rr,
S))
n
li
Kind en Heilige
De werkloosheid
ARTIS
BESCHA VING EN ZIEKTE
Abessljosetie leeuw tot dr. Sunier: „Zouden ze
jou, als m9n eersten meester, ook in den steek laten?"
Vf
ZONDAG 9 JANUARI 1938
VAN WEEK TOT WEEK
in
Koningin op Soestdijk
HM. is Zaterdagavond ten paleize
aldaar aangekomen
HOOGERE LEGERLEIDING
Mutaties te wachten
\V\
DE B.P.M. VRAAGT NIEUWE
CONCESSIES
Onderzoek naar aluminium en
fosfaten
VERSCHOONINGSRECHT VAN
DEN JOURNALIST
Commissie van advies
geïnstalleerd
In 1937 weer tot het peil van
1932 gedaald
HET NUT VAN ZWEMMEN
Veel minder verdrinkingsgevallen
Minister Romme te
Vught
De nieuwe rioleering in gebruik
gesteld
HET GEWEST FRIESLAND
VAN DE S.D.A.P.
V a
Jaarvergadering wegens het
conflict uitgesteld
MINISTERIÉEL BEZOEK
Aan het Stedelijk Van Abbe-
museum te Eindhoven
De secretaris van het Braziliaansche
Gezantschap te 's Gravenhage is
behalve een vroom geloovige, ook een
dichterlijk man, wiens naam Ruy Ribeiro-Couto
een goeden klank heeft in de moderne Portu
geesche letterkunde. Hij is lid van de Braziü-
aansche Academie en blijkens de Portugeesche
Mtgave zijner werken stelt hij groot belang in
de liedendaagsche schilderkunst, want zijn
Poëtisch proza is verlucht door moderne teeke-
baars, die over een charmante voorstellingswijze
eschikken. Eén zijner boekjes werd door Manoel
Gahisto in het Fransch vertaald en onder den
titel „Présence de la Petite Thérèse" (De aan
bezigheid van de kleine Theresia) uitgegeven
kü Pion te Parijs, helaas zonder de aardige
Maatjes. Terwijl het boek in het Portugeesch
^n mooien omvang heeft, royaal gedrukt is en
er buitengewoon modern uitziet, doet de Fran
se editie eerder denken aan de aflevering van
aan devoot weekblaadje voor parochiegeestelij
ken, zooals er daar honderden verschijnen, soms
keel interessant van inhoud, maar altijd heel
gewoontjes van voorkomen. De beste stylisten
°hder de Fransche bisschoppen laten immers
keel gemoedelijk hun geschriften drukken op
Papier, dat hier alleen voor strooibiljetten ge
bruikt wordt. Moet men de nederigheid prijzen
cf de smakeloosheid laken? Het is maar, hoe
Men het zien wil.
*n ieder geval, het boekje zelf van den Bra-
2il'aanschen gezantschapssecretaris is tegelijker-
t(jd een uiting van vromen levenszin en van
goeden smaak. Het vertelt in eenvoudig^ woor
den over een bedevaart naar Lisieux, her
genadeoord van de heilige Carmelites, die in den
v°lksmond in alle landen de „kleine" heilige
genoemd wordt. Is niet haar heele leven een
blustratie geweest van Vondel's woord: „De
ketnel heeft het kleen verkoren"?
Leze reisbeschrijving heeft een persoonlijk
barakter. „Ieder mensch," zoo begint de schrij-
Ver, „heeft kijn eigen manier om met gevouwen
banden een houding aan te nemen tegenover
°stgene, wat van God komt. Ik kan over de
bleine Theresia alleen spreken op mijn eigen
Manier. Wat hier of daar zou kunnen lijken op
Oneerbiedigheid, is niets anders dan een eenigs-
2Ms onwerkelijke vertrouwelijkheid, een dichter-
Mke intimiteit, die ik aannam, omdat een in
duct het mij veroorloofde. Een heilige kan ik
Mii nu eenmaal niet anders voorstellen dan in
do sfeer van zijn dagelijkschen doen terwijl
by bijvoorbeeld aan het visschen is in de rivier,
groenten aan het planten in zijn tuin. Ik zie
betn glimlachen tegen een kennis of met de
°°gen een vogeltje volgen. Ik zie hem brood
Mtten eten of zijn bloote voeten wasschen, als
Ze vuil geworden zijn door het stof van den weg.
^elnu: meer dan eenige andere hemelsche per
soonlijkheid is de heilige Theresia echt alle-
"Magsch. Om haar uitersten eenvoud, maar
v°oral ook omdat ze nog zoo kort geleden leefde,
is ze voor mij als het ware nog zintuiglijk waar
neembaar. De dingen, ja de lucht, bewaren nog
den indruk van haar devote aanrakingen."
Uit deze simpele regels, kenmerkend voor den
aantrekkelijken stijl van Ribeiro-Couto, ademt
Meds dadelijk de geest van zijn geschrift, dat
°ns in de verbeelding zoo dicht mogelijk bij de
beiiige Theresia van Lisieux tracht te brengen.
Een schildering van het Normandische land-
E°bap, waarin zij leefde, bereidt ons voor op
öeze tegenwoordigheid, wij bewegen ons van Le
svre, de grijze havenstad, landinwaarts, de
fMue langs, voorbij het tragische Villequier.
zoo beminnelijke Caudebec, naar het weel
derige Pont l'Evêque, de Normandische kaas-
sMd. Dan zijn we dicht bij Lisieux. Tegen den
av°nd laat Ribeiro-Couto ons aankomen, we
o°ren de uitstervende geluiden van den tal-
Menden zomerdag, en in het donker herdenken
H' den levensloop van een klein modern meisje
de vriendelijke middeleeuwsche bisschopsstad
Met haar gematigd welgestelden middelstand,
6cbte „petitie bourgeoisie" van de Fransche pro-
|Mcie, waar Onze Lieve Heer ineens een wonder
'°Mt doen in een ziel, die voor het oog der
v,ereld niet tot grootheid scheen voorbestemd.
"Ue hemel heeft het klein verkoren."
"Langzaam, als stapje voor stapje, deed de
MUel zijn wonderwerk. Tot op zekeren dag de
°est kwam, de bloedspuwing, de koortsige ril-
Mgen. Het planken bed was hard, het voedsel
Met krachtig, de lucht bleef vochtig en als vij-
an%. Theresia dacht aan het zonnige land-
Scbap van TonkinZe ging een hoogtekuur
b°orrnaken in den hemel bij de engelenZe
^as een meisje uit Lisieux, dat intrad bij de
^rinelitessen, tuberculeuze werd en stierf."
Uet levén in Lisieux heeft zijn banaliteit,
Mhdaag nog meer dan voorheen, toen er geen
Miizenden pelgrims kwamen naar het Norman
dische provinciestadje en toen de kooplieden er
tQg niet de onbescheidenheid vertoonden van
jMfeldleveranciers jn eetwaar en devotie-artike-
eM Och, het is ergerlijk voor iemand, die zich
Mgert, maar als men het genade-oord bezocht
Meert, na er veel te hebben gezien, wordt men
goedmoedig en vergevingsgezind. Het zoetelijke
leelijke, het smakelooze, het banale, het
Mlederachtige, dat elke bedevaartplaats ver
ent, en dat welhaast onverdraaglijk is voor
'Mnand met aesthetisch gevoel, doet (ons ten-
Minste) altijd denken aan den regel van den
Mfzang der drie jongelingen in den vuuroven:
•.ttegen en hagel, looft den Heer." Zeker was
M gedachte aan regen en hagel voor de drie
'Migelingen verkwikkender dan voor den Hol-
ahder, die hun gezang in andere omstandig
heden en in een ander klimaat leest, maar de
hybel is voor ons allen geschreven en wanneer
M regen, die kwaal, die het humeur onzer land-
e®booten beheerscht, zoo welgevallig is aan den
Schepperi dan nemen we de ergerniswekkende
Mtisserie-reclames van het snoepgrage Lisieux,
M zamen met de verfoeilijke beeldjes maar voor
Mf, evenals de nogal zwakke poëzie der heilige
^Mresia, bij#wie Ribeiro-Couto althans twee
hakkende dichtregels wist aan te treffen in de
'Mélodie de Sainte Cécile":
Cécile, prête moi ta douce mélodie;
Je voudrais convertir a Jésus tant de coeurs.
'heen mij, Cecilia, uw zoete melodie; tot Jesus
ik graag zoo menig hart bekeeren.) Er is
Veel beminnelijks, zooveel kinderlijks in de
volksdevotie te Lisieux. Men kan er ontgoocheld
worden door de vroom-bedoelde exploitatie van
de nagedachtenis der kinderlijke heilige, maar
boven al het hedendaagsche uit, rijst haar
sublieme „alledaagschheid" die alledaagsch-
heid van het kind, die een eeuwigdurend won
der is. Op den dag, dat ze ingekleed werd, vfisl
de sneeuw uit de lucht: is het niet, of de hemel
een symbool wilde leggen in die onverwachte
sneeuwbui, waardoor Theresia, toch nog een
kind, verrukt was? Men toont den pelgrim haar
speelgoed, haar doopjurk, het kleedje, dat zij als
processie-bruidje droeg, 'het communie-kleed, het
rozenhoedje, de afgeknipte haren, de verfkwast-
jes, waarmede zij heiligenplaatjes kleurde, haar
naaldenkoker, haar kleine schoentjes, kinderlijke
souvenirs, onschuldige kleinigheden zonder an
dere charme dan die van de herinnering. Hec
Theresia-museum is niet rijk, noch indrukwek
kend, maar de devote bagatellen maken het
mogelijk, de sfeer van haar leven voor de ver
beelding te herscheppen. Het is een sfeer, waar
in de wereldling nauwelijks een uur kan adem
halen, maar deze sfeer heeft haar eigen poëzie,
door Ribeiro-Couto verstaan, zqodat hij hier heel
juist te pas brengt die mooie dichtregels van
Machado de Assis
Entreaberto botao, entrefechada rosa,
Un pouco de menina e un pouco de muiher.
(Half ontsloten knop en half ontloken roos: een
kind nog bijna, reeds een beetje vrouw.) De
aantrekkelijkheid van deze sfeer wordt niet ge
schonden door het banale, wanneer men zich
maar weet te verdiepen in het wonder der hei
lige alledaagschheid. Een kind groeit op tus-
schen speelgoed en meisjesgerei, poppen en spel
denkussens. Het is een lief, maar een alle-
daagsch kind, met een hart boordevol mededeel
zaam geluk. De groei van dit kind is niets
anders dan de toenemende behoefte om dat
kindergeluk mede te deelen, en nu wordt dit
hart groot van offervaardigheid, dit leven rijk
van heroïsche deugd. Waarom? Er is geen ander
antwoord dan te zeggen: omdat God goed is,
omdat de mensch een hooge roeping heeft, om
dat elke nieuwe dag een nieuw wonder is van
licht en van genade.
De Braziliaansche dichter heeft dit Godsge
heim verstaan en zijn jubelende stem geeft ons,
terwijl ze haar vreugde overdraagt op ons ge
moed, tevens een diep getuigenis van de univer
saliteit der gemeenschap in het geluk, t die de
gemeenschap der heiligen is. Strijdende, lijdende
en zegepralende Kerk, wat zijn zij anders dan
het geluk in voorbereiding, in verwachting en in
bezit? Een kind vindt van dit geluk de hoogste
volheid, die een schepsel er op aarde van ver
werven kan, een zwak, tuberculeus kind zonder
buitengewone extazen, vizioenen of boeteplegin-
gen. Ze was doorgedrongen tot het geheim van
de verheven alledaagschheid. Geen roem, geen
eer, geen genialiteit zocht zij, maar het geluk
van eiken dag, het geluk der dagelijksche plich
ten, der dagelijksche offervaardigheid, der kin
derlijke alledaagschheid.
Heilige Theresia van Lisieux, leer ons de ver
hevenheid van het alledaagsche.
A. v. D.
H. M. de Koningin is Zaterdagnamiddag
om half vier per auto van het paleis Noord
einde te Den Haag naar Soestdijk vertrok
ken. Te ruim half zes is H. M. de Koningin
ten paleize Soestdijk aangekomen.
H. M. reed in een auto waarvan de kap
was neergelaten.
Naar de N. R. Crt. verneemt, zullen de gene-
raals-majoor J. T. van der Vijver, commandant
der Ille divisie en U. J. W. Roldanus, directeur
van het materieel der landmacht, tevens hoofa
der IVe af deeling b van het departement van
defensie in het aanstaande voorjaar de militai
ren dienst met pensioen verlaten. Tot comman
dant van de Ille divisie zal worden benoemd
kolonel van den generalen staf. J. Harberts, toe
gevoegd aan den chef van den generalen staf,
sous-chef van dien staf, tot opvolger van gene-
raal-majoor Roldanus, kolonel der artillerie H.
VS
A
m
D. S. Hasselman, commandant der lie artille
rie brigade.
In verband daarmede zal tot sous-chef van
den Generalen Staf worden benoemd kolonel
van den Generalen Staf N. T. Carstens, toege
voegd aan den chef, directeur van het Etappen
en Verkeerswezen, Luitenant-kolonel van den
Generalen Staf V. E. Wilmar zal kolonel Car
stens als directeur van het Etappen en Ver
keerswezen opvolgen. Inplaats van luitenant
kolonel Wilmar zal met het bureau Technische
Dienst van den Generalen Staf worden belast
kapitein van den Generalen Staf. J. Govers,
thans adjunct-chef van den Staf der lie Divi
sie.
BATAVIA, 8 Jan. (Aneta). De „Javasche
Courant" van 7 Januari bevat de publicatie
van een verzoekschrift, gedaan door de B. P
M. tot het geldend maken van de aanspraken
op de mijnconcessie Sikajoe en Trasan in de
regentschappen Banjoemas en Karangajan
voor het winnen van aluminium en calcium-
fosfaten.
Het voorkomen van belangrijke hoeveelhe
den zou ontdekt zijn in een grot op de helling
van den Goenoeng Ajoe. Voorts vermeldt de
„Javasche Courant" van dien datum 34 aan
vragen tot opsporingen door de B. p. M,
waarvan 20 in Borneo en 14 in Celebes.
Zaterdagmiddag is te Den Haag de commis
sie van advies inzake het verschooningsrecht
van den journalist, ingesteld door den Ned.
Journalisten Kring, voor de eerste maal bij
eengekomen.
Gelijk bekend, bestaat deze commissie uit
de heeren: jhr. mr. G. W. van Vierssen Trip,
voorzitter, mr. J. F. E. Belinfante, mr. A. J.
Hankes Drielsma, D. Hans, mr. G. J. van Heu-
ven Goedhart, G. P. J. van Overbeek, mr. L.
J. Plemp van Duiveland, G. Polak Daniels en
mr. M. Rooy.
De voorzitter van den Ned. Journalistenkring,
de heer H. Dekking, heeft een woord van wel
kom gesproken tot de commissie, „die vak- en
landgenooten zal adviseeren in een uiterst
moeilijke en delicate aangelegenheid".
Aan de commissie werd verzocht te rappor
teeren over de vraag „of het wenschelijk is,
dat een wettelijk geregeld verschooningsrecht
voor den journalist tot stand komt, en, zoo ja,
hoe een dergelijke wettelijke bepaling zou moe
ten luiden".
Het besluit tot samenstellen dezer commis
sie vond zijn aanleiding in een feit, dat enkele
weken lang de publieke meening in Nederland,
en vooral in den Journalistieken Kring, heftig
heeft beroerd: de gijzeling van den journalist
C. L. Hansen, omdat hij weigerde getuigenis
af te leggen inzake de bron van een door hem
gepubliceerd bericht.
Reeds vóór den oorlog werd op een interna
tionaal perscongres te Rome een motie aan
genomen, waarin werd uitgesproken, "dat „de
uitgever, de directeur, de redacteur, evenals
alle andere personen, welke hebben deelgeno
men aan het maken en verspreiden van open
baarmakingen, den plicht hebben te weigeren
om te getuigen over den oorsprong der artike
len, welke de openbaarmaking bevatten.
In Nederlandsche Journalistieke kringen be
staat daaromtrent vrijwel algemeen een in
stemmend oordeel.
De Nederlandsche Journalisten Vereeniging
verwierp in 1905 met 52 tegen 20 stemmen iiet
verschooningsrecht voor den journalist. Daar
na is dit recht niet meer ter sprake geweest.
De voorzitter der commissie, jhr. nir. G. W.
van Vierssen Trip, antwoordde o.m. als volgt:
Artikel 218 van het Wetboek van Strafvorde
ring bepaalt, dat van het geven van getuigenis
zich kunnen verschoonen zij, die uit hoofde van
hun stand, hun beroep of hun ambt tot ge
heimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent
hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen als
zoodanig is toevertrouwd.
Ik stel nu twee vragen:
De eerste is: zou ik mij als journalist laten
gijzelen?
De tweede is: zou ik als rechter van instruc
tie bevelen, dat de weigerachtige getuige-jour-
nalist in gijzeling zou moeten worden gesteld?
Als ik als journalist mijn zegslieden zou noe
men, zou ik mij onbehoorlijk gedragen. Liever
in de gijzeling.
In antwoord op de tweede vraag zou ik be
volen hebben, Hansen in gijzeling te stellen.
Ziehier een probleem, dat om oplossing
vraagt.
Mij dunkt, dat een van de vragen, die naar
aanleiding van het gijzelingsgeval opdoemen,
is: wordt een journalist, die in zijn beroep
grove fouten vermijdt, werkelijk bedreigd met
het gevaar van gijzeling?
Is hier een gevaar voor de persvrijheid? Niet
een gevaar in verbeelding, maar een in het
werkelijke leven dreigend gevaar?
Ik stel mij nu voor, dat wij deze en derge
lijke vragen samen zullen bespreken.
De comn ie heeft haar besprekingen aan
gevangen en tot secretaris benoemd mr. M.
Rooy.
De directeur van den rijksdienst der werk
loosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling
deelt mede, dat in de week 20 t.m. 25 December
1937 bij gesubsidieerde vereenigingen met werk-
loozenkas waren aangesloten 546.800 personen
(waarvan 73.700 landarbeiders).
Voor de 473.000 verzekerden buiten de
landarbeiders was het werkloosheidspercen
tage 29.9 (in de vorige verslagweek, 6 t.m.
11 December 1937, was dit percentage 28.8).
Voor de 546.800 verzekerden met inbegrip
van de landarbeiders was het werkloos
heidspercentage 32.2 (in de vorige verslag
week was het 28.3).
In de tweede verslagweek van December
was het werkloosheidspercentage voor alle ver
zekerden in de laatste jaren (tusschen haakjes
zijn vermeld de percentages, indien de land
arbeiders buiten beschouwing worden gelaten)
1934 33.8 (32.4), 1935 39.5 (36.7), 1936 33.7
(32.3), 1937 32.2 (29.9).
Over de jaren 1930 t.m. 1937, waarbij zij,
die een gedeelte van de week werkloos
waren, voor een derde zijn medegerekend,
bedroeg het gemiddelde werkloosheidsper
centage
in 1930 7.7, 1931 14.8, 1932 26.7, 1933 27.7.
1934 27.3, 1935 31.6, 1936 32.2, 1937 26.7.
Deze cijfers doen zien, dat de werkloos
heid, na gedurende vier jaren hooger te
zijn geweest dan in 1932, over 1937 weer
tot het peil van 1932 is gedaald.
Bij de organen der openbare arbeidsbemid
deling stonden op 25 December 1937 in totaal
449.615 werkzoekenden ingeschreven, onder wie
425.264 mannen. Van deze werkzoekenden
waren er 429.983 werkloos, onder wie 411.828
mannen.
In Nederland verdronken dertig jaar gele
den gemiddeld per jaar 939 mannen, vrouwen,
jongens en meisjes. Door de uitbreiding der
zwemkunst, door het volgen van cursussen in
het zwemmend redden, door bevordering van
de kennis van het opwekken der levensgeesten
bij schijnbaar verdronkenen en ook door het
beschikbaar stellen van modem reddingsma
teriaal, trad een groote daling in.
In de jaren 1920—1936 bedroeg het aantal
verdronkenen gemiddeld per jaar 648, dus een
gemiddeld kleiner verliescijfer aan menschen-
levens van 291 per jaar.
In 1937 verdronken 157 jongens, 61 meisjes,
262 mannen en 58 vrouwen.
Gered werden 159 jongens, 88 meisjes, 265
mannen en 58 vrouwen.
In het afgeloopen jaar reden 132 auto's, bus
sen en vrachtwagens te water. Hierbij ver
dronken 24 personen; 285 drenkelingen werden
gered of wisten zich te redden.
In 1934 verdronken in totaal 504 personen:
gered werden er in totaal 474. In 1935 waren
het er resp. 521 en 625. in 1936 538 en 748.
De bevolking van Nederland neemt per jaar
toe met ongeveer 100.000 zielen.
In 1934 reden 85 wagens te water, 43 per
sonen verdronken en 200 werden gered of
wisten zich te redden; in 1935 resp. 108, 36 en
226; in 1936 resp. 143, 35 en 304; in 1937 resp.
132, 24 en 285.
In de raadzaal van het gemeentehuis te
Vught heeft Zaterdagmiddag te drie uur de
minister van Sociale Zaken, prof. mr. C.
P. M. Romme, officieel de gemeente-
rioleering in gebruik gesteld.
De burgemeester van Vught, mr. H. J. M.
Loeff, verwelkomde minister Romme en diens
echtgenoote. Spreker stelde het op hoogen prijs,
dat de minister van Sociale Zaken persoonlijk
de rioleeringswerken in gebruik wilde komen
stellen, welke werken de gemeente 375.000 gul
den hadden gekost.
Hij zette het tot stand komen van het groote
werk uiteen, dat een zeer voornaam object van
werkverschaffing en werkverruiming was.
Hierna nam minister Romme het woord.
De minister zeide, niet alle werkverschaf-
fings-objecten te kunnen bezoeken, maar voor
Vught had hij een uitzondering willen maken
en de-vriendelijke uitnoodiging van den burge
meester niet willen afwijzen, aangezien er nog
oude relaties tusschen spreker en den burge
meester bestonden. De minister wees vervolgens
op de groote waarde van den menschelijken
arbeid, zedelijk en stoffelijk. Door inschakeling
van een pompstation stelde de minister de
rioleering in werking.
De burgemeester dankte minister Romme en
bood hem een zilveren plaquette aan, geslagen
bij de opening van het nieuwe gemeentehuis
van Vught.
Nadat de minister het gemeentehuis had be
zichtigd, reed het geheele gezelschap naar het
gemeentelijk sportgebouw, dat door jeugdige
werkloozen is gebouwd. Na een korte rede van
den burgemeester werd het gebouw door mevr.
RommeWiegman geopend. Tenslotte bracht
het gezelschap een bezoek aan de zuiverings
installatie der rioleering aan het Drongelsche-
kanaal.
Het S. D. Volksblad voor Friesland bericht,
dat het bestuur van het gewest Friesland van
de S.DA.P. besloten heeft in verband met de
kwestie-Kiès de jaarlijksche vergadering van
dit gewest uit te stellen. Nu verreweg het
grootste deel van de leden van het gewestelijke
bestuur in rechtstreeksch of zijdelingsch ver
band staat met het bestaande conflict en de
commissie, ingesteld door den partijraad, in
haar onderzoek ook de handelingen van het
gewestelijke bestuur zal moeten betrekken,
acht dit bestuur het in het belang van het ge
west Friesland, hangende het onderzoek van
de commissie uit den partijraad, geen bespre
kingen te houden over het bestuursbeleid en
de jaarlijksche vergadering voorloopig uit te
stellen.
Dr.Donnison heeft geruimen tijd als ge
neeskundig ambtenaar doorgebracht bij
de vrij afgezonderde en z.g. primitieve
Volksstam der Zuidelijke Kavirondo's en is daar
zoozeer getroffen door het verschil tusschen de
ziekten waaraan deze Afrikaansche menschen
in Kenya leven, en de ziekten, die men in de
z.g. beschaafde landen ontmoet, dat hij dieper
op de zaak wilde ingaan, en een verklaring
vinden voor dit treffende verschil.
Hij heeft dan op de eerste plaats, zooals
het hoort, zijn eigen volkje goed bekeken, daar
na inlichtingen ingewonnen bij zijn collega's,
die in andere deelen van Afrika werkten, en
tevens de koloniale ziekte-statistieken geraad
pleegd van Kenya, Tanganykia, Uganda, Nyassa,
en de Goudkust; en om niet mis te tasten,
en sommige lichamelijke eigenschappen niet toe
te schrijven aan de ^primitieve volkeren, terwijl
deze misschien alleen maar bij de negers voor
kwamen, heeft hij daarna zich op de hoogte
gesteld, zoowel door statistieken als door in
formatie van ter plaatse werkende geneeshee-
ren, van den aard en de veelvuldigheid der
ziekten onder andere volkeren, zooals de Ma-
leiëers in Britsch Achter-Indië, Indiëers in Voor-
Indië en Chineezen.
En het was werkelijk zoo: er was een groot
verschil in ziekten, echter niet alleen het be
kende verschil in infectieziekten, zooals slaap
ziekte, tropische malaria, framboesia enz., maar
er was een treffend verschil tusschen alle reeds
genoemde volkeren eenerzijds en de Europeanen
of Westerlingen anderszijds. Want hoewel de
ziektestatistieken in Europa zoo goed als niet
bestaan (behalve voor infectieziekten), is het
toch uit allerlei bronnen gemakkelijk te putten,
dat de Westersche beschaving groote hoeveel
heden menschen produceert met hoogen bloed
druk, suikerziekte, ziekte van Basedow, en
zweren aan maag en twaalf vingersdarm.
Het verschil bestaat niet, of is gering bij
zulke ziekten als te groote amandelen, spat
aderen, asthma, galsteenen enz. enz.
Een enkel voorbeeld; in Uganda, waar 831.240
patiënten nagezien werden, kwamen tien ge
vallen van de ziekte van Basedow voor.
Hoe deze ziekten ontstaan is niet geheel
onbekend. Ik bedoel, het is tegenwoordig eeni-
germaite te begrijpen, hoe door de veranderin
gen van het maatschappelijke leven deze ziek
ten zoo vaak kunnen voorkomen.
Laten wij als eerste voorbeeld nemen de ziekte
van Basedow, die gekenmerkt wordt door snel
len polsslag, uitpuilende oogen, beven, zweeten
en een zwelling van de schildklier. Wanneer
iemand heftig schrikt, gaan zijn oogen wijd
open, zijn hart klopt sneller, hij beeft en het
angstzweet breekt hem uit. Men heeft dan ook
de ziekte van Basedow genaamd „de gekris
talliseerde schrik".
Het is niet te ontkennen, dat sedert de volle
ontwikkeling van de kapitalistische maat
schappij de gelegenheid tot schrik veel grooter
is geworden. Vooreerst door de onzekerheid
van het bestaan, die noodzakelijk volgt op de
accumulatie van het bezit in weinige handen,
waardoor bijna iedereen zonder bezit is, en dus
niet meer 'zijn eigen meester. Met de werk
loosheid is deze schrikachtigheid nog gestegen.
Het verkeer is van een zoodanigen aard, dat
menigeen er niet tegen kan. Het verlies van
den godsdienst, dat bijna steeds met de ont
wikkeling van de kapitalistische maatschappij
gepaard gaat, ontneemt den menschen het ge
duld en de berusting. Het verlies van der.
godsdienst heeft nog een ander gevolg, n.l. dat
de verhoudingen tusschen de menschen, vooral
in het gezin, niet meer door vaststaande zeden
wetten wordt geregeld, maar door het gevoel;
en dat is bijna gelijkluidend met het egoïsme.
De onderlinge verhouding wordt daardoor on
zeker, en dus een bron van schrik. Bij deze
opmerkingen zullen wij het thans laten.
De hooge bloeddruk kan ook redelijk verklaard
worden. Wanneer iemand een sterken indruk
krijgt, b.v. van iets, wat vreeswekkend is, is
de eerste reactie van het lichaam: verhooging
van den bloeddruk. Dit is niets anders dan een
rijker verzorging van de spieren met bloed,
opdat het lichaam zich opmake om door krach
tige en heftige bewegingen zich te verdedigen
tegen datgene, dat de vrees verwekt.
Nu is zonder eenigen.- twijfel onze huidige
maatschappij er eene, die den menschen telkens
weer vrees inboezemt, op dezelfde wijze als
waarop zij schrnk verwekt. Het eigenaardige is
echter in dezen tijd, dat zoo goed als niemand
de kans krijgt om zich te verdedigen. De
Duitschers zeiden op het eind van den oorlog:
„Besser ein Ende mit Schrecken, als eiti
Schrecken ohne Ende." Maar deze samenleving
is voor vele menschen een schrik zonder einde.
Konden zij er maar eens flink op los timme
ren (niet alleen met de pen), of oproer maken;
maar dat is verleerd, want 't is veel te gevaarlijk,
Het geheele bestaan is er terstond mee gemoeid;
de geringste afwijking kost de betrekking.
Daaraan veranderen alle redevoeringen over
de vrijheid van ons volk niets.
Voor het lichaam beteekent dit, dat de
hooge bloeddruk, die zich voordoet, wanneer het
op verdediging aankomt, te lang blijft, omdat
de mensch zich niet ontlaadt. De mensch van
tegenwoordig is alzoo schrikachtig, vreesachtig,
heftig, emotievol, maar laf en zwak. Dat is een
moeilijk probleem. De fascistische staten trach
ten het te verhelpen door den militairen geest
te versterken; maar op den duur kan het
vraagstuk slechts opgelost worden door het
herstel der zelfstandigheid der groote massa,
door middel van een betere verdeeling van het
bezit; daardoor keert rust en zekerheid weer.
Anderzijds zal de christelijke deemoed een
noodzakelijk ding blijken te zijn, om de wisse
lingen van het bestaan met gelijkmoedigheid te
verduren.
Het eigenaardige in het boek van Donnison
is, dat bij een vergelijking maakt tusschen de
min of meer primitieve maatschappijen van de
menschen, die inboorlingen genoemd worden,
met onze moderne maatschappij. Het zou echte-
mi. de moeite loonen, een vergelijking te ma
ken tusschen onze moderne Europeesche kapi
talistische maatschappij en de ouderwetsche
Europeesche maatschappij van boeren en hand
werkslieden, zooals die nog in vele landbou
wende deelen van Europa bestaat, voorat in de
z.g. achterlijke landen; d.wz. die landen, waar
minder fabrieken, auto's en haast is. Het zou
dan wel kunnen blijken, dat het verschil niet
alleen ligt tusschen z.g. moderne maatschappij
en primitieve, maar eveneens tusschen de z.g.
moderne en de meer ouderwetsche en duurzame
Europeesche cultuur, juist wat betreft den aard
der veel voorkomende ziekten.
DR. TH. M. SCHLICHTING.
Zaterdagmiddag hebben de ministers van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof.
dr. J. R. Slotemaker de Bruine, de Commissaris
der Koningin in Noord-Brabant, jhr. mr. dr.
A. B. G. M. van Rijckevorstel en dr. A. F. Phi
lips, president-directeur van de Philips-fabrie-
ken, een bezoek gebracht aan de tentoonstelling
van 19e en 20ste eeuwsche schilderijen uit Eind-
hovensch kunstbezit in het stedelijk Van Abbe-
museum. Het gezelschap, dat door den burge
meester van Eindhoven, den heer A. Verdijk,
werd begeleid, werd door den directeur van het
museum, dr. J. Visser, ontvangen en rondge
leid.