente (niet te verwarren met in
trest) steeds een surplus is boven arbeidsloon
en kapitaalintrest, wisselend met de meerdere
economische werking der onderneming, afwezig
derhalve by de minst economisch werkende on
dernemingen. Men zoude zoo kunnen doorgaan;
bijna op iedere bladzijde treft men oorspronkelijke
gedachten, wat vorm of inhoud betreft. Zeer
oorspronkelijk is vooral het laatste hoofdstuk
over imaginaire grootheden in de economie,
waarvan de schr. zelf zegt dat het totaal
nieuw is. De hoofdgedachte hiervan is deze, dat
tot het volksinkomen tal van imaginaire in
komens worden gerekend, die in werkelijkheid
reeds een deel van een ander inkomen vormen,
doordat zij zelf niet uit economische productie
voortkomen; er wordt ma.w. dikwijls dubbel
gerekend. Zoo bijv. als het inkomen van den
zoon, die door zijn vader wordt onderhouden,
naast dat van zijn vader wordt gesteld. Zeer
belangwekkend is ook het hoofdstuk over de
sociale waarde vau het geld, waarin de koop
kracht van het geld met twee geheel nieuwe
factoren wordt bepaald, aan de hand van het
voorbeeld van de confiscatie eener abdij door
Hendrik VIII.
Het boekje, ruim 200 bladzijden groot, ver
dient een ruime verspreiding. Het is door dr.
Th. Schlichting bewerkt op een wijze, die hel
der inzicht en fijn taalgevoel verraadt, endaar-
om allen lof verdient. Ten behoeve van den Ne-
derlandschen lezer is op menige plaats een Ne-
derlandsch voorbeeld gekozen, en zijn hier en
daar Nederlandsche statistische gegevens ver
werkt. Deze zijn voor zoover wij konden na
gaan, hoewel niet diepgaand, toch zuiver en
verantwoord.
De uitgeverij „De Toorts" te Heemstede
zorgde voor een keurig verzorgd boekje, wat
band, papier en druk betreft, zoodat vorm en
inhoud in harmonie zijn. De prijs is matig. Wat
wil men meer?
MR. W1TTEMAN
Maurice Ravel was, na den dood van Debussy,
stellig de toonaangevende componist in Frank
rijk.
Hij zag het levenslicht in 1875 te Cibourc
nabij Saint-Jean de Luz. Al jong ging hy naar
Parijs, waar hij studeerde aan het Conservatoire
bij Charles de Bénot (piano), bij Gedalge (con
trapunt) en bij Fauré (compositie).
Het waren Gabriel Fauré en Chabrier, die
een grooten invloed hebben gehad op de vor-
Twee, die elkaar verstaan
ming van Ravel als kunstenaar en ofschoon
hij als componist liet blijken verwant te zijn
aan den grooten Debussy, is hij toch altijd een
onafhankelijk kunstenaar geweest, die, zijn eigen
weg volgend, mag worden beschouwd als een
der belangrijkste onder de moderne Fransche
toonkunstenaars. Zijn overeenstemming met
Debussy berustte op een overeenstemming in
onafhankelijkheid ten aanzien van datgene,
wat in de harmoniek afweek van het geijkte,
Maar zijn vormbewustzijn was anders dan dat
van Debussy. Hij was ook veel minder impressio
nist in zijn coloriet.
Toen hij 26 jaar oud was, dong Ravel naar
den „Prix de Rome", doch moest zich tevreden
stellen met den tweeden prijs. Dat was in 1901.
Vóór dien tijd had Ravel, ofschoon nog jong,
reeds verscheidene werken geschreven, o.a een
„Ouverture" naar Shéhérazade en „Suites auri-
culaires"voor twee piano's, waarin de „Ha
banera" voorkomt, welke Ravel later in zijn
beroemd geworden „Rhapsodie espagnole" ge
bruikte.
Dingend naar den „Prix de Rome" zond hij
zijn cantate „Myrrha" in, doch het werk van
den jongen Ravel viel „uit den toon", om de
eenvoudige reden, dat Ravel altijd een eigen
weg in de muziek had willen volgen en deze
cantate niet in den stijl was gebleven, welken
de toonkunstenaars van dien tijd eenparig
volgden.
Later dong Ravel nog verscheidene maler,
naar den grooten prijs, doch blijkbaar hielden
de juryleden niet van die overmoedige vooruit
strevendheid van een nog jong componist, ten
minste, nooit behaalde Ravel den eersten prijs
dien hij altijd zoo vurig had gewenscht te bezit
ten. Zelfs Ravel's beroemd strijkkwartet kon
de juryleden niet geestdriftig stemmen. Frank
rijk is conservatiever dan men denkt.
Intusschen bleef de houding van het bestuur,
dat belast was met de uitdeeling der prijzen,
niet onopgemerkt. Zij veroorzaakte zelfs het
aftreden van Monsieur Dubois, directeur van
het Parijsche Conservatorium. Fauré nam zijn
plaats in. Dubois was een vriend van den jon
gen Ravel en publiceerde in de groote pers de
geheele affaire. Dat was voor den componist
een goede reclame, ofschoon van een soort, die
iiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiny=
Ze zouden het Kindje gaan zoeken, s
Die herders van Bethlehem:
Het borelingske in doeken,
Beduid door een hemelsche stem.
H 't Moest zijn het te Bethlehem f|
verwachte:
Verlosser uit nameloos leed;
De Christus uit Davids geslachte,
Voorzegd hij Gods grooten profeet.
E Ze zochten en hébben gevonden....
Daar lag in een donkeren stal
Een Kindeke, schamel omwonden,
In 't stroo van de krib dat was al.
1 Maar 't „Gloria" klonk door de l|
luchten, ee
s De hemel zag wit van het licht,
En 't daalde in zoo blijde geruchten:
,,'t Rijk Gods van den vrede is
gesticht".
Gods Zoon, daar zoo arm'lijk ij
geboren,
In 'n dorpke bij simpele liên! =1
Komt, gaan we het Gloria hoor en
Het goddelijk Kindje daar zien.
Waar eerst enkel herderkens gingen, s
Ook koningen zijn daar gegaan:
Den hemelweg van de geringen
Ziet Jezus!.... Hij moedigt ons aan.
5 Th. A.
lllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllll'liË
een hoogstaand mensch als Ravel nimmer had
gewenscht.
De componist, een zeer gevoelige figuur, voel
de zich door de achteruitzetting gekwetst en
heeft later consequent alle officieele onder
scheidingen geweigerd, waarmee men hem wilde
rehabiliteeren.
Het is een eigenaardigheid van Ravel, dat
hij verscheidene malen een werk eerst voor
piano heeft geconcipieerd, en daarna uitgebreid
voor orkest. Zoo bijvoorbeeld de „Pavane pour
une infante défunte" en de suite „Ma Mère
l'Oye". Dit laatste werk is. naast de suggestieve
„Boléro" (die knappe evocatie en obsedeerende,
eindelooze herhaling van een Spaansch ritor
nel), naast „La Valse", die met na-oorlogsche
herinneringen en Johann Strauss-schema's ge
vulde compositie naast zijn „Rhapsodie espag
nole" en de Sonatine, in Halland het meest
bekend. Ravel heeft ook een opera gecompo
neerd, n.l. „l'Heure espagnole".
Hij mag geen componist zijn geweest van zoo
hoogen rang als Franck of Debussy (hij was
meer eclecticus), toch is het verlieé voor de
Fransche muziek zeer groot, vooral nu ook pas
Albert Roussel is overleden, Op figuren als
Milhaud en Honegger is thans de hoop geves
tigd.
Tont by de jaarlij ksche inzameling
voor de katholieke Universiteit, dat
gy in liefde voor een der edelste
Cultuurgoederen, de wetenschap, by nie
mand wilt ten achter biyven en dat gy
in geloofsijver allen wilt overtreffen.
Het Hoogwaardig Episcopaat by Bet
eerste lustrum der Kath. Universiteit.
Na een paar uur kwamen ze in het kamp
aan. Het waren allemaal tenten, waar Profje
en Struisje ook al vaak in hadden gekam
peerd. Alleen waren ook daarop een heeleboei
gen geschilderd. Er waren een heeleboel
mensehen, ook vrouwen en kinderen, allen
met dezelfde bruine gelaatskleur en ieder
een kwam nieuwsgierig toeloopen, toen ze
zagen dat er iets vreemds in het kamp werd
gebracht. Maar ze durfden niet te dichtby
komen, want ze hadden veel eerbied voor
het opperhoofd en ze mochten alleen in zyn
buurt komen, als hij er toestemming voor
gaf.
Toen alle mannen waren afgestegen, gaf
het opperhoofd bevel den blanken man in de
gastentent te brengen en daar op een leger
van beestenvellen neer te leggen. Toen werd
de dokter geroepen om Profje te onderzoe
ken. De zoon van het opperhofd ging mee
ici de tent en niemand kreeg verder toegang
dan Struisje, die natuurlijk moest weten wat
er met zyn heer verder gebeuren zou. Hij
was er niets gerust op, dat Profje steeds niet3
zei.
Terwijl de indianendokter hem onder
zocht en wat vloeistof tusschen de tanden
liet loopen wat hem zou kunnen opknappen,
kwam Profje bij en sloeg de oogen op. Hij
begreep niet waar hij was en was veel te
ziek om er zich veel van aan te trekken.
Toen hij Struisje zag, kwam er een lachje
van tevredenheid op zijn gezicht, want by
Struisje voelde hij zich veilig. En toen sliep
hij in. De dokter zei tot den zoon van het
opperhoofd, die „Gouden Hart" genoemd
werd, dat dit de eenigste manier voor den
blanken man was om beter te worden, maar
Struisje verstond daarvan natuuriyk niets.
Er zijn menschen, wier doen en laten vol
komen door het geld in zijn meest wan-
staltigen vorm wordt beheerscht. Met een
ongedachten yver, een veel betere zaak waar
dig, bewaren en vermeerderen ze het als het
kostbaarste, dat ze hier op dit ondermaansche
te beheeren hebben gekregen. Er zijn ook men
schen, die zich aan het aardsche slijk niet meer
gelegen laten liggen, dan dat het er is om uit
te geven. Tot deze vaak benijde categorie be
hoorde Willy Hardly, de twintigjarige, eenig
ste dochter van baron Lionel Hardly, bon-
vivant in groot formaat. Hier is dus een geval
meer, dat het gangbare spraakgebruik van een
niet ver van den boom gevallen appel, komt be
vestigen.
In haar verrukkelijke Biedermeier-kamer ver
deed Willy haar tijd met het doorbladeren van
een boek, dat haar maar matig scheen te kun
nen bekoren. Verschillende malen had ze het
al terzijde gelegd, een kerncollectie, aan den
wand geprikte film-artisten laten gissen hoe
groot ze precies was als ze haar armen lood
recht langs haar hoofd hield en luid geeuwde,
en dan maar weer aan het bladeren geslagen.
Een bescheiden klopje op de deur beant
woordde ze met een abrupt „ja!"
Een kaalhoofdig, donker-gebrild heertje, dat
zijn nietig figuurtje in een veel te wijde jacquet-
jas had gehuld, verscheen in de deur-opening
en loerde naar binnen.
Willy kende hem niet en hoorde evenmin, dat
hij zich als „taxateur" aandiende. Maar des te
beter kende ze de forsche gestalte, welke hem
op den voet volgde, n.l. mr. John Scrange, ban
kier en trouwlustig. Willy wist het by onder
vinding.
„Hoe komt u hier?" vroegen haar oogen. En
waar de bankier de kunst verstond in vrouwen-
oogen te kunnen lezen, antwoordde hij vlug: „Ik
heb zoo juist dit prachtige slot gekocht. En
daar hoort natuurlijk ook deze charmante
Biedermeierkamer bij!"
Willy verbleekte, maar begreep, dat hy de
waarheid gesproken had. Als hy niet voor over
macht had moeten zwichten, zou haar vader
dezen man zeker niet tot haar compartimenten
hebben toegelaten.
„Weest u maar gerust. U behoeft deze kamer
niet vaarwel te zeggen! Na onze huwelyksreis
komen we hier weer terug," stevende John
Scrange recht op zijn doèl af.
Willy verwaardigde hem geen blik. Zenuw-
achtig-gejaagd begon ze snuisterijen, die ver
spreid stonden, by elkaar op de tafel te zetten,
gereed, om ze zóó in een koffer te deponeeren.
Plotseling keek ze op en riep den afwachten-
den Scrange toe: „Ik weet, dat u een geld-
mensch bent. Ik heb u echter al eerder gezegd,
dat de meest waardevolle dingen op deze arm
zalige wereld niet met geld te koop zijn, myn
heer Scrange!" Ongewoon ernstig stonden haar
blauwe oogen.
„Dat ligt er maar aan, wat je er voor over
hebt!" verweerde deze zich.
„Voor geen goud!" gilde Willy.
„Idealiste," probeerde Scrange haar te kal-
meeren. „Dat zeggen kleine, lieve meisjes, maar
realisten straffen zulke leugens!"
In den grooten salon rumoerden nog langen tijd
twee mannenstemmen; de een, opgewonden en
heesch, herkende Willy als die van haar vader;
de cynische, akelig-kalme was van mr. John
Scrange. Eerst toen Willy den bankier het huis
uit hoorde gaan, kwam ze beneden. Het ge
sprek tusschen vader en dochter was langdurig
en opgewonden, maar toch ook innig en ver
helderend.
,,'t Zal ons aan niets ontbreken!" beloofde
Willy tenslotte. „Ondanks mr. John Scrange!"
Een maand later. Met den slaap nog in zijn
oogen slofte John Scrange de badkamer in om
zich wat meer toonbaar te maken. Zachtjes
neuriede hij een schlager-deun, welke hem nog
van de soos-fuif was bijgebleven. Automatisch
nam hij een tube crème en bemerkte aan den
bol-ronden vorm, dat er een nieuw was klaar
gelegd. Het afgezaagde refrein bleef hem in de
keel steken, toen hij de tube wat nauwkeurig
bekeek.
„Dat juffertje ken ik!"
De trekken van de reclame-dame, die den
heelen tube-omvang besloegen, kwamen hem
eigenlijk meer dan bekend voor, vreeselyk be
kend zelfs.
„Ah, Willy Hardly!"
Die had dus haar bewonderd lachje verkocht!
Zeker om te probeeren hem een hak te zetten.
Willy Hardlyeen reclame-prinses? Recla-
me-girl verbeterde hy zich meteen en legde de
tube terug. Als hij naar het parfum greep, lachte
Willy hem andermaal toe. Hoe nijdig John
Scrange het fleschje ook terugzette, zijn erger
nis was er niet voor op den loop gegaan, in
tegendeel! Kwaadaardige ochtendziekten pro
beerde de bankier in den regel met een sigaret
te verdryven, maar ook deze poging mislukte
jammerlijk, toen hij op het spiksplinternieuwe
merk al weer Willy's lachende kopje ontwaarde.
„Wat er zoo al niet voor geld te koop is,"
schamperde John Scrange, maar deze opmer
king verlichtte hem allerminst. En nog was hy
de gedachte aan Willy Hardly en haar beroep
niet kwijt, toen hij 's avonds afleiding probeerde
te vinden bij een flesch whisky. Als de ober
hem serveerde, was het plotseling of hem een
gifdrankje bereid werd. „Weg met de flesch,"
schreeuwde hij den onthutsten kellner toe.
Op de etiquette stond Willy Hardly en lach
te, decoratief en vinnig.
Baron Lionel Hardly had zich met zijn ver
anderde situatie al spoedig verzoend. Dat lag
zoo in zijn aard. Iedereen immers moest in de-
zen vermaledijden tijd, het deed er niet toe in
welken vorm, concessies doen. Maar dat zijn
kleine, flinke, dochter voor hem moest zorgen,
zat hem toch wel een beetje dwars. Hij pro
beerde zich te verstrooien en keerde, als zijn
karig zakgeld het hem maar even toeliet, tot
zijn oude liefde terug: kaartspelen. Dat som
mige spellen van maison „Made" waren en
dus Willy's beeltenis droegen, was wel wat on-
kiesch, maar nuchter bezien, vaak een finan
cieel voordeel. En daar ging het toch maar om-
Op zekeren dag hoorde Willy voor de een
voudige flat, welke ze bewoonde, een auto stop
pen. Nieuwsgierig als alle vrouwen nu eenmaal
zijn, gluurde ze
achter het gor-
dijn naar bene- A J
den. Tot haar li-Li-
schrik bemerkte
ze, dat haar va-
der uit dien
prachtigen wagen
stapte en hem doodleuk afsloot.
„Maar papa," riep ze hem op de trap al te
gen. „Hoe komt u in 's hemelsnaam aan zoo'n
car?"
Baron Hardly lachte geheimzinnig, duwde
zijn dochter voorzichtig, als was ze van teer
porcelein, naar binnen en ontdeed zich eerst
van hoed en jas, alvorens te antwoorden.
„Tamelijk eenvoudig, kindlief," begon papa.
,,'t Is heden ten dage zóó, dat ouders aan hun
kinderen een voorbeeld nemen. Dus heb ik een
reclame-auto. Ik geef toe, dat het een vrij bur
gerlijke onderneming is, waarmede ik me neb
verbonden. Maar ze gaan er prat op, dat baron
Leonel Hardly zijn naam aan hun wagen ver
bonden heeft. Zelfs de benzine was er niet te
slecht voor! Tja, wat zal ik er eigenlijk méér
van zeggen. Het oude spreekwoord: „Arbeid
adelt" heeft ook zijn draai moeten maken, 'tis
nu „Adel arbeidt." 'tDoet er eigenlijk ook niet
zooveel toe, hoofdzaak is dat wij onbekommerd
verder kunnen gaan, vind je ook niet, Willy?"
Toen lachte Willy Hardly, luid en zacht, dus
onverkoopbaar!
E enige malen werd den laatsten tyd ook
onzerzijds de wensch uitgesproken naar
een nader onderzoek in de zaak van de
Konneursreuthsche gestigmatiseerde, Therese
Neumann, zulks naar aanleiding van het feit.
dat de conclusies van de medici, die met name
haar voedselderving controleerden, ernstig wa
ren aangevochten.
Over deze kwestie werd den lOen dezer in
het Amtsblatt voor het diocees Regensburg
een verklaring gepubliceerd van den Bisschop,
welke verklaring in de vertaling van de „Msb."
als volgt luidt:
„In het jaar 1927 heeft Therese Neumann
zich ingevolge bisschoppelijke beschikking aan
een 14-daagsch medisch gecontroleerd onder
zoek onderworpen. Het rapport over dit onder
zoek werd gepubliceerd.
Sindsdien zijn er tien jaren verloopen, ge
durende welke Therese Neumann, volgens haar
verklaringen, geen spijs en (sinds meerdere
jaren) ook geen drank tot zich heeft genomen.
Herhaaldelijk werden twijfels geuit of deze
verklaringen juist waren en niet misschien op
misleiding, of zelfmisleiding berustten.
De geschriften, die zich deels voor en deels
tegen de betrouwbaarheid der verklaringen
van Therese Neumann uitspreken, kenden en
kunnen een laatste opheldering en 'zekerheid
niet brengen.
Aan die twijfels en den strijd kan slechts een
nieuw medisch geleid en gecontroleerd onder
zoek een einde maken, want het onderzoek van
het jaar 1927 kon weliswaar den toenmaligen
staat van zaken vaststellen, maar geen beves
tiging of weerlegging zijn voor wat betreft de
beweerde voedingloosheid gedurende de vol
gende jaren.
Daarom heeft de bisschop van dit diocees
tegenover de familie Neumann herhaaldelijk
den wensch uitgesproken, dat zy haar toestem
ming tot zulk een onderzoek zou geven.
Bij dezen wensch heeft zich het gezamenlijke
Beiersche episcopaat en d.d. 4 Augustus 1 Vit
ook de H. Congregatie van het H. Officie aan
gesloten.
Therese Neumann heeft zich bereid verklaard
tot het ondergaan van een onderzoek, maat
haar vader heeft dit verzoek tot nu toe ge"
weigerd, respectievelijk aan onvervulbare voor'
waarden verbonden.
Bij dezen staat van zaken kan de kerkelijke
overheid geen verantwoording op zich nemen
voor het werkelijk bestaan der beweerde voe"
dingloosheid en voor het karakter van andere
buitengewone gebeurtenissen te Konnersreuth-
Zoo lang niet door een nieuw onderzoek
klaarheid verschaft is, zullen dus ook geen
schriftelijke vergunningen meer uitgereikt wor
den tot bezoeken bij Therese Neumann.
Een definitief oordeel over de gebeurtenissen
bedoelt hiermede niet gegeven te zijn. De in
geschriften gevoerde strijd in deze zaak heeft
bij gebrek aan de noodzakelijke grondslag®11
weinig zin en waarde en zou beter achterwege
kunnen blijven.
Nog meer geldt dit voor vele, van 'n zucliv
naar wonderen getuigende, en ongewaarborg-
de berichten, zooals ze bijvoorbeeld vervat zijn
in het „Konnersreuth Jahrbuch." Voor deze
berichten is Therese Neumann niet verantwoor
delijk, daar zij veelal zonder haar weten ge'
publiceerd worden."
ATT T"« A Tj/^ATiyT'n jrj op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
A I .1 ,r. f\ lil ll\ IlHJ Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Wvi doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
F7KH bij een ongeval met p 9.^0 bij verlies van een hand,
I UU»" doodelijken afloop een voet et een oog-
33
Haar gezicht scheen smaller, bleeker geworden,
met donkere schaduwplekken onder de oogen.
En dat in een paar uur. Zij zag er nu uit als
iemand die zwaar ziek is. Als passend by de
stemming waarin zij verkeerde, koos zy een
zwarte japon en aangezien zij, niettegenstaande
de warmte, huiverde, nam zy haar vos en ging
de trap af. Na den brief in de bus gedaan te
hebben, wandelde zy het terras op en liet haar
blik dwalen over de menschenzee, die op de
promenade slenterde. Neen, daarheen ging zij in
geen geval. Besluiteloos keerde zy zich om en
stond plotseling voor den man, over wiens leven
haar plannen strookten. Een gevoel van schaamte
overviel haar. Wat was zij toch slecht, dacht zij,
naar adem hygend. Hy echter stond ontsteld
voor haar. „O, beste mevrouw, wat ziet u bleek!
Migraine? Nu, weest u maar gerust, ik zal u
niet lastig vallen, want ik kan my Indenken, dat
U behoefte aan rust gevoelt Weet u wat? Wij
maken een ritje naar buiten. Niet naar Cannes.
Dat raad ik vandaag niet aan maar heelemaal
naar buiten in de vrye lucht, dat zal u goed
doen. Naar La Turbia Daar is u nog niet ge
weest, wel? Betooverend mooi en heerlijk stil,
daar boven; het zal u goed doen. Mooi blijft u,
al voelt u zich onwel. En Lize is niet meegeko
men en dat is maar goed ook, want zy kan
haar mond niet houden. Ik zal echter zoo stil
zijn als een muis, dat beloof ik, want ik ben
al meer dan gelukkig, als ik maar naar u-mag
kyken. Als men oud is, wordt men bescheiden,
ziet u." En zoo doorbabbelend, leidde hij haar
naar den kleinen auto, die buiten stond te
wachten en gaf den chauffeur zijn orders.
Deze stuurde den wagen vlug uit de men-
schendrukte en weldra vloog het lichte voertuigje
langs de bochtige rivieroevers opwaarts, waar het
op dit uur tamelijk stil was.
De oude prins hield woord: hij sprak geen
woord, doch vergenoegde er zich mede, zacht
haar hand te vatten en te streelen. Eerst wilde
Oliva ze terugtrekken, dan liet zy dat voor
nemen varen. Geleidelijk ging er iets kalmee-
rends van deze fijngevormde rimpelige hand op
haar over. Hij was als een vader, die zyn
moegeschreid kind troost. Hij moest zeker wel
een goed mensch zijn, dat hij zooveel meegevoel
toonde. En daarby meende hij slechts, dat zy
een weinig hoofdpijn had! Wat was hy toch
hartelyk, wat was hy bezorgd, alsof haar iets
heel ernstigs was overkomen!
Prins Xilo was bijna zeventig jaar. Een leef
tijd waarop alle stormen zwijgen of soms
nog eenmaal, één enkele maal, een oogenblik
opbruisen, eer de levenszon ondergaat,
Een warm gevoel doorstroomde Oliva. Goede,
oupe vader dacht zy. En de sterren stonden
reeds aan den hemel, toen zy weer voor 't hotel
stilhielden.
„U gaat natuuriyk direct naar bed, nietwaar?"
vroeg hij en kuste haar hand als afscheids
groet. Zy knikte en fluisterde eenige woorden
van dank. Dan ging zij heen en keerde hij
met zijn auto huiswaarts. Een diepe zucht ont
snapte onwillekeurig aan zyn lippen: „Waarom
ben ik nu niet jong?" beteekende die zucht.
HOOFDSTUK XII
„Virgilius ben jy zelf aan de telefoon, ja?
Goddank, dat ik je tref. Wil je onmiddellijk
naar Weenen komen?" Met doodsbleeke lippen
stond Bella voor de telefoon met een open brief
in haar rechter- en de microfoon in haar linker
hand.
Pretorius bevond zich op dat oogenblik
buiten de stad. Hy had verschillende confe
renties en zaken af te handelen en inspecteerde
tevens zijn eigen bezittingen, waarover hy per
soonlijk toezicht hield. Dan was hij ook voor
nemens op de bezittingen van Oliva te gaar.
zien, of alles goed marcheerde, om daarna
weer naar Weenen terug te gaan. Nu overviel
hem het telefoontje van Bella.
„Wat is er dan- aan de hand, meisje; je
stem klinkt zoo opgewonden?" vroeg hij be
zorgd.
„Er is bericht van mama gekomen en zy
geeft onvoorwaardelijk haar zegen. Ja meer
nog dan dat. Zy schenkt my ons huis met de
daarbij behoorende bezittingen, zooals zij schryft,
als bruidsschat. Ik begrijp er niets van."
Eenige seconden van aarzeling: „Ik ook niet,"
klonk het dan gedrukt. „Zy zal toch niet ziek
zijn?"
Zoo'n uitermate toegeeflijke Oliva bestond er
niet. Zoo diepgaand kon haar verandering nog
niet zijn, wanneer alles in den haak was. Zoo
dachten de twee menschen, die haar zoo goed
kenden, allebei. Pretorius beloofde zoo spoedig
mogelijk te zullen vertrekken.
„Ben je vanavond thuis?"
„Ja ik blijf thuis en wacht op je."
„Tot ziens dan!"
„Zoo gauw mogelyk hè?"
Het gesprek was afgeloopen en Bella zat nog
steeds aan de schrijftafel. Zij steunde haar
hoofd op haar hand en staarde naar den brief,
welken zij uit Nizza had ontvangen. Iets scheen
haar te hebben weerhouden, Pretorius per tele
foon mededeeling te doen van de voorgenomen
verloving van haar moeder. Dat was het voor
namelijk immers, wat haar zoo ongerust maakte
die droge, onpersoonlyke mededeeling.
Steeds grooter werd die onrust en ieder oogen
blik tuurde Bella naar de klok. Vroeger echter
dan zy had verwacht klonk buiten de huisbei
op de karakteristieke manier, waarop Virgilius
er gewoonlijk op drukte. Zy rukte haar huis
kamerdeur open en vloog hem tegemoet. Hij had
nauwelyks tyd, om zich van zijn jas te ontdoen.
„Wat ben je opgewonden en toch zie je er
niet zoo vroolyk uit, als je eigeniyk onder deze
omstandigheden moest zyn," vond hy, en keek
haar onthutst aan.
Zy antwoordde niet, doch reikte hem een
voudig den brief over, die op tafel lag. Plotse
ling deed hy een stap achterwaarts, alsof de
grond onder zyn voeten wegzonk. Met lykbleek
gelaat liet hij den brief zakken: „Wat beteekent
dat?" hijgde hy, want zijn stem weigerde dienst.
Radeloos keek Bella hem aan.
Hy stond nog steeds hoofdschuddend voor
haar, nam den brief nogmaals op en las hem
van 't begin tot het eind weer door. Plotseling
bracht hij beide handen aan zijn hoofd en be
gon zóó uitbundig te lachen, dat Bella verschrikt
achteruit week.
„Nu, ik zou wel eens willen weten, wat er
voor onduidelyks instaat? Waarom zou zij zich
niet nog eens verloven?" En hy haalde zijn
schouders op, alsof hij niet begreep, waarom men
zich over zoo'n natuurlijke zaak zorgen maakte.
De hoofdzaak voor jou is de toestemming en
het moet gezegd worden, dat de bruidsschat
schitterend is. Een waanzinnige had geen rijkere
schenking kunnen bedenken!" Dit alles zei
Pretorius op geforceerd-opgewekten toon, die
Bella diep deed ontstellen.
Want zy besefte, dat zyn woorden allerminst
met zijn gevoelens overeenstemden. En zij kon
het zich ook zeer goed indenken. Virgilius hield
immers van haar moeder. Hoe zonderling het
ook mocht klinken, zij had het altyd geweten.
En zy was er steeds van overtuigd geweest, dat
het tusschen die twee nog wel ooit tot een be
vredigende oplossing zou komen. En zeker, sedert
haar moeder zich zoo gewillig liet leiden op
voeden, zooals zy het de laatste weken zoo dik-
wyls schertsend had genoemd. En nu?
„Vreemd, dat zij geen woord over haar
haar verloofde schrijft," fluisterde Bella schuch
ter. „En geen enkel woordje aan Robby!"
Virgilius antwoordde niet. Als gehypnotiseerd
staarde hy naar het papier, dat hij nog steeds
tusschen zyn vingers hield.
„Weet Robert al iets van dezen brief?" inf°r'
meerde hij.
Bella schudde ontkennend haar hoofd. „Neetb
ik wilde er niet met hem over spreken, vóór llc
jouw meening wisv. Er moest iets niet in den
haak zyn, dacht ik bij mijzelf. En dat is toch
ook jouw opinie, nietwaar?"
Pretorius scheen nu volkomen kalm. >1®°®,,
beschouwd wat hebben we er mee te maken-
zei hij vluchtig.
Bella ging voor hem staan, legde haar beid
handen op zyn schouders en keek met haa
groote oogen naar hem op. „Virgilius, speel
geen verstoppertje. Jij houdt van haar Z1J
houdt van jou en."
Met een heftig gebaar schudde hy haar va
zich af.
„Van my houden? Die koelbloedige, aanste -
lerige steenen pop? Neem mij niet kwalijk, Bel
maar heb je ooit een bewijs van een gevoelig ba
bij haar ontdekt? Was zij voor jou een moed'
zooals zij moest zijn? Is zy een vrouw?" Bitt
byna hatelyk kwam het er uit.
(Wordt verv
■olgd.)