1 3Ket cetfiaal mn den dag De avonturen van Prof je en Struis je Reserve-officieren Economie voor iedereen KERSTMIS arbeidt WOENSDAG 29 DECEMBER 1937 Niet te veel op de regeeringsbureaux Bellogg vertaald Bij het overlijden van Maurice Ravel Na den dood van Debussy de toonaangevende componist in Frankrijk mm - Therese Neumann DOOR LO WILSDORF Bij de schriftelijke behandeling van de Defensie-begrooting is ook het vraag stuk van de hulp aan werklooze re serve-officieren aan de orde gekomen. De Memorie van ontwoord schreef er het vol gende over: „Bepaald is dat werklooze reserve-officieren en de reserve-officieren, die een betrekking bekleeden, welke met de positie, die zij in het leger innemen niet in overeenstemming is, in geval door hen gedongen wordt naar de ver vulling van een betrekking in 's Rijks dienst, bij een plaatsingsbureau van het Departement van Binnenlandsche Zaken op één lijn gesteld worden met de wachtgelders." In beginsel moet deze poging om de „standing" der res.-officieren te handha ven, worden toegejuicht, maar niettemin is aan deze regeling één bezwaar verbonden waartegen wij zouden willen waarschuwer. Indien nl. de regeeringsbureaux al te zeer met res.-officieren bezet zouden worden zou men kans loopen dat deze bureaux bij mobilisatie plotseling al hun personeel zou den zien verdwijnen, hetgeen een op dat tijdstip zeer ongewenschte verwarring zou kunnen veroorzaken. Intusschen is dit een zaak, waarvan men eerst den omvang zou moeten kennen al vorens men er een oordeel over kan uit spreken. Mogelijk loopt het met het aantal res.-officieren, die op deze wijze op eer regeeringsbureau geplaatst worden, nog al los. Alleen zouden wij er op willen wijzen dat de regeering, indien zij iets speciaals voor de werklooze reserve-officieren wil doen hetgeen in beginsel volkomen ge rechtvaardigd is toch goed zou doen met tevens om te zien naar plaatsingsmogelijk heden in het particuliere bedrijfsleven en de werkgevers via hun organisaties aan te sporen om speciale aandacht te wijden aan deze klasse van sollicitanten. Er zijn gelukkig, juist onder de georga- niseerden, sociaal- en nationaal-voelende werkgevers genoeg, die aan dit verzoek ge volg zouden geven. Indien het waar is, dat men een tak van wetenschap moet beheerschen, wil men in staat zijn de begrippen voor Ieeken duide lijk te ontvouwen, dan is Belloc naast een knappen historicus ook een knappe economist. Want in dit boekje, waarvan de oorspronkelijke titel „Economics for Helen" (een meisje van 16 jaar) schilderachtiger is dan het ietwat banale „Economie voor iedereen," vindt de lezer een glasheldere uiteenzetting van de grond begrippen der economie, die voor menschenvan het vak nog zeer lezenswaard is, en voor leeken een soort openbaring moet zijn. Wij zijn dan ook van oordeel (in zooverre is de titel juist!) dat iedereen, die zich verstout over economische zaken te spreken of (erger!) te schrijven, dit boekje moet hebben gelezen. Dat het hier en daar een tendenz vertoont, vooral in het tweede deel: „politieke toepassingen," waarmede eco nomische politiek is bedoeld, kan geen kwaad, in zooverre de tendenz goed is. Men kan dit zeker zeggen van het afkeurend oordeel over het kapitalistische en het socialistische stelsel, en de voorkeur, die de schr. toont voor den dis tributieven staat, dJ. die staat waarin bezit van productiemiddelen en arbeidskracht zoo veel mogelijk samengaat. Deze voorkeur moet na Quadragesimo Anno elke Katholiek wel heb ben. Of men bij het rentevraagstuk zoovermoet gaan als de schr., die woeker noemt elke rente van niet-productieve leeningen (o.a. oorlogs- leeningen) zal voor velen een vraag blijven. Verrassend is soms door haar eenvoud een stel ling als deze, dat een volk alleen rijker wordt door een overschot van import boven export, of deze: dat rente (niet te verwarren met in trest) steeds een surplus is boven arbeidsloon en kapitaalintrest, wisselend met de meerdere economische werking der onderneming, afwezig derhalve by de minst economisch werkende on dernemingen. Men zoude zoo kunnen doorgaan; bijna op iedere bladzijde treft men oorspronkelijke gedachten, wat vorm of inhoud betreft. Zeer oorspronkelijk is vooral het laatste hoofdstuk over imaginaire grootheden in de economie, waarvan de schr. zelf zegt dat het totaal nieuw is. De hoofdgedachte hiervan is deze, dat tot het volksinkomen tal van imaginaire in komens worden gerekend, die in werkelijkheid reeds een deel van een ander inkomen vormen, doordat zij zelf niet uit economische productie voortkomen; er wordt ma.w. dikwijls dubbel gerekend. Zoo bijv. als het inkomen van den zoon, die door zijn vader wordt onderhouden, naast dat van zijn vader wordt gesteld. Zeer belangwekkend is ook het hoofdstuk over de sociale waarde vau het geld, waarin de koop kracht van het geld met twee geheel nieuwe factoren wordt bepaald, aan de hand van het voorbeeld van de confiscatie eener abdij door Hendrik VIII. Het boekje, ruim 200 bladzijden groot, ver dient een ruime verspreiding. Het is door dr. Th. Schlichting bewerkt op een wijze, die hel der inzicht en fijn taalgevoel verraadt, endaar- om allen lof verdient. Ten behoeve van den Ne- derlandschen lezer is op menige plaats een Ne- derlandsch voorbeeld gekozen, en zijn hier en daar Nederlandsche statistische gegevens ver werkt. Deze zijn voor zoover wij konden na gaan, hoewel niet diepgaand, toch zuiver en verantwoord. De uitgeverij „De Toorts" te Heemstede zorgde voor een keurig verzorgd boekje, wat band, papier en druk betreft, zoodat vorm en inhoud in harmonie zijn. De prijs is matig. Wat wil men meer? MR. W1TTEMAN Maurice Ravel was, na den dood van Debussy, stellig de toonaangevende componist in Frank rijk. Hij zag het levenslicht in 1875 te Cibourc nabij Saint-Jean de Luz. Al jong ging hy naar Parijs, waar hij studeerde aan het Conservatoire bij Charles de Bénot (piano), bij Gedalge (con trapunt) en bij Fauré (compositie). Het waren Gabriel Fauré en Chabrier, die een grooten invloed hebben gehad op de vor- Twee, die elkaar verstaan ming van Ravel als kunstenaar en ofschoon hij als componist liet blijken verwant te zijn aan den grooten Debussy, is hij toch altijd een onafhankelijk kunstenaar geweest, die, zijn eigen weg volgend, mag worden beschouwd als een der belangrijkste onder de moderne Fransche toonkunstenaars. Zijn overeenstemming met Debussy berustte op een overeenstemming in onafhankelijkheid ten aanzien van datgene, wat in de harmoniek afweek van het geijkte, Maar zijn vormbewustzijn was anders dan dat van Debussy. Hij was ook veel minder impressio nist in zijn coloriet. Toen hij 26 jaar oud was, dong Ravel naar den „Prix de Rome", doch moest zich tevreden stellen met den tweeden prijs. Dat was in 1901. Vóór dien tijd had Ravel, ofschoon nog jong, reeds verscheidene werken geschreven, o.a een „Ouverture" naar Shéhérazade en „Suites auri- culaires"voor twee piano's, waarin de „Ha banera" voorkomt, welke Ravel later in zijn beroemd geworden „Rhapsodie espagnole" ge bruikte. Dingend naar den „Prix de Rome" zond hij zijn cantate „Myrrha" in, doch het werk van den jongen Ravel viel „uit den toon", om de eenvoudige reden, dat Ravel altijd een eigen weg in de muziek had willen volgen en deze cantate niet in den stijl was gebleven, welken de toonkunstenaars van dien tijd eenparig volgden. Later dong Ravel nog verscheidene maler, naar den grooten prijs, doch blijkbaar hielden de juryleden niet van die overmoedige vooruit strevendheid van een nog jong componist, ten minste, nooit behaalde Ravel den eersten prijs dien hij altijd zoo vurig had gewenscht te bezit ten. Zelfs Ravel's beroemd strijkkwartet kon de juryleden niet geestdriftig stemmen. Frank rijk is conservatiever dan men denkt. Intusschen bleef de houding van het bestuur, dat belast was met de uitdeeling der prijzen, niet onopgemerkt. Zij veroorzaakte zelfs het aftreden van Monsieur Dubois, directeur van het Parijsche Conservatorium. Fauré nam zijn plaats in. Dubois was een vriend van den jon gen Ravel en publiceerde in de groote pers de geheele affaire. Dat was voor den componist een goede reclame, ofschoon van een soort, die iiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiny= Ze zouden het Kindje gaan zoeken, s Die herders van Bethlehem: Het borelingske in doeken, Beduid door een hemelsche stem. H 't Moest zijn het te Bethlehem f| verwachte: Verlosser uit nameloos leed; De Christus uit Davids geslachte, Voorzegd hij Gods grooten profeet. E Ze zochten en hébben gevonden.... Daar lag in een donkeren stal Een Kindeke, schamel omwonden, In 't stroo van de krib dat was al. 1 Maar 't „Gloria" klonk door de l| luchten, ee s De hemel zag wit van het licht, En 't daalde in zoo blijde geruchten: ,,'t Rijk Gods van den vrede is gesticht". Gods Zoon, daar zoo arm'lijk ij geboren, In 'n dorpke bij simpele liên! =1 Komt, gaan we het Gloria hoor en Het goddelijk Kindje daar zien. Waar eerst enkel herderkens gingen, s Ook koningen zijn daar gegaan: Den hemelweg van de geringen Ziet Jezus!.... Hij moedigt ons aan. 5 Th. A. lllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllll'liË een hoogstaand mensch als Ravel nimmer had gewenscht. De componist, een zeer gevoelige figuur, voel de zich door de achteruitzetting gekwetst en heeft later consequent alle officieele onder scheidingen geweigerd, waarmee men hem wilde rehabiliteeren. Het is een eigenaardigheid van Ravel, dat hij verscheidene malen een werk eerst voor piano heeft geconcipieerd, en daarna uitgebreid voor orkest. Zoo bijvoorbeeld de „Pavane pour une infante défunte" en de suite „Ma Mère l'Oye". Dit laatste werk is. naast de suggestieve „Boléro" (die knappe evocatie en obsedeerende, eindelooze herhaling van een Spaansch ritor nel), naast „La Valse", die met na-oorlogsche herinneringen en Johann Strauss-schema's ge vulde compositie naast zijn „Rhapsodie espag nole" en de Sonatine, in Halland het meest bekend. Ravel heeft ook een opera gecompo neerd, n.l. „l'Heure espagnole". Hij mag geen componist zijn geweest van zoo hoogen rang als Franck of Debussy (hij was meer eclecticus), toch is het verlieé voor de Fransche muziek zeer groot, vooral nu ook pas Albert Roussel is overleden, Op figuren als Milhaud en Honegger is thans de hoop geves tigd. Tont by de jaarlij ksche inzameling voor de katholieke Universiteit, dat gy in liefde voor een der edelste Cultuurgoederen, de wetenschap, by nie mand wilt ten achter biyven en dat gy in geloofsijver allen wilt overtreffen. Het Hoogwaardig Episcopaat by Bet eerste lustrum der Kath. Universiteit. Na een paar uur kwamen ze in het kamp aan. Het waren allemaal tenten, waar Profje en Struisje ook al vaak in hadden gekam peerd. Alleen waren ook daarop een heeleboei gen geschilderd. Er waren een heeleboel mensehen, ook vrouwen en kinderen, allen met dezelfde bruine gelaatskleur en ieder een kwam nieuwsgierig toeloopen, toen ze zagen dat er iets vreemds in het kamp werd gebracht. Maar ze durfden niet te dichtby komen, want ze hadden veel eerbied voor het opperhoofd en ze mochten alleen in zyn buurt komen, als hij er toestemming voor gaf. Toen alle mannen waren afgestegen, gaf het opperhoofd bevel den blanken man in de gastentent te brengen en daar op een leger van beestenvellen neer te leggen. Toen werd de dokter geroepen om Profje te onderzoe ken. De zoon van het opperhofd ging mee ici de tent en niemand kreeg verder toegang dan Struisje, die natuurlijk moest weten wat er met zyn heer verder gebeuren zou. Hij was er niets gerust op, dat Profje steeds niet3 zei. Terwijl de indianendokter hem onder zocht en wat vloeistof tusschen de tanden liet loopen wat hem zou kunnen opknappen, kwam Profje bij en sloeg de oogen op. Hij begreep niet waar hij was en was veel te ziek om er zich veel van aan te trekken. Toen hij Struisje zag, kwam er een lachje van tevredenheid op zijn gezicht, want by Struisje voelde hij zich veilig. En toen sliep hij in. De dokter zei tot den zoon van het opperhoofd, die „Gouden Hart" genoemd werd, dat dit de eenigste manier voor den blanken man was om beter te worden, maar Struisje verstond daarvan natuuriyk niets. Er zijn menschen, wier doen en laten vol komen door het geld in zijn meest wan- staltigen vorm wordt beheerscht. Met een ongedachten yver, een veel betere zaak waar dig, bewaren en vermeerderen ze het als het kostbaarste, dat ze hier op dit ondermaansche te beheeren hebben gekregen. Er zijn ook men schen, die zich aan het aardsche slijk niet meer gelegen laten liggen, dan dat het er is om uit te geven. Tot deze vaak benijde categorie be hoorde Willy Hardly, de twintigjarige, eenig ste dochter van baron Lionel Hardly, bon- vivant in groot formaat. Hier is dus een geval meer, dat het gangbare spraakgebruik van een niet ver van den boom gevallen appel, komt be vestigen. In haar verrukkelijke Biedermeier-kamer ver deed Willy haar tijd met het doorbladeren van een boek, dat haar maar matig scheen te kun nen bekoren. Verschillende malen had ze het al terzijde gelegd, een kerncollectie, aan den wand geprikte film-artisten laten gissen hoe groot ze precies was als ze haar armen lood recht langs haar hoofd hield en luid geeuwde, en dan maar weer aan het bladeren geslagen. Een bescheiden klopje op de deur beant woordde ze met een abrupt „ja!" Een kaalhoofdig, donker-gebrild heertje, dat zijn nietig figuurtje in een veel te wijde jacquet- jas had gehuld, verscheen in de deur-opening en loerde naar binnen. Willy kende hem niet en hoorde evenmin, dat hij zich als „taxateur" aandiende. Maar des te beter kende ze de forsche gestalte, welke hem op den voet volgde, n.l. mr. John Scrange, ban kier en trouwlustig. Willy wist het by onder vinding. „Hoe komt u hier?" vroegen haar oogen. En waar de bankier de kunst verstond in vrouwen- oogen te kunnen lezen, antwoordde hij vlug: „Ik heb zoo juist dit prachtige slot gekocht. En daar hoort natuurlijk ook deze charmante Biedermeierkamer bij!" Willy verbleekte, maar begreep, dat hy de waarheid gesproken had. Als hy niet voor over macht had moeten zwichten, zou haar vader dezen man zeker niet tot haar compartimenten hebben toegelaten. „Weest u maar gerust. U behoeft deze kamer niet vaarwel te zeggen! Na onze huwelyksreis komen we hier weer terug," stevende John Scrange recht op zijn doèl af. Willy verwaardigde hem geen blik. Zenuw- achtig-gejaagd begon ze snuisterijen, die ver spreid stonden, by elkaar op de tafel te zetten, gereed, om ze zóó in een koffer te deponeeren. Plotseling keek ze op en riep den afwachten- den Scrange toe: „Ik weet, dat u een geld- mensch bent. Ik heb u echter al eerder gezegd, dat de meest waardevolle dingen op deze arm zalige wereld niet met geld te koop zijn, myn heer Scrange!" Ongewoon ernstig stonden haar blauwe oogen. „Dat ligt er maar aan, wat je er voor over hebt!" verweerde deze zich. „Voor geen goud!" gilde Willy. „Idealiste," probeerde Scrange haar te kal- meeren. „Dat zeggen kleine, lieve meisjes, maar realisten straffen zulke leugens!" In den grooten salon rumoerden nog langen tijd twee mannenstemmen; de een, opgewonden en heesch, herkende Willy als die van haar vader; de cynische, akelig-kalme was van mr. John Scrange. Eerst toen Willy den bankier het huis uit hoorde gaan, kwam ze beneden. Het ge sprek tusschen vader en dochter was langdurig en opgewonden, maar toch ook innig en ver helderend. ,,'t Zal ons aan niets ontbreken!" beloofde Willy tenslotte. „Ondanks mr. John Scrange!" Een maand later. Met den slaap nog in zijn oogen slofte John Scrange de badkamer in om zich wat meer toonbaar te maken. Zachtjes neuriede hij een schlager-deun, welke hem nog van de soos-fuif was bijgebleven. Automatisch nam hij een tube crème en bemerkte aan den bol-ronden vorm, dat er een nieuw was klaar gelegd. Het afgezaagde refrein bleef hem in de keel steken, toen hij de tube wat nauwkeurig bekeek. „Dat juffertje ken ik!" De trekken van de reclame-dame, die den heelen tube-omvang besloegen, kwamen hem eigenlijk meer dan bekend voor, vreeselyk be kend zelfs. „Ah, Willy Hardly!" Die had dus haar bewonderd lachje verkocht! Zeker om te probeeren hem een hak te zetten. Willy Hardlyeen reclame-prinses? Recla- me-girl verbeterde hy zich meteen en legde de tube terug. Als hij naar het parfum greep, lachte Willy hem andermaal toe. Hoe nijdig John Scrange het fleschje ook terugzette, zijn erger nis was er niet voor op den loop gegaan, in tegendeel! Kwaadaardige ochtendziekten pro beerde de bankier in den regel met een sigaret te verdryven, maar ook deze poging mislukte jammerlijk, toen hij op het spiksplinternieuwe merk al weer Willy's lachende kopje ontwaarde. „Wat er zoo al niet voor geld te koop is," schamperde John Scrange, maar deze opmer king verlichtte hem allerminst. En nog was hy de gedachte aan Willy Hardly en haar beroep niet kwijt, toen hij 's avonds afleiding probeerde te vinden bij een flesch whisky. Als de ober hem serveerde, was het plotseling of hem een gifdrankje bereid werd. „Weg met de flesch," schreeuwde hij den onthutsten kellner toe. Op de etiquette stond Willy Hardly en lach te, decoratief en vinnig. Baron Lionel Hardly had zich met zijn ver anderde situatie al spoedig verzoend. Dat lag zoo in zijn aard. Iedereen immers moest in de- zen vermaledijden tijd, het deed er niet toe in welken vorm, concessies doen. Maar dat zijn kleine, flinke, dochter voor hem moest zorgen, zat hem toch wel een beetje dwars. Hij pro beerde zich te verstrooien en keerde, als zijn karig zakgeld het hem maar even toeliet, tot zijn oude liefde terug: kaartspelen. Dat som mige spellen van maison „Made" waren en dus Willy's beeltenis droegen, was wel wat on- kiesch, maar nuchter bezien, vaak een finan cieel voordeel. En daar ging het toch maar om- Op zekeren dag hoorde Willy voor de een voudige flat, welke ze bewoonde, een auto stop pen. Nieuwsgierig als alle vrouwen nu eenmaal zijn, gluurde ze achter het gor- dijn naar bene- A J den. Tot haar li-Li- schrik bemerkte ze, dat haar va- der uit dien prachtigen wagen stapte en hem doodleuk afsloot. „Maar papa," riep ze hem op de trap al te gen. „Hoe komt u in 's hemelsnaam aan zoo'n car?" Baron Hardly lachte geheimzinnig, duwde zijn dochter voorzichtig, als was ze van teer porcelein, naar binnen en ontdeed zich eerst van hoed en jas, alvorens te antwoorden. „Tamelijk eenvoudig, kindlief," begon papa. ,,'t Is heden ten dage zóó, dat ouders aan hun kinderen een voorbeeld nemen. Dus heb ik een reclame-auto. Ik geef toe, dat het een vrij bur gerlijke onderneming is, waarmede ik me neb verbonden. Maar ze gaan er prat op, dat baron Leonel Hardly zijn naam aan hun wagen ver bonden heeft. Zelfs de benzine was er niet te slecht voor! Tja, wat zal ik er eigenlijk méér van zeggen. Het oude spreekwoord: „Arbeid adelt" heeft ook zijn draai moeten maken, 'tis nu „Adel arbeidt." 'tDoet er eigenlijk ook niet zooveel toe, hoofdzaak is dat wij onbekommerd verder kunnen gaan, vind je ook niet, Willy?" Toen lachte Willy Hardly, luid en zacht, dus onverkoopbaar! E enige malen werd den laatsten tyd ook onzerzijds de wensch uitgesproken naar een nader onderzoek in de zaak van de Konneursreuthsche gestigmatiseerde, Therese Neumann, zulks naar aanleiding van het feit. dat de conclusies van de medici, die met name haar voedselderving controleerden, ernstig wa ren aangevochten. Over deze kwestie werd den lOen dezer in het Amtsblatt voor het diocees Regensburg een verklaring gepubliceerd van den Bisschop, welke verklaring in de vertaling van de „Msb." als volgt luidt: „In het jaar 1927 heeft Therese Neumann zich ingevolge bisschoppelijke beschikking aan een 14-daagsch medisch gecontroleerd onder zoek onderworpen. Het rapport over dit onder zoek werd gepubliceerd. Sindsdien zijn er tien jaren verloopen, ge durende welke Therese Neumann, volgens haar verklaringen, geen spijs en (sinds meerdere jaren) ook geen drank tot zich heeft genomen. Herhaaldelijk werden twijfels geuit of deze verklaringen juist waren en niet misschien op misleiding, of zelfmisleiding berustten. De geschriften, die zich deels voor en deels tegen de betrouwbaarheid der verklaringen van Therese Neumann uitspreken, kenden en kunnen een laatste opheldering en 'zekerheid niet brengen. Aan die twijfels en den strijd kan slechts een nieuw medisch geleid en gecontroleerd onder zoek een einde maken, want het onderzoek van het jaar 1927 kon weliswaar den toenmaligen staat van zaken vaststellen, maar geen beves tiging of weerlegging zijn voor wat betreft de beweerde voedingloosheid gedurende de vol gende jaren. Daarom heeft de bisschop van dit diocees tegenover de familie Neumann herhaaldelijk den wensch uitgesproken, dat zy haar toestem ming tot zulk een onderzoek zou geven. Bij dezen wensch heeft zich het gezamenlijke Beiersche episcopaat en d.d. 4 Augustus 1 Vit ook de H. Congregatie van het H. Officie aan gesloten. Therese Neumann heeft zich bereid verklaard tot het ondergaan van een onderzoek, maat haar vader heeft dit verzoek tot nu toe ge" weigerd, respectievelijk aan onvervulbare voor' waarden verbonden. Bij dezen staat van zaken kan de kerkelijke overheid geen verantwoording op zich nemen voor het werkelijk bestaan der beweerde voe" dingloosheid en voor het karakter van andere buitengewone gebeurtenissen te Konnersreuth- Zoo lang niet door een nieuw onderzoek klaarheid verschaft is, zullen dus ook geen schriftelijke vergunningen meer uitgereikt wor den tot bezoeken bij Therese Neumann. Een definitief oordeel over de gebeurtenissen bedoelt hiermede niet gegeven te zijn. De in geschriften gevoerde strijd in deze zaak heeft bij gebrek aan de noodzakelijke grondslag®11 weinig zin en waarde en zou beter achterwege kunnen blijven. Nog meer geldt dit voor vele, van 'n zucliv naar wonderen getuigende, en ongewaarborg- de berichten, zooals ze bijvoorbeeld vervat zijn in het „Konnersreuth Jahrbuch." Voor deze berichten is Therese Neumann niet verantwoor delijk, daar zij veelal zonder haar weten ge' publiceerd worden." ATT T"« A Tj/^ATiyT'n jrj op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door A I .1 ,r. f\ lil ll\ IlHJ Jj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen %J\J» verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Wvi doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL F7KH bij een ongeval met p 9.^0 bij verlies van een hand, I UU»" doodelijken afloop een voet et een oog- 33 Haar gezicht scheen smaller, bleeker geworden, met donkere schaduwplekken onder de oogen. En dat in een paar uur. Zij zag er nu uit als iemand die zwaar ziek is. Als passend by de stemming waarin zij verkeerde, koos zy een zwarte japon en aangezien zij, niettegenstaande de warmte, huiverde, nam zy haar vos en ging de trap af. Na den brief in de bus gedaan te hebben, wandelde zy het terras op en liet haar blik dwalen over de menschenzee, die op de promenade slenterde. Neen, daarheen ging zij in geen geval. Besluiteloos keerde zy zich om en stond plotseling voor den man, over wiens leven haar plannen strookten. Een gevoel van schaamte overviel haar. Wat was zij toch slecht, dacht zij, naar adem hygend. Hy echter stond ontsteld voor haar. „O, beste mevrouw, wat ziet u bleek! Migraine? Nu, weest u maar gerust, ik zal u niet lastig vallen, want ik kan my Indenken, dat U behoefte aan rust gevoelt Weet u wat? Wij maken een ritje naar buiten. Niet naar Cannes. Dat raad ik vandaag niet aan maar heelemaal naar buiten in de vrye lucht, dat zal u goed doen. Naar La Turbia Daar is u nog niet ge weest, wel? Betooverend mooi en heerlijk stil, daar boven; het zal u goed doen. Mooi blijft u, al voelt u zich onwel. En Lize is niet meegeko men en dat is maar goed ook, want zy kan haar mond niet houden. Ik zal echter zoo stil zijn als een muis, dat beloof ik, want ik ben al meer dan gelukkig, als ik maar naar u-mag kyken. Als men oud is, wordt men bescheiden, ziet u." En zoo doorbabbelend, leidde hij haar naar den kleinen auto, die buiten stond te wachten en gaf den chauffeur zijn orders. Deze stuurde den wagen vlug uit de men- schendrukte en weldra vloog het lichte voertuigje langs de bochtige rivieroevers opwaarts, waar het op dit uur tamelijk stil was. De oude prins hield woord: hij sprak geen woord, doch vergenoegde er zich mede, zacht haar hand te vatten en te streelen. Eerst wilde Oliva ze terugtrekken, dan liet zy dat voor nemen varen. Geleidelijk ging er iets kalmee- rends van deze fijngevormde rimpelige hand op haar over. Hij was als een vader, die zyn moegeschreid kind troost. Hij moest zeker wel een goed mensch zijn, dat hij zooveel meegevoel toonde. En daarby meende hij slechts, dat zy een weinig hoofdpijn had! Wat was hy toch hartelyk, wat was hy bezorgd, alsof haar iets heel ernstigs was overkomen! Prins Xilo was bijna zeventig jaar. Een leef tijd waarop alle stormen zwijgen of soms nog eenmaal, één enkele maal, een oogenblik opbruisen, eer de levenszon ondergaat, Een warm gevoel doorstroomde Oliva. Goede, oupe vader dacht zy. En de sterren stonden reeds aan den hemel, toen zy weer voor 't hotel stilhielden. „U gaat natuuriyk direct naar bed, nietwaar?" vroeg hij en kuste haar hand als afscheids groet. Zy knikte en fluisterde eenige woorden van dank. Dan ging zij heen en keerde hij met zijn auto huiswaarts. Een diepe zucht ont snapte onwillekeurig aan zyn lippen: „Waarom ben ik nu niet jong?" beteekende die zucht. HOOFDSTUK XII „Virgilius ben jy zelf aan de telefoon, ja? Goddank, dat ik je tref. Wil je onmiddellijk naar Weenen komen?" Met doodsbleeke lippen stond Bella voor de telefoon met een open brief in haar rechter- en de microfoon in haar linker hand. Pretorius bevond zich op dat oogenblik buiten de stad. Hy had verschillende confe renties en zaken af te handelen en inspecteerde tevens zijn eigen bezittingen, waarover hy per soonlijk toezicht hield. Dan was hij ook voor nemens op de bezittingen van Oliva te gaar. zien, of alles goed marcheerde, om daarna weer naar Weenen terug te gaan. Nu overviel hem het telefoontje van Bella. „Wat is er dan- aan de hand, meisje; je stem klinkt zoo opgewonden?" vroeg hij be zorgd. „Er is bericht van mama gekomen en zy geeft onvoorwaardelijk haar zegen. Ja meer nog dan dat. Zy schenkt my ons huis met de daarbij behoorende bezittingen, zooals zij schryft, als bruidsschat. Ik begrijp er niets van." Eenige seconden van aarzeling: „Ik ook niet," klonk het dan gedrukt. „Zy zal toch niet ziek zijn?" Zoo'n uitermate toegeeflijke Oliva bestond er niet. Zoo diepgaand kon haar verandering nog niet zijn, wanneer alles in den haak was. Zoo dachten de twee menschen, die haar zoo goed kenden, allebei. Pretorius beloofde zoo spoedig mogelijk te zullen vertrekken. „Ben je vanavond thuis?" „Ja ik blijf thuis en wacht op je." „Tot ziens dan!" „Zoo gauw mogelyk hè?" Het gesprek was afgeloopen en Bella zat nog steeds aan de schrijftafel. Zij steunde haar hoofd op haar hand en staarde naar den brief, welken zij uit Nizza had ontvangen. Iets scheen haar te hebben weerhouden, Pretorius per tele foon mededeeling te doen van de voorgenomen verloving van haar moeder. Dat was het voor namelijk immers, wat haar zoo ongerust maakte die droge, onpersoonlyke mededeeling. Steeds grooter werd die onrust en ieder oogen blik tuurde Bella naar de klok. Vroeger echter dan zy had verwacht klonk buiten de huisbei op de karakteristieke manier, waarop Virgilius er gewoonlijk op drukte. Zy rukte haar huis kamerdeur open en vloog hem tegemoet. Hij had nauwelyks tyd, om zich van zijn jas te ontdoen. „Wat ben je opgewonden en toch zie je er niet zoo vroolyk uit, als je eigeniyk onder deze omstandigheden moest zyn," vond hy, en keek haar onthutst aan. Zy antwoordde niet, doch reikte hem een voudig den brief over, die op tafel lag. Plotse ling deed hy een stap achterwaarts, alsof de grond onder zyn voeten wegzonk. Met lykbleek gelaat liet hij den brief zakken: „Wat beteekent dat?" hijgde hy, want zijn stem weigerde dienst. Radeloos keek Bella hem aan. Hy stond nog steeds hoofdschuddend voor haar, nam den brief nogmaals op en las hem van 't begin tot het eind weer door. Plotseling bracht hij beide handen aan zijn hoofd en be gon zóó uitbundig te lachen, dat Bella verschrikt achteruit week. „Nu, ik zou wel eens willen weten, wat er voor onduidelyks instaat? Waarom zou zij zich niet nog eens verloven?" En hy haalde zijn schouders op, alsof hij niet begreep, waarom men zich over zoo'n natuurlijke zaak zorgen maakte. De hoofdzaak voor jou is de toestemming en het moet gezegd worden, dat de bruidsschat schitterend is. Een waanzinnige had geen rijkere schenking kunnen bedenken!" Dit alles zei Pretorius op geforceerd-opgewekten toon, die Bella diep deed ontstellen. Want zy besefte, dat zyn woorden allerminst met zijn gevoelens overeenstemden. En zij kon het zich ook zeer goed indenken. Virgilius hield immers van haar moeder. Hoe zonderling het ook mocht klinken, zij had het altyd geweten. En zy was er steeds van overtuigd geweest, dat het tusschen die twee nog wel ooit tot een be vredigende oplossing zou komen. En zeker, sedert haar moeder zich zoo gewillig liet leiden op voeden, zooals zy het de laatste weken zoo dik- wyls schertsend had genoemd. En nu? „Vreemd, dat zij geen woord over haar haar verloofde schrijft," fluisterde Bella schuch ter. „En geen enkel woordje aan Robby!" Virgilius antwoordde niet. Als gehypnotiseerd staarde hy naar het papier, dat hij nog steeds tusschen zyn vingers hield. „Weet Robert al iets van dezen brief?" inf°r' meerde hij. Bella schudde ontkennend haar hoofd. „Neetb ik wilde er niet met hem over spreken, vóór llc jouw meening wisv. Er moest iets niet in den haak zyn, dacht ik bij mijzelf. En dat is toch ook jouw opinie, nietwaar?" Pretorius scheen nu volkomen kalm. >1®°®,, beschouwd wat hebben we er mee te maken- zei hij vluchtig. Bella ging voor hem staan, legde haar beid handen op zyn schouders en keek met haa groote oogen naar hem op. „Virgilius, speel geen verstoppertje. Jij houdt van haar Z1J houdt van jou en." Met een heftig gebaar schudde hy haar va zich af. „Van my houden? Die koelbloedige, aanste - lerige steenen pop? Neem mij niet kwalijk, Bel maar heb je ooit een bewijs van een gevoelig ba bij haar ontdekt? Was zij voor jou een moed' zooals zij moest zijn? Is zy een vrouw?" Bitt byna hatelyk kwam het er uit. (Wordt verv ■olgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1937 | | pagina 10