De abdij Klaarkamp ALLE ABONNÉ'S w De avonturen van Prof je en Jiatwihaal van den daa Friesche kloosters der middeleeuwen Thomas-luiden E SLAVENHALER DINSDAG 11 JANUARI 1938 St. Bernard in Friesland Ho He Merkwaardige Friesche Folklore De eenige ffiamer AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR C. MORRIS T u in den laatsten tijd van meerdere zij- den ook in ons blad wordt gezin- speeld op de restauratie van een uniek Pecimen van oude Friesche architectuur, het aksteenen 13de-eeuwsche kerkje van Janum 51 de gemeente Dantumadeel, lijkt het ons ge- öischt eenige bijzonderheden te geven van de Achteres van dit eeuwenoude cultuurmonu- ent, de helaas sinds eeuwen geheel verdwe- en abdij der Cisterciënsers Klaarkamp te Rin- PPiageest bij Dokkum. De stichting dezer, vooral in de Middeleeuwen, invloedrijke kloostergemeenschap is des te krkwaardiger, daar het hier betreft de eerste estiging der Cisterciënsers in Nederland, nadat klers reeds 391 kloosters door hen waren ge acht. kien meene echter niet dat we hier te doen ben met het eerste klooster in Friesland, ^ecls in de nègende of tiende eeuw waren de eKedictijner monniken gevestigd in de kloos- ers St. Odulph te Stavoren en Foswerd bij Fer- ®rd. Zoowel wat hun eigendommen als hun prsoneel betreft leden deze convicten groote c"ade door de invallen der Noormannen, ten- W'.'olge waarvan ook de handhaving van de «enge orderegels op ergerlijke wijze vermin- 0er<ïe en van een blijvenden heilzamen invloed P de verspreide bevolking was dan ook geen sprake. de 12e eeuw, stichtten de Xantenaar St. °rbert, abt van Prémontré en St. Bernard van 'airvaux, die de strenge regels, door Robert ratl Citeaux ingesteld, ietwat verzachtte, de oetnrijke orden der Norbertijnen of Premon- _Ctatensers en der Bernardijnen of Cisterciën- die, de oude Benedictijnen navolgend, als 'Pdontginners in vele streken optraden, j De overlevering nu wil dat niemand minder ah de H. Bernardus zelf in Friesland kwam b daar den kruistocht predikte. Naar aanlei- elri8 hiervan is 't vermoeden geuit, dat hij zulk ad diepen indruk op de bevolking heeft ge raakt dat zij gaarne een klooster zijner orde in aar midden wilde hebben. St. Bernard zou aan dit verlangen hebben Pjdaan en zoo verschenen in 1165 een twaalf- aJ Bernardijnen, onder den heiligen Abt Eyso, jjbssionarissen afkomstig van de Abdij Riddags- aUsen in Braunschweig, in het Noorden van tegenwoordige Friesland, om zich daar te estigen in de nabijheid van Dokkum, onmid- j,ebijk bij de plaats waar de groote Apostel van hesland, de H. Bonifacius den marteldood Stierf. o ®en adellijke weduwe, Clara Camstra, schonk etl monniken haar bezittingen te Rinsuma- jpest en in hetzelfde jaar werden de grondsla gen cjer roemruchte abdij gelegd. Langen tijd er<t de naam Klaarkamp afgeleid van den baai j. am van gemelde edele vrouwe, maar de of- cieele benaming in oude akten „Claruscam- Pbs" en niet „Claraecampus" wijst in een an- richting. De bekende historicus Dr. v oengen, die met punctueele nauwgezetheid ,°Or het archief van het Aartsbisdom Utrecht j.et Chronicon Abbatum Floridi Campi in het ®ht gaf, als hulde zooals de Oostenrijksche isterciënser-Chronik van 1914 zegt „den erdiensten des angesehenen Cisterciënser Or- ehs für dessen auszergewöhnlichen Beitragzur Pcial-öconomischen und künstlerischen Ent- icklung unseres niederdeuj^chen Landes," j-jeent dat de naam Claruscampus aan het Poster is gegeven door Fransche monniken, s een dankbare herinnering aan hun geliefd jj^oster Clairvaux of „Claravallis" (dal van °P de eerste plaats beoefenden de kloosterlin- eb natuurlijk hun orde-regels van onthouding, Pfsoonlijke armoede en gebed, maar daarnaast v6 en ziJ zich voornamelijk bezig met culti- ®ring van den bodem. Tot dit doel werden conversen in dienst ge- „bien die in de kloostergebouwen woonden en 2H?r het klooster werden onderhouden. De bo- ]8 ir>gen werden steeds grooter en talrijke Uebderijen werden in den loop der tijden aan Tjjt abdij geschonken. Op deze landerijen werden A boven of grangia's gesticht, waaruit zich later p Parochies en dorpen ontwikkelden. De op - 2e bezittingen wonende hoorigen werden vrije -iters en het peil der landelijke bevolking Ptri i Tevens werden overal kleine Hten verhoogd. v ajes gebouwd, waarvan dat te Janum, zooals Held, het laatst-overgeblevene is. De uithof Schiermonnikoog fcPe voornaamste en bekendste „uithof" van bp-rkamp was wel het eiland Schiermonnikoog, *6 naam is fMunencrpstolri uit ririp. oud-Frie- naam is samengesteld uit drie oud-Frie- Woorden: shira (grijs), moneke (monnik) L aech (eiland), het eiland der grijze monni- v b, waar meestal een Klaarkamper monnik Htoor was. l niet alleen in het stoffelijke bewees Klaar- (jbip groote diensten, ook als middelpunt van Having en ontwikkeling, als zetel van rust u °l'de in het door twisten geteisterde Fries- bd mocht de abdij genoemd worden. QjHnig abt was een beroemd geleerde, dichter Vf geschiedschrijver, menig kloosterling was de Pbestichter in zijn omgeving. h0 de beroemde kloosterschool ontvingen de vicen les in de beide takken van het toen- H. Bernardus van Clairvaux malig onderwijs: het „Trivium" omvattende de letterkundige vakken grammatica, rhetorica en dialectica en het „Quadrivium" de vrije kun sten, arithmetica, geometrie, muziek en astrono mie. In de kleine dorpen in de omgeving bestond gelegenheid om onder leiding der geestelijkheid elementaire kennis van lezen en schrijven te verkrijgen, een feit dat wijst op eenige ver spreiding van het lager onderwijs, al moet men zich van de diepte dier kennis niet te veel voor stellen: een weinig lezen, zingen ten behoeve van den kerkdienst, hoogstens ook schrijven, was de leerstof. In de eerste 150 jaar van haar bestaan beleefde de abdij haar grootsten bloei. De gebouwen complexen besloegen een oppervlakte van ruim vijftien hectare en waren door drie diepe grach ten omgeven, terwijl drie poorten toegang ver leenden. De toeloop van novicen was zoo groot en het landerijenbezit diermate toegenomen, dat men er toe kon overgaan vanuit Klaarkamp nieuwe kloosters te stichten. Zoo ontstonden in 1191 Bloemkamp of Oldeclooster bij Hartwerd, het monasterium Floridi Campi, waarvan de laatste abt Thomas van Groningen getuigt: „quo nul lum erat in Occidentali Frisia magnificentius, quantum èt ad excellentiam structurae èt amoe- nitatem loci," in 1192 Aduard, de hoogeschool van het Noorden, in 1240 Jerusalem of Gerkes- klooster. Schieringers en Vetkoopers In het begin van de 14e eeuw, omstreeks 1310 komen echter de dagen van tegenspoed. Toen vertoonden zich de eerste symptomen van de onzalige twisten van Schieringers en Vetkoopers, de beide politieke partijen, die van het volk in Westergoo en die van den adel in Oostergoo. Ook de kloosters mengden zich in den strijd, waarbij de Cisterciënsers de zijde der Schierin gers kozen, terwijl de Benedictijnen de partij der Vetkoopers opnamen. Of de meening van den best onderrichten Frie- schen geschiedschrijver, Worp van Thabor, dat de Friesche kloosters niet slechts in den strijd be trokken werden, maar dezen door hun onder linge veeten hebben doen ontbranden, juist is, doet hier minder ter zake. Hoe het ook zij, nu de convicten, met of tegen hun wil, in de onzalige twisten werden mede- gesleept, dwong de zucht tot zelfbehoud de Abten een middel te baat te nemen, dat echter zou blijken nog erger te zijn dan de kwaal. Zij namen nieuwe leekebroeders niet slechts aan voor den gewonen kloosterarbeid, maar ook voor formeelen soldatendienst. Wel verzekert van Rijn dat de meeste oversten en monniken van de 14e en 15e eeuw plichtsgetrouwe zonen van Sint Bernard geweest zijn, toch moet men toe geven dat zij dikwijls den noodigen invloed op hun krijgshaftige leekebroeders misten en niet steeds de oorlogszuchtige heetgebakerde gemoe deren binnen geoorloofde perken konden houden. Zoo kon het gebeuren dat de Klaarkampers, nadat zij op hoonende wijze door de bewoners waren uitgedaagd, een aanval deden op de Be- nediktijner-abdij Ferwerd, waarvan zij in 1397 de kloosterkerk in brand staken. Represaille-maatregelen volgden elkander in bloedige rij op en aan den twist kwam geen einde. Van hooger hand stelde men alles in het werk om tenminste uiterlijk den vrede te herstellen, maar de wederzijdsche verbittering duurde nog bijna 100 jaren en uitte zich bij de geringste aanleiding door wraakzuchtige uitspattingen. De milde naastenliefde was het tenslotte voor behouden een einde te maken aan den onhoud- baren toestand.. Een leekebroeder van Ferwerd was in 1489 door den edelman Hessel Mokkema gevangen genomen en naar Dokkum gebracht. Het zou hem daar slecht vergaan zijn, maar de Klaarkamper broeders snelden toe en slaag den er in hem aan zijn belagers te ontrukken en in veiligheid te brengen. Toen reikten de Ferwerders ontroerd de hand' ter verzoening, welke door hun jarenlange vijanden hartelijk werd gedrukt. Sindsdien was de verhouding even vriendschappelijk als zij vroeger vijandig was geweest. Hoewel deze krijgsbedrijven vanzelfsprekend niet bijdroegen tot een juiste ontwikkeling van het kloosterlijk leven, blijkt uit de oude kro nieken toch dat de materieele vooruitgang, cul- mineerende in de uitbreiding der landelijke be zittingen, niet tot stilstand kwam. De langdurige krijgsbedrijven en de daardoor sterk verminderde inkomsten leidden er in het begin van de 16e eeuw echter toe meerdere be zittingen van de hand te doen en andere te ver huren. De politieke toestanden bedreigden de geldig heid van de in den loop der jaren gesloten ver dragen ter bescherming der kloosterlijke bezit tingen. Het jaar 1523 dwong zelfs tot ingrij pende maatregelen, zoodat op bevel van stad houder Schenk van Toutenburg een afdeeling soldaten in de abdij gelegerd werd, ter bescher ming tegen de Gelderschen. Nog een halve eeuw mocht het aan de Cister ciënsers van Klaarkamp gelukken de abdij zonder al te groote wederwaardigheden in stand te houden, maar de Reformatie maakte aan vier eeuwen Friesche kloostergeschiedenis een droe vig einde. In 1580 werden de abdijgoederen aan de pro vincie Friesland overgedragen tegen een jaar geld voor de oversten en de monniken werden Bij een ijsfeest te Garmisch moesten de kinderen een afstand per schaats afleggen met een brandend kaarsje in de hand verbannen. De gebouwen werden met den grond gelijk gemaakt en zoo eindigde op onherstelbare wijze een kloostergemeenschap, die tijdens haar roemrucht bestaan van onberekenbaren invloed is geweest op de religieuze en cultureele ont wikkeling van haar omgeving en van heel Fries land. ie in de laatste donkere dagen van het jaar in den vroegen morgen als vreemdeling in de kleine dorpjes van de gemeente Schoterland, waarvan het ge meentehuis in Heerenveen staat, vertoefde, zal met toenemende verbazing bemerken dat op talrijke kerkhoven gedurende langen tijd de klokken beieren en zich misschien verwonde ren over het toeval dat juist in alle dorpen tegelijk een inwoner naar zijn laatste rust plaats wordt gebracht. Komt hij echter nader bij dan blijkt dat de klok in den specifiek Frie- schen klokketoren door een aantal jonge man nen beurtelings op een bepaalde maat wordt geluid, terwijl er geen spoor van een begrafe nis te zien is. Wij hebben hier dan ook te doen met een oeroud verschijnsel op folklore-gebied, het zoo genaamde Sint Thomas-luiden, dat in korte woorden gAegd, beschouwd moet worden als Struisje vond het niets pleizierig, maar het zou onbeleefd zijn te weigeren. Hij nam dus plaats op zijn troon en om hem heen bogen alle indianen diep toti op den grond. Er wer den toen dansen uitgevoerd en allerlei spellen gespeeld en eindelijk kwam het opperhoofd naar hem toe om te vragen, welk geschenk hij als herinnering wilde hebben aan- de diensten, die hij allen bewezen had. Struisje keek een beetje treurig voor zich uit en gaf geen antwoord. En tot zijn schrik zag het opperhoofd een traan rollen uit het trouwe vogeloog. „Wat scheelt er aan, mijn vriend," riep hij verschrikt uit, maar Struisje gaf steeds geen antwoord, alleen begonnen de tranen al maar rijkelijker te vloeien. Nu stuurde het opperhoofd zijn zoon naar Struisje en beval alle anderen te verdwij nen. „Gouden Hart" met zijn vriendelijk gezicht kon altijd van iedereen alles gedaan krijgen en daarom was hij de aangewezene om Struisje te laten vertellen Wat zijn ver driet was. Ze fluisterden samen een poosje en al gauw kwam „Gouden Hart" terug bij zijn vader. „Hij wenscht wel iets gaarne," zei hij, .,maar niet van ons, alleen zijn eigen meester kan het hem geven. Profje sprong verbaasd op. Wat kon Struisje verlangen, dat hij hem alleen maar kon geven? „Wat is dat dan?" vroeg hij. Toen zei „Gouden Hart' heel hard, dat iedereen het kon hooren: DE VRIJHEID! Profje rolde onderste boven van schrik en haast brak hij zijn pas genezen been op nieuw. Struisje kwam gauw aanloopen om hem weer op te helpen en bleef toen naast hem staan. „Maar dat kan toch niet," zei Profje, toen hij bekomen was van den schrik. „Ik moet toch een bediende hebben en wie zou er nu zoo goed voor mij zorgen als jij?" „Daar weet ik raad op," zei het opperhoofd. .,Ik geef U een anderen bediende, dan is dat eigenlijk ons geschenk aan Struisje." En hij nam „Gouden Hart' bij de hand en vroeg hem of hij met Profje mee wilde gaan. En „Gouden Hart", die veel van reizen hield, zei heel gauw „ja." We zaten met ons clubje gezellig rond om de praattafel in de sociëteit, en dr. Plessis, van den militairen ge neeskundigen dienst, die een onderhoudend causeur was, vertelde ons de volgende geschie denis: „Het gebeurde in 't derde jaar van den we reldoorlog. Ik was toen gedetacheerd in een veldhospitaal achter 't front. We konden daar maar over weinig instrumenten beschikken, maar deden toch ons uiterste best om al het mogelijke voor onze gewonde patiënten te doen. We hadden onzen intrek in een klein logement genomen, dat als hospitaal was ingericht en dat reeds meermalen door den vijand bescho- een laatste overblijfsel van het oud-heidensche winter-zonnewende-feest. Heele dorpsgemeenschappen zijn met dit Sint Thomas-luiden bezig, wat ongeveer be- teekent het „zuiver" luiden der luchten die omstreeks den koristen dag van het jaar over matig bevolkt zijn met de geesten der duister nis, die overwonnen moeten worden. De in houd van dit oorspronkelijke winterzonne- wendefeest komt ongeveer op het volgende neer. De geschiedenis van het Sint Thomas-luiden verliest zich in den loop der eeuwen. Zoolang in Schoterland dorpsgemeenschappen beston den, zoolang is er omstreeks 21 December ge luid. De bewoners waren zich bewust daarmede den strijd aan te binden met de booze geesten die elk jaareinde de luchten bevolkten en in hoogere sferen een strijd op leven en dood voerden met de goden des lichts. Het gebruik is afkomstig uit den heiden- schen tijd en was toen een eeredienst, de ver eering van de zon als levenbrengend licht. De korte dagen van einde December vormden in dezen dienst het hoogtepunt, een periode, waar in de strijd tusschen licht en duisternis moest worden uitgevochten, met den 21sten als den beslissenden datum. Moest in dezen fatalen tijd het licht het onderspit delven tot onheil van het mensche- lijk geslacht, of was dit tot zijn eigen bestwil niet verplicht, zooveel in zijn vermogen was. den goden van het licht te hulp te komen ter verdrijving van de nachtduivels? De primitie ve menschheid zag in dien strijd de beslissing „to be or not to be", en zoo kwam men er toe 's avonds onder Indianengehuil door de velden te jagen, daarbij op alle mogelijke ma nieren zooveel lawaai makend, dat de grond er van dreunde. Dit nachtelijk rumoer werd „pluis-luiden" genoemd en was er op gericht de lucht „pluis", ofwel zuiver" te maken. Mogelijk is de uitdrukking „het is niet pluis" daarvan afkomstig. De hulp der menschen en hun onverdroten arbeid was den goden welgevallig en ieder jaar werden daarom de avonden en nachten be kroond met de herrijzenis van het licht. De menigte die op velden en wegen den mor genstond verbeidde, hief bij het verschijnen van den dageraad een geweldig gejubel aan en gaf op allerlei wijzen uiting aan haar voldoening, dat haar luidruchtige hulp niet vergeefsch was geweest. In den loop der tijden, toen het Christen dom allengs ook in deze streken doordrong, werd de dienst ter eere van den heidenschen god Baldur veranderd in een ceremonie ter eere van Sint Thomas, wiens naam voortaan aan het luiden in den winterzonnewende-tijd verbonden bleef. Was het aanvankelijk het doel zooveel en zoo hard mogelijk te luiden, later kwam het er meer op aan zoo mooi mogelijk de klokketonen over de velden te laten weergalmen. Te dien einde moest dan ook serieus worden geoefend en dag en nacht wisselden de luiders elkaar dan af om een regelmatigen klank te krijgen. Alles geschiedde vrijwillig en weer noch wind kon de luiders tegenhouden. Uit den aard der zaak kwam men wel eens in botsing met degenen die meer prijs stelden op rust en orde en zelfs wordt in oude kronie ken vermeld dat soms een oude dorpsgemeen schap in opstand kwam. In 1832 ging de burge meester van Drachten zoover, dat hij het klok luiden verbood. Maar geen nood. Op een Zater dagavond slopen de jongelieden naar het kerk hof en luid en lang werd er geluid. De veront waardigde grietman gaf bevel de klokketouwen in beslag te nemen. Maar nu gebeurde iets on verwachts. De woedende menigte bestormde het huis van den magistraat en haalde de touwen terug en een uur later begon het gebeier op nieuw om dien nacht niet meer op te houden Uit protest liet de grietman zijn huis afbre ken en het in Beetsterzwaag weer opbouwen Men zegt dat de klokken een „verstaanbare taal" spreken, zooals die van Katlijk, die reeds eeuwenlang galmen: „Ketlik, rijkdoarp, stoelen en banken". Ten bewijze dat er wel degelijk een soort naijver bestaat, besluiten wij met een versje, dat eeuwen geleden met trots door de inwo ners van Zuid-Drachten werd gezongen: „Beetster brommen, Swaegmer sjonger (zan ger) Olterterpster geane skoan (klinken mooi) Mar Sud-Drachten spant de kroon". De tijd ontnam ons veel, wat den trots van het voorgeslacht heeft uitgemaakt, maar het oude en gewijde gebruik van het Sint Thomas- luiden spreekt tot de verbeelding der huidige generatie en sterft niet uit. ten was. Nu echter waaide de Roode Kruis- vlag op ons dak en men het ons met rust. Er was één patiënt in dit geïmproviseerd hospitaal, dien ik nooit vergeten zal. Die pa tiënt lag op kamer no. 13, op de 3e verdieping. Nu was het eigenaardige van t geval in den oorlog was het bijgeloof zeer sterk dat alle hopelooze gevallen naar die kamer werden ge transporteerd om.... die kamer al spoedig weer te verlaten. In ons aller oogen werd die kamer een vree- selijk vertrek. Als ik haar betrad, overviel me een gevoel van grooten weerzin. Overigens ver schilde die kamer in geen enkel opzicht van de andere. In no. 13 lag ook een soldaat van de genie. 'tWas een hopeloos geval. Een groote Tiroler had hem in 't gevecht met de zware kolf van z'n geweer een slag op 't hoofd gegeven. We hadden den man geopereerd en z'n schedel van een zilveren plaat voorzien. De ongelukkige bleek echter van z'n hals tot aan z'n voeten verlamd. Altijd was hij bij kennis. Spreken kon hij, maar hij deed het liever niet. In z'n oogen lag meestal 'n eigenaardige uit- uitdrukking, het best te vergelij ken met den blik van een hond, die door z'n mees- ter onrechtvaar- dig gestraft is. De man stierf echter niet. Door ons allen werd hij al heel gauw no. 13 genoemd. Op zekeren dag kwam de overste, tevens mi litair geneesheer, èen zwaar gebouwd man en lang van gestalte, bij ons ter inspectie. Hij was een grove, ruwe mensch. Als hij met z'n zware laarzen door de kamers stapte en z'n bevelen meer uitbulderde dan meedeelde, dan beefden de doctoren en kropen de patiën ten van angst onder de lakens. Overste Du- verger stelde veel belang in no. 13, wiens ge laat doodsbleek werd, en wiens oogen angstig begonnen te glinsteren, als hij deze autoriteit de kamer zag binnenkomen. Ongeveer een uur na de komst van overste Duverger, werd no. 13 op diens bevel naar de operatiekamer gebracht. Iedereen, behalve ik, moest die kamer verlaten. Een oogenblik keek ik verwonderd op. Met een stentorstem gelastte mij onze chef de deur te sluiten, toen ook de pleegzusters zich verwijderd hadden. Een koude rilling doortrilde m'n leden, terwijl ik gehoorzaamde. In de oogen van den overste lag een doelbewuste uitdruk king van vastberadenheid. Een oogenblikje la ter stond hij aan het eind der operatietafel, waarop de patiënt lag en kruiste z'n armen over de borst. De ongelukkige soldaat lag daar hulpeloos, niet in staat zich te bewegen. Z'n oogen beefden als 't ware van angst en keken de forsche gestalte vóór hem onafgebroken aan. Eensklaps keerde de overste het hoofd om en vroeg mij: „Is het ook niet uw meening, dr. Plessis, dat deze man hopeloos verlamd is?" „Inderdaad," antwoordde ik. „Nu, mijn meening is het ook," hernam hij, „en daarom heb ik besloten hem voor altijd uit z'n lijden te verlossen." Ik verbleekte en schrok zóó hevig, dat ik geen woord kon zeggen, maar ik keek den pa tiënt aan en las in z'n blik, dat hij elk woord verstaan had. .Heeft u misschien bezwaren, dr. Plessis?" vroeg m'n chef verder. „Of ik bezwaren heb, overste? Natuurlijk heb ik die! U moogt dat niet doen. U zou zich aan moord schuldig maken." Terwijl ik aldus sprak, was ik er mij leven dig van bewust, dat no. 13 het gesprek woord voor woord volgde. Ik begreep den vreeselijken angst, waarin de man verkeerde, en had niet den moed naar hem te kijken. Hij slaakte geen enkel geluid, maar ik wist dat hij folteringen als van de pijnbank doorstond. Overste Duverger keek me minachtend aan, deed een stap naar voren en bulderde mij toe: „Uit den weg!" Tegelijkertijd trok hij z'n revolver uit zijn holster. Het was m'n plicht, ik weet het, het wapen uit z'n hand te slaan, maar ik was als verlamd van schrik en op dit oogenblik niet in staat mij te bewegen. Als in een benauwden droom zag ik, dat de overste langzaam z'n revolver ophief, nauw keurig mikte op het hoofd van no. 13, en.... den trekker overhaalde. Het slot knalde. Op dit oogenblik stiet no. 13 een gebrul uit, zooals ik nog nooit gehoord had uit de keel van een mensch, en een oogwenk later zag ik tot m'n onuitsprekelijke verbazing, dat de ver lamde soldaat het witte laken van zich afwierp, van de operatietafel sprong en luid gillend de gang inrende. Sprakeloos staarde ik den overste aan, die bedaard z'n revolver in z'n holster stak en me glimlachend aankeek. „Een geval van zenuwverlamming, m'n waar de dokter," zei hij kalm. „Ik denk dat uw pa tiënt nu geheel genezen is door dat beetje angst en die losse patroon! tWas de eenige manier, maar gelukkig heeft t geholpen." „Kijk maar," zoo besloot dr. Plessis zijn ver haal, en hij wees naar den man, die achter *t buffet van de sociëteit met een genoeglijk ge zicht een wamftn wijngroc voor een der bezoe kers stond klaar te maken. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door UU#" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bij een ongeval met p m bij verlies van een hand, Owt" doodelijken afloop een voet of een oog. vU al uiige vanen vei^citciu twa o b Har vader had de hut gebouwd, en de tyHen rondom geveld. Toen was hij naar het ,®sten gegaan om goud te zoeken, en nooit o, u§gekomen. En wat moest zij zelf nu be- g ben? Na (je begrafenis zou ze naar Norfolk teab, om bij een of andere welgestelde familie jSaan dienen. Ze kon goed koken. °ch kapitein Lovett had een beter plan. Dat kun je niet doen, zeide hij, omdat v bet niet zal toestaan. Al den tijd, sinds ik je r het eerst gezien heb, heb ik aan niemand ^0ers kunnen denken. Toen ik van- aangetl wakker werd, kon ik nergens anders iigb denken, dan hoe ik jou zou vinden en je Z0 abken voor al je vriendelijkheid. Als ik nu Itt,,. weggaan, zou ik je nooit uit mijn hoofd je (.ben zetten. Waarom zal ik nu weggaan? Wil ^ever, dat ik wegga? W Hen, zei Nancy natuurlijk niet. Als u paging, zou ik heelemaal alleen zijn. Je zult nooit meer alleen zijn, als ik er een r^e hi te zeggen heb, zeide hij. Je zegt, naar Norfolk wilt gaan, om voor keu- ^heid te spelen. Doe je dat graag? 5» hleen, zei Nancy natuurlijk niet. abitein Lovett begon te praten over de zee en de Albatros. Hij praatte over zijn knusse kajuit en zijn planken met boeken. De reden, waarom ik niet getrouwd ben, zeide hij, is, dat ik, tot gisteren nog nooit iemand gezien heb \net wie ik zou willen trouwen. Ik heb geen familie, en ben m'n eigen baas. Niemand kent zichzelf eigenlijk goed, maar ik geloof, dat ik altijd goed voor je zou kunnen zijn, als je me een kans gaf. U weet niets van me, zei Nancy. Jij weet niet van mij, zeide hij. En hij trachtte haar over zichzelf te spreken. Maar hij vertelde niet de heele waarheid. Hij vertelde haar over een denkbeeldig iemand, waarvan hij een werkelijk iemand wilde maken. Hij zeide haar, dat hij over een paar dagen naar Jamaica zou uitvaren, om een lading suiker in te nemen. Hij vroeg zich heimelijk af, wat mr. Thompson en de bemanning daar van zouden zeggen. Ze waren aan grooter winst gewend, dan aan een lading suiker te verdie nen is. Na een poosje kwam de timmerman, om de maat te nemen, en vervolgens de geestelijke met een paar bejaarde vrouwen. Zeg hun, zei kapitein Lovett, dat je me allang kent en dat we gaan trouwen. Zou je niet van me kunnen gaan houden, als je geen anderen weg zag? Het gebeurt ontelbare malen, dat de menschen juist houden van de dingen, die ze nu eenmaal hebbep. Het zal heelemaal niet moeilijk zijn, om van u te houden, zei Nancy. En zij stond op. om den geestelijke eu de beide vrouwen te ontvangen, Dit is kapitein Lovett, zei ze. Hij is de oudste kennis, dien ik heb, en we gaan trouwen. Ze keek tersluiks den kapitein in de oogen, en met dien blik nam zij volledig bezit van hem. Geen moeite zou hem teveel zijn, om dat gene te worden, wat zij van hem verwachtte. Na de begrafenis keerden zij naar de kerk terug, en de geestelijke verbond hen in het huwelijk. Vervolgens gaf kapitein Lovett zijn jonge vrouw bijna al het geld, dat hij in zijn zak had, en reed terug naar Norfolk. De kwestie van de eerstvolgende reis van de Alba tros moest nu ééns en voor goed geregeld wor den. Mr. Thompson was aan het uitslapen. Kapi tein Lovett maakte hem wakker en zorgde, dat hij een ontbijt kreeg. Dan trok hij hem mee naar buiten, in het heldere zonlicht en wees op de lichamen van de zeven mannen, die nog altijd aan de ra's van het oorlogsschip hingen. Dat is me te machtig, zei kapitein Lovett. Ik ben het zat. Hebt u ook aan ons gedacht? Ik geloof, dat wij er ook wel belang bij hebben, zei Thomp son. Kan wel wezen, zei kapitein Lovett, maar jullie zult moeten doen, wat ik zeg. Zoo lang ik vrijgezel was, kon ik me de luxe per- mitteeren, om risico te loopen, maar nu ben ik getrouwd. Als u me nouriep Thompson. Kapitein Lovett begon hem te vertellen van Dancy. Als ze wist, dat ik een slavenhaler geweest ben, zei hij zou ze dat besterven. Ik zei haar, dat ik een, goed mensch was, en dat er niets in mijn vroeger leven was, wat haar verdriet kon doen. En dus moet ito nu ook een goed mensch zijn. En hoe staat het met ons contract? vroeg Thompson. x Dat is verbroken, zei Lovett, en van nu af aan houdt de Albatros zich alleen bezig met wettigen handel. Wat moet ik den jongens zeggen? vroeg Thompson. Die moet je ontslaan, en een nieuwe be manning aanmonsteren. Jou houd ik, omdat ik geloof, dat je je mond kunt houden. Dank u, zei Thompson. En gesteld, dat de bemaninng niet verkiest, om ontslagen te worden? Kunt u hun de winst uitkeeren, waarop ze gerekend hebben? Neen, dat kan ik niet, zei Lovett. Dat is juist het beroerde van het geval. Enfin, zei Thomposn. Ik zal het hun vertellen. Maar het zal niet naar hun zin wezen. Wanneer varen we uit? Morgenavond. Behalve jou en Swifty, wil ik geen enkel gezicht meer terugzien, dat ik hier gezien heb. Na dit gesprek met Thompson had kapitein Lovett een gevoel, alsof hij een ander mensch geworden was, en zijn besluit, om niet meer te zondigen, had bijna de kracht, om hem zijn gerustheid terug te geven. Mr. Thompson haalde de bemanning van de Albatros bij elkaar, en vertelde him het nieuws. Die oude gek, zeide hij, is nog aan het vrijen gegaan, en durft z'n vrouw niet te ver tellen, wat hij is. En jullie bent allemaal ont slagen. Hij denkt over een reis naar Jamaica, en een lading suiker. Hij wil nooit meer iemand terugzien, dien hij hier gezien heeft, behalve mij en den jongen. Hij denkt, dat de jongen niets weet, en dat ik m'n mond kan houden. Ze lachten allemaal. De maan was nog niet opgekomen., en het was pikdonker, toen de Albatros onder zeil ging. Voor den eersten keer hielp kapitein Lovett niet mee aan de voorbereidende werkzaamheden. Hij was compleet huiselijk geworden, en hielp Nancy met 't uitpakken en opbergen van haar spullen. Mr. Thompson had hen aan boord ge bracht. Swifty, de kajuitsjongen, had Nancy een handje geholpen bij het aan dek stappen. Toen had kapitein Lovett bevel gegeven, om de zeilen bij te zetten, en het anker te lichten, en zoodra hij en zijn vrouw naar beneden waren gegaan, had Thompson het bevel op luiden toon herhaald. De bemanning kwam uit het vooronder te voorschijn. Het was dezelfde bemanning van altijd, en toen kapitein Lovett den volgenden morgen aan dek kwam, was de Albatros in volle zee, op weg naar Afrika zonder dat er iets aan te doen was. Volgens Mr. Thompson had de bemanning als deelgenoote in de smerige affaire, geweigerd om ontslagen te worden. Kapitein Lovett was nog altijd de kapitein, maar alleen die bevelen, welke overeenkwamen met de wenschea van» de bemanning zouden gehoorzaamd worden. Hij zou het Nancy moeten vertellen. Hij kon het éven uitstellen, maar niet voor onbepaalden tijd, en hij vond het maar het beste om het haar nu direct te zeggen, en dadelijk te weten, waar hij aan toe was. Het was een prachtige dag. Een stevige bries woei uit heb Zuidwesten. Het was Nancy's eerste zeereis, maar het bleek, dat ze er goed tegen toon. Ze kwam nu aan dek, glimlachend en gelukkig. Grimes stond aan het stuur. Ik zal het overnemen, zei kapitein Lovett. We koersen Oost-Zuidoost, zei Grimes met een veelbeteekend lachje. Hij gaf het stuur aan kapitein Lovett over en ging naar voren. Wil je me leeren sturen? vroeg Nancy. Ja, zei haar man, maar eerst zal ik je moeten vertellen, waar we op aansturen. Je zei Jamaica. Ik had me vergist, zei kapitein Lovett. Kijk eens, Nancy, dit schip is niet heelemaal mijn eigendom. Ik bezit het voor het grootste gedeelte, maar de rest behoort aan Thomp son en de bemanning. Nu hebben ze uitge maakt, dat ze niet naar Jamaica willen, en ik ben in de minderheid. Hou je een klein beet van me? Dat weet je wel, zei ze. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9