MdtmAaal mnim dag De avonturen van een verkeersagentje f De positie van den Middenstand EIGEN WERKZAAMHEID HET KLEURIGE EILAND CEYLON De Riviera VRIJDAG 14 JANUARI 1938 DE I LAVENHALER Het is overal evqp schoon Een geliefd oord voor de Britsche staatslieden DOOR C. MORRIS In het laatste nummer van „Bouwen en Streven", het tijdschrift van den Ned R. K. Middenstand, trof ons een be schouwing van Dr. F. van Muiswinkel over het Economisch Instituut voor den Mid denstand, een beschouwing welke in ver band staat met het onlangs door den mi nister van Economische Zaken, mr. Steen- berghe, geopende gebouw van genoemd In stituut. De beschouwing van Dr. van Muis winkel omtrent doel, werkwijze en practi- sche resultaten van deze door het Rijk en de Kamer van Koophandel en Fabrieken gesubsidieerde instelling heeft onze aan dacht getroffen. De middenstand klaagt en klaagt sedert jaren. En in vele opzich ten terecht. Er wordt geklaagd over hooge lasten, welk de overheid oplegt, over de ge ringe koopkracht der bevolking, over con currentie van marktkooplieden en venters eenerzijds, van grootwinkelbedrijven en warenhuizen anderzijds, over bedenkelijke bedrijfsmethoden, over de macht van het kapitaal, over het cadeau-stelsel etc. Jaren lang heeft de middenstand allerlei con gressen gehouden, de middenstanders ge tracht te organiseeren, de aandacht geves tigd op tal van euvelen, doch pas sedert dc- laatste jaren heeft de overheid aan het middenstandsvraagstuk de aandacht ge wijd, welke het verdiende. In betrekkelijk korten tijd kwamen de üitverkoopwet, de Vestigingswet, de Wet betreffende verbin dend-verklaring van ondernemersovereen komsten tot stand en begon naast een arbeidswetgeving een middenstandswetge ving te ontstaan en vermoedelijk zal hec Departement van Economische Zaken op dit terrein wel verder gaan. Intusschen zou het voor den midden stand gevaarlijk zijn, indien alle heil van den wetgever werd verwacht. De heer Van Muiswinkel merkte dan ook terecht op: men komt steeds meer tot de erkenning dat eigen werkzaamheid, zoowel op orga nisatorisch terrein als binnen de grenzen van de middenstandsonderneming in het huidige tijdsgewricht een eerste vereischte is. Dit laatste nu is vooral tot uiting geko men in de zeven jaren, dat het Economisch Instituut voor den middenstand bestaat. Het Instituut heeft steeds en uitsluitend voor, met en door belanghebbenden zelf gewerkt en zal in deze richting ook blijven werken. Iedere dwang blijft achterwege: stands- en vakorganisaties van den mid denstand hebben tot het bereikte succes veel bijgedragen. En aldus zijn een algemee- ne documentatie en bedrijfsstatistieken over verschillende bedrijven tot stand ge komen, welke laatste vooral het oog ge opend hebben voor tal van merkwaardige, vroeger niet opgemerkte verschijnselen in het middenstandsbedrijf. Op deze wijze wordt door het Instituut het bedrijfsecono misch inzicht in middenstandskringen ver breid en wordt veel défaitisme bestreden. Volkomen juist merkt de heer Van Muis winkel op: Alleen wanneer de middenstand zich in al zijn geledingen welbewust met deze vraagstukken gaat bemoeien is er, naar den mensch gesproken, een toekomst voor betrokkenen. En hij voegt er aan toe: Men behoeft zich werkelijk niet in wanhoop en moedeloosheid te bukken voor de kapi taalmacht der grootbedrijven; van kapi taalmacht als zoodanig heeft men met name in het distributieproces betrekke lijk weinig te vreezen. Het komt in de eer ste plaats aan op de bekwaamheid van de menschen, die achter het kapitaal staan Deze bekwaamheid nu vormt in veel ge vallen de fundamenteele oorzaak van den voorsprong, dien deze ondernemingsvormen op het middenstands-distributiebedrijf wis ten te verkrijgen. En deze bekwaamheid ook onder de middenstanders te bevorderen is mede de taak van het Economisch Insti tuut voor den middenstand, dat den klei nen zelfstandigen ondernemer het mate riaal verschaft, met behulp waarvan hij zich het gewenschte bedrijfseconomisch Inzicht eveneens kan eigen maken. Het is jammer, dat nog steeds tal van middenstanders hun eigen instituten niet kennen en er dan ook geen gebruik van maken! Wij maken deze opmerking, niet alleen omdat wij ze meermalen vernamen van de besturen van middenstands-, vak- en standsorganisaties, doch ook omdat zelfs van de bereidheid van de Overheid om cre- dieten te verschaffen aan middenstands zaken niet voldoende gebruik wordt ge maakt. Men herinnert zich, dat de Staat ruim drie jaar geleden een crisiscrediet be schikbaar heeft gesteld. Welnu, dat credier is nog steeds niet verbruikt! En deskundi gen verzekeren, dat het nog steeds niet verbruikt is om de eenvoudige reden, dat tal van middenstanders van het bestaan van dit crisiscrediet niet op de hoogte zijn of de bepalingen ervan niet kennen. De besturen der middenstandsorganisaties treft ten deze geen schuld, doch het is de laksheid en de organisatie-vrees van tal van middenstanders, welke hen ten slotte zeiven dupeert! Nog steeds is het overwe gend deel der detailhandelaren niet bij eenige organisatie aangesloten. Meenen zij dat ten slotte de overheid wel te hulp zal komen? IJdele hoop. Al zal de overheid ongetwijfeld haar middenstandswetgeving voortzetten en verder ontwikkelen, de groo- te kracht^tot verbetering van den toestand zal van de organisaties envan de indi- vidueele leden van den middenstand zeiven moeten uitgaan. Een passiviteit van tien tallen jaren, zelfs van geheele generaties, zal hiertoe moeten worden overwonnen, de leiders der organisaties zullen nog heel wat vooroordeel en zelfs tegenwerking moeten bestrijden, uiteindelijk succes in den strijd om behoud en versterking van den midden stand zal allereerst verwacht kunnen wor den van eigen werkzaamheid en niet van leunen op den sterke^ arm der overheid. Juist in een tijd als deze, waarin af en toe een vleugje van opleving merkbaar is, mag hieraan worden herinnerd. Boven de zee trekken vurige vierspannen naar het Westen. De horizont wisselt van citroengeel tot zachtrose en kleurt zich dan bloedrood. De wolken nemen bijna plastische vormen aan, sprookjesfiguren teekenen zich tegen den he mel af, paarden met drakenlichamen, visschen met leeuwenkoppen een oogenbllk later ver- bleeken de contouren, de hemel schijnt op te lossen, de zoo juist nog saffierblauwe zee iri- seert, alsof zij naar een nog onbekend gewaad voor den'nacht zoekt. De zon is ondergegaan, snel valt de duisternis in. Geweldig stil is het langs de kust. Onbe weeglijk buigen zich de palmen op het strand. Een late meeuw vliegt langzaam door den avond. Dan begint de jungle zich te bewegen. Vleer muizen en vliegende honden laten zich van hooge takken in de schemering vallen. Een Jak hals schreeuwt. Ceylon gaat den nacht in. De zonsondergangen zijn het, die dit eiland iets heel aparts geven. Geen plaats ter wereld ook de golf van Napels niet schenkt lederen avond weer zoo'n schitterend schouw- Herten in de sneeuw spel. De kleurengloed van de Arabische Zee en de Golf van Bengalen vloeit hier in een, de adem van den Indischen Oceaan ont moet reeds de eerste winden van den Pacifiek. Hemel en zee groeten elkaar met een feestelijke parade, het Oosten strooit zijn rijke gaven uit met verkwistende pracht. Men noemt Ceylon het „toovereiland." Er zijn olifanten, saffieren en palmen; bijna alle dieren der tropen, bijna alle edelsteenen van de wereld, bijna alle plan ten der aarde zijn hier te vinden. De vroege morgens zijn van 'n onbeschrijflijke schoonheid. Heuvels en dalen, rijstvelden en rubberplanta ges, theestruiken en kokospalmen zijn bedekt door mist. De wereld is als verzonken. Uit den damp steken slechts de zwarte bergtoppen om hoog, tot de zon dien witten koningsmantel van hun flanken neemt. Dan toont zich dit prach tige land in een betooverende liefelijkheid aan den bergbeklimmer. Het is een heete middag. De temperatuur is zeker 45 graden, wat twee zeventigjarige oude dames niet belet te genieten van een rijkelijk voorzienen disch. Zij kunnen het personeel slechts door een spreekbuis verstaan. Een bruine bediende schreeuwt in den hoorn van het in strument een woord, dat ons allen doet opzien. Hij brult: „Krokodil!" De oude dame eet eerst haar perzik op en zegt dan tot haar vriendin: „Crocodiles, how interesting!" En beide dames wenden zich nu, met een lorgnet in de hand, naar het meer voor het hotelterras, waarop de anderen reeds lang hun kijkers heb ben gericht. Het water vormt een meer, midden in de Jungle. Op de met riet begroeide oevers weiden koeien, tamme buffels staan tot aan den nek in het water. Een idylle! In het midden echter steken een paar platte rotsen uit het water en op één daarvan ligt een geweldige krokodil, zoo groot als een boom stam. Ook zijn huidskleur gelijkt hierop. Wij bewegen den kijker; een tropische fauna is hier zichtbaar. Pinguins en reigers, groote schildpadden, die hun langen hals uit het water steken. Overal zien wij kringen in het water, eenden duiken naar visschen, groote insecten huppelen meer dan dat ze vliegen. Alles zoemt en bromt, het meer is een en al leven. In het struikgewas langs den oever is de bruine pels van een jakhals zichtbaar. Hij sluipt naar de onder de palmen verborgen hut ten der Inboorlingen, om te stelen, het liefst een Jonge kip. De natuurliefhebber kan hier uren zitten en niets doen dan toezien. Telkens duikt er weer een ander vreemdsoortig dier op, dat de moeite van het observeeren waard is. Later rijdt men door een dierenpark. Oli fantenuitwerpselen liggen op straat. Niemand ergert zich er aan. Groote hagedissen, zoo groot als een alligator, loopen heen en weer, een fa milie mungo's zit vreedzaam in het gras en kijkt naar een termietenheuvel, waaruit mis schien een slangetje zal kruipen. Een paar honderd meter verder ligt een prachtige cobra, liefst dwars over den weg. De slang schrikt op als zij stemmen hoort, neemt een oogenblik een afwerende houding aan en trekt zich dan snel terug. Het reptielenlichaam gaat zoo snel door het hooge gras, dat het lijkt alsof het duizend pooten bezit. Apen springen van boom tot boom. Een ge makkelijk gekleede inboorling steekt den hobbe ligen weg over. Hij draagt een geweer op een der schouders. Ceylon bezit zóóveel wilde die ren, dat de inboorlingen vaak verlof krijgen wapenen te dragen. Twintig minuten van Kandy is een werkelijk wonder te zien: de Botanische Tuin van Pera- deniya, die in 1821 werd aangelegd en wel de schoonste op aarde kan worden genoemd. Ge neraties van plantenliefhebbers vormden dezen sprookjestuin, zooals George Gardener, G. H. K. Thwaites, Henry Trimen en J. C. Willies. De tuin bevat ongeveer alle tropische planten, alle boomen, alle struiken, alle specerijen. De spece rijentuin is een sprookje op zich zelf. Een tuin man breekt wat twijgen af, die er eigenlijk alle eender uitzien. Maar als men er aan ruikt, snuift men de geuren van peper, vanille, cacao, citronella, etc. Ongedroogd en onbewerkt, versch van de struik, hebben deze bladeren en takjes een bedwelmend aroma. De rose bloesem steekt ver leidelijk uit het donkere groen der lianen; groote boomen dragen vuurroode kronen, orchideeën zijn op Ceylon zoo teer als Venetiaansch glas. ZIJ zweven op lange stelen, die haast even dun zijn als de blaadjes der bloemen. Niets schijnt op dit gezegende eiland geplant of gekweekt, alles groeit uit dezen uitzonderlijken bodem. Aan den oever van de rivier groeit bamboe, schijnbaar wild en toch één en geplant door de hand van een geleerde. Hier vindt men Japansche, Javaansche, Su- matraansche en Borneosche bamboe, soms zoo dun als een zweepje, vaak zoo sterk als scheeps masten. Iedere bijzondere soort, iedere gril van de natuur heeft men in dezen schitterenden tuin ondergebracht, die als een tentoonstelling is, een tentoonstelling van de natuur zelf, van al haar mogelijkheden en geheimen. Naar alle richtingen kan men op Ceylon gedurende een groot deel van het jaar reizen en trekken, men zou nog steeds in de kleurige wereld van het eiland blijven, want Ceylon is overal schoon. Het was den vorigen avond heel laat ge worden, d'r man was jarig; en nu, dezen morgen, werd het natuurlijk weer laat. De pendule speelde al half elf. Johanna hoor de het en gevoelde zich nog moe. Zij had ge droomd van al maar gasten die kwamen. De kamer stroomde vol, geheel den avond, en nie mand, niemand ging weg; Johanna schonk maar, telkens maar weer de glazen vol, tot laat in den nacht. En nu, nu was het weer morgen geworden. Een ding viel haar alvast mee; zij had niet zoo veel om te wasschen, als heur droom eerst gelooven deed, en keek vol moed de kamer rond. De Januari-morgen was grijs en vaal. Op het kalenderblad daagde een groote zwarte negen heur uit het bed te verlaten. Geen kans nog. O, vandaag de negende, ging het door heur gedachten, de negende. Beneden in de straat rammelde een bakfiets, en in de verte riep een auto. Johanna wierp zich om, heur gelaat naar den wand; het leek wel of de bloemen aan den wand begonnen te leven. Dat is gek, dacht zij. Allemaal de wijn van gisteravond; maar het zijn toch mooie bloemen: blauwe, witte en oranje bloemen. Oranje! Hoe zou het met de Prinses zijn? ging het eensklaps door haar denken, en zij luisterde of zij beneden in de straat de menschen er niet over hoorde spreken; zij luisterde, en sluimer de heel licht weer in. Ineens begint er een klok te luiden; de klok der kerk in de straat, en de klok luidde Johanna uit heur lichten droom en sluimering; en nu sprong zij vlug uit heur bed, met al de kracht van een jonge vrouw, en riep de leege kamer in: Een prins of een prinses! Een prins of een prinses! zong het door haar hoofd en de klok luidde er over heen. Hoor maar, hoor maar! riep zij nu weer, de Dom roept ook al, en haar verbeelding hoor de het zware luiden der domklok; Johanna wierp het venster open. Dat heur man nu niet naar boven kwam om haar het blijde nieuws te melden. Die man toch! Maar ja, die stond natuurlijk aan de radio, en nu werd het blijde nieuws over stad en land, over geheel de wereld verkondigd. Maar, geen vlaggen nog! Enfin, eerst aankleeden, zeide ze opgeto gen tot zich zelf. Het beste kleed. 't Is feest! Alles i 7177 ïing vliegensvlug: LJC k LOklZBn wasschen, kappen, haar japon van lllidctl gisteren, en al de sieraden van den Zondag. En, zeide Johanna, toen zij de slaapkamer verliet, alleen maar luisterend naar het luiden der klok. Nu moest het meisje direct muisjes halen; in den winkel weten ze wel welke, en. Daar kwam Dientje al aan. Haal direct oranje-muisjes! riep Johanna! direct! Waarvoor, mevrouw, waarvoor? zeide het meisje heel kalm, waarvoor?! Hoor je dan die klok niet? Is 't een Prins of een Prinses! Wel nee, zeide Dientje. Welnee, mevrouw, U hebt gedroomd. Gedroomd? Wel ja. Hoor dan eens hoe feestelijk de klok luidt! en toen, zag Johanna den laatsten volgauto passeeren. Een begrafenis, zeide Dientje doodnuchter. en nog hartelijk gefeliciteerd met den ver jaardag van Uw man. Hartelijk gefeliciteerd, mevrouw. Zoo was dan de dag van den wereldtocht begonnen. Op het vliegveld heerschte groote drukte. De motoren begonnen te draaien; een laatst vaarwel, de menigte begon te juichen en na een korten aanloop verhief de machine zich in de lucht. De wereldreis door de lucht was begonnen. Keesie keek zijn oogen uit. Sjonge, wat zag de wereld er vanuit de lucht grap pig uit. Kijk, daar stroomde een groote rivier door het land. Net een zilveren lint, dacht Keesie. Keesie keek zijn oogen uit. Ieder oogenblik ontdekte hij wat anders. Boerderijen, molens, kanalen, schepen, die over het water voeren, hij wist niet wat hij zag. Het was allemaal zoo grappig klein. Net een blokkendoos. jt, in het laatste kwartaal der achttiende I eeuw noemden de koningen van Engeland zich tevens koningen van Frankrijk, of schoon reeds een paar honderd jaren verlcopen waren sinds zij Calais, en hiermede het laat ste stuk van hun eenmaal uitgestrekte domei nen aan gene zijde van het Kanaal hadden moeten ontruimen. Het was in ieder geval na het uitbreken der revolutie te Parijs de vei ligste manier om koning van Frankrijk te zijn. In de tweede helft der negentiende eeuw heb ben de Engelschen opnieuw een stuk van Frankrijk bezet, en wel de Riviera. Edward VIÏ was feitelijk reeds koning van de Riviera vóór hij koning van Groot-Brittannië was. George V hechtte minder aan dit domein, waarvan Cannes zooal niet de hoofdstad, dan toch he: Windsor was, maar Edward VIII deelde de liefde van zijn grootvader voor de Riviera, en als hij er in het eerste jaar van zijn „balling schap" nu en dan eenigen tijd doorbracht, moet het hem te moede geweest zijn alsof hij zich weder op Britschen bodem bevond. Want de Fransche zuidkust is een Engelsche kolonie, niet alleen omdat Engelsche bezoekers er den toon aangeven, maar ook omdat zij voor een niet gering deel in Engelsche handen is. Zelfs de in Engeland wonende vreemdeling voelt zich, wanneer hij de Riviera bezoekt, min of meer „thuis". Begeven Britsche staatslieden zich voor hun genoegen naar het buitenland, dan vraagt men zich steeds af wat daarachter steekt. Meestal steekt er niets achter, maar er is weinig waar van men de menschen moeilijker overtuigt dan hiervan, dat de dingen werkelijk zijn zooals ze zijn. Maar vertoeft een Britsch staatsman aan de Riviera, dan is er niemand die eraan den ken zal hierachter iets te zoeken. De Riviera immers is zoo goed als Britsch. Vandaar, dat zoo groote vermaardheden als Lloyd George, Winston Churchill, Mr. Eden en Sir Robert Vansittart allen tegelijkertijd aan de Riviera kunnen doorbrengen, zonder dat de gemoedsrust van Fleetstreet ook maar een oogenblik verstoord wordt. De Engelschen zijn er trotsch op, dat hun land zulk een voortreffelijk klimaat heeft, maar dit danken zij toch voornamelijk aan dé inlijving der Riviera, en het is ongetwijfeld aan dit eenigszins afgelegen deel van het Brit sche Vaderland, dat bejaarde Britsche staats lieden hun roze wangen en onverwelkbare jeugd verschuldigd zijn. De jeugdigste hunner is en blijft Lloyd George, die sinds eenige we ken zijn winterkwartier aan de Riviera geves tigd heeft, ofschoon aan deze streek voor hem de bittere herinnering verbonden is van die historische golfpartij met Aristide Briand in 1922, welke beiden in politieken zin zoo duur te staan kwam. Maar zijn verblijf in het Zuiden wordt thans veraangenaamd doordat hij sinds het vorige Jaar zijn wrok tegen Frankrijk af gezworen heeft, daar zijn vurige liefde voor Spanje's nobele Republikeinen hem plotseling fel anti-Duitsch en onverbiddelijk anti-ïta- liaansch gemaakt heeft. Maar Lloyd George's antipathieën wortelen nooit diep; zelfs tijdens den oorlog was hij niet anti-Duitsch, ofschoon hij Duitschlands geduchtste niet-militaire tegenstander was. Zi)n voorliefde is steeds meer op Duitschland dan op Frankrijk gericht geweest, en op het oogen blik is hij anti-Duitsch op de manier van een Duitsch uitgewekene, die in werkelijkheid van zijn land houdt. Maar het klimaat van Zuid-Frankrijk is hem steeds dierbaar geweest, en hy heeft het zijne bijgedragen tot kolonisatie van de Riviera. NJ hy weer moreel de bondgenoot geworden is vaU de machthebbers te Parijs (al zijn hem dezen eigenlijk te reaetionnair) kan hy weer volop genieten van de winterzon der Azuren kust voorzoover althans die zon op haar jjost is. Daar troont de veteraan-staatsman, di® reeds vyftien jaren op non-activiteit is, als een politieke Boeddha, en laat zich bewierooke® door de hooge-priesters van het huidige poll' tieke heiligdom. Nauwelijks was Mr. Eden in Engelands zoele kolonie aangekomen, of hy maakte zyn op wachting bij den man, die de machtigste re geerder in Europa was toen hijzelf nog op collegestoelen zat. Mr. Eden heeft veel geleerd van Ramsay MacDonald, en wat minder v»n Lord Baldwin, maar van geen man kan bi) meer leeren dan van den „Welschen toove- naar", en deze is steeds bereid politieke tegen standers „op te voeden". Sit Robert Vansittart, die jaren lang het hoogste ambt aan het Foreign Office bekleed heeft, en toch sinds 1 Januari een nog hoogereb post dien van Hoofdadviseur gekregen heeft, bevindt zich thans ook in het Zuiden, eb ook hij haastte zich Mr. Lloyd George op t® zoeken die hem heel wat kleiner gekend neeft. Een ander, en wellicht de welkomste bezoe ker van Mr. Lloyd George, is Mr. Winston Churchill geweest. Deze is verscheidene jareb jonger, maar in de staatkunde zyn zy sameb opgegroeid onder de auspiciën van Mr. AS' quith. Lloyd George groeide zyn vriend ten slotte boven het hoofd, maar Churchill's over gang tot de Conservatieve partij behoedde hem in 1924 voor de gevolgen van de schipbreuk van het Britsche liberalisme, en als kanseli®1- der Schatkist was hy tot in 1929 toe een mach tig man, terwijl IJoyd George in politieke bal lingschap morde. In het Engeland der laatste tien jaren is Churchill ongetwijfeld een in vloedrijker figuur geweest dan de voormalig® oorlogsdictator, ofschoon ook hij sinds 1929 ni®c meer deel uitgemaakt heeft van eenige Regee ring. Gelijk zoo vaak verblijft Mr. Churchill 00K thans in het Chateau de l'Horizon, de villa vab Miss Maxime Elliott, welke gelegen is by de schilderachtige Kaap van Antibes, met e®" prachtig uitzicht over zee en over de juab Golf. Mr. Churchill is amateur-schilder, en hü gaat zelden op reis zonder zijn schildersbenoO" digdheden; men verwacht dat hij een der vele0 zal zyn, die het uitzicht op de Juan Golf ver eeuwigen zal. Maar aangezien Mr. Lloyd George óók t® Antibes woont, en deze beide politieke tegen standers nooit in eikaars buurt kunnen zi)" zonder uren samen door te brengen, is het m®* gelyk, dat er van schilderen niet veel komt. De overheerschende figuur aan de Riviera thans evenwel Mr. Lloyd George, en hij zal dn tegen het eind der maand in nog hooger mat® zyn, want hy zal er zijn gouden huwelijksfeest vieren. De heele Lloyd George-familie (die eb- kele jaren geleden nog tevens de Lagerhuis fractie was, welke hij leidde) zal met kinder®1* en kleinkinderen naar de Riviera reizen 0111 den stichter der dynastie te huldigen. En dez® heeft in den loop van zijn leven zooveel opeb- baar eerbetoon in ontvangst mogen nemen, da1 het alleen nog maar de intieme hulde vab vrienden en verwanten is, waaraan hy hecht- T"1 A TJ/^TVTTVTC1 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen £4 7Cn m bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Ï7 *7EfcO bij een ongeval met H /RH m A I ,1 ,r, A lil^l ll| r, ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand. een voet of een oog» 1 Hy zal in myn kaart spelen, dacht kapi tein Lovett, zoolang hy me gebruiken kan. En dan zal er, op een of anderen donkeren avond, iets gebeuren, wat ik me later niet herinneren zal, en dan is het uit. Hy keek om zich heen, maar er was niets in die duisternis, wat met voldoende helderheid door het oog kon worden opgevangen. Ja, toch: vèr voor hen uit flikkerde opeens een licht. Roei wat steviger, zei kapitein Lovett. Grimes gehoorzaamde, en den volgenden keer. dat het licht een oogenblik in de duister nis flikkerde, voeren zy er recht op aan. Ik vraag me af, dacht kapitein Lovett, of het vanavond misschien de uitgezochte avond is. Wanneer we met Danelo hebben af gehandeld, zou het een geschikte tyd wezen. Op de terugreis naar de boot zou het b.v. een klein kunstje zijn voor één van die twee schurken, om een pistool te trekken, en mii een blauwe boon te laten slikken. De kroko dillen zouden dan de rest kunnen doen. VHI De sloep kwam terecht in den zachten oever. Een aantal handen greep toe en trok de boot verder omhoog. Weer flikkerde het licht, en bescheen vluchtig een donker, ongeschoren ge zicht met heel kleine oogjes. Hoe gaat het, Danelo? vroeg Thompson. Ik heb myn vrienden gemist, zei de Por tugees, en ik ben blij, dat u ten laatste ge komen bent. Ditmaal heb ik bijzonder mooie waar. Hoeveel? vroeg kapitein Lovett, aan wal stappend. Zeshonderd. Byna allemaal sterke jonge kerels. Zóóveel hebben we er nooit geborgen. Wat denk je, Thompson: kunnen we dat klaar spelen? Ik zou wel eens willen weten, waarom niet, antwoordde Thompson grimmig. Nu en dan met zyn lantaarn byilchtend, leidde Danelo hen vlug naar zyn kampong een schamele woning, half Europeesch, half inlandsch, die zelfs overdag voor alle toevallige langskomers langs den waterkant verborgen was door een dicht gordyn van bosch. Drie met gezellen van Danelo waren aan het kaart spelen, doch schoven hun vuile kaarten opzij, om de gasten op qverdreven wyze te verwel komen. Danelo en zyn makkers waren niet van zuiver ras. Als ze niet voor minstens een kwart inlan der geweest waren, zouden zy het klimaat en de levensomstandigheden niet lang overleefd hebben. zy hadden groot nieuws. Nog geen twee weken geleden was een Britsch oorlogs schip, de „Thunderer", de rivier opgevaren, en het verscheidene malen een afdeeling aan land gezet, om hier en daar te snuffelen. Het was eigenlijk niet te begrijpen, hoe niemand de Por- tugeesche nederzetting ontdekt had. Hebt u dat schip gezien? vroeg Danelo. Lovett en Thompson schudden het hoofd. Er werd likeur gebracht, en eten, en er werd veel gesproken over onbeduidende dingen. De eigeniyke kwestie, die deze zeven mannen in dat hol te zamen had gebracht, werd' nauwelyks aangeroerd. Drinken en rooken ging voor. Het was een gebiedend onderdeel van kapitein Lovett's plan, om een onderhoud onder vier oogen te hebben met Danelo; maar Thompson en Grimes schenen dit te ruiken, en gaven hem geen gelegenheid. Tegen den morgen gaf hy het op, en zocht zijn rustplaats op. Eerst na een laat ontbijt was Danelo genegen, om over zaken te praten. Als gewoonlyk drong hy er op aan, dat de negers zouden betaald worden, vóór ze aan het schip waren afgele verd. En even gewoon als altijd werd dit voor stel beslist afgewezen. Vervolgens opperde Danelo, dat het een hoop tyd en moeite zou uitsparen, als de negers eerst zouden worden afgeleverd, en daarna geïnspecteerd. Dit voor stel werd ontvangen met de vroolijkheid, waar een oude mop recht op heeft. Tenslotte begaf het gezelschap zich op weg in den gloeiend heeten morgen, om de negers te inspecteeren, en de beste exemplaren uit te zoeken. Naar de holen, die dienden als bergplaats voor de menschen daar, was een afstand van vijf myl gaans, door een ondragelijke hitte, en over een pad van vochtige klei, die zoog bij iederen stap, dien men deed, of van onder, hun voetstappen! ontdaan wegspatte. Lang vóórdat men by de holen aan kwam, kon men ze al ruiken, als de wind naar hen toe was. Grimes had een aantal kwasten en een hoe veelheid onuitwischbaren inkt by zich. Dit was een uitrusting, waarover Danelo diep veront waardigd was. Het was een smet op zyn eer. Het scheen, dat men niet vertrouwde, dat hy de negers zou afleveren, die waren uitgekozen! Deze groote, verwaande Amerikanen vonden het noodig, om eiken neger te merken met een kleur sel, dat er nooit afging, hoe hard je ook wreef met rum of terpentyn. Het was niet kapitein Lovetts eerste ervaring van die holen. Maar voor de eerste maal had hij, dank zij zijn nieuw ontwaakt geweten, een volledig besef van de wreedheid en laagheid van dat alles. Hij had meegeholpen, om zes honderd menschelyke wezens, met tragische neger-oogen, uit te zoeken menschelyke wezens, die evenals hy zelf, recht hadden op een leven in vryheid, en de jacht naar geluk. Hij had meegeholpen, om ze te merken, zoo dat men hem geen ondeugdelyke waar in de hand zou kunnen stoppen. Hoe gauw kun je ze aan boord brengen. Danelo? vroeg hy. Beter niet vóór vanavond. Misschien komt het oorlogsschip terug, om ons moeiiykheden in den weg te leggen. Kapitein Lovett hoopte het byna. Tegen den dageraad zal wel zoowat de tyd zijn, zei hy. Dan komt de wind uit het land opzetten. Zelfs Thompson en Grimes waren een beetje van wat aejn die.hölen hadden mee gemaakt, en het was een min of meer uitge put gezelschap, dat in de wankele stoelen neer viel, en om drinken vroeg, en wilde, dat er ijs by was! Kapitein Lovett slurpte een halve pint rum op, alsof hy een spons was. Zoo, zei hy, dat gaat beter. En nu heb ben we niets anders te doen, dan te wachten. Wachten is de boodschap, zei Thompson. Aan boord zou het een beetje koeler zyn, zei kapitein Lovett. We zullen hier wachten, zei Thompson. En Grime knikte. Hier is likeur, gezelschap en kaarten. Dat is dus het spelletje, dacht kapitein Lovett. We wachten hier. Ik zou wel eens graag willen weten, waarom. Hy dronk en speelde met de anderen, en toen, omstreeks drie uur, de hitte niet langer te ver dragen was, nam hy, evenals de anderen, zyn middagslaapje. Maar al dien tyd waren zyn hersens aan het werk met het vraagstuk, waarom zy hun tyd op die verwenschte plek doorbrach ten, als ze de keus hadden van een tameiyk schoon dek en (één kans op de duizend) een briesje toe. Omstreeks vyf uur werden zij, die een beetje geslapen hadden, wakker, en begonnen te praten, vanwaar ze lagen. Als we de negers aan boord afleveren, zei Danelo, hoe weten we dan, dat u ons zult betalen? We hebben je altyd betaald, is 't niet? zei kapitein Lovett. Als we je ditmaal niet betaalden, merkte Thompson op,,zouden we hier hii een yoi-. gende gelegenheid niet terug kunnen kom®11 voor een ander vrachtje, hé? Terwyl hy luisterde, gaf kapitein Lovett zie® rekenschap van de woorden, die zyn eerst stuurman gesproken had, en van den toom waarop hy ze had gesproken. Voor wie hem z® lang en zoo goed gekend had, was het maar te duidelyk, dat Mr. Thompson niet van PIa was, om te betalen. En wat dan? dacht kapitein Lovett. IX Zoodra het donker was, werden de negers, troepjes van acht of tien, bijeen geklonkem Door een vernuftige vinding was één sterk sl° voldoende voor iedere troep. Verborgen in h® moeras, achter den oever van de rivier, lag e®1 aantal platte schuiten, waaop de menschelli14 lading op eigen kracht, onder de zweepslag® van de Portugeezen, naar het schip zou 8e' bracht worden. De negers konden onmogelijk weten, wat met hen zou gebeuren. Ze wisten evenw® wat slaverny was, omdat enkelen van hen z® j slaven hadden gehad, en ze begrepen er zoove® van, dat ze verkocht werden, om tot een to®' stand van slaverny gebracht te worden dl® beter of zachter kon wezen dan die, welke kenden. By het zwakke schynsel van de op^®' mende maan kwam hun prachtige figuur voJ' komen tot haar recht, zooals ze daar, badeb in hun zweet, de schuiten uit het moeras ha®' den, en in de rivier duwden. iWordt vervolg"1*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10