De avonturen van een verkeersagent je 77 tfCdvM&aal van dendcM B Nieuwe kazernes Einar Norelius Muziek en jeugd ZATERDAG 22 JANUARI 1938 I den lijd. DE I LAVENHALER De Zweedsche sprookjesschilder ,JDe Reus graaft", een teektning van Einar Norelius Op de lagere school F7C:n bij een ongeval met p OKf) m bij verlies ran een Ol/e" doodelilken afloop een voet of een cos- i t f-i jfc f-%/^\Tk tTVTIT IC °P dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen Iff 7pfctfl m f\ J ,r, J\ rfrlJIN r» ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR C. MORRIS vn net Hoe worden zij gebouwd? Er is eenige deining in de architecten wereld. En wij kunnen dat begrijpen. In de laatste jaren feitelijk zoolang de crisis bestaat is er in ons land weinig gebouwd, is er althans weinig architecto nisch gebouwd. Gevolg is hiervan niet al leen geweest werkloosheid onder de archi tecten, doch ook weinig practische beoefe ning van een der schoonste kunsten, wat het gevaar meebrengt van verarming en verschraling. Er wordt te weinig aan ge dacht, dat in een crisis niet alleen arbeiders en kleine middenstanders, maar ook: de kunstenaars verarmen, de inspiratie ver zwakt, de kunstvaardigheid vermindert. Wij weten heel goed, dat menig kunstenaar zich door de armoede niet laat ontmoedigen, dat hij schoonheid weet té scheppen ook zon der opdrachten, op den duur is een lange periode van armoede nadeelig voor den kunstenaar en zijn kunst. En nu zullen door het Rijk niet minder dan ruim twintig millioen gulden worden besteed aanbouwen! Aan het bouwen van kazernes en wat daar allemaal bij be hoort. Men zou zeggen: gelukkig, nu komt er werk voor de architecten en voor tal van andere kunstenaars, die met architecten plegen samen te werken. Wij bedoelen natuurlijk niet, dat die kazernes weelderige en kostbare verblijven moeten worden: wij dringen integendeel aan op soberheid. Al leen: wij vestigen op tweeërlei de aandacht. Vooreerst dat de kazernes gebouwen zijn, welke gedurende ettelijke tientallen van jaren een sieraad in de gemeenten maar ook een smakeloos wanproduct kunnen zijn. En voorts, dat onze jongens in deze kazernes gehuisvest zullen worden, onze jongens, die niet verwend behoeven te zijn om toch te mogen verwachten, dat de kazernes eenigs- zins lijken op huisvesting! De bouwkundigen hebben op een en ander de aandacht gevestigd van de regeering. In „De Ingenieur", het weekblad van het Ko ninklijk Institflut voor Ingenieurs, is met nadruk hierop gewezen en de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst heeft po gingen in het werk gesteld om te voorko- menj dat er onoordeelkundig gebouwd wordt. Maar wij vreezen: zonder eenig re sultaat. En wij vreezen dit niet zonder reden! In een gesprek met een vertegenwoordiger van „De Telegraaf" heeft n.l. majoor J. Zwart, eerstaangewezen ingenieur in het eerste Genie-commandement te Breda, op zijn wijze het inzicht meegedeeld van het Departement van Defensie. En dat was niet mis. Majoor Zwart verklaarde: Een kazerne is geen jongemeisj es-pensionaat met wa renhuis-ingang, alle overbodige luxe moet vermeden worden. Uit! Blijkbaar zul len nu de kazernes niet gebouwd worden door architecten doch door degenie! Wij hebben te slechte herinneringen aan den z.g. Waterstaats-bouw uit het laatst der vorige eeuw om gerust te zijn over den aan staanden genie-bouw! De zaak is de aandacht ten volle waard! In een tijd, waarin men gelukkig al het mogelijke doet om het stedenschoon te behouden en te bevorderen, waarin Monu mentenzorg en schoonheidscommissies waakzaam zijn tegen verder bederf van onze straten, grachten en pleinen en waarin ook buiten de kommen der gemeenten zooveel mogelijk gezorgd wordt, dat ons mooie Hol- landsche landschap niet wordt geschondeu door wansmaak behoort de regeering de genie niet los te laten op den bouw van kazernes, zonder dat rekening gehouden wordt met de eischen der architectuur. Dit beteekent natuurlijk niet, dat de te bouwen kazernes kleine paleisjes moeten worden! Het spreekt vanzelf, dat alle over bodige luxe vermeden moet worden, doch Als a soms eens teveel haast hebt om uw beurt af te wach ten bij een kruispunt, dan is *t een prettige zekerheid, dat er een indere wagen voor u klaar staat, die steeds den tijd yCAl heeft en altijd rustig z ij n beurt afwacht dit gevaar is bij den tegenwoordigen stand der architectuur niet bepaald groot! Wel is het gevaar groot gelet op de ervaring dat de nieuwe kazernes met bouwkunst niets te maken zullen hebben en dat wij en ons nageslacht opgescheept zullen zijn met groote en leelijke blokkendoozen, ten koste van zeer vele miTlioenen. Wij hopen, dat de regeering en de mili taire autoriteiten deze belangrijke aange legenheid nog eens rustig zullen bekijken! Een hoogst merkwaardige expositie van teekeningen, voornamelijk vignetten en il lustraties, alsmede van aquarellen en olie verfschilderijen, is momenteel in het Rijks museum „Huis Lambert van Meerten" te Delft gearrangeerd. Het zijn een groot aantal repre sentatieve werkstukken van den Zweedschen sprookjesschilder Einar Norelius, die aldaar ten toon gesteld worden van 15 Januari tot 5 Februari a.s. Norelius werd in 1900 geboren in Falun, midden in liet Zweedsche bosch- en heuvelland. Hij studeerde aan de Technische Hoogeschool in Stockholm in de scheepsbouwkunde, maar moest zijn studie wegens ziekte afbreken. Reeds als kind had hij een groote belangstel ling voor schilderen en teekenen. In den tijd van herstel van de ziekte begon hij deze vak ken intensiever te beoefenen. Na zijn herstel bezocht hij een schilderschool in Stockholm. Vanaf 1924 illustreert hij boeken en tijdschrif ten. Vooral beweegt hij zich op het gebied der sprookjesillustratie. Al spoedig (in 1926) werd hij uitgenoodigd het jaarlijks verschijnende sprookjesboek „Bland Tomtar och Tiroll" (Tus- schen dwergen en kobolden) te illustreeren. Dit is een interessante editie in Zweden; elk jaar komt zoo'n boek met sprookjes tegen Kerstmis -uit, in een oplaag van eenige tien duizenden exemplaren. Einar Norelius schrijft ook zelf sprookjes. Verder schreef hij eenige kinderprentenboe ken, o.a. .Kobold Trix", „Drie stevige Kobol den", „Drie hobbelende Kobolden", „Drie tropi sche Kobolden" waarvan er ook in Noorwegen en Amerika uitgekomen zijn. Zijn schilder- en teekenwerken kwamen vaak in tentoonstellingen uit in Zweden en Noorwe gen. Norelius is een groot bewonderaar van Pieter Breughel den Ouden, van wiens humor hij veel leerde. Nu hij voor de eerste maal in ons land ex poseert, kan men moeilijk anders doen dan er kennen, dat hij een geniaal vakman is. In zijn werk ligt een naïef-oprechte weergave van de sprookjessfeer, die zijn phantasie hem voor- toovert. Zelf schrijft hij bij sommige dezer il lustratieve verhalen den tekst, waarin een licht- ironische inslag herkenbaar is, die trouwens ook in vele der teekeningen aanwezig is. Zijn phantasie speelt met reuzen en dwergen, met bergkoningen en kobolden, met betooverde din gen en dieren. De humor in zijn werk is on miskenbaar, voornamelijk daar waar hij onze technische wonderwereld tot kinderlijke propor ties weet terug te brengen, o.a. in de verbeel ding van het vliegtuig en de radio-uitzending! Zijn reuzen zijn sterk verbonden aan het landschapsbeeld, waar zij, zooals „De slapende reus", gansch en al deel van uitmaken, terwijl „De reus die graaft" en „De reus die drinkt", mcnschelijke parallel-figuren van de natuurver schijnselen vormen. Van zijn sprookjesboekjes zijn op de exposi tie enkele fraaie exemplaren aanwezig. Verwon derlijk mag heeten, dat voor deze keurige uit- t gaven van Aklén en Akerlundo Förlag, Stock holm, nog geen Nederlandsche uitgeverij zich belast heeft met de vertaling en weder-uitgave! Hier is voor jong en oud een bron van huise lijk genoegen op te sporen. In welken geest dient het muziekonderwijs op de katholieke scholen te worden gege ven? zoo luidde de vraag, die wij de vo rige maal ter beantwoording open lieten. In een reeds eerder vermeld, zeer lezenswaar dig artikel betoogt de heer J. Sicking, voor zitter der R. K. Toonkunstenaarsvereeniging, omtrent dit onderwerp het volgende: „Onze Katholieke scholen zijn gebonden door dezelfde wettelijke voorschriften als de open bare scholen. Dezelfde vakken van onderwijs moeten worden gegeven. Toch zijn zij op heel andere leest geschoeid. Een Katholieke school is geen neutrale school met een kruis er boven op, d.w.z. een school waar ook enkele uren godsdienstonderricht gegeven wordt. Neen, dé godsdienstige opvoeding gaat dieper. De Chris telijke geest moet het geheele onderwijs door dringen. En als dit het geval is voor andere leervakken, dan toch zeker ook voor het zang en muziekonderwijs, die zoo sterk het gemoed en het gevoelsleven beïnvloeden en die door den liturgischen zang in rechtstreeksch ver band staan met het kerkelijk leven, 't Is dan ook hierom, dat onze Paus in de Apost. Con stitutie over den Gregoriaanschen zang den uitdrukkelijken wensch uitspreekt, dat reeds op de L. S. met het onderwijs in zang en mu ziek wordt begonnen. Van groot belang is ook het geestelijk lied in en buiten de kerk. Dit moet in de school en in de zangklassen Aange leerd worden. Ook de huismuziek kan en! moet meewerken tot bevordering van het godsdien stig leven. De liturgische zang en het geestelijk lied moeten dan ook het middelpunt, de kern zjjn van alle jeugdzang-onderricht. Cursussen die van neutrale zijde gegeven worden tot op leiding van leerkrachten hiervoor, zullen dan ook uiteraard voor Katholieke leerkrachten on volledig zijn. In het gunstigste geval zal men wellicht door eigen studie trachten aan te vul len, wat in dit opzicht - aan de opleiding ont broken heeft. De meesten zullen hier echter niet toe komen. Er zij hier echter nadrukkelijk op gewezen, dat ook van Katholieke zijde op dit terrein reeds veel en belangrijk werk is gepresteerd. Onze kerkelijke jongenskoren bevorderen voor zoover ze onder goede leiding staan zeker de muzikale ontwikkeling der jeugd. De R. K. Kerkmuziekschool, de R. K. Leergangen en vooral het Wardinstituut hebben veel ge daan voor de opleiding van goede leeraren aan de kweekscholen en de lagere scholen. Het zangonderwijs is daar dan ook veel verbeterd, al blijft nog veel te wenschen over. Op ver schillende middelbare scholen werd „een uur muziek" ingesteld. Ook de R. K. Vereeniging van Toonkunstenaars zat op dit terrein niet stil en verrichtte meer werk dan om tactische redenen naar buiten bekend gemaakt werd." In haar methode van muziek-onderricht ver dedigt Justine Ward ongeveer hetzelfde stand punt, evenwel niet zoo principieel-overtuigend als bovengenoemde schrijver. Zij beveelt den onderwijzer aan een keuze te doen uit de Nederlandsche en Gregoriaan- sche liederen en zegt dan: „Men meene niet, dat wij de kinderen Gregoriaansche gezangen willen laten zingen enkel en alleen uit een li turgische beweegreden, al staat dit natuurlijk daarbij op den voorgrond. Wij hebben daar bij ook wel degelijk een algemeen muzikaal doel voor oogen. Het Gregoriaansch is voor het meerendeel gecomponeerd in toonsoorten, die karakteristieke verschillen vertoonen met de beperkte dualiteit van majeur en mineur. Ook rhythmisch is het anders geaard. In algemeen opzicht kan het dus de muzikale opvoeding ten goede komen. Aan hen, wier muzikale indrukken van jongsaf beperkt bleven tot het rhythmisch en modaal systeem der laatste eeuwen of wier smaak afgestemd is op de wereldlijke muziek alléén, zal het moeilijk vallen zich later toe te léggen op de melodieën der H. Kerk. Daarom moeten we het zoo ontvankelijke kind een zoo breed mogelijke opvatting van muziek bij brengen." De kabouters keken verbaasd naar het parmantige agentje. Zooiets hadden ze nog nooit gezien. Ze schenen meer verwon derd dan angstig. Het waren grappige mannetjes, met hun aan suikerbrooden gelijke mutsen. Wat een meisje toch, die Roosje! zei de goede mevrouw Praatgraag, die ons weer eens was komen opzoeken. Stel u voor, mevrouw, ze heeft een anderen verloofde gevonden. Maar ik dacht, waagde mijn vrouw te zeg gen, dat uw nichtje allang een anderen ver loofde had. Ik heb haar nooit zonder verloofde gezien, zei mevrouw Praatgraag trotsch (ze had een zwak voor haar knappe nicht)Maar dit is haar nieuwste verloofde. O, wat is ze gewiekst! Als ze één verloofde kwijt is, heeft ze dadelijk weer een ander, en beter dan den vorigenEn nu moet u niet denken, dat ze koket is. Begrijp me goed, ze doet natuurlijk haar best, om er aardig uit te zien, en zoo. Maar heelemaal zonder bereke ning. Ik was dus bezig u te vertellen van haar nieuwen verloofde. U moet weten, dat een dag of veertien geleden Flip Kater, die de dienstdoende verloofde was, om 't zoo maar eens te zeggen, haar voorstelde om een tochtje te maken met zijn motorfiets. Het was tame lijk koud, maar Roosje had zich warm inge pakt. Ze nam dus plaats in het wagentje en u had eens moeten zien, wat een goed figuur ze daarin maakte! Goed. Flip zette den motor aan, en de jongelui vertrokken, al bij voorbaat genietend van het tochtje. Ze waren al een aantal kilometers buiten de stad, toen de motor begon te sputteren, en al heel gauw totaal niet meer vérder wilde. Voor en achter hen strekte de weg zich uit in een lange lijn, er was nie mand te zien, en de lucht stond grauw. Niets dan omgeploegde velden, en rijen pas- geplante boompjes. De kou deed zich meer dan ooit gevoelen, en een lichte nevel hing over al les. De jongeman stapte af, en begon den motor te onderzoeken. Hij hamerde, en klopte, en schroefde de heele machine uit elkaar, en toen hij alles weer in elkaar gezet had, probeerde hij opnieuw om den motor op gang te brengen. Vergeefsche moeite! En toch kan niemand zeg gen, dat Flip een kwajongen is, wat machines betreft. Hij heeft er verstand van! Men kan zelfs zeggen, dat hij twee liefdes heeft: voor Roosje en voor motoren. En ik zou u niet kun nen zeggen, welke van die twee bij hem het sterkst is. Ondertusschen stond die arme Roosje daar maar te kijken. Ze was slechtge- mutst, en stampte met haar voeten ook al, om ze warm te krijgen. Mijn nichtje is niet een meisje met veel geduld. Ze was van huis ge gaan, om een aardig tochtje te maken, en daar stond ze, met dat „prachtige" landschap voor haar neus, en met het vooruitzicht, dat ze het verscheiden uren achtereen zou moeten bewon deren. Toen zei Flip, die een beetje in de war scheen te zijn door dat ongemak: „Lieve Roosje, het spijt me erg, maar geloof me, ik kan er niets aan doen. Wil jij naar de dichtst bijzijnde garage gaan, en zeggen, dat ze iemand sturen, om me te helpen?" „Ik?" gilde Roos je, met een rood neusje en fonkelende oogen. „Nooit! Dat is me een mooie manier, om met een dame om te gaan!" „Goed, dan zal ik gaan," zei Flip kalm. „Blijf jij dan hier, om op den motor te passen. Het zal wel niet meer dan acht kilometer wezen naar de dichtstbij zijnde garage, en ik zal zoo gauw mogelijk terug wezen, zoodat we over een paar uur weer op weg kunnen." Maar ook diit was niet in staat, om het arme meisje te kalmeeren. Stel u voor, ze moest midden op straat blijven staan, héél alleen, en uren langNeen, en nog eens neen! En ze zou ook nooit meer een tochtje gaan maken met zoo'n sukkel als hjjNooit meer! „Als de zaken zóó staan," zei Flip. „blijft er maar één oplossing over. Zoo gauw als er een auto voorbij komt, zullen we dien aanhouden, en vragen, of'ze jou meenemen en thuis brengen." Dat was een redelijk voor stel, en de lieve Roosje nam het aan. Even later kwam er een auto aan, met een jongeman en een jongedame erin. Maar Flip wachtte zich er wel voor om een teeken te geven. Hij zei. dat het niet netjes was, dien rit te onderbreken, omdat die twee beslist een paartje waren, en een derde hun idylle zou verstoren. Zooals u ziet, Flip Kater heeft niet alleen verstand van machines, maar beschikt ook over een zekere fijngevoeligheid, die zelfs Roosje niet van hem gedacht had. Wéér gaan er tien minuten voorbij, en nu komt er een groote wagen aangereden, bestuurd door een tamelijk roekeloos chauffeur. In den wagen zijn drie oude dames te onderscheiden- Maar Flip wilde ook dièhi wagen i niet aanhouden, I T\p nipi,mp omdat (zooals hjj -L'*> UIVUIW tegen Roosje zei, r i l die hem verbaasd VerlOOjCle aankeek) die f s chauffeur niet be- trouwbaar leek. Zag ze dan niet, hoe hjj reed? Hij wilde in geen geval, dat zijn lieve Roosje op die manier haar leven in de waagschaal stelde. Eindelijk, na wéér een goed kwartier wach ten, kwam een derde auto aangereden een van die kleine sportwagens bestuurd door een innemend uitziend jongmensch. Er was nie mand anders in den wagen, en toen besloot Flip eindelijk, om- het teeken te. geven. De wagen bleef aanstonds staan, en Flip bracht den bestuurder op de hoogte van het ongemak» dat hem overkomen was, terwijl Roosje glim lachte, zooals zij alléén kan glimlachen. De be stuurder was niet moeilijk te overreden, om het lieve meisje te laten instappen, dat begrijpt u natuurlijk wel! Een minuut later was de wa gen in volle vaart op weg naar de stad. Ais u mijn nichtje kent, zult u wel weten, dat ze er niet eentje is, om zich een goede gelegenheid te laten ontsnappen. Vóór ze nog maar de helft van den weg hadden afgelegd, waren ze al beste maatjes, en toen ze in de stad kwamen, hoefde Roosje niet veel woorden te verspillen, om den vriendeljjken automobilist over te halen, een kopje koffie bij ons te komen drinken. Dien zelfden avond ging hij met haar mee naar den schouwburg. Als die twee al eens dachten aan den armen Flip Kater, dan kunt u er zeker van zijn, dat ze het alleen deden, om hem ach ter zjjn rug uit te lachen. Om tot de werke lijkheid terug te keeren, Flip kwam niet te voor schijn vóór den volgenden avond. En toen kreeg hij de boodschap, dat het meisje naar den schouwburg was, met een jongeman een zekeren Jaap KwantEn deze jongeman is, zooals u nu wel begrepen hebt, de nieuwe verloofde van Roosje. Wat dien ander betreft Flib Kater hij draagt zijn verlies dapper, en tracht Roosje zoo goed mogelijk te vergeten. Maarmaarer zijn twee eigenaardige omstandigheden, die ik van de buren gehoord heb en die ik niet begrijp, bij die wisseling van verloofde. De eene is, dat Flip (voorzooveel zijn vrienden tenminste beweren) gezegd zou heb ben, dat zijn motor heelemaal geen pech had. en ook nooit gehad heeft. En de tweede om standigheid is, dat Jaap Kwant zijn sportwagen geruild heeft tegen de motorfiets van Flip..-- (Nadruk .verboden) Nu kwamen de mannetjes naar Keesie toe en gaven hem een handje. Ze vroegen heel beleefd, hoe hij het maakte, en op welke manier hij op hun grondgebied terecht was geko men. Daarop verzochten de kabouters hem om met hen mee te gaan, daar ze Keesie aan hun koning wilden voorstellen. Deze opvatting lijkt mij zeer juist. Want ook de heer Sicking zal bij zijn helder inzicht van de principieel-godsdienstige zijde gedacht heb ben aan de andere kanten van het probleem, die Ward ten deele toelicht. Er komt nog bij, dat onze kinderen later met menschen van an dere overtuiging te zamen muziek zullen be oefenen, als het zingen van nationale liederen, het geven van uitvoeringen op pleinen en in parken etc. De arbeidsliederen en zoovele an dere vormen van wereldlijke liederen mogen niet als een quantité négligeable worden be schouwd. Kinderen moeten niet alleen litur gisch, maar even goed wereldlijk leeren zin gen. De Gregoriaansche zang .moet worden on derwezen naast het nationale geestelijke en wereldlijke lied; aan geen van alle dient een overdreven plaats te worden geschonken. In dit verband vermelden wij nog met groot genoegen de houding, die de heer Sicking aan neemt tegen het muziekonderwijs op katho lieke scholen door niet-katholieke leeraren. Wat is n.l. het geval? Onder auspiciën van de vereeniging Muzi kale Ontwikkeling der Schooljeugd in het bu reau voor schoolmuziek, wordt aan de leerlingen van een 4-tal Amsterdamsche scholen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs klassikaal muziekles gegeven. Wanneer deze lessen gegeven worden door bevoegde leeraren en er bestaat op het oogenblik geen reden om hieraan te twijfelen valt dit zeker toe te juichen. Wat echter niet toe te juichen valt, is het feit, dat deze lessen niet gehonoreerd worden. De Vereeniging voor Muzik. Ontw. der Schooljeugd betreurt dit zelf het allermeest en neemt daarmee dan ook alleen genoegen, om dat anders de lessen die aanvankelijk geho noreerd werden geheel stopgezet zouden moe ten worden. Maar wat nu te denken van de afdeeling Utrecht, waar zich volgens het jaar verslag 193637 verschillende leden „beschik baar stelden om gratis zangonderwijs op de La gere School te geven." Wij achten het gelukkig, dat dit plan, na een bespreking met. den Rijks inspecteur bij het L. O., niet voor verwezenlü" king vatbaar bleek. Van meer belang dan bovenstaande moeilijk' heden is echter de principieele vraag: welk houding hebben wij, Katholieken, aan te ne men tegenover de actie die door bovengenoem de instellingen gevoerd wordt? Deze vraag dringt te meer, omdat deze actie zich ook uit strekt tot de Katholieke scholen. Hij, die zi011 blind staart op de technische zijde van het ziekonderricht, zal niet op de gedachte kome dat godsdienstige en muzikale opvoeding innig met elkaar in verband staan. Nog nl® zoo lang geleden hoorden wij een geloofsgenoo^ beweren: „Of een katholiek of een andersden kende Bach doceert blijkt immers gelijk." Maar vergeet men dan den invloed, die van den Per" soon van den leeraar uitgaat? Uit het reeds boven geciteerde betoog van den heer Sicking en van Justine Ward b^k inderdaad, dat het niet moet gaan in de rich ting van vakonderwijs door neutrale muziek scholen. Kunnen de R. K. Volksmuziekscholen tot be' staan komen, dan wordt de zaak anders! Da*1 zouden wij op den goeden weg zijn en zou het muziekonderwijs door katholieke muziekpaeda- gogen in handen kunnen worden genomen! Moge het voorbeeld, dat Rotterdam gaf haet de oprichting van een zoodanige school, t0' navolging leiden. J. H. edenk in uren van beproeving en smart, dat ied're mensch wel iets te boeten heeft en het leed zal lichter te dragen worden. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 13 Het was gemakkelijk genoeg, een plan te maken. Het wonder bestond natuurlijk in de uitvoering van het plan. Er stond op het oogenblik een flinke bries. Deze nam snel toe tot een stevige bries, en in den laten namiddag was de stevige bries aan gewakkerd tot matigen storm. Kapitein Lovett beval de topzeilen te strijken. Zijn plan was, om de Albatros geheel te wenden, zoodat hij het oorlogsschip totaal kwijt was, en weer op de Afrikaanschp kust aan te houden; alsdan de zwarten in hun eigen land aan wal te zetten, en daarna al het mogelijke te doen, om de mui ters de dwaling huns weegs te doen inzien, en hen op weg te helpen om een beter leven te leiden. Hoe hij dit laatste gedeelte van zijn plan ten uitvoer zou leggen, daaromtrent tastte hij vrijwel in het duister. Het zou nog tjjd genoeg zijn, veronderstelde hij, om dat vraagstuk op te lossen, als hij er aan toe was. In den tusschentijd had hjj altijd nog met het oorlogsschip te maken, en de matige storm be gon »p te treden met nagenoeg de kracht van een flinken storm. Toen het donker was geworden, woedde er een orkaan, en kapitein Lovett streek hoe lan ger hoe meer zeil. Torenhooge golven verhie ven zich, en de Albatros was thans moeilijk te sturen. Ze was zoo klein, en de golven zoo ontzaglijk! Als een slee gleed ze telkens van de hoogte af, en werd dan weer omhoogge- slingerd. Lovett moest zijn uiterste kracht aan wenden, om het schip in zijn hand te houden. Nog steeds nam de storm in hevigheid toe. De luiken waren dichtgespijkerd, en hét dek was geen oogenblik vrij van water. De eene stortzee na de andere stortte zich over de geheele lengte van het schip uit. De geestesgesteldheid van de bemanning had een zeer gebruikelijke verandering ondergaan. Niemand had thans ook maar het minste ver langen, om kapitein Lovett kwaad te doen. Allen voelden, dat hjj alleen het schip kon red den. Niemand dacht nog aan het oorlogsschip. Dat was nu een stuk geschiedenis geworden. De geestelijke en lichamelijke toestand van de rampzalige negers, die alleen aan de grillen van rivierwater gewoon waren, was onbeschrijfelijk. In dezen pikdonkeren stormnacht had het een goede gelegenheid voor kapitein Lovett kunnen lijken, om den boeg weer naar Afrika te wenden, zonder dat iemand er benul van had. Maar als hij dat geprobeerd had, zou de Alba tros het geen vijf minuten overleefd hebben. Het beste, wat hij nog kon doen, was: voor den storm uit te loopen. In den avond van den derden dag viel de wind bijna even snel, als hjj was opgestoken. Kapitein Lovett heesch wat zeil, en zoodra de zee het toeliet, begon hij een. beetje tegen den wind in te draaien. Niemand dacht daar iets bijzonders bü, op dat oogenblik, daar allen overtuigd waren, dat de kapitein wel wist, wat hij deed. De dag brak aan, grauw en bewolkt. In het Oosten was er geen bepaalde helderheid te be speuren, om den stand van de zon aan te duiden. Alles werkte kapitein Lovett in de hand. Zelfs de wind draaide zoetjes aan. Van tijd tot tijd had kapitein Lovett, ge durende den storm, een beetje rust genomen doch ook maar een beetje. Niettemin was hij thans eerder opgewekt, dan vermoeid. De Alba tros was op dat oogenblik op den terugweg naar Afrika, en niemand wist het, behalve kapitein Lovett. Maar het was een soort ge heim, dat men niet erg lang kon bewaren. Wanneer de zware mist zou breken, en de zon doorkwam, zou iedereen het weten, en dan zouden er moeilijkheden komen. Zoover hij wist, waren alle vuurwapens aan boord in zijn bezit. Maar de muiters beschikten over messen, enterhaken en aantal. Als ze hem bestormden, zoo moest hij zich zelf bekennen, had hij niet veel kans al stonden Swifty en Mongo dan ook aan zijn kant. Hij stuurde Swifty uit, om Mongo te halen, en vertrouwde dezen laatste een van de twee revolvers toe. Als er moeilijkheden komen, zeide hij, ga dan, zoo gauw Je kunt, naar het achterdek, en stel je naast me op. Waarom zullen er moeilijkheden komen? vroeg Mongo. We zijn op weg naar Afrika, zei kapitein Lovett. Ik ga je landgenooten in vrijheid stellen. In plaats van uiting te geven aan zijn vol doening, of vebazing, floot Mongo zachtjes voor zich heen! Hij was bezorgd, om niet te zeggen: ontsteld. Dat worden gróóte moeilijkhden, zeide hjj. en een geweldig gevecht. Bij het woord „gevecht" fonkelden zijn oogen, en liet hij zijn tanden zien. Mongo had tot een van de wildste stammen behoord, en zijn tanden hadden scherpe punten. De neger ging weer naar de kombuis, en Thompson kwam naar het achterdek, tot bij de afsluiting, die kapitein Lovett had laten aan brengen van want tot want. Ik zou u graag en oogenblik willen spre ken, meneer, riep hij. Komt dan maar, antwoordde kapitein Lovett, terwijl hij tastte, of zijn revolver onder zijn bereik was. Nu, wat is er? Je hoeft niet dichterbij te komen. Het schijnt daar eigenaardig helder te wezen, vlak vóór ons, zei Thompson, en ik kan er niet uit wijs worden, wat het is. Kapitein Lovett had zelf die toenemende hel derheid eenigen tijd gadegeslagén. Dat heldere, wat je ziet, zei kapitein Lovett, is de zon. De zon? zei Thompson. Maar, goede hemel, komt de zon dan niet in het Oosten op? Geen twijfel aan. Wat is er dan aan de hand? Wel, dat oorlogsschip zijn we kwijt ge raakt, hé? En door den storm zijn we ook heen- gekomen, is 't niet? Dat was alleen door Gods goedheid. Aan Hem hebben we allemaal ons leven te danken, Mr. Thompson, en we zijn nu op weg, aan Hem onze schuld te betalen. Thompson dacht bijna en oogenblik, dat Lovett's hersens door den storm in de war ge raakt waren; maar de volgende woorden van den kapitein verdreven die gedachte. We zullen de negers laten loopen, zei hij, dat is de heele kwestie. Er zijn er heel wat onder ons, zei Thomp son, die dat niet goed zullen vinden. Wat heeft het voor nut, om herrie te maken? Meent u het in ernst? Het is me heilige ernst, zei kapitein Lovett. Ik weet niet, wat de rest zal beslissen, zei Thompson; waarschijnlijk zullen ze het schip met geweld wilen terugnemen. XVIII Dat zou me niets verwonderen, zei kapitein Lovett. En wat dan? Nu, een paar zullen er misschien gewond worden, zei Thompson, en dan is het alle maal voorbij n.l. voor u en den jongen, dat beloof ik u. Kapitein Lovett's oogen fonkelden van toorn. Je bent niet in een toestand, om iets te beloven, zeide hij. En ga nu achter dat touw, en blijf daar. Naarmate de wind afnam, heesch de Alba tros steeds meer zeil. Het scheen, of de halve bemanning altijd in touw was. Toen het mid dag werd, gaf kapitein Lovett het stuur over aan Swifty, en maakte aanstalten, om kompas te raadplegen. Terwijl hij daarop ®t0^e te kjjken, kwam een enterhaak ergens uit hoogte vandaan, en ging rakelings langs zV hoofd. In een ommezien had hij zijn revoV> te voorschijn gehaald, en den haan gespan» Grimes deed het, meneer, zei de poê aan het stuur. Kapitein Lovett pikte Grimes zorgvuldig tusschen de matrozen, die met het topzeil bez waren, en mikte, nieuwsgierig onderwijl, oi t met zoo'n nieuw pistool hoog of laag n?0 mikken. Hij raakte Grimes in zijn knie. en man schreeuwde het uit van de pijn. HÜ uit den mast, en bleef kermend op het dek gen. Kapitein Lovett maakte alleen een merking voor zichzelf. Je moet laag mikken, en een beetje houden, zei hij. Met deze is het tenm»1 zoo. Hij nam het stuur weer over. ;e Swifty, zeide hij, haal de munitie, die uit Thompson's hut gehaald hebt. Ik kali j noodig hebben. En zeg Mrs. Lovett, dat ze aan dek komt. oJtl Een groep mannen, waaronder ThornP1s„jj had zich om Grimes verzameld. Klaarblijke was de man niet dood, daar vier anderen armen om hem heen sloegen, hem °Pn<1 fC)ti en hem naar het voordek droegen. TliofflP bleef achter, haalde zijn schouders op, ke zich om, en riep kapitein. Lovett toe: Een mooi schot, meneer. J35Ö>rdt vei rvolgd» I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10