rr, S)) n li Kind en Heilige De werkloosheid ARTIS BESCHA VING EN ZIEKTE Abessljosetie leeuw tot dr. Sunier: „Zouden ze jou, als m9n eersten meester, ook in den steek laten?" Vf ZONDAG 9 JANUARI 1938 VAN WEEK TOT WEEK in Koningin op Soestdijk HM. is Zaterdagavond ten paleize aldaar aangekomen HOOGERE LEGERLEIDING Mutaties te wachten \V\ DE B.P.M. VRAAGT NIEUWE CONCESSIES Onderzoek naar aluminium en fosfaten VERSCHOONINGSRECHT VAN DEN JOURNALIST Commissie van advies geïnstalleerd In 1937 weer tot het peil van 1932 gedaald HET NUT VAN ZWEMMEN Veel minder verdrinkingsgevallen Minister Romme te Vught De nieuwe rioleering in gebruik gesteld HET GEWEST FRIESLAND VAN DE S.D.A.P. V a Jaarvergadering wegens het conflict uitgesteld MINISTERIÉEL BEZOEK Aan het Stedelijk Van Abbe- museum te Eindhoven De secretaris van het Braziliaansche Gezantschap te 's Gravenhage is behalve een vroom geloovige, ook een dichterlijk man, wiens naam Ruy Ribeiro-Couto een goeden klank heeft in de moderne Portu geesche letterkunde. Hij is lid van de Braziü- aansche Academie en blijkens de Portugeesche Mtgave zijner werken stelt hij groot belang in de liedendaagsche schilderkunst, want zijn Poëtisch proza is verlucht door moderne teeke- baars, die over een charmante voorstellingswijze eschikken. Eén zijner boekjes werd door Manoel Gahisto in het Fransch vertaald en onder den titel „Présence de la Petite Thérèse" (De aan bezigheid van de kleine Theresia) uitgegeven kü Pion te Parijs, helaas zonder de aardige Maatjes. Terwijl het boek in het Portugeesch ^n mooien omvang heeft, royaal gedrukt is en er buitengewoon modern uitziet, doet de Fran se editie eerder denken aan de aflevering van aan devoot weekblaadje voor parochiegeestelij ken, zooals er daar honderden verschijnen, soms keel interessant van inhoud, maar altijd heel gewoontjes van voorkomen. De beste stylisten °hder de Fransche bisschoppen laten immers keel gemoedelijk hun geschriften drukken op Papier, dat hier alleen voor strooibiljetten ge bruikt wordt. Moet men de nederigheid prijzen cf de smakeloosheid laken? Het is maar, hoe Men het zien wil. *n ieder geval, het boekje zelf van den Bra- 2il'aanschen gezantschapssecretaris is tegelijker- t(jd een uiting van vromen levenszin en van goeden smaak. Het vertelt in eenvoudig^ woor den over een bedevaart naar Lisieux, her genadeoord van de heilige Carmelites, die in den v°lksmond in alle landen de „kleine" heilige genoemd wordt. Is niet haar heele leven een blustratie geweest van Vondel's woord: „De ketnel heeft het kleen verkoren"? Leze reisbeschrijving heeft een persoonlijk barakter. „Ieder mensch," zoo begint de schrij- Ver, „heeft kijn eigen manier om met gevouwen banden een houding aan te nemen tegenover °stgene, wat van God komt. Ik kan over de bleine Theresia alleen spreken op mijn eigen Manier. Wat hier of daar zou kunnen lijken op Oneerbiedigheid, is niets anders dan een eenigs- 2Ms onwerkelijke vertrouwelijkheid, een dichter- Mke intimiteit, die ik aannam, omdat een in duct het mij veroorloofde. Een heilige kan ik Mii nu eenmaal niet anders voorstellen dan in do sfeer van zijn dagelijkschen doen terwijl by bijvoorbeeld aan het visschen is in de rivier, groenten aan het planten in zijn tuin. Ik zie betn glimlachen tegen een kennis of met de °°gen een vogeltje volgen. Ik zie hem brood Mtten eten of zijn bloote voeten wasschen, als Ze vuil geworden zijn door het stof van den weg. ^elnu: meer dan eenige andere hemelsche per soonlijkheid is de heilige Theresia echt alle- "Magsch. Om haar uitersten eenvoud, maar v°oral ook omdat ze nog zoo kort geleden leefde, is ze voor mij als het ware nog zintuiglijk waar neembaar. De dingen, ja de lucht, bewaren nog den indruk van haar devote aanrakingen." Uit deze simpele regels, kenmerkend voor den aantrekkelijken stijl van Ribeiro-Couto, ademt Meds dadelijk de geest van zijn geschrift, dat °ns in de verbeelding zoo dicht mogelijk bij de beiiige Theresia van Lisieux tracht te brengen. Een schildering van het Normandische land- E°bap, waarin zij leefde, bereidt ons voor op öeze tegenwoordigheid, wij bewegen ons van Le svre, de grijze havenstad, landinwaarts, de fMue langs, voorbij het tragische Villequier. zoo beminnelijke Caudebec, naar het weel derige Pont l'Evêque, de Normandische kaas- sMd. Dan zijn we dicht bij Lisieux. Tegen den av°nd laat Ribeiro-Couto ons aankomen, we o°ren de uitstervende geluiden van den tal- Menden zomerdag, en in het donker herdenken H' den levensloop van een klein modern meisje de vriendelijke middeleeuwsche bisschopsstad Met haar gematigd welgestelden middelstand, 6cbte „petitie bourgeoisie" van de Fransche pro- |Mcie, waar Onze Lieve Heer ineens een wonder '°Mt doen in een ziel, die voor het oog der v,ereld niet tot grootheid scheen voorbestemd. "Ue hemel heeft het klein verkoren." "Langzaam, als stapje voor stapje, deed de MUel zijn wonderwerk. Tot op zekeren dag de °est kwam, de bloedspuwing, de koortsige ril- Mgen. Het planken bed was hard, het voedsel Met krachtig, de lucht bleef vochtig en als vij- an%. Theresia dacht aan het zonnige land- Scbap van TonkinZe ging een hoogtekuur b°orrnaken in den hemel bij de engelenZe ^as een meisje uit Lisieux, dat intrad bij de ^rinelitessen, tuberculeuze werd en stierf." Uet levén in Lisieux heeft zijn banaliteit, Mhdaag nog meer dan voorheen, toen er geen Miizenden pelgrims kwamen naar het Norman dische provinciestadje en toen de kooplieden er tQg niet de onbescheidenheid vertoonden van jMfeldleveranciers jn eetwaar en devotie-artike- eM Och, het is ergerlijk voor iemand, die zich Mgert, maar als men het genade-oord bezocht Meert, na er veel te hebben gezien, wordt men goedmoedig en vergevingsgezind. Het zoetelijke leelijke, het smakelooze, het banale, het Mlederachtige, dat elke bedevaartplaats ver ent, en dat welhaast onverdraaglijk is voor 'Mnand met aesthetisch gevoel, doet (ons ten- Minste) altijd denken aan den regel van den Mfzang der drie jongelingen in den vuuroven: •.ttegen en hagel, looft den Heer." Zeker was M gedachte aan regen en hagel voor de drie 'Migelingen verkwikkender dan voor den Hol- ahder, die hun gezang in andere omstandig heden en in een ander klimaat leest, maar de hybel is voor ons allen geschreven en wanneer M regen, die kwaal, die het humeur onzer land- e®booten beheerscht, zoo welgevallig is aan den Schepperi dan nemen we de ergerniswekkende Mtisserie-reclames van het snoepgrage Lisieux, M zamen met de verfoeilijke beeldjes maar voor Mf, evenals de nogal zwakke poëzie der heilige ^Mresia, bij#wie Ribeiro-Couto althans twee hakkende dichtregels wist aan te treffen in de 'Mélodie de Sainte Cécile": Cécile, prête moi ta douce mélodie; Je voudrais convertir a Jésus tant de coeurs. 'heen mij, Cecilia, uw zoete melodie; tot Jesus ik graag zoo menig hart bekeeren.) Er is Veel beminnelijks, zooveel kinderlijks in de volksdevotie te Lisieux. Men kan er ontgoocheld worden door de vroom-bedoelde exploitatie van de nagedachtenis der kinderlijke heilige, maar boven al het hedendaagsche uit, rijst haar sublieme „alledaagschheid" die alledaagsch- heid van het kind, die een eeuwigdurend won der is. Op den dag, dat ze ingekleed werd, vfisl de sneeuw uit de lucht: is het niet, of de hemel een symbool wilde leggen in die onverwachte sneeuwbui, waardoor Theresia, toch nog een kind, verrukt was? Men toont den pelgrim haar speelgoed, haar doopjurk, het kleedje, dat zij als processie-bruidje droeg, 'het communie-kleed, het rozenhoedje, de afgeknipte haren, de verfkwast- jes, waarmede zij heiligenplaatjes kleurde, haar naaldenkoker, haar kleine schoentjes, kinderlijke souvenirs, onschuldige kleinigheden zonder an dere charme dan die van de herinnering. Hec Theresia-museum is niet rijk, noch indrukwek kend, maar de devote bagatellen maken het mogelijk, de sfeer van haar leven voor de ver beelding te herscheppen. Het is een sfeer, waar in de wereldling nauwelijks een uur kan adem halen, maar deze sfeer heeft haar eigen poëzie, door Ribeiro-Couto verstaan, zqodat hij hier heel juist te pas brengt die mooie dichtregels van Machado de Assis Entreaberto botao, entrefechada rosa, Un pouco de menina e un pouco de muiher. (Half ontsloten knop en half ontloken roos: een kind nog bijna, reeds een beetje vrouw.) De aantrekkelijkheid van deze sfeer wordt niet ge schonden door het banale, wanneer men zich maar weet te verdiepen in het wonder der hei lige alledaagschheid. Een kind groeit op tus- schen speelgoed en meisjesgerei, poppen en spel denkussens. Het is een lief, maar een alle- daagsch kind, met een hart boordevol mededeel zaam geluk. De groei van dit kind is niets anders dan de toenemende behoefte om dat kindergeluk mede te deelen, en nu wordt dit hart groot van offervaardigheid, dit leven rijk van heroïsche deugd. Waarom? Er is geen ander antwoord dan te zeggen: omdat God goed is, omdat de mensch een hooge roeping heeft, om dat elke nieuwe dag een nieuw wonder is van licht en van genade. De Braziliaansche dichter heeft dit Godsge heim verstaan en zijn jubelende stem geeft ons, terwijl ze haar vreugde overdraagt op ons ge moed, tevens een diep getuigenis van de univer saliteit der gemeenschap in het geluk, t die de gemeenschap der heiligen is. Strijdende, lijdende en zegepralende Kerk, wat zijn zij anders dan het geluk in voorbereiding, in verwachting en in bezit? Een kind vindt van dit geluk de hoogste volheid, die een schepsel er op aarde van ver werven kan, een zwak, tuberculeus kind zonder buitengewone extazen, vizioenen of boeteplegin- gen. Ze was doorgedrongen tot het geheim van de verheven alledaagschheid. Geen roem, geen eer, geen genialiteit zocht zij, maar het geluk van eiken dag, het geluk der dagelijksche plich ten, der dagelijksche offervaardigheid, der kin derlijke alledaagschheid. Heilige Theresia van Lisieux, leer ons de ver hevenheid van het alledaagsche. A. v. D. H. M. de Koningin is Zaterdagnamiddag om half vier per auto van het paleis Noord einde te Den Haag naar Soestdijk vertrok ken. Te ruim half zes is H. M. de Koningin ten paleize Soestdijk aangekomen. H. M. reed in een auto waarvan de kap was neergelaten. Naar de N. R. Crt. verneemt, zullen de gene- raals-majoor J. T. van der Vijver, commandant der Ille divisie en U. J. W. Roldanus, directeur van het materieel der landmacht, tevens hoofa der IVe af deeling b van het departement van defensie in het aanstaande voorjaar de militai ren dienst met pensioen verlaten. Tot comman dant van de Ille divisie zal worden benoemd kolonel van den generalen staf. J. Harberts, toe gevoegd aan den chef van den generalen staf, sous-chef van dien staf, tot opvolger van gene- raal-majoor Roldanus, kolonel der artillerie H. VS A m D. S. Hasselman, commandant der lie artille rie brigade. In verband daarmede zal tot sous-chef van den Generalen Staf worden benoemd kolonel van den Generalen Staf N. T. Carstens, toege voegd aan den chef, directeur van het Etappen en Verkeerswezen, Luitenant-kolonel van den Generalen Staf V. E. Wilmar zal kolonel Car stens als directeur van het Etappen en Ver keerswezen opvolgen. Inplaats van luitenant kolonel Wilmar zal met het bureau Technische Dienst van den Generalen Staf worden belast kapitein van den Generalen Staf. J. Govers, thans adjunct-chef van den Staf der lie Divi sie. BATAVIA, 8 Jan. (Aneta). De „Javasche Courant" van 7 Januari bevat de publicatie van een verzoekschrift, gedaan door de B. P M. tot het geldend maken van de aanspraken op de mijnconcessie Sikajoe en Trasan in de regentschappen Banjoemas en Karangajan voor het winnen van aluminium en calcium- fosfaten. Het voorkomen van belangrijke hoeveelhe den zou ontdekt zijn in een grot op de helling van den Goenoeng Ajoe. Voorts vermeldt de „Javasche Courant" van dien datum 34 aan vragen tot opsporingen door de B. p. M, waarvan 20 in Borneo en 14 in Celebes. Zaterdagmiddag is te Den Haag de commis sie van advies inzake het verschooningsrecht van den journalist, ingesteld door den Ned. Journalisten Kring, voor de eerste maal bij eengekomen. Gelijk bekend, bestaat deze commissie uit de heeren: jhr. mr. G. W. van Vierssen Trip, voorzitter, mr. J. F. E. Belinfante, mr. A. J. Hankes Drielsma, D. Hans, mr. G. J. van Heu- ven Goedhart, G. P. J. van Overbeek, mr. L. J. Plemp van Duiveland, G. Polak Daniels en mr. M. Rooy. De voorzitter van den Ned. Journalistenkring, de heer H. Dekking, heeft een woord van wel kom gesproken tot de commissie, „die vak- en landgenooten zal adviseeren in een uiterst moeilijke en delicate aangelegenheid". Aan de commissie werd verzocht te rappor teeren over de vraag „of het wenschelijk is, dat een wettelijk geregeld verschooningsrecht voor den journalist tot stand komt, en, zoo ja, hoe een dergelijke wettelijke bepaling zou moe ten luiden". Het besluit tot samenstellen dezer commis sie vond zijn aanleiding in een feit, dat enkele weken lang de publieke meening in Nederland, en vooral in den Journalistieken Kring, heftig heeft beroerd: de gijzeling van den journalist C. L. Hansen, omdat hij weigerde getuigenis af te leggen inzake de bron van een door hem gepubliceerd bericht. Reeds vóór den oorlog werd op een interna tionaal perscongres te Rome een motie aan genomen, waarin werd uitgesproken, "dat „de uitgever, de directeur, de redacteur, evenals alle andere personen, welke hebben deelgeno men aan het maken en verspreiden van open baarmakingen, den plicht hebben te weigeren om te getuigen over den oorsprong der artike len, welke de openbaarmaking bevatten. In Nederlandsche Journalistieke kringen be staat daaromtrent vrijwel algemeen een in stemmend oordeel. De Nederlandsche Journalisten Vereeniging verwierp in 1905 met 52 tegen 20 stemmen iiet verschooningsrecht voor den journalist. Daar na is dit recht niet meer ter sprake geweest. De voorzitter der commissie, jhr. nir. G. W. van Vierssen Trip, antwoordde o.m. als volgt: Artikel 218 van het Wetboek van Strafvorde ring bepaalt, dat van het geven van getuigenis zich kunnen verschoonen zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot ge heimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd. Ik stel nu twee vragen: De eerste is: zou ik mij als journalist laten gijzelen? De tweede is: zou ik als rechter van instruc tie bevelen, dat de weigerachtige getuige-jour- nalist in gijzeling zou moeten worden gesteld? Als ik als journalist mijn zegslieden zou noe men, zou ik mij onbehoorlijk gedragen. Liever in de gijzeling. In antwoord op de tweede vraag zou ik be volen hebben, Hansen in gijzeling te stellen. Ziehier een probleem, dat om oplossing vraagt. Mij dunkt, dat een van de vragen, die naar aanleiding van het gijzelingsgeval opdoemen, is: wordt een journalist, die in zijn beroep grove fouten vermijdt, werkelijk bedreigd met het gevaar van gijzeling? Is hier een gevaar voor de persvrijheid? Niet een gevaar in verbeelding, maar een in het werkelijke leven dreigend gevaar? Ik stel mij nu voor, dat wij deze en derge lijke vragen samen zullen bespreken. De comn ie heeft haar besprekingen aan gevangen en tot secretaris benoemd mr. M. Rooy. De directeur van den rijksdienst der werk loosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling deelt mede, dat in de week 20 t.m. 25 December 1937 bij gesubsidieerde vereenigingen met werk- loozenkas waren aangesloten 546.800 personen (waarvan 73.700 landarbeiders). Voor de 473.000 verzekerden buiten de landarbeiders was het werkloosheidspercen tage 29.9 (in de vorige verslagweek, 6 t.m. 11 December 1937, was dit percentage 28.8). Voor de 546.800 verzekerden met inbegrip van de landarbeiders was het werkloos heidspercentage 32.2 (in de vorige verslag week was het 28.3). In de tweede verslagweek van December was het werkloosheidspercentage voor alle ver zekerden in de laatste jaren (tusschen haakjes zijn vermeld de percentages, indien de land arbeiders buiten beschouwing worden gelaten) 1934 33.8 (32.4), 1935 39.5 (36.7), 1936 33.7 (32.3), 1937 32.2 (29.9). Over de jaren 1930 t.m. 1937, waarbij zij, die een gedeelte van de week werkloos waren, voor een derde zijn medegerekend, bedroeg het gemiddelde werkloosheidsper centage in 1930 7.7, 1931 14.8, 1932 26.7, 1933 27.7. 1934 27.3, 1935 31.6, 1936 32.2, 1937 26.7. Deze cijfers doen zien, dat de werkloos heid, na gedurende vier jaren hooger te zijn geweest dan in 1932, over 1937 weer tot het peil van 1932 is gedaald. Bij de organen der openbare arbeidsbemid deling stonden op 25 December 1937 in totaal 449.615 werkzoekenden ingeschreven, onder wie 425.264 mannen. Van deze werkzoekenden waren er 429.983 werkloos, onder wie 411.828 mannen. In Nederland verdronken dertig jaar gele den gemiddeld per jaar 939 mannen, vrouwen, jongens en meisjes. Door de uitbreiding der zwemkunst, door het volgen van cursussen in het zwemmend redden, door bevordering van de kennis van het opwekken der levensgeesten bij schijnbaar verdronkenen en ook door het beschikbaar stellen van modem reddingsma teriaal, trad een groote daling in. In de jaren 1920—1936 bedroeg het aantal verdronkenen gemiddeld per jaar 648, dus een gemiddeld kleiner verliescijfer aan menschen- levens van 291 per jaar. In 1937 verdronken 157 jongens, 61 meisjes, 262 mannen en 58 vrouwen. Gered werden 159 jongens, 88 meisjes, 265 mannen en 58 vrouwen. In het afgeloopen jaar reden 132 auto's, bus sen en vrachtwagens te water. Hierbij ver dronken 24 personen; 285 drenkelingen werden gered of wisten zich te redden. In 1934 verdronken in totaal 504 personen: gered werden er in totaal 474. In 1935 waren het er resp. 521 en 625. in 1936 538 en 748. De bevolking van Nederland neemt per jaar toe met ongeveer 100.000 zielen. In 1934 reden 85 wagens te water, 43 per sonen verdronken en 200 werden gered of wisten zich te redden; in 1935 resp. 108, 36 en 226; in 1936 resp. 143, 35 en 304; in 1937 resp. 132, 24 en 285. In de raadzaal van het gemeentehuis te Vught heeft Zaterdagmiddag te drie uur de minister van Sociale Zaken, prof. mr. C. P. M. Romme, officieel de gemeente- rioleering in gebruik gesteld. De burgemeester van Vught, mr. H. J. M. Loeff, verwelkomde minister Romme en diens echtgenoote. Spreker stelde het op hoogen prijs, dat de minister van Sociale Zaken persoonlijk de rioleeringswerken in gebruik wilde komen stellen, welke werken de gemeente 375.000 gul den hadden gekost. Hij zette het tot stand komen van het groote werk uiteen, dat een zeer voornaam object van werkverschaffing en werkverruiming was. Hierna nam minister Romme het woord. De minister zeide, niet alle werkverschaf- fings-objecten te kunnen bezoeken, maar voor Vught had hij een uitzondering willen maken en de-vriendelijke uitnoodiging van den burge meester niet willen afwijzen, aangezien er nog oude relaties tusschen spreker en den burge meester bestonden. De minister wees vervolgens op de groote waarde van den menschelijken arbeid, zedelijk en stoffelijk. Door inschakeling van een pompstation stelde de minister de rioleering in werking. De burgemeester dankte minister Romme en bood hem een zilveren plaquette aan, geslagen bij de opening van het nieuwe gemeentehuis van Vught. Nadat de minister het gemeentehuis had be zichtigd, reed het geheele gezelschap naar het gemeentelijk sportgebouw, dat door jeugdige werkloozen is gebouwd. Na een korte rede van den burgemeester werd het gebouw door mevr. RommeWiegman geopend. Tenslotte bracht het gezelschap een bezoek aan de zuiverings installatie der rioleering aan het Drongelsche- kanaal. Het S. D. Volksblad voor Friesland bericht, dat het bestuur van het gewest Friesland van de S.DA.P. besloten heeft in verband met de kwestie-Kiès de jaarlijksche vergadering van dit gewest uit te stellen. Nu verreweg het grootste deel van de leden van het gewestelijke bestuur in rechtstreeksch of zijdelingsch ver band staat met het bestaande conflict en de commissie, ingesteld door den partijraad, in haar onderzoek ook de handelingen van het gewestelijke bestuur zal moeten betrekken, acht dit bestuur het in het belang van het ge west Friesland, hangende het onderzoek van de commissie uit den partijraad, geen bespre kingen te houden over het bestuursbeleid en de jaarlijksche vergadering voorloopig uit te stellen. Dr.Donnison heeft geruimen tijd als ge neeskundig ambtenaar doorgebracht bij de vrij afgezonderde en z.g. primitieve Volksstam der Zuidelijke Kavirondo's en is daar zoozeer getroffen door het verschil tusschen de ziekten waaraan deze Afrikaansche menschen in Kenya leven, en de ziekten, die men in de z.g. beschaafde landen ontmoet, dat hij dieper op de zaak wilde ingaan, en een verklaring vinden voor dit treffende verschil. Hij heeft dan op de eerste plaats, zooals het hoort, zijn eigen volkje goed bekeken, daar na inlichtingen ingewonnen bij zijn collega's, die in andere deelen van Afrika werkten, en tevens de koloniale ziekte-statistieken geraad pleegd van Kenya, Tanganykia, Uganda, Nyassa, en de Goudkust; en om niet mis te tasten, en sommige lichamelijke eigenschappen niet toe te schrijven aan de ^primitieve volkeren, terwijl deze misschien alleen maar bij de negers voor kwamen, heeft hij daarna zich op de hoogte gesteld, zoowel door statistieken als door in formatie van ter plaatse werkende geneeshee- ren, van den aard en de veelvuldigheid der ziekten onder andere volkeren, zooals de Ma- leiëers in Britsch Achter-Indië, Indiëers in Voor- Indië en Chineezen. En het was werkelijk zoo: er was een groot verschil in ziekten, echter niet alleen het be kende verschil in infectieziekten, zooals slaap ziekte, tropische malaria, framboesia enz., maar er was een treffend verschil tusschen alle reeds genoemde volkeren eenerzijds en de Europeanen of Westerlingen anderszijds. Want hoewel de ziektestatistieken in Europa zoo goed als niet bestaan (behalve voor infectieziekten), is het toch uit allerlei bronnen gemakkelijk te putten, dat de Westersche beschaving groote hoeveel heden menschen produceert met hoogen bloed druk, suikerziekte, ziekte van Basedow, en zweren aan maag en twaalf vingersdarm. Het verschil bestaat niet, of is gering bij zulke ziekten als te groote amandelen, spat aderen, asthma, galsteenen enz. enz. Een enkel voorbeeld; in Uganda, waar 831.240 patiënten nagezien werden, kwamen tien ge vallen van de ziekte van Basedow voor. Hoe deze ziekten ontstaan is niet geheel onbekend. Ik bedoel, het is tegenwoordig eeni- germaite te begrijpen, hoe door de veranderin gen van het maatschappelijke leven deze ziek ten zoo vaak kunnen voorkomen. Laten wij als eerste voorbeeld nemen de ziekte van Basedow, die gekenmerkt wordt door snel len polsslag, uitpuilende oogen, beven, zweeten en een zwelling van de schildklier. Wanneer iemand heftig schrikt, gaan zijn oogen wijd open, zijn hart klopt sneller, hij beeft en het angstzweet breekt hem uit. Men heeft dan ook de ziekte van Basedow genaamd „de gekris talliseerde schrik". Het is niet te ontkennen, dat sedert de volle ontwikkeling van de kapitalistische maat schappij de gelegenheid tot schrik veel grooter is geworden. Vooreerst door de onzekerheid van het bestaan, die noodzakelijk volgt op de accumulatie van het bezit in weinige handen, waardoor bijna iedereen zonder bezit is, en dus niet meer 'zijn eigen meester. Met de werk loosheid is deze schrikachtigheid nog gestegen. Het verkeer is van een zoodanigen aard, dat menigeen er niet tegen kan. Het verlies van den godsdienst, dat bijna steeds met de ont wikkeling van de kapitalistische maatschappij gepaard gaat, ontneemt den menschen het ge duld en de berusting. Het verlies van der. godsdienst heeft nog een ander gevolg, n.l. dat de verhoudingen tusschen de menschen, vooral in het gezin, niet meer door vaststaande zeden wetten wordt geregeld, maar door het gevoel; en dat is bijna gelijkluidend met het egoïsme. De onderlinge verhouding wordt daardoor on zeker, en dus een bron van schrik. Bij deze opmerkingen zullen wij het thans laten. De hooge bloeddruk kan ook redelijk verklaard worden. Wanneer iemand een sterken indruk krijgt, b.v. van iets, wat vreeswekkend is, is de eerste reactie van het lichaam: verhooging van den bloeddruk. Dit is niets anders dan een rijker verzorging van de spieren met bloed, opdat het lichaam zich opmake om door krach tige en heftige bewegingen zich te verdedigen tegen datgene, dat de vrees verwekt. Nu is zonder eenigen.- twijfel onze huidige maatschappij er eene, die den menschen telkens weer vrees inboezemt, op dezelfde wijze als waarop zij schrnk verwekt. Het eigenaardige is echter in dezen tijd, dat zoo goed als niemand de kans krijgt om zich te verdedigen. De Duitschers zeiden op het eind van den oorlog: „Besser ein Ende mit Schrecken, als eiti Schrecken ohne Ende." Maar deze samenleving is voor vele menschen een schrik zonder einde. Konden zij er maar eens flink op los timme ren (niet alleen met de pen), of oproer maken; maar dat is verleerd, want 't is veel te gevaarlijk, Het geheele bestaan is er terstond mee gemoeid; de geringste afwijking kost de betrekking. Daaraan veranderen alle redevoeringen over de vrijheid van ons volk niets. Voor het lichaam beteekent dit, dat de hooge bloeddruk, die zich voordoet, wanneer het op verdediging aankomt, te lang blijft, omdat de mensch zich niet ontlaadt. De mensch van tegenwoordig is alzoo schrikachtig, vreesachtig, heftig, emotievol, maar laf en zwak. Dat is een moeilijk probleem. De fascistische staten trach ten het te verhelpen door den militairen geest te versterken; maar op den duur kan het vraagstuk slechts opgelost worden door het herstel der zelfstandigheid der groote massa, door middel van een betere verdeeling van het bezit; daardoor keert rust en zekerheid weer. Anderzijds zal de christelijke deemoed een noodzakelijk ding blijken te zijn, om de wisse lingen van het bestaan met gelijkmoedigheid te verduren. Het eigenaardige in het boek van Donnison is, dat bij een vergelijking maakt tusschen de min of meer primitieve maatschappijen van de menschen, die inboorlingen genoemd worden, met onze moderne maatschappij. Het zou echte- mi. de moeite loonen, een vergelijking te ma ken tusschen onze moderne Europeesche kapi talistische maatschappij en de ouderwetsche Europeesche maatschappij van boeren en hand werkslieden, zooals die nog in vele landbou wende deelen van Europa bestaat, voorat in de z.g. achterlijke landen; d.wz. die landen, waar minder fabrieken, auto's en haast is. Het zou dan wel kunnen blijken, dat het verschil niet alleen ligt tusschen z.g. moderne maatschappij en primitieve, maar eveneens tusschen de z.g. moderne en de meer ouderwetsche en duurzame Europeesche cultuur, juist wat betreft den aard der veel voorkomende ziekten. DR. TH. M. SCHLICHTING. Zaterdagmiddag hebben de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine, de Commissaris der Koningin in Noord-Brabant, jhr. mr. dr. A. B. G. M. van Rijckevorstel en dr. A. F. Phi lips, president-directeur van de Philips-fabrie- ken, een bezoek gebracht aan de tentoonstelling van 19e en 20ste eeuwsche schilderijen uit Eind- hovensch kunstbezit in het stedelijk Van Abbe- museum. Het gezelschap, dat door den burge meester van Eindhoven, den heer A. Verdijk, werd begeleid, werd door den directeur van het museum, dr. J. Visser, ontvangen en rondge leid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 5