Rondom de erkenning van een Keizer een meedoogenloos De roofmoord te Sittard Bij een twist doodgestoken VIJAND m WOENSDAG 12 JANUARI 1938 Vorrink: Frontwijziging bij de regeering Onze verhouding tot den Volkenbond Reizen per trein Inbraak in goederen loods Twaalf jaar geëischt naar het engelsch EERSTE KAMER >,De feitelijke heerschappij van Italië over Ethiopië is niet langer te loochenen," aldus minister Patijn Nog steeds guerilla-oorlog? Het ministerieele antwoord Replieken EEN HISTORISCHE TENTOON STELLING Geen audiëntie De politie heeft een tweetal personen gearresteerd De nieuwe dienstregeling krijgt deze week haar beslag MEER RIJKSVELDW ACHT TE SOESTDIJK BEZOEK VAN DE KONINGIN AAN HET LOO VIJFJARIG KINDJE GEDOOD Plotseling den weg overgestoken DOOR VALLUIK GEVALLEN Het slachtoffer overleden Minister Romme bezoekt Rotter dam, Schiedam en Gouda Een pak met inhoud van groote waarde gestolen IN INDIË WIL MEN ZIJN STRAF GAARNE UITZITTEN Om van eventueele strafvermin dering te profiteeren ONTROUWE POSTAMBTE NAAR Hij verduisterde brieven en geld bedragen DIEFSTAL UIT AUTOMATEN Flinke straffen gevorderd Pellen en schillen van uien is huisarbeid Gouden doctoraat Contingenteering van vleesch De dader gedroeg zich voor de Rotterdamsche rechtbank zeer arrogant UIT DE STAATSCOURANT PTT. Koloniën Onderscheiding Notariaat „Zie ie, al miin bedienden worden oud. be va# Minister J. A. N. Patijn. die de inter pellatie-Vorrink in de Eerste Kamer beantwoord heeft Den Haag, 11 Jan. 1938 In de donkere dagen voor Kerstmis kreeg de dagbladlezer er notie van, dat onze Regeering bij de Oslo-Sta- ten het initiatief genomen had, om te komen tot erkenning van 'den Italiaanschen Koning als Keizer van Ethiopië. Het bericht veroorzaakte in parlementaire Kringen en in de pers begrijpelijkerwijze nogal eenig gerucht en leverde tevens een aantal Schriftelijke vragen op van de heeren Wijnkoop <C-P.N.) en Albarda (S.D.A.P.). In antwoord op vragen van eerstgenoemden 'hterpellant deelde minister Patijn mede, wat er precies gebeurd was: eenigen tijd geleden ^elde de Regeering aan de Regeeringen der Oslo-staten de vertrouwelijke vraag, of zij ge degen waren bij de Regeeringen van Groot- ®rittannië en Frankrijk een gezamenlijken stap doen inzake de feitelijke erkenning der Ita- ''aansche bezetting van Abessinië. Het was de bedoeling, aan laatstgenoemde Regeeringen te ^ragen, of zij genegen zouden zijn, tot deze er- Kenning over te gaan, onder mededeeling, dat be Regeeringen der Oslo-staten voornemens ^'aren, dit te doen; alleen het feit der bezet- hhg wilde de Regeering erkennen in den kei- 2erstitel, zonder het indertijd door de Regee- r'hg ingenomen standpunt ten aanzien van den °°rlog in Abessinië prijs te geven. Door hetniet- erkennen wordt de verhouding met Italië ge- B®haad, omdat het een beletsel vormt voor de aanvaarding van een Nederlandschen gezant te Home. Ondanks de schriftelijke behandeling dezer belangrijke aangelegenheid, ondanks mededee- jingen in de pers, waarbij er de nadruk op ge- 'egd werd, dat het hier geen erkening de jure, doch slechts de facto gold, ondanks het als |eruststellend bedoeld telegram van H.M. de Honingin aan den Negus, heeft de sociaal-de mocratische senator, de heer Vorrink, behoefte gevoeld aan een interpellatie, welke behoefte hedenmiddag haar bevrediging heeft gevonden. Van de zijde van het publiek bestond een groote belangstelling voor deze parlementaire gebeurtenis; de gereserveerde tribune was bij- zonder druk bezocht; hier onderscheidden wij hen oud-gezant te Rome, jhr. O. van Nispen tot Sevenaer en dr. J. B. Hubrecht, oud-gezant te Boekarest en waarschijnlijk toekomstig Ne- herlandsch gezant te Rome; voorts vele Tweede Hamerleden, alsook vertegenwoordigers van het Huitsche en het Turksche gezantschap. Naast minister Patijn was ook minister Colijn Aanwezig. Met sterk oratorisch élan heeft de heer VOR RINK zijn interpellatie voorgedragen. Na uit voerig aandacht be steed te hebben aan he voorgeschiedenis hezer interpellatie, gaf he vragensteller een Ki'oepeering van feiten met data, waaruit opijken moest, dat de minister deze zaak feeds geëntameerd had, toen hij in de IV'eede Kamer bij de behandeling zijner be- frooting nog in sfin- *entaal onze verhou- htag tot den Volken bondbesprak, het par lement van alles on- Khhdig latende. j. j. Vorrink En toch is deze zaak een heel belangrijke: in het buitenland wordt het initiatief der Regeering ten deze beschouwd als een front verandering ten opzichte van den Volken hond. Velen vragen zich af, of hier geen trouwbreuk gepleegd wordt. Was Nederland nu de aangewezen instantie bm dit initiatief te nemen? Volgens den minis- ter mogen wij ons geen avonturen veroorloven, maar is de stap, bij de Oslo-staten ondernomen, hiet te beschouwen als strijdig met dit stand- Punt? Italië heeft zelf de moeilijkheden gemaakt, hoor den eisch te stellen, dat de te Rome ge accrediteerde gezanten hun geloofsbrieven aan bieden mede aan den Keizer van Ethiopië. En 8 het zoo erg, vroeg de heer Vorrink, dat wij te Rome slechts door een legatie-secretaris ver tegenwoordigd zijn? Men beroept er zich nu op, dat de bezetting van Abessinië een feit is, maar de interpellant had hierop nog wel wat af te dingen: nog steeds duurt de guerilla-oorlog voort en is eigenlijk maar een strook van 50 K.M. tot Addis Abeba bezet. Italië zou den Negus zelfs hebben willen afkoopen! En ten slotte: Abessinië is in den Volkenbond toch nog steeds ons medelid. Zullen wü voorts ook zelfstandig onze beslis sing nemen, als de Oslo-staten en Frankrijk en Engeland weigeren? Het is toch ons welbegre pen eigenbelang, vooral Engeland niet tusschen de beenen te loopen. Het argument der Regeering, dat Italië mis schien weer terug te voeren was naar Genève, had. geen zin meer, nu dit land intusschen uit den Volkenbond getreden is. Zwaar woog bij den interpellant ook de vrees, dat dit initiatief een heilloozen indruk gemaakt zou hebben op de inheemsche bevolking der Overzeesche gewesten, die zich als kleurlingen in hun rechten bedreigd voelen. De minister heeft te kennen gegeven, dat voor ons na de opheffing der sancties de Volkenbondsverplichtingen ten aanzien van het conflict uitgeput zijn, maar toch geldt nog steeds het Volkenbondsbesluit van 1932 tot niet-erken- ning van een gewelddadige verovering. Men spreekt er nu van, dat de erkenning eventueel slechts de facto geschieden zal, maar in feite beteekent dit de erkenning van den rechtsgrond voor den keizerstitel, dus ook de erkenning de Jure van de Italiaansche souvereiniteit over Abessinië. Het wil er bij den interpellant ook niet in, dat zooals de minister beweerd had de erkenning van een feit niet in strijd kon zijn met eenig zedelijk beginsel; ook in Zuid-Afrika was indertijd de annexatie een feit, maar daar om werd deze door Nederland nog niet erkend; en ten opzichte van Sovjet-Rusland acht deze minister den strijd met het zedelijk begin sel wel aanwezig. De heer Vorrink besloot zijn rede met de aan sporing om de beginselen van den Volkenbond zoo krachtig mogelijk te steunen en ons door de anti-actie niet te laten intimideeren. In zijn antwoordrede legde Minister PATIJN allereerst den nadruk op het karakter van het Nederlandsch initiatief: het bestond uitsluitend in een polsen van de Oslo-Staten-regeeringen en de vraag was vertrouwelijk gesteld, niet be stemd voor de openbaarheid; daarom had hij in de Kamer wel sfinxachtig moeten spreken. Het initiatief was van hèm uitgegaan, zon der ruggespraak met welke andere Regeering ook, met welke verklaring de minister de sug gestie van den heer Vorrink, als zou Italië hier bij een rol gespeeld hebben, volkomen weer sprak. Nu het initiatief kwam na een twee-jarig Abessinisch Keizerrijk, kon de minister het ook niet haastig genomen noemen; kunnen wij het feit wel blijven ignoreeren? Moeten wij wach ten op de groote mogendheden? Moeten wij maar als schapen volgen? De minister vroeg respect voor onze tra ditie: de zelfstandigheid; Nederland was tot dit initiatief zeker gerechtigd. De feitelijke heerschappij van Italië over Ethiopië is niet langer te looche- De Zweedsche minister Sandtner had dit zelf ook toegegeven en minister Patijn wees er op, dat wij ook de regeering van Spanje erkennen, die voor groote gebieden toch heel weinig reëel is. Voor het groote belang van een gezant te Rome vroeg de minister de aandacht; de be zetting van dien post door een legatie-secreta ris bracht inderdaad moeilijkheden. Over den stand van het overleg met de Oslo- staten moest de bewindsman het diplomatiek zwijgen bewaren; alleen dit: Frankrijk en En geland zijn van een en ander nog niet in ken nis gesteld. Van belangstelling voor deze zaak in de over zeesche gewesten had de minister niets be merkt; in ieder geval zouden de kleurlingen niet zoozeer een verovering door de blan ken zien in het Abessinisch gebeuren, daar de strijd grootendeels gestreden is door de zwarte Askari's. Ten aanzien van onze verhouding tot den Volkenbond moeten wij terdege rekening houden met wijzigingen, welke zich in den boezem van den Volkenbond voltrekken; de universaliteit is een fictie geworden en meermalen hebben wij te Genève reeds voor behoud gemaakt ten aanzien van onze ver plichtingen. De Minister vond voorts, dat de heer Vor rink aan den Keizertitel een veel te groote be- teekenis had toegekend; het gaat hier meer om een daad van hoffelijkheid, en wat betreft het verschil tusschen erkenning de facto en de jure: dit verschil is gelegen in de stabili teit; erkenning de facto is eigenlijk niets anders dan erkenning van een feit, en zooiets achtte de Minister nog steeds niet in strijd met eenig zedelijk beginsel. De replieken verliepen levendiger dan de be sprekingen in eersten termijn. De heer Vorrink (SDAP) kon zich niet tevreden verklaren met het antwoord van den minister. Hij drong er op aan, dat de regeering, gezien de niet enthousiaste houding van de Oslostaten, zal afzien van ver dere besprekingen. In ieder geval mocht er ver der geen haast mee gemaakt worden. En als er een vorm van erkenning moet worden gevonden, moet het er een zijn, welke het rechtsgevoel niet beleedigt en de veroordeeling. van Italië door den Volkenbond niet ongedaan maakt. Evenals de heer Vorrink vond prof. ANEMA (A.R.), dat de regeering haar initiatief liever niet had moeten nemen. Groote moeilijkheden zitten er vast aan de erkenning van Italië's heerschappij over Abessinië. Nu eenmaal de stap gedaan is, drong spr. aan op de grootst moge lijke voorzichtigheid bij het eventueele doen van verdere stappen. Hierna werd een ietwat ander geluid ver nomen. De heer DE SAVORNIN LOHMAN (C.H.) ver klaarde n.l., dat hij zich zeer wel kon vereeni gen met den stap der regeering inzake een er kenning van den feitelijken toestand. Om bij voorbaat misverstand te voorkomen, legde hij sterk den nadruk op den feitelijken toestand, die aanvaard moet worden. Het optreden van Italië is Abessinië noemde hij zonder een blad voor den mond te nemen een „gruwelijke rechts- breuk". De erkenning van een door onrecht ge schapen toestand beteekent echter niet een er kenning van dat onrecht. Een ander advies kreeg de regiering weer van prof. VAN EMBDEN (V.D.) die aandrong op het afzien van alle verdere stappen der regeering in zake de erkenning van den Koning van Italië als Keizer van Ethiopië. De afgelegde stappen wilde hij zelfs uitgewischt zien, opdat het rechtsgevoel der massa niet verder beleedigd worde en opdat de voor een kleine natie passende voorzichtig heid niet worde veronachtzaamd. De heer VAN LANSCHOT (R.K.) bleek het dichtst bij den heer Lohman te staan. Ook hij was van oordeel, dat de erkenning van een fei telijken toestand niet beteekent het uitspreken van een moreel oordeel. Hij wenschte zich te houden aan het oordeel van den minister, die, deskundig in deze materie, achter de schermen kijken kan en hierbij wees hij terloops op de mogelijkheid, dat de stappen van onze regeering zouden kunnen leiden tot ontspanning in de verhouding tusschen verschillende ideologieën in Europa. De heer VAN VESSEM (NSB) had natuurlijk weer heel bijzondere kritiek. Hij achtte het niet van werkelijkheidszin getuigend, noch ook van begrip onzer nationale belangen, dat de regee ring zich niet direct tot de Italiaansche regeering gewend had inzake de veel besproken erkenning en dat zij slechts voorloopige stappen- bij de Oslostaten gedaan had. Na dupliek van minister Patijn en een slot woord van den heer Vorrink was de interpella tie ten einde. Er hadden geen „bekeeringen" plaats. Naar wij vernemen, zijn plannen in voorbe reiding om ter gelegenheid van het veertigjarig regeeringsjubileum van H. M. de Koningin in Sept. van dit jaar 'n tentoonstelling te Den Haag te organiseeren, 'n beeld gevend van 's-Graven- hage gedurende het regeeringstijdperk, waarbij II. M. de Koningin en het Koninklijk Huis van zelf sprekend het middelpunt zullen vormen. In verband met den roofmoord, welke Zaterdagavond op den. Bergerweg nabij Sittard is gepleegd op den 19-jarigen krui deniersbediende Koopmans, heeft de politie te Sittard aangehouden den 23-jarigen E. en den 40-jarigen H., beiden uit Sittard en werkloos. De gewone audiëntie van den minister van Sociale Zaken zal heden niet plaats hebben. De officieele mededeeling van de Nederland- sche Spoorwegen over de opheffing van 148 halteplaatsen met ingang van de nieuwe zo merdienstregeling in verband met de uitbrei ding van de electrificatie en de Diesel-electri- sche tractie heeft in den lande begrijpelijk zeer veel belangstelling gewekt. De reisbureaux za ten in verband met de belangrijke wijzigingen, welke ongetwijfeld in de nieuwe dienstregeling zullen worden ingevoerd voor de groote moei lijkheid dat men niet de beschikking had over absoluut betrouwbare gegevens over het ver keer met het buitenland. Naar wij vernemen ligt het in de bedoeling van den chef van de dienstregeling der Ne- derlandsche Spoorwegen, den heer G. F. H. Giesberger, in den loop van de volgende week een persconferentie uit te schrijven om op deze wijze het belangstellende publiek volledig op de hoogte te brengen van de nieuwe dienst regeling. Alle mededeelingen vóór deze persconferentie in de dagbladen gepubliceerd zijn volgens den chef van de dienstregeling onbetrouwbaar en 'in vele gevallen absoluut onjuist. Nog deze week moeten onderhandelingen worden gevoerd, zoodat pas hierna de nieuwe dienstregeling haar beslag kan krijgen. Tenslotte werd ons nog medegedeeld, dat het vaststaat, dat met Mei 1938 het aantal op te heffen halteplaatsen niet grooter zal zijn dan 148, het reeds eerder officieel medegedeelde aantal. Onwaarschijnlijk is het niet, dat het later noodig zal blijken, dat nog eenige halteplaat sen zullen moeten vervallen. In verband met de te verwachten blijde ge beurtenis in het Prinselijk Gezin is de Rijks- veldwacht te Soestdijk versterkt met 20 man, twee motorrijwielen en een auto. H.M. de Koningin heeft Dinsdagmiddag per auto uit Soestdijk een kort bezoek aan het paleis Het Loo gebracht Dinsdagmiddag omstreeks vier uur stak op den weg TielEek en Wiel nabij Ingen het vijfjarig eenig dochtertje van den landarbeider J. Spies plotseling den weg over, toen uit de richting Eek en Wiel een vrachtauto naderde, bestuurd door den heer T.'J. v. d. H., uit Tiel. Een aan rijding kon niet meer voorkomen worden. De kleine werd een tiental meters voortgesleurd. De ijlings ontboden geneesheer beval overbren ging naar het ziekenhuis Bethesda te Tiel, waar het slachtoffertje kort na aankomst overleed. De politie stelde een onderzoek in. Volgens oog getuigen reed de vrachtauto met een matige «ïelheid. Maandagavond is de 64-jarige stucadoor P. Wijshoff op den zolder van zijn huis te Papen hoven (L.) door een geopend valluik gevallen. De man liep een ernstige hersenschudding op, aan de gevolgen waarvan hij Dinsdagmorgen te zijnen huize is overleden. De minister van Sociale Zaken, prof. mr. O P. M. Romme, bracht Dinsdag, vergezeld van de heeren Draayer, directeur van de Werkver schaffing en Steunverleening en Van Hoeven, hoofdinspecteur voor de steunverleening, een bezoek aan Schiedam, Rotterdam en Gouda. In Schiedam werd de groentendistributie be zichtigd, in Rotterdam werden enkele stempel lokalen in oogenschouw genomen en in Gouda werd de verstrekking van den z.g. b-steün voor kleeding, schoeisel en dekking bezocht. In den nacht van Maandag op Dinsdag heb ben inbrekers zich toegang verschaft tot de goederenloods van de Nederlandsche Spoorwe gen te Vriezenveen„ Door een raam zijn zij naar binnen geko men. Een pak goederen van de firma Jansen en Tilanus te Vriezenveen, dat daar was op geslagen en een groote waarde vertegenwoor digde, wordt vermist. Enkele andere pakken wérden opengebroken, doch hieruit is niets ontvreemd. De Java Bode maakt gewag van een opmer kelijk verschijnsel, dat men den laatsten tijd kan waarnemen, voornamelijk bij de gestraften door landraad en landgerecht, en dat is, dat zij met klem verzoeken om hun straffen zoo snel mogelijk te executeeren! Sommigen hebben zich zelfs, naar men mededeelt, persoonlijk aange meld, met het verzoek, hun straf alvast te mo gen uitzitten. Een en ander staat in verband met de moge lijkheid, dat er naar aanleiding van de a.s. blijde gebeurtenis algemeene remissie van straf zal worden verleend aan hen, die op dat oogen- blik hun straf ondergaan. Wie daar dan niet bij is, profiteert er dan natuurlijk niet van. Het is wel een heel eigenaardig bijverschijn sel van de heuglijke gebeurtenis, dat een niet- belanghebbende niet zoo gauw in de gedachte zou komen. Intusschen staat nog allerminst vast, dat er bij deze gelegenheid weer remissie zal worden verleend. Het departement van justitie had er althans, als de Java Bode goed is ingelicht, nog niets van vernomen. De 40-jarige O. B., kantoorknecht der poste rijen te Den Haag, had zich in de periode van 1 Mei tot 22 November van het vorig jaar, tal rijke brieven, welke hij moest sorteeren, toe- g*jigend en daaruit geldsbedragen, indien deze daarin aanwezig waren, weggenomen. De diefstal kwam aan het licht, toen de ad junct-directeur van het postkantoor te Den Haag, die reeds verdenkingen tegen hem koes terde, een brief met gemerkte bankbiljetten verzond. Dinsdag moest de man zich voor de Haag- sche rechtbank verantwoorden. Hij bekende volledig. De officier van justitie vorderde in dit geval dezelfde straf, welke hij onlangs tegen een postbode, die zich aan hetzelfde misdrijf heeft schuldig gemaakt, heeft geëischt en wel een jaar gevangenisstraf met aftrek van de preventieve hechtenis. Uitspraak 25 Januari. Wegens diefstal van geld uit consumptie automaten te Den Haag, moest de 18-jarige loopknecht J. M. Dinsdag voor de Haagsche rechtbank verschijnen. De officier van justitie eischte tegen hem een gevangenisstraf van een jaar. Zijn vriend, de 20-jarige H. F. S., die een ge deelte van de gestolen gelden en lekkernijen had aangenomen hoorde wegens heling zes maan den gevangenisstraf tegen zich eischen. Uitspraak 25 Januari. Blijkens het Dinsdag uitgegeven Staatsblad no. 868 is het pellen en schillen van uien aan gewezen als huisarbeid en gebracht onder de werking der Huisarbeidswet. Zondag 16 Januari a.s. zal het vijftig jaar geleden zijn, dat dr. W. C. Kersbergen te Zeist aan de rijksuniversiteit te Leiden promoveer de tot doctor in de geneeskunde. Naar mag worden verwacht zal de contin genteering van vleesch per 16 Januari voor den duur van een jaar worden verlengd. 6 Juli van het vorige jaar werd in de Oleanderstraat te Rotterdam een vee te tusschen den werkloozen arbeider J. V., 47 jaar, en den winkelier P. J. van Ber- ben op bloedige manier beëindigd. V. drong des avonds zeven uur den winkel binnen en bracht den winkelier met een mes eenige gevaarlijke wonden toe. Deze waren van dien aard, dat de man nog in den loop van den avond overleed Dinsdagmiddag stond V. voor de Rotterdam sche rechtbank terecht. Er waren 17 getuigen opgeroepen. Als eerste werd gehoord de inspecteur van politie J. v. Tas. Deze had de misdaad gereconstrueerd en was daarbij tot de overtuiging gekomen, dat van de verschillende steken, die V. zijn slachtoffer, dat achter de toonbank moet hebben gestaan, heeft toegebracht, één onder den oksel doodelijk is geweest. Hij had echter nog de kracht om te proberren, den winkel uit te komen. V. moet hem toen van achteren nog verschillende ste ken in den rug hebben toegebracht en in de keuken zakte Van Berben in elkaar. Tragisch waren de mededeelingen van den tweeden getuige, een zoon van het slachtoffer, die verklaarde, dat V. dien dag al eerder in den winkel was geweest en bedreigingen geuit had. De winkelier had toen gezegd, dat men de politie moest waarschuwen en dat is toen ook gebeurd. Het adres schijnt echter foutief te zijn over gekomen, waardoor de politie te laat is geko men, om den moord te voorkomen. Deze ge tuige gaf ook inlichtingen omtrent de aanlei ding van de veete. Het bleek een geldkwestie te zijn, terwijl bovendien V. aan Van B :rben verweet, dat hij hem bij den steun verraden had. Ook de weduwe van het slachtoffer was als getuige opgeroepen, maar zij was zóó onder den indruk, dat haar verhoor niet veel opleverde. Vervolgens werd als getuige gehoord de houdster van het café de Silo aan de Putsche laan, mejuffrouw W. Th. Stigter. In dit café schijnt verdachte zich moed ingedronken te hebben, want een goed uur vóór den moord dronk hü hier vijf glazen jenever. De getuige verklaarde, dat ze iets had hoor-en mompelen, als zou hij van plan zijn iemand „koud" te maken. Op de vraag van den president, waar om zij dan niet onmiddellijk de politie had gewaarschuwd, antwoordde getuige, dat zij het te druk had. Hierna kreeg V. zelf gelegenheid, verklarin gen af te leggen. Hij deed dit op een uitermate arrogante manier en vertelde o. m„ dat Van Berben hem steeds* had gesard en hem meer malen bij den steun had verraden. Hij noemde het slachtoffer een ploert, hetgëen groote ver ontwaardiging in de rechtszaal teweeg bracht. Verder beweerde hij, door Van Berben aan gevallen te zijn en hem uit zelfverdediging ge dood te hebben. In zijn requisitoir wees de Officier van Jus titie er op, dat verdachte zich, practisch ge sproken, van de heele zaak niets aantrekt. Nadat spr. uitvoerig alle feiten nog eens is nagegaan, achtte hij moord niet beweren, doch wel doodslag. Hij was van meening. dat hiervoor slechts een zeer rware straf op haar plaats is en eischte een gevange nisstraf voor den tijd van twaalf jaar. De uitspraak werd bepaald op Dinsdag 23 Januari. Met 1 Maart is als adjunct-hoofd van het telefoondistrict te Arnhem aangewezen de re ferendaris der Posterijen, Telegrafie en Tele fonie, K. Kooistra, thans aangewezen als ad junct-hoofd van het telefoondistrict te Alkmaar. 1 Februari 1938 is als hoofd van het tele foondistrict te Eindhoven aangewezen de re ferendaris der P. T. en T., A. Korff, thans aangewezen als adjuncthoofd a. d. van het tele foondistrict te Arnhem. Aan den commies bij den P. T. en T.-dienst, C. van Hee, is met 1 Januari 1938 op verzoek eervol ontslag verleend. Bij het departement van Koloniën is bevor derd tot referendaris, de hoofdcommies mr. D. J. Hulshoff Pol; benoemd tot hoofdcommies de heer J. Ph. Nikkels, tot commies jhr. mr. H. A. Loudon. Benoemd tot ridder in de orde van den Ne derlandschen Leeuw, mr. P. Leendertz, voor zitter van het Kina-bureau te Amsterdam. 22 Maart 1938 is benoemd tot lid der kamer van toezicht over de notarissen en candidaat- notarissen te Zwolle: A. van der Minne, in specteur der reg. en dom. te Zwolle. 3l >,TJ is wel zéér goed, Sir Robert," antwoordde oilins, nu ineens dankbaar en onderdanig. „Ik r1' volgaarne de plaats aanvaarden. Nog drie elten ben ik op Eikenzicht bezet." ..Goed, Juist daar kan ik uw hulp nog wel ehs noodig hebben." '•Wat voor hulp?" draalde zij wel eenigszins. »Dat zal u tegelegenertijd verteld worden, als deze ring wordt gezonden als een soort ca- eau." En hij wees met den vinger naar een 'amant. „u moet doen, wat mijn bode van jj Erlangen zal. Intusschen is hier uw eerste uf 1.9 Q1 .44- V\ fttr, „1/4 AM Viii vinm 4-rrmo vartaai vooruitbetaald," en hij nam twee 'hknoten van tien pond, die hij haar over handigde. Toen belde hij en zei, dat Francois n°®st zorgen voor een verfrissching voor Miss c°llins. <c?e dagen verliepen kalm op Eikenzicht. Claud dreef heel dikwijls aan zijn grootmoeder, maar zelfs Amy kreeg maar zoo eens terloops te hoo- ren, waar hij was. De tijd naderde, dat Collins hen verliet. Op een goeden ochtend zat Marie op haar eigen kamer te teekenen, toen de kamenier bij haar binnentrad. „Neem mij niet kwalijk, Miss Trouville, maar Mr. Dacre is teruggekomen. Even buiten het dorp heb ik hem ontmoet. Hij gaf mij dezen ring, om u te toonen als een teeken. Hij zal u zeer verplicht wezen, als u zoo vriendelijk wilt zijn, om even met hem alleen te komen spreken, op den hoek van Blue Grove Laan." „Ik begrijp niet, Collins, dat je mij zulk een boodschap brengen wilt. Als Mr. Dacre hier is, kan hij toch in huis met mij komen spreken? Vertel hem dat uit mijn naam." Voor Collins was dit een leelijke teleurstelling. Den ring liet zij op tafel liggen; Marie had dit niet gemerkt, eer zij weg was. Ja, het was Claud's diamanten ring. Ze' borg dien zoo lang in haar lade, tot zij in de gelegenheid zou zijn, hem dien terug te geven. "Maar hij kwam niet in huis; den volgenden dag vertoonde hij zich evenmin. Marie had veel lust, om Amy op de hoogte te brengen van den stand van zaken, maar ze wilde Claud daar toch ook weer niet aan blootstellen. Het was een sombere middag en Amy ging liever niet uit, omdat zij verkouden was. Maar Mrs. Munro vroeg, of Marie wat verband en een geneesmiddel wilde brengen aan een van haar armen. halve Collins, en die is mij veel te onsympa thiek!" „Ik ben heel blij, dat ik een aanleiding heb, om eens uit te gaan," zei Marie opgewekt. Amy speelde wat voor Oma, tot de scheme ring al begon in te vallen en zü onwillekeurig „Marie is laat!" Collins, die ook naar het dorp was geweest, had Miss Trouville niet gezien. Na de thee, toen het dus al geheel donker was, waren de dames toch zóó ongerust, dat Jo nes werd geroepen en hem werd opgedragen, om de bedienden uit te zenden. Eerst heel veel later keerden ze terug met de mededeeling, dat ze enkël een zakdoek en een handschoen hadden opgeraapt niet ver van het dorp, dicht bij de sloot. Even verder hadden zij de enveloppe van een brief gevonden, die aan Miss Trouville was gericht. „O, Oma!" riep Amy. „Laat u, als je blieft, gauw het rijtuig voorkomen; dan zal ik dadelijk zelf nog overal rondrijden!" Mrs. Munro gaf Jones orders, dat hij zou mee gaan met Miss Delville en dat ze ook nog een van de bedienden zouden meenemen. Amy reed onmiddellijk naar het dorp, hield stil aan het logement, vroeg, of er daar ook iemand geweest was, maar kreeg een ontken nend antwoord. Vervolgens naar het huis van den invalide en daar hoorde ze dat mademoi selle Trouville er geweest was en dat zij er de boodschappen van Mrs. Munro had gebracht. Het huisje stond aan een eenzaam laantje, een eind van den grooten weg. Handschoen en zak doek waren opgeraapt bij 't begin van het laan tje, maar de enveloppe was gevonden aan den anderen kant van het dorp. „Rijd weer naar het dorp!" beval Amy, „houd aan ieder huisje stil «en vraag, of ze ook een rijtuig of een wagen hebben zien voorbijgaan, of Miss Trouville." Ze kregen niets dan ontkennende antwoorden, tot ze ten slotte een landbouwer tegenkwamen, een vertrouwbaar man, dien Amy ook wel kende, en die wist Miss Delville te vertellen, dat hij een rijtuig had gezien, dat met grooten spoed den kant naar Southampton uitreed. „Had het twee paarden of één paard?" vroeg Amy. „Een span vurige, zwarte paarden, madam. Bc heb het staan nakijken, zoo lang ik het maar in het gezicht kon houden, madam." „Rijd naar Southampton!" klonk nu Amy's order. i Zoodra zé de stad binnen was, ging ze dadelijk naar het telegraafkantoor en telegrafeerde: „Marie is weggevoerd; kom dadelijk thuis." Vervolgens ging zij naar het politiebureau, om detectives aan het werk te zetten. Op raad van den inspecteur ging ze, vergezeld van een po litiebeambte, naar de kade, waar zij van de bootwerkers hoorde, dat al eenige dagen in de haven van Southampton een jacht had gelegen, dat dien middag vertrokken was. Maar het tijd stip van dit vertrek en dat, waarop Marie waar schijnlijk nog op Eikenzicht was, konden niet met elkaar in verband staan, vond Amy. De po litiebeambte was het met haar eens dat Marie aien handschoen en dien zakdoek zeker opzette lijk had laten vallen om dengenen, die haar eventueel zochten, eenige aanwijzing te ver schaffen. „Kunt u ons ook misschien eenige inlichtingen geven, waardoor wij op het spoor gebracht kun nen worden, Miss Delville?" vroeg de inspecteur eerbiedig, „als daar zijn: een geliefde, wiens aan zoek zij zou hebben afgeslagen, of iemand, die voordeel zou hebben bij haar dood?" De naam van Robert Rivers zweefde Amy op de lippen, maar uit eerbied voor Mrs. Munro hield zij dien terug. Na een oogenblik gedacht te hebben, sprak zij „Ik kan niet verklaren waarom, maar als u eens den kant ging uit zoeken van Orwell House bi) Liverpool, mogelijk dat u hier wat nader kwam tot de oplossing van dit geheim." „Heeft u ook een portret van de jonge dame?" vroeg de inspecteur weer. „Ja, haar portret werd gemaakt, toen wij den vorigen keer in Southampton waren. Als u met mij meegaat naar den fotograaf, dan zult u er zeker nog een kunnen krijgen." Dit was ook zoo. En met dit portret bij zich namen de politie-beambten zich voor, de aan wijzing van Miss Delville te volgen. Voor Amy viel er nu niets meer' te doen, troosteloos en uitgeput gaf zij den koetsier or ders, naar huis te rijden. Zelf gaf zij door een hartstochtelijk snikken lucht aan haar overvol gemoed. HOOFDSTUK XXX De schemering viel over de sombere vlakte, die het oude huis in Northumberland omgaf. Een meer verlaten plek, dan die, waarop „The Grange" was gelegen, zou moeilijk in Engeland te vinden zijn. Een gedeelte er van was in schilderachtig ver val en aan 'n bovenvenster van den bewoonba ren toren stond Marie Trouville als gevangene droevig uitkijkend in de wijde vlakte, vanwaar zij nooit zou kunnen ontvluchten. Nadat zij van Mrs. Munro de boodschap aan het zieke vrouwtje had overgebracht, spoedde ze zich naar het laantje en bevond zich opeens van aangezicht tot Eiangezicht met twee man nen. De een liep langs haar, terwijl de ander stil stond, om haar te vragen, of de weg naar Sout hampton leidde. Terwijl ze hun antwoordde, voelde ze zich een dikken mantel over t hoofd geworpen en werd zij weggedragen, ondanks haar tegenspartelen en haar onderdrukte kre ten. De man zette zijn weerspannigen last neer voort, tot waar een paard en wagen aan het en tusschen hen beiden in sleepten zij haar toen einde van de laan stond. Gedurende haar verzet gelukte het Marie, een handschoen te laten vallen en een oogen blik later haar zakdoek. Toen ze eenmaal in het rijtuig waren, ging de oudste van de twee naast haar zitten en hield een pistool op haar hoofd gericht, waarmee hij dreigde te schieten, zoodra zij maar een woord zou uiten. Hij had een weerzinwekkend uiterlijk, dat haar echter niet onbekend voorkwam, ofschoon ze niet had kunnen zeggen, waar ze het gezien had. CWordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 3