De abdij Klaarkamp
ALLE ABONNÉ'S
w
De avonturen van Prof je en
Jiatwihaal van den daa
Friesche kloosters der
middeleeuwen
Thomas-luiden
E SLAVENHALER
DINSDAG 11 JANUARI 1938
St. Bernard in Friesland
Ho
He
Merkwaardige Friesche Folklore
De eenige
ffiamer
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR C. MORRIS
T u in den laatsten tijd van meerdere zij-
den ook in ons blad wordt gezin-
speeld op de restauratie van een uniek
Pecimen van oude Friesche architectuur, het
aksteenen 13de-eeuwsche kerkje van Janum
51 de gemeente Dantumadeel, lijkt het ons ge-
öischt eenige bijzonderheden te geven van de
Achteres van dit eeuwenoude cultuurmonu-
ent, de helaas sinds eeuwen geheel verdwe-
en abdij der Cisterciënsers Klaarkamp te Rin-
PPiageest bij Dokkum.
De stichting dezer, vooral in de Middeleeuwen,
invloedrijke kloostergemeenschap is des te
krkwaardiger, daar het hier betreft de eerste
estiging der Cisterciënsers in Nederland, nadat
klers reeds 391 kloosters door hen waren ge
acht.
kien meene echter niet dat we hier te doen
ben met het eerste klooster in Friesland,
^ecls in de nègende of tiende eeuw waren de
eKedictijner monniken gevestigd in de kloos-
ers St. Odulph te Stavoren en Foswerd bij Fer-
®rd. Zoowel wat hun eigendommen als hun
prsoneel betreft leden deze convicten groote
c"ade door de invallen der Noormannen, ten-
W'.'olge waarvan ook de handhaving van de
«enge orderegels op ergerlijke wijze vermin-
0er<ïe en van een blijvenden heilzamen invloed
P de verspreide bevolking was dan ook geen
sprake.
de 12e eeuw, stichtten de Xantenaar St.
°rbert, abt van Prémontré en St. Bernard van
'airvaux, die de strenge regels, door Robert
ratl Citeaux ingesteld, ietwat verzachtte, de
oetnrijke orden der Norbertijnen of Premon-
_Ctatensers en der Bernardijnen of Cisterciën-
die, de oude Benedictijnen navolgend, als
'Pdontginners in vele streken optraden,
j De overlevering nu wil dat niemand minder
ah de H. Bernardus zelf in Friesland kwam
b daar den kruistocht predikte. Naar aanlei-
elri8 hiervan is 't vermoeden geuit, dat hij zulk
ad diepen indruk op de bevolking heeft ge
raakt dat zij gaarne een klooster zijner orde in
aar midden wilde hebben.
St. Bernard zou aan dit verlangen hebben
Pjdaan en zoo verschenen in 1165 een twaalf-
aJ Bernardijnen, onder den heiligen Abt Eyso,
jjbssionarissen afkomstig van de Abdij Riddags-
aUsen in Braunschweig, in het Noorden van
tegenwoordige Friesland, om zich daar te
estigen in de nabijheid van Dokkum, onmid-
j,ebijk bij de plaats waar de groote Apostel van
hesland, de H. Bonifacius den marteldood
Stierf.
o ®en adellijke weduwe, Clara Camstra, schonk
etl monniken haar bezittingen te Rinsuma-
jpest en in hetzelfde jaar werden de grondsla
gen cjer roemruchte abdij gelegd. Langen tijd
er<t de naam Klaarkamp afgeleid van den
baai
j. am van gemelde edele vrouwe, maar de of-
cieele benaming in oude akten „Claruscam-
Pbs" en niet „Claraecampus" wijst in een an-
richting. De bekende historicus Dr.
v oengen, die met punctueele nauwgezetheid
,°Or het archief van het Aartsbisdom Utrecht
j.et Chronicon Abbatum Floridi Campi in het
®ht gaf, als hulde zooals de Oostenrijksche
isterciënser-Chronik van 1914 zegt „den
erdiensten des angesehenen Cisterciënser Or-
ehs für dessen auszergewöhnlichen Beitragzur
Pcial-öconomischen und künstlerischen Ent-
icklung unseres niederdeuj^chen Landes,"
j-jeent dat de naam Claruscampus aan het
Poster is gegeven door Fransche monniken,
s een dankbare herinnering aan hun geliefd
jj^oster Clairvaux of „Claravallis" (dal van
°P de eerste plaats beoefenden de kloosterlin-
eb natuurlijk hun orde-regels van onthouding,
Pfsoonlijke armoede en gebed, maar daarnaast
v6 en ziJ zich voornamelijk bezig met culti-
®ring van den bodem.
Tot dit doel werden conversen in dienst ge-
„bien die in de kloostergebouwen woonden en
2H?r het klooster werden onderhouden. De bo-
]8 ir>gen werden steeds grooter en talrijke
Uebderijen werden in den loop der tijden aan
Tjjt abdij geschonken. Op deze landerijen werden
A boven of grangia's gesticht, waaruit zich later
p Parochies en dorpen ontwikkelden. De op
- 2e bezittingen wonende hoorigen werden vrije
-iters en het peil der landelijke bevolking
Ptri i Tevens werden overal kleine
Hten
verhoogd.
v ajes gebouwd, waarvan dat te Janum, zooals
Held, het laatst-overgeblevene is.
De uithof Schiermonnikoog
fcPe voornaamste en bekendste „uithof" van
bp-rkamp was wel het eiland Schiermonnikoog,
*6 naam is fMunencrpstolri uit ririp. oud-Frie-
naam is samengesteld uit drie oud-Frie-
Woorden: shira (grijs), moneke (monnik)
L aech (eiland), het eiland der grijze monni-
v b, waar meestal een Klaarkamper monnik
Htoor was.
l niet alleen in het stoffelijke bewees Klaar-
(jbip groote diensten, ook als middelpunt van
Having en ontwikkeling, als zetel van rust
u °l'de in het door twisten geteisterde Fries-
bd mocht de abdij genoemd worden.
QjHnig abt was een beroemd geleerde, dichter
Vf geschiedschrijver, menig kloosterling was de
Pbestichter in zijn omgeving.
h0 de beroemde kloosterschool ontvingen de
vicen les in de beide takken van het toen-
H. Bernardus van Clairvaux
malig onderwijs: het „Trivium" omvattende de
letterkundige vakken grammatica, rhetorica en
dialectica en het „Quadrivium" de vrije kun
sten, arithmetica, geometrie, muziek en astrono
mie. In de kleine dorpen in de omgeving bestond
gelegenheid om onder leiding der geestelijkheid
elementaire kennis van lezen en schrijven te
verkrijgen, een feit dat wijst op eenige ver
spreiding van het lager onderwijs, al moet men
zich van de diepte dier kennis niet te veel voor
stellen: een weinig lezen, zingen ten behoeve van
den kerkdienst, hoogstens ook schrijven, was de
leerstof.
In de eerste 150 jaar van haar bestaan beleefde
de abdij haar grootsten bloei. De gebouwen
complexen besloegen een oppervlakte van ruim
vijftien hectare en waren door drie diepe grach
ten omgeven, terwijl drie poorten toegang ver
leenden.
De toeloop van novicen was zoo groot en het
landerijenbezit diermate toegenomen, dat men er
toe kon overgaan vanuit Klaarkamp nieuwe
kloosters te stichten. Zoo ontstonden in 1191
Bloemkamp of Oldeclooster bij Hartwerd, het
monasterium Floridi Campi, waarvan de laatste
abt Thomas van Groningen getuigt: „quo nul
lum erat in Occidentali Frisia magnificentius,
quantum èt ad excellentiam structurae èt amoe-
nitatem loci," in 1192 Aduard, de hoogeschool
van het Noorden, in 1240 Jerusalem of Gerkes-
klooster.
Schieringers en Vetkoopers
In het begin van de 14e eeuw, omstreeks 1310
komen echter de dagen van tegenspoed. Toen
vertoonden zich de eerste symptomen van de
onzalige twisten van Schieringers en Vetkoopers,
de beide politieke partijen, die van het volk in
Westergoo en die van den adel in Oostergoo.
Ook de kloosters mengden zich in den strijd,
waarbij de Cisterciënsers de zijde der Schierin
gers kozen, terwijl de Benedictijnen de partij
der Vetkoopers opnamen.
Of de meening van den best onderrichten Frie-
schen geschiedschrijver, Worp van Thabor, dat de
Friesche kloosters niet slechts in den strijd be
trokken werden, maar dezen door hun onder
linge veeten hebben doen ontbranden, juist is,
doet hier minder ter zake.
Hoe het ook zij, nu de convicten, met of tegen
hun wil, in de onzalige twisten werden mede-
gesleept, dwong de zucht tot zelfbehoud de
Abten een middel te baat te nemen, dat echter
zou blijken nog erger te zijn dan de kwaal.
Zij namen nieuwe leekebroeders niet slechts
aan voor den gewonen kloosterarbeid, maar ook
voor formeelen soldatendienst. Wel verzekert van
Rijn dat de meeste oversten en monniken van
de 14e en 15e eeuw plichtsgetrouwe zonen van
Sint Bernard geweest zijn, toch moet men toe
geven dat zij dikwijls den noodigen invloed op
hun krijgshaftige leekebroeders misten en niet
steeds de oorlogszuchtige heetgebakerde gemoe
deren binnen geoorloofde perken konden houden.
Zoo kon het gebeuren dat de Klaarkampers,
nadat zij op hoonende wijze door de bewoners
waren uitgedaagd, een aanval deden op de Be-
nediktijner-abdij Ferwerd, waarvan zij in 1397
de kloosterkerk in brand staken.
Represaille-maatregelen volgden elkander in
bloedige rij op en aan den twist kwam geen
einde.
Van hooger hand stelde men alles in het werk
om tenminste uiterlijk den vrede te herstellen,
maar de wederzijdsche verbittering duurde nog
bijna 100 jaren en uitte zich bij de geringste
aanleiding door wraakzuchtige uitspattingen.
De milde naastenliefde was het tenslotte voor
behouden een einde te maken aan den onhoud-
baren toestand.. Een leekebroeder van Ferwerd
was in 1489 door den edelman Hessel Mokkema
gevangen genomen en naar Dokkum gebracht.
Het zou hem daar slecht vergaan zijn, maar
de Klaarkamper broeders snelden toe en slaag
den er in hem aan zijn belagers te ontrukken
en in veiligheid te brengen.
Toen reikten de Ferwerders ontroerd de hand'
ter verzoening, welke door hun jarenlange
vijanden hartelijk werd gedrukt. Sindsdien was
de verhouding even vriendschappelijk als zij
vroeger vijandig was geweest.
Hoewel deze krijgsbedrijven vanzelfsprekend
niet bijdroegen tot een juiste ontwikkeling van
het kloosterlijk leven, blijkt uit de oude kro
nieken toch dat de materieele vooruitgang, cul-
mineerende in de uitbreiding der landelijke be
zittingen, niet tot stilstand kwam.
De langdurige krijgsbedrijven en de daardoor
sterk verminderde inkomsten leidden er in het
begin van de 16e eeuw echter toe meerdere be
zittingen van de hand te doen en andere te ver
huren.
De politieke toestanden bedreigden de geldig
heid van de in den loop der jaren gesloten ver
dragen ter bescherming der kloosterlijke bezit
tingen. Het jaar 1523 dwong zelfs tot ingrij
pende maatregelen, zoodat op bevel van stad
houder Schenk van Toutenburg een afdeeling
soldaten in de abdij gelegerd werd, ter bescher
ming tegen de Gelderschen.
Nog een halve eeuw mocht het aan de Cister
ciënsers van Klaarkamp gelukken de abdij
zonder al te groote wederwaardigheden in stand
te houden, maar de Reformatie maakte aan vier
eeuwen Friesche kloostergeschiedenis een droe
vig einde.
In 1580 werden de abdijgoederen aan de pro
vincie Friesland overgedragen tegen een jaar
geld voor de oversten en de monniken werden
Bij een ijsfeest te Garmisch moesten de
kinderen een afstand per schaats
afleggen met een brandend kaarsje in
de hand
verbannen. De gebouwen werden met den grond
gelijk gemaakt en zoo eindigde op onherstelbare
wijze een kloostergemeenschap, die tijdens haar
roemrucht bestaan van onberekenbaren invloed
is geweest op de religieuze en cultureele ont
wikkeling van haar omgeving en van heel Fries
land.
ie in de laatste donkere dagen van
het jaar in den vroegen morgen als
vreemdeling in de kleine dorpjes van
de gemeente Schoterland, waarvan het ge
meentehuis in Heerenveen staat, vertoefde, zal
met toenemende verbazing bemerken dat op
talrijke kerkhoven gedurende langen tijd de
klokken beieren en zich misschien verwonde
ren over het toeval dat juist in alle dorpen
tegelijk een inwoner naar zijn laatste rust
plaats wordt gebracht. Komt hij echter nader
bij dan blijkt dat de klok in den specifiek Frie-
schen klokketoren door een aantal jonge man
nen beurtelings op een bepaalde maat wordt
geluid, terwijl er geen spoor van een begrafe
nis te zien is.
Wij hebben hier dan ook te doen met een
oeroud verschijnsel op folklore-gebied, het zoo
genaamde Sint Thomas-luiden, dat in korte
woorden gAegd, beschouwd moet worden als
Struisje vond het niets pleizierig, maar het
zou onbeleefd zijn te weigeren. Hij nam dus
plaats op zijn troon en om hem heen bogen
alle indianen diep toti op den grond. Er wer
den toen dansen uitgevoerd en allerlei spellen
gespeeld en eindelijk kwam het opperhoofd
naar hem toe om te vragen, welk geschenk
hij als herinnering wilde hebben aan- de
diensten, die hij allen bewezen had. Struisje
keek een beetje treurig voor zich uit en gaf
geen antwoord. En tot zijn schrik zag het
opperhoofd een traan rollen uit het trouwe
vogeloog. „Wat scheelt er aan, mijn vriend,"
riep hij verschrikt uit, maar Struisje gaf
steeds geen antwoord, alleen begonnen de
tranen al maar rijkelijker te vloeien.
Nu stuurde het opperhoofd zijn zoon naar
Struisje en beval alle anderen te verdwij
nen. „Gouden Hart" met zijn vriendelijk
gezicht kon altijd van iedereen alles gedaan
krijgen en daarom was hij de aangewezene
om Struisje te laten vertellen Wat zijn ver
driet was. Ze fluisterden samen een poosje
en al gauw kwam „Gouden Hart" terug bij
zijn vader. „Hij wenscht wel iets gaarne,"
zei hij, .,maar niet van ons, alleen zijn eigen
meester kan het hem geven. Profje sprong
verbaasd op. Wat kon Struisje verlangen,
dat hij hem alleen maar kon geven? „Wat is
dat dan?" vroeg hij. Toen zei „Gouden Hart'
heel hard, dat iedereen het kon hooren: DE
VRIJHEID!
Profje rolde onderste boven van schrik en
haast brak hij zijn pas genezen been op
nieuw. Struisje kwam gauw aanloopen om
hem weer op te helpen en bleef toen naast
hem staan. „Maar dat kan toch niet," zei
Profje, toen hij bekomen was van den
schrik. „Ik moet toch een bediende hebben
en wie zou er nu zoo goed voor mij zorgen
als jij?" „Daar weet ik raad op," zei het
opperhoofd. .,Ik geef U een anderen bediende,
dan is dat eigenlijk ons geschenk aan
Struisje." En hij nam „Gouden Hart' bij de
hand en vroeg hem of hij met Profje mee
wilde gaan. En „Gouden Hart", die veel van
reizen hield, zei heel gauw „ja."
We zaten met ons clubje gezellig rond
om de praattafel in de sociëteit,
en dr. Plessis, van den militairen ge
neeskundigen dienst, die een onderhoudend
causeur was, vertelde ons de volgende geschie
denis:
„Het gebeurde in 't derde jaar van den we
reldoorlog. Ik was toen gedetacheerd in een
veldhospitaal achter 't front. We konden daar
maar over weinig instrumenten beschikken,
maar deden toch ons uiterste best om al het
mogelijke voor onze gewonde patiënten te doen.
We hadden onzen intrek in een klein logement
genomen, dat als hospitaal was ingericht en
dat reeds meermalen door den vijand bescho-
een laatste overblijfsel van het oud-heidensche
winter-zonnewende-feest.
Heele dorpsgemeenschappen zijn met dit
Sint Thomas-luiden bezig, wat ongeveer be-
teekent het „zuiver" luiden der luchten die
omstreeks den koristen dag van het jaar over
matig bevolkt zijn met de geesten der duister
nis, die overwonnen moeten worden. De in
houd van dit oorspronkelijke winterzonne-
wendefeest komt ongeveer op het volgende
neer.
De geschiedenis van het Sint Thomas-luiden
verliest zich in den loop der eeuwen. Zoolang
in Schoterland dorpsgemeenschappen beston
den, zoolang is er omstreeks 21 December ge
luid.
De bewoners waren zich bewust daarmede
den strijd aan te binden met de booze geesten
die elk jaareinde de luchten bevolkten en in
hoogere sferen een strijd op leven en dood
voerden met de goden des lichts.
Het gebruik is afkomstig uit den heiden-
schen tijd en was toen een eeredienst, de ver
eering van de zon als levenbrengend licht. De
korte dagen van einde December vormden in
dezen dienst het hoogtepunt, een periode, waar
in de strijd tusschen licht en duisternis moest
worden uitgevochten, met den 21sten als den
beslissenden datum.
Moest in dezen fatalen tijd het licht het
onderspit delven tot onheil van het mensche-
lijk geslacht, of was dit tot zijn eigen bestwil
niet verplicht, zooveel in zijn vermogen was.
den goden van het licht te hulp te komen ter
verdrijving van de nachtduivels? De primitie
ve menschheid zag in dien strijd de beslissing
„to be or not to be", en zoo kwam men er
toe 's avonds onder Indianengehuil door de
velden te jagen, daarbij op alle mogelijke ma
nieren zooveel lawaai makend, dat de grond
er van dreunde. Dit nachtelijk rumoer werd
„pluis-luiden" genoemd en was er op gericht
de lucht „pluis", ofwel zuiver" te maken.
Mogelijk is de uitdrukking „het is niet pluis"
daarvan afkomstig.
De hulp der menschen en hun onverdroten
arbeid was den goden welgevallig en ieder jaar
werden daarom de avonden en nachten be
kroond met de herrijzenis van het licht.
De menigte die op velden en wegen den mor
genstond verbeidde, hief bij het verschijnen van
den dageraad een geweldig gejubel aan en gaf
op allerlei wijzen uiting aan haar voldoening,
dat haar luidruchtige hulp niet vergeefsch was
geweest.
In den loop der tijden, toen het Christen
dom allengs ook in deze streken doordrong,
werd de dienst ter eere van den heidenschen
god Baldur veranderd in een ceremonie ter
eere van Sint Thomas, wiens naam voortaan
aan het luiden in den winterzonnewende-tijd
verbonden bleef.
Was het aanvankelijk het doel zooveel en
zoo hard mogelijk te luiden, later kwam het er
meer op aan zoo mooi mogelijk de klokketonen
over de velden te laten weergalmen. Te dien
einde moest dan ook serieus worden geoefend
en dag en nacht wisselden de luiders elkaar
dan af om een regelmatigen klank te krijgen.
Alles geschiedde vrijwillig en weer noch wind
kon de luiders tegenhouden.
Uit den aard der zaak kwam men wel eens
in botsing met degenen die meer prijs stelden
op rust en orde en zelfs wordt in oude kronie
ken vermeld dat soms een oude dorpsgemeen
schap in opstand kwam. In 1832 ging de burge
meester van Drachten zoover, dat hij het klok
luiden verbood. Maar geen nood. Op een Zater
dagavond slopen de jongelieden naar het kerk
hof en luid en lang werd er geluid. De veront
waardigde grietman gaf bevel de klokketouwen
in beslag te nemen. Maar nu gebeurde iets on
verwachts. De woedende menigte bestormde het
huis van den magistraat en haalde de touwen
terug en een uur later begon het gebeier op
nieuw om dien nacht niet meer op te houden
Uit protest liet de grietman zijn huis afbre
ken en het in Beetsterzwaag weer opbouwen
Men zegt dat de klokken een „verstaanbare
taal" spreken, zooals die van Katlijk, die reeds
eeuwenlang galmen:
„Ketlik, rijkdoarp, stoelen en banken".
Ten bewijze dat er wel degelijk een soort
naijver bestaat, besluiten wij met een versje,
dat eeuwen geleden met trots door de inwo
ners van Zuid-Drachten werd gezongen:
„Beetster brommen, Swaegmer sjonger (zan
ger)
Olterterpster geane skoan (klinken mooi)
Mar Sud-Drachten spant de kroon".
De tijd ontnam ons veel, wat den trots van
het voorgeslacht heeft uitgemaakt, maar het
oude en gewijde gebruik van het Sint Thomas-
luiden spreekt tot de verbeelding der huidige
generatie en sterft niet uit.
ten was. Nu echter waaide de Roode Kruis-
vlag op ons dak en men het ons met rust.
Er was één patiënt in dit geïmproviseerd
hospitaal, dien ik nooit vergeten zal. Die pa
tiënt lag op kamer no. 13, op de 3e verdieping.
Nu was het eigenaardige van t geval in den
oorlog was het bijgeloof zeer sterk dat alle
hopelooze gevallen naar die kamer werden ge
transporteerd om.... die kamer al spoedig weer
te verlaten.
In ons aller oogen werd die kamer een vree-
selijk vertrek. Als ik haar betrad, overviel me
een gevoel van grooten weerzin. Overigens ver
schilde die kamer in geen enkel opzicht van
de andere.
In no. 13 lag ook een soldaat van de genie.
'tWas een hopeloos geval. Een groote Tiroler
had hem in 't gevecht met de zware kolf van
z'n geweer een slag op 't hoofd gegeven. We
hadden den man geopereerd en z'n schedel van
een zilveren plaat voorzien. De ongelukkige
bleek echter van z'n hals tot aan z'n voeten
verlamd. Altijd was hij bij kennis. Spreken kon
hij, maar hij deed het liever niet. In z'n oogen
lag meestal 'n
eigenaardige uit-
uitdrukking, het
best te vergelij
ken met den blik
van een hond,
die door z'n mees-
ter onrechtvaar-
dig gestraft is. De man stierf echter niet.
Door ons allen werd hij al heel gauw no. 13
genoemd.
Op zekeren dag kwam de overste, tevens mi
litair geneesheer, èen zwaar gebouwd man en
lang van gestalte, bij ons ter inspectie.
Hij was een grove, ruwe mensch. Als hij met
z'n zware laarzen door de kamers stapte en
z'n bevelen meer uitbulderde dan meedeelde,
dan beefden de doctoren en kropen de patiën
ten van angst onder de lakens. Overste Du-
verger stelde veel belang in no. 13, wiens ge
laat doodsbleek werd, en wiens oogen angstig
begonnen te glinsteren, als hij deze autoriteit
de kamer zag binnenkomen.
Ongeveer een uur na de komst van overste
Duverger, werd no. 13 op diens bevel naar de
operatiekamer gebracht. Iedereen, behalve ik,
moest die kamer verlaten. Een oogenblik keek
ik verwonderd op.
Met een stentorstem gelastte mij onze chef
de deur te sluiten, toen ook de pleegzusters zich
verwijderd hadden. Een koude rilling doortrilde
m'n leden, terwijl ik gehoorzaamde. In de oogen
van den overste lag een doelbewuste uitdruk
king van vastberadenheid. Een oogenblikje la
ter stond hij aan het eind der operatietafel,
waarop de patiënt lag en kruiste z'n armen
over de borst. De ongelukkige soldaat lag daar
hulpeloos, niet in staat zich te bewegen. Z'n
oogen beefden als 't ware van angst en keken
de forsche gestalte vóór hem onafgebroken
aan.
Eensklaps keerde de overste het hoofd om
en vroeg mij:
„Is het ook niet uw meening, dr. Plessis, dat
deze man hopeloos verlamd is?"
„Inderdaad," antwoordde ik.
„Nu, mijn meening is het ook," hernam hij,
„en daarom heb ik besloten hem voor altijd
uit z'n lijden te verlossen."
Ik verbleekte en schrok zóó hevig, dat ik
geen woord kon zeggen, maar ik keek den pa
tiënt aan en las in z'n blik, dat hij elk woord
verstaan had.
.Heeft u misschien bezwaren, dr. Plessis?"
vroeg m'n chef verder.
„Of ik bezwaren heb, overste? Natuurlijk heb
ik die! U moogt dat niet doen. U zou zich aan
moord schuldig maken."
Terwijl ik aldus sprak, was ik er mij leven
dig van bewust, dat no. 13 het gesprek woord
voor woord volgde. Ik begreep den vreeselijken
angst, waarin de man verkeerde, en had niet
den moed naar hem te kijken. Hij slaakte geen
enkel geluid, maar ik wist dat hij folteringen
als van de pijnbank doorstond.
Overste Duverger keek me minachtend aan,
deed een stap naar voren en bulderde mij toe:
„Uit den weg!"
Tegelijkertijd trok hij z'n revolver uit zijn
holster. Het was m'n plicht, ik weet het, het
wapen uit z'n hand te slaan, maar ik was als
verlamd van schrik en op dit oogenblik niet
in staat mij te bewegen.
Als in een benauwden droom zag ik, dat de
overste langzaam z'n revolver ophief, nauw
keurig mikte op het hoofd van no. 13, en....
den trekker overhaalde.
Het slot knalde.
Op dit oogenblik stiet no. 13 een gebrul uit,
zooals ik nog nooit gehoord had uit de keel
van een mensch, en een oogwenk later zag ik
tot m'n onuitsprekelijke verbazing, dat de ver
lamde soldaat het witte laken van zich afwierp,
van de operatietafel sprong en luid gillend de
gang inrende.
Sprakeloos staarde ik den overste aan, die
bedaard z'n revolver in z'n holster stak en me
glimlachend aankeek.
„Een geval van zenuwverlamming, m'n waar
de dokter," zei hij kalm. „Ik denk dat uw pa
tiënt nu geheel genezen is door dat beetje angst
en die losse patroon! tWas de eenige manier,
maar gelukkig heeft t geholpen."
„Kijk maar," zoo besloot dr. Plessis zijn ver
haal, en hij wees naar den man, die achter *t
buffet van de sociëteit met een genoeglijk ge
zicht een wamftn wijngroc voor een der bezoe
kers stond klaar te maken.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
UU#" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met p m bij verlies van een hand,
Owt" doodelijken afloop een voet of een oog.
vU al uiige vanen vei^citciu twa o
b Har vader had de hut gebouwd, en de
tyHen rondom geveld. Toen was hij naar het
,®sten gegaan om goud te zoeken, en nooit
o, u§gekomen. En wat moest zij zelf nu be-
g ben? Na (je begrafenis zou ze naar Norfolk
teab, om bij een of andere welgestelde familie
jSaan dienen. Ze kon goed koken.
°ch kapitein Lovett had een beter plan.
Dat kun je niet doen, zeide hij, omdat
v bet niet zal toestaan. Al den tijd, sinds ik je
r het eerst gezien heb, heb ik aan niemand
^0ers kunnen denken. Toen ik van-
aangetl wakker werd, kon ik nergens anders
iigb denken, dan hoe ik jou zou vinden en je
Z0 abken voor al je vriendelijkheid. Als ik nu
Itt,,. weggaan, zou ik je nooit uit mijn hoofd
je (.ben zetten. Waarom zal ik nu weggaan? Wil
^ever, dat ik wegga?
W Hen, zei Nancy natuurlijk niet. Als u
paging, zou ik heelemaal alleen zijn.
Je zult nooit meer alleen zijn, als ik er een
r^e hi te zeggen heb, zeide hij. Je zegt,
naar Norfolk wilt gaan, om voor keu-
^heid te spelen. Doe je dat graag?
5» hleen, zei Nancy natuurlijk niet.
abitein Lovett begon te praten over de zee
en de Albatros. Hij praatte over zijn knusse
kajuit en zijn planken met boeken.
De reden, waarom ik niet getrouwd ben,
zeide hij, is, dat ik, tot gisteren nog nooit
iemand gezien heb \net wie ik zou willen
trouwen. Ik heb geen familie, en ben m'n eigen
baas. Niemand kent zichzelf eigenlijk goed,
maar ik geloof, dat ik altijd goed voor je zou
kunnen zijn, als je me een kans gaf.
U weet niets van me, zei Nancy.
Jij weet niet van mij, zeide hij.
En hij trachtte haar over zichzelf te spreken.
Maar hij vertelde niet de heele waarheid. Hij
vertelde haar over een denkbeeldig iemand,
waarvan hij een werkelijk iemand wilde maken.
Hij zeide haar, dat hij over een paar dagen
naar Jamaica zou uitvaren, om een lading
suiker in te nemen. Hij vroeg zich heimelijk
af, wat mr. Thompson en de bemanning daar
van zouden zeggen. Ze waren aan grooter winst
gewend, dan aan een lading suiker te verdie
nen is.
Na een poosje kwam de timmerman, om de
maat te nemen, en vervolgens de geestelijke
met een paar bejaarde vrouwen.
Zeg hun, zei kapitein Lovett, dat je me
allang kent en dat we gaan trouwen. Zou je
niet van me kunnen gaan houden, als je geen
anderen weg zag? Het gebeurt ontelbare malen,
dat de menschen juist houden van de dingen,
die ze nu eenmaal hebbep.
Het zal heelemaal niet moeilijk zijn, om
van u te houden, zei Nancy.
En zij stond op. om den geestelijke eu de
beide vrouwen te ontvangen,
Dit is kapitein Lovett, zei ze. Hij is de
oudste kennis, dien ik heb, en we gaan trouwen.
Ze keek tersluiks den kapitein in de oogen,
en met dien blik nam zij volledig bezit van
hem. Geen moeite zou hem teveel zijn, om dat
gene te worden, wat zij van hem verwachtte.
Na de begrafenis keerden zij naar de kerk
terug, en de geestelijke verbond hen in het
huwelijk. Vervolgens gaf kapitein Lovett zijn
jonge vrouw bijna al het geld, dat hij in zijn
zak had, en reed terug naar Norfolk. De
kwestie van de eerstvolgende reis van de Alba
tros moest nu ééns en voor goed geregeld wor
den.
Mr. Thompson was aan het uitslapen. Kapi
tein Lovett maakte hem wakker en zorgde, dat
hij een ontbijt kreeg. Dan trok hij hem mee
naar buiten, in het heldere zonlicht en wees op
de lichamen van de zeven mannen, die nog
altijd aan de ra's van het oorlogsschip hingen.
Dat is me te machtig, zei kapitein Lovett.
Ik ben het zat.
Hebt u ook aan ons gedacht? Ik geloof,
dat wij er ook wel belang bij hebben, zei Thomp
son.
Kan wel wezen, zei kapitein Lovett,
maar jullie zult moeten doen, wat ik zeg. Zoo
lang ik vrijgezel was, kon ik me de luxe per-
mitteeren, om risico te loopen, maar nu ben ik
getrouwd.
Als u me nouriep Thompson.
Kapitein Lovett begon hem te vertellen van
Dancy.
Als ze wist, dat ik een slavenhaler geweest
ben, zei hij zou ze dat besterven. Ik zei haar,
dat ik een, goed mensch was, en dat er niets in
mijn vroeger leven was, wat haar verdriet kon
doen. En dus moet ito nu ook een goed mensch
zijn.
En hoe staat het met ons contract? vroeg
Thompson. x
Dat is verbroken, zei Lovett, en van
nu af aan houdt de Albatros zich alleen bezig
met wettigen handel.
Wat moet ik den jongens zeggen? vroeg
Thompson.
Die moet je ontslaan, en een nieuwe be
manning aanmonsteren. Jou houd ik, omdat
ik geloof, dat je je mond kunt houden.
Dank u, zei Thompson. En gesteld, dat
de bemaninng niet verkiest, om ontslagen te
worden? Kunt u hun de winst uitkeeren,
waarop ze gerekend hebben?
Neen, dat kan ik niet, zei Lovett. Dat
is juist het beroerde van het geval.
Enfin, zei Thomposn. Ik zal het hun
vertellen. Maar het zal niet naar hun zin wezen.
Wanneer varen we uit?
Morgenavond. Behalve jou en Swifty, wil
ik geen enkel gezicht meer terugzien, dat ik
hier gezien heb.
Na dit gesprek met Thompson had kapitein
Lovett een gevoel, alsof hij een ander mensch
geworden was, en zijn besluit, om niet meer
te zondigen, had bijna de kracht, om hem zijn
gerustheid terug te geven.
Mr. Thompson haalde de bemanning van de
Albatros bij elkaar, en vertelde him het nieuws.
Die oude gek, zeide hij, is nog aan het
vrijen gegaan, en durft z'n vrouw niet te ver
tellen, wat hij is. En jullie bent allemaal ont
slagen.
Hij denkt over een reis naar Jamaica, en
een lading suiker. Hij wil nooit meer iemand
terugzien, dien hij hier gezien heeft, behalve mij
en den jongen. Hij denkt, dat de jongen niets
weet, en dat ik m'n mond kan houden.
Ze lachten allemaal.
De maan was nog niet opgekomen., en het
was pikdonker, toen de Albatros onder zeil ging.
Voor den eersten keer hielp kapitein Lovett niet
mee aan de voorbereidende werkzaamheden. Hij
was compleet huiselijk geworden, en hielp
Nancy met 't uitpakken en opbergen van haar
spullen. Mr. Thompson had hen aan boord ge
bracht. Swifty, de kajuitsjongen, had Nancy
een handje geholpen bij het aan dek stappen.
Toen had kapitein Lovett bevel gegeven, om
de zeilen bij te zetten, en het anker te lichten,
en zoodra hij en zijn vrouw naar beneden
waren gegaan, had Thompson het bevel op
luiden toon herhaald. De bemanning kwam uit
het vooronder te voorschijn. Het was dezelfde
bemanning van altijd, en toen kapitein Lovett
den volgenden morgen aan dek kwam, was de
Albatros in volle zee, op weg naar Afrika
zonder dat er iets aan te doen was.
Volgens Mr. Thompson had de bemanning
als deelgenoote in de smerige affaire, geweigerd
om ontslagen te worden. Kapitein Lovett was
nog altijd de kapitein, maar alleen die bevelen,
welke overeenkwamen met de wenschea van»
de bemanning zouden gehoorzaamd worden.
Hij zou het Nancy moeten vertellen. Hij kon
het éven uitstellen, maar niet voor onbepaalden
tijd, en hij vond het maar het beste om het
haar nu direct te zeggen, en dadelijk te weten,
waar hij aan toe was.
Het was een prachtige dag. Een stevige bries
woei uit heb Zuidwesten. Het was Nancy's eerste
zeereis, maar het bleek, dat ze er goed tegen toon.
Ze kwam nu aan dek, glimlachend en gelukkig.
Grimes stond aan het stuur.
Ik zal het overnemen, zei kapitein Lovett.
We koersen Oost-Zuidoost, zei Grimes met
een veelbeteekend lachje.
Hij gaf het stuur aan kapitein Lovett over
en ging naar voren.
Wil je me leeren sturen? vroeg Nancy.
Ja, zei haar man, maar eerst zal ik
je moeten vertellen, waar we op aansturen.
Je zei Jamaica.
Ik had me vergist, zei kapitein Lovett.
Kijk eens, Nancy, dit schip is niet heelemaal
mijn eigendom. Ik bezit het voor het grootste
gedeelte, maar de rest behoort aan Thomp
son en de bemanning. Nu hebben ze uitge
maakt, dat ze niet naar Jamaica willen, en ik
ben in de minderheid. Hou je een klein beet
van me?
Dat weet je wel, zei ze.
(Wordt vervolgd)