De avonturen van een verkeersagent je
77
tfCdvM&aal van dendcM
B
Nieuwe kazernes
Einar Norelius
Muziek en jeugd
ZATERDAG 22 JANUARI 1938
I den lijd.
DE I LAVENHALER
De Zweedsche sprookjesschilder
,JDe Reus graaft", een teektning van Einar Norelius
Op de lagere school
F7C:n bij een ongeval met p OKf) m bij verlies ran een
Ol/e" doodelilken afloop een voet of een cos-
i t f-i jfc f-%/^\Tk tTVTIT IC °P dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen Iff 7pfctfl m
f\ J ,r, J\ rfrlJIN r» ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR C. MORRIS
vn
net
Hoe worden zij gebouwd?
Er is eenige deining in de architecten
wereld. En wij kunnen dat begrijpen.
In de laatste jaren feitelijk zoolang
de crisis bestaat is er in ons land weinig
gebouwd, is er althans weinig architecto
nisch gebouwd. Gevolg is hiervan niet al
leen geweest werkloosheid onder de archi
tecten, doch ook weinig practische beoefe
ning van een der schoonste kunsten, wat
het gevaar meebrengt van verarming en
verschraling. Er wordt te weinig aan ge
dacht, dat in een crisis niet alleen arbeiders
en kleine middenstanders, maar ook: de
kunstenaars verarmen, de inspiratie ver
zwakt, de kunstvaardigheid vermindert. Wij
weten heel goed, dat menig kunstenaar zich
door de armoede niet laat ontmoedigen, dat
hij schoonheid weet té scheppen ook zon
der opdrachten, op den duur is een
lange periode van armoede nadeelig voor
den kunstenaar en zijn kunst.
En nu zullen door het Rijk niet minder
dan ruim twintig millioen gulden worden
besteed aanbouwen! Aan het bouwen
van kazernes en wat daar allemaal bij be
hoort. Men zou zeggen: gelukkig, nu komt
er werk voor de architecten en voor tal van
andere kunstenaars, die met architecten
plegen samen te werken. Wij bedoelen
natuurlijk niet, dat die kazernes weelderige
en kostbare verblijven moeten worden: wij
dringen integendeel aan op soberheid. Al
leen: wij vestigen op tweeërlei de aandacht.
Vooreerst dat de kazernes gebouwen zijn,
welke gedurende ettelijke tientallen van
jaren een sieraad in de gemeenten maar ook
een smakeloos wanproduct kunnen zijn. En
voorts, dat onze jongens in deze kazernes
gehuisvest zullen worden, onze jongens, die
niet verwend behoeven te zijn om toch te
mogen verwachten, dat de kazernes eenigs-
zins lijken op huisvesting!
De bouwkundigen hebben op een en ander
de aandacht gevestigd van de regeering. In
„De Ingenieur", het weekblad van het Ko
ninklijk Institflut voor Ingenieurs, is met
nadruk hierop gewezen en de Maatschappij
tot Bevordering der Bouwkunst heeft po
gingen in het werk gesteld om te voorko-
menj dat er onoordeelkundig gebouwd
wordt. Maar wij vreezen: zonder eenig re
sultaat. En wij vreezen dit niet zonder
reden!
In een gesprek met een vertegenwoordiger
van „De Telegraaf" heeft n.l. majoor J.
Zwart, eerstaangewezen ingenieur in het
eerste Genie-commandement te Breda, op
zijn wijze het inzicht meegedeeld van het
Departement van Defensie. En dat was niet
mis. Majoor Zwart verklaarde: Een kazerne
is geen jongemeisj es-pensionaat met wa
renhuis-ingang, alle overbodige luxe moet
vermeden worden. Uit! Blijkbaar zul
len nu de kazernes niet gebouwd worden
door architecten doch door degenie!
Wij hebben te slechte herinneringen aan
den z.g. Waterstaats-bouw uit het laatst der
vorige eeuw om gerust te zijn over den aan
staanden genie-bouw!
De zaak is de aandacht ten volle waard!
In een tijd, waarin men gelukkig al
het mogelijke doet om het stedenschoon te
behouden en te bevorderen, waarin Monu
mentenzorg en schoonheidscommissies
waakzaam zijn tegen verder bederf van onze
straten, grachten en pleinen en waarin ook
buiten de kommen der gemeenten zooveel
mogelijk gezorgd wordt, dat ons mooie Hol-
landsche landschap niet wordt geschondeu
door wansmaak behoort de regeering de
genie niet los te laten op den bouw van
kazernes, zonder dat rekening gehouden
wordt met de eischen der architectuur.
Dit beteekent natuurlijk niet, dat de te
bouwen kazernes kleine paleisjes moeten
worden! Het spreekt vanzelf, dat alle over
bodige luxe vermeden moet worden, doch
Als a soms eens teveel haast
hebt om uw beurt af te wach
ten bij een kruispunt, dan is
*t een prettige zekerheid, dat
er een indere wagen voor u
klaar staat, die steeds den tijd yCAl
heeft en altijd rustig z ij n
beurt afwacht
dit gevaar is bij den tegenwoordigen stand
der architectuur niet bepaald groot! Wel is
het gevaar groot gelet op de ervaring
dat de nieuwe kazernes met bouwkunst niets
te maken zullen hebben en dat wij en ons
nageslacht opgescheept zullen zijn met
groote en leelijke blokkendoozen, ten koste
van zeer vele miTlioenen.
Wij hopen, dat de regeering en de mili
taire autoriteiten deze belangrijke aange
legenheid nog eens rustig zullen bekijken!
Een hoogst merkwaardige expositie van
teekeningen, voornamelijk vignetten en il
lustraties, alsmede van aquarellen en olie
verfschilderijen, is momenteel in het Rijks
museum „Huis Lambert van Meerten" te Delft
gearrangeerd. Het zijn een groot aantal repre
sentatieve werkstukken van den Zweedschen
sprookjesschilder Einar Norelius, die aldaar
ten toon gesteld worden van 15 Januari tot 5
Februari a.s.
Norelius werd in 1900 geboren in Falun, midden
in liet Zweedsche bosch- en heuvelland. Hij
studeerde aan de Technische Hoogeschool in
Stockholm in de scheepsbouwkunde, maar moest
zijn studie wegens ziekte afbreken.
Reeds als kind had hij een groote belangstel
ling voor schilderen en teekenen. In den tijd
van herstel van de ziekte begon hij deze vak
ken intensiever te beoefenen. Na zijn herstel
bezocht hij een schilderschool in Stockholm.
Vanaf 1924 illustreert hij boeken en tijdschrif
ten. Vooral beweegt hij zich op het gebied der
sprookjesillustratie. Al spoedig (in 1926) werd
hij uitgenoodigd het jaarlijks verschijnende
sprookjesboek „Bland Tomtar och Tiroll" (Tus-
schen dwergen en kobolden) te illustreeren.
Dit is een interessante editie in Zweden; elk
jaar komt zoo'n boek met sprookjes tegen
Kerstmis -uit, in een oplaag van eenige tien
duizenden exemplaren. Einar Norelius schrijft
ook zelf sprookjes.
Verder schreef hij eenige kinderprentenboe
ken, o.a. .Kobold Trix", „Drie stevige Kobol
den", „Drie hobbelende Kobolden", „Drie tropi
sche Kobolden" waarvan er ook in Noorwegen
en Amerika uitgekomen zijn.
Zijn schilder- en teekenwerken kwamen vaak
in tentoonstellingen uit in Zweden en Noorwe
gen. Norelius is een groot bewonderaar van
Pieter Breughel den Ouden, van wiens humor
hij veel leerde.
Nu hij voor de eerste maal in ons land ex
poseert, kan men moeilijk anders doen dan er
kennen, dat hij een geniaal vakman is. In zijn
werk ligt een naïef-oprechte weergave van de
sprookjessfeer, die zijn phantasie hem voor-
toovert. Zelf schrijft hij bij sommige dezer il
lustratieve verhalen den tekst, waarin een licht-
ironische inslag herkenbaar is, die trouwens
ook in vele der teekeningen aanwezig is. Zijn
phantasie speelt met reuzen en dwergen, met
bergkoningen en kobolden, met betooverde din
gen en dieren. De humor in zijn werk is on
miskenbaar, voornamelijk daar waar hij onze
technische wonderwereld tot kinderlijke propor
ties weet terug te brengen, o.a. in de verbeel
ding van het vliegtuig en de radio-uitzending!
Zijn reuzen zijn sterk verbonden aan het
landschapsbeeld, waar zij, zooals „De slapende
reus", gansch en al deel van uitmaken, terwijl
„De reus die graaft" en „De reus die drinkt",
mcnschelijke parallel-figuren van de natuurver
schijnselen vormen.
Van zijn sprookjesboekjes zijn op de exposi
tie enkele fraaie exemplaren aanwezig. Verwon
derlijk mag heeten, dat voor deze keurige uit-
t
gaven van Aklén en Akerlundo Förlag, Stock
holm, nog geen Nederlandsche uitgeverij zich
belast heeft met de vertaling en weder-uitgave!
Hier is voor jong en oud een bron van huise
lijk genoegen op te sporen.
In welken geest dient het muziekonderwijs
op de katholieke scholen te worden gege
ven? zoo luidde de vraag, die wij de vo
rige maal ter beantwoording open lieten.
In een reeds eerder vermeld, zeer lezenswaar
dig artikel betoogt de heer J. Sicking, voor
zitter der R. K. Toonkunstenaarsvereeniging,
omtrent dit onderwerp het volgende:
„Onze Katholieke scholen zijn gebonden door
dezelfde wettelijke voorschriften als de open
bare scholen. Dezelfde vakken van onderwijs
moeten worden gegeven. Toch zijn zij op heel
andere leest geschoeid. Een Katholieke school
is geen neutrale school met een kruis er boven
op, d.w.z. een school waar ook enkele uren
godsdienstonderricht gegeven wordt. Neen, dé
godsdienstige opvoeding gaat dieper. De Chris
telijke geest moet het geheele onderwijs door
dringen. En als dit het geval is voor andere
leervakken, dan toch zeker ook voor het zang
en muziekonderwijs, die zoo sterk het gemoed
en het gevoelsleven beïnvloeden en die door
den liturgischen zang in rechtstreeksch ver
band staan met het kerkelijk leven, 't Is dan
ook hierom, dat onze Paus in de Apost. Con
stitutie over den Gregoriaanschen zang den
uitdrukkelijken wensch uitspreekt, dat reeds
op de L. S. met het onderwijs in zang en mu
ziek wordt begonnen. Van groot belang is ook
het geestelijk lied in en buiten de kerk. Dit
moet in de school en in de zangklassen Aange
leerd worden. Ook de huismuziek kan en! moet
meewerken tot bevordering van het godsdien
stig leven. De liturgische zang en het geestelijk
lied moeten dan ook het middelpunt, de kern
zjjn van alle jeugdzang-onderricht. Cursussen
die van neutrale zijde gegeven worden tot op
leiding van leerkrachten hiervoor, zullen dan
ook uiteraard voor Katholieke leerkrachten on
volledig zijn. In het gunstigste geval zal men
wellicht door eigen studie trachten aan te vul
len, wat in dit opzicht - aan de opleiding ont
broken heeft. De meesten zullen hier echter
niet toe komen.
Er zij hier echter nadrukkelijk op gewezen,
dat ook van Katholieke zijde op dit terrein
reeds veel en belangrijk werk is gepresteerd.
Onze kerkelijke jongenskoren bevorderen
voor zoover ze onder goede leiding staan
zeker de muzikale ontwikkeling der jeugd. De
R. K. Kerkmuziekschool, de R. K. Leergangen
en vooral het Wardinstituut hebben veel ge
daan voor de opleiding van goede leeraren aan
de kweekscholen en de lagere scholen. Het
zangonderwijs is daar dan ook veel verbeterd,
al blijft nog veel te wenschen over. Op ver
schillende middelbare scholen werd „een uur
muziek" ingesteld. Ook de R. K. Vereeniging
van Toonkunstenaars zat op dit terrein niet
stil en verrichtte meer werk dan om tactische
redenen naar buiten bekend gemaakt werd."
In haar methode van muziek-onderricht ver
dedigt Justine Ward ongeveer hetzelfde stand
punt, evenwel niet zoo principieel-overtuigend
als bovengenoemde schrijver.
Zij beveelt den onderwijzer aan een keuze
te doen uit de Nederlandsche en Gregoriaan-
sche liederen en zegt dan: „Men meene niet,
dat wij de kinderen Gregoriaansche gezangen
willen laten zingen enkel en alleen uit een li
turgische beweegreden, al staat dit natuurlijk
daarbij op den voorgrond. Wij hebben daar
bij ook wel degelijk een algemeen muzikaal doel
voor oogen. Het Gregoriaansch is voor het
meerendeel gecomponeerd in toonsoorten, die
karakteristieke verschillen vertoonen met de
beperkte dualiteit van majeur en mineur. Ook
rhythmisch is het anders geaard. In algemeen
opzicht kan het dus de muzikale opvoeding ten
goede komen.
Aan hen, wier muzikale indrukken van
jongsaf beperkt bleven tot het rhythmisch en
modaal systeem der laatste eeuwen of wier
smaak afgestemd is op de wereldlijke muziek
alléén, zal het moeilijk vallen zich later toe te
léggen op de melodieën der H. Kerk. Daarom
moeten we het zoo ontvankelijke kind een zoo
breed mogelijke opvatting van muziek bij
brengen."
De kabouters keken verbaasd naar het parmantige agentje.
Zooiets hadden ze nog nooit gezien. Ze schenen meer verwon
derd dan angstig. Het waren grappige mannetjes, met hun aan
suikerbrooden gelijke mutsen.
Wat een meisje toch, die Roosje! zei de
goede mevrouw Praatgraag, die ons weer
eens was komen opzoeken. Stel u
voor, mevrouw, ze heeft een anderen verloofde
gevonden.
Maar ik dacht, waagde mijn vrouw te zeg
gen, dat uw nichtje allang een anderen ver
loofde had.
Ik heb haar nooit zonder verloofde gezien,
zei mevrouw Praatgraag trotsch (ze had een zwak
voor haar knappe nicht)Maar dit is haar
nieuwste verloofde. O, wat is ze gewiekst! Als
ze één verloofde kwijt is, heeft ze dadelijk weer
een ander, en beter dan den vorigenEn nu moet
u niet denken, dat ze koket is. Begrijp me goed,
ze doet natuurlijk haar best, om er aardig uit
te zien, en zoo. Maar heelemaal zonder bereke
ning. Ik was dus bezig u te vertellen van
haar nieuwen verloofde. U moet weten, dat
een dag of veertien geleden Flip Kater, die
de dienstdoende verloofde was, om 't zoo maar
eens te zeggen, haar voorstelde om een tochtje
te maken met zijn motorfiets. Het was tame
lijk koud, maar Roosje had zich warm inge
pakt. Ze nam dus plaats in het wagentje en u
had eens moeten zien, wat een goed figuur ze
daarin maakte! Goed. Flip zette den motor
aan, en de jongelui vertrokken, al bij voorbaat
genietend van het tochtje. Ze waren al een
aantal kilometers buiten de stad, toen de motor
begon te sputteren, en al heel gauw totaal niet
meer vérder wilde. Voor en achter hen strekte
de weg zich uit in een lange lijn, er was nie
mand te zien, en de lucht stond grauw.
Niets dan omgeploegde velden, en rijen pas-
geplante boompjes. De kou deed zich meer dan
ooit gevoelen, en een lichte nevel hing over al
les. De jongeman stapte af, en begon den motor
te onderzoeken. Hij hamerde, en klopte, en
schroefde de heele machine uit elkaar, en toen
hij alles weer in elkaar gezet had, probeerde hij
opnieuw om den motor op gang te brengen.
Vergeefsche moeite! En toch kan niemand zeg
gen, dat Flip een kwajongen is, wat machines
betreft. Hij heeft er verstand van! Men kan
zelfs zeggen, dat hij twee liefdes heeft: voor
Roosje en voor motoren. En ik zou u niet kun
nen zeggen, welke van die twee bij hem het
sterkst is. Ondertusschen stond die arme
Roosje daar maar te kijken. Ze was slechtge-
mutst, en stampte met haar voeten ook al,
om ze warm te krijgen. Mijn nichtje is niet een
meisje met veel geduld. Ze was van huis ge
gaan, om een aardig tochtje te maken, en daar
stond ze, met dat „prachtige" landschap voor
haar neus, en met het vooruitzicht, dat ze het
verscheiden uren achtereen zou moeten bewon
deren. Toen zei Flip, die een beetje in de
war scheen te zijn door dat ongemak: „Lieve
Roosje, het spijt me erg, maar geloof me, ik
kan er niets aan doen. Wil jij naar de dichtst
bijzijnde garage gaan, en zeggen, dat ze iemand
sturen, om me te helpen?" „Ik?" gilde Roos
je, met een rood neusje en fonkelende oogen.
„Nooit! Dat is me een mooie manier, om met
een dame om te gaan!" „Goed, dan zal ik
gaan," zei Flip kalm. „Blijf jij dan hier, om
op den motor te passen. Het zal wel niet meer
dan acht kilometer wezen naar de dichtstbij
zijnde garage, en ik zal zoo gauw mogelijk terug
wezen, zoodat we over een paar uur weer op
weg kunnen." Maar ook diit was niet in
staat, om het arme meisje te kalmeeren. Stel
u voor, ze moest midden op straat blijven staan,
héél alleen, en uren langNeen, en nog eens
neen! En ze zou ook nooit meer een tochtje
gaan maken met zoo'n sukkel als hjjNooit
meer! „Als de zaken zóó staan," zei Flip.
„blijft er maar één oplossing over. Zoo gauw
als er een auto voorbij komt, zullen we dien
aanhouden, en vragen, of'ze jou meenemen en
thuis brengen." Dat was een redelijk voor
stel, en de lieve Roosje nam het aan. Even later
kwam er een auto aan, met een jongeman en
een jongedame erin. Maar Flip wachtte zich
er wel voor om een teeken te geven. Hij zei.
dat het niet netjes was, dien rit te onderbreken,
omdat die twee beslist een paartje waren, en
een derde hun idylle zou verstoren. Zooals u
ziet, Flip Kater heeft niet alleen verstand van
machines, maar beschikt ook over een zekere
fijngevoeligheid, die zelfs Roosje niet van hem
gedacht had.
Wéér gaan er tien minuten voorbij, en nu
komt er een groote wagen aangereden, bestuurd
door een tamelijk roekeloos chauffeur. In den
wagen zijn drie oude dames te onderscheiden-
Maar Flip wilde
ook dièhi wagen i
niet aanhouden, I T\p nipi,mp
omdat (zooals hjj -L'*> UIVUIW
tegen Roosje zei, r i l
die hem verbaasd VerlOOjCle
aankeek) die f s
chauffeur niet be-
trouwbaar leek. Zag ze dan niet, hoe hjj reed?
Hij wilde in geen geval, dat zijn lieve Roosje
op die manier haar leven in de waagschaal
stelde.
Eindelijk, na wéér een goed kwartier wach
ten, kwam een derde auto aangereden een
van die kleine sportwagens bestuurd door
een innemend uitziend jongmensch. Er was nie
mand anders in den wagen, en toen besloot
Flip eindelijk, om- het teeken te. geven. De
wagen bleef aanstonds staan, en Flip bracht
den bestuurder op de hoogte van het ongemak»
dat hem overkomen was, terwijl Roosje glim
lachte, zooals zij alléén kan glimlachen. De be
stuurder was niet moeilijk te overreden, om
het lieve meisje te laten instappen, dat begrijpt
u natuurlijk wel! Een minuut later was de wa
gen in volle vaart op weg naar de stad. Ais
u mijn nichtje kent, zult u wel weten, dat ze er
niet eentje is, om zich een goede gelegenheid
te laten ontsnappen. Vóór ze nog maar de helft
van den weg hadden afgelegd, waren ze al beste
maatjes, en toen ze in de stad kwamen, hoefde
Roosje niet veel woorden te verspillen, om den
vriendeljjken automobilist over te halen, een
kopje koffie bij ons te komen drinken. Dien
zelfden avond ging hij met haar mee naar den
schouwburg. Als die twee al eens dachten aan
den armen Flip Kater, dan kunt u er zeker
van zijn, dat ze het alleen deden, om hem ach
ter zjjn rug uit te lachen. Om tot de werke
lijkheid terug te keeren, Flip kwam niet te voor
schijn vóór den volgenden avond. En toen kreeg
hij de boodschap, dat het meisje naar den
schouwburg was, met een jongeman een
zekeren Jaap KwantEn deze jongeman
is, zooals u nu wel begrepen hebt, de nieuwe
verloofde van Roosje. Wat dien ander betreft
Flib Kater hij draagt zijn verlies dapper,
en tracht Roosje zoo goed mogelijk te vergeten.
Maarmaarer zijn twee eigenaardige
omstandigheden, die ik van de buren gehoord
heb en die ik niet begrijp, bij die wisseling van
verloofde. De eene is, dat Flip (voorzooveel zijn
vrienden tenminste beweren) gezegd zou heb
ben, dat zijn motor heelemaal geen pech had.
en ook nooit gehad heeft. En de tweede om
standigheid is, dat Jaap Kwant zijn sportwagen
geruild heeft tegen de motorfiets van Flip..--
(Nadruk .verboden)
Nu kwamen de mannetjes naar Keesie toe en gaven hem
een handje. Ze vroegen heel beleefd, hoe hij het maakte, en
op welke manier hij op hun grondgebied terecht was geko
men. Daarop verzochten de kabouters hem om met hen mee
te gaan, daar ze Keesie aan hun koning wilden voorstellen.
Deze opvatting lijkt mij zeer juist. Want ook
de heer Sicking zal bij zijn helder inzicht van
de principieel-godsdienstige zijde gedacht heb
ben aan de andere kanten van het probleem,
die Ward ten deele toelicht. Er komt nog bij,
dat onze kinderen later met menschen van an
dere overtuiging te zamen muziek zullen be
oefenen, als het zingen van nationale liederen,
het geven van uitvoeringen op pleinen en in
parken etc. De arbeidsliederen en zoovele an
dere vormen van wereldlijke liederen mogen
niet als een quantité négligeable worden be
schouwd. Kinderen moeten niet alleen litur
gisch, maar even goed wereldlijk leeren zin
gen. De Gregoriaansche zang .moet worden on
derwezen naast het nationale geestelijke en
wereldlijke lied; aan geen van alle dient een
overdreven plaats te worden geschonken.
In dit verband vermelden wij nog met groot
genoegen de houding, die de heer Sicking aan
neemt tegen het muziekonderwijs op katho
lieke scholen door niet-katholieke leeraren.
Wat is n.l. het geval?
Onder auspiciën van de vereeniging Muzi
kale Ontwikkeling der Schooljeugd in het bu
reau voor schoolmuziek, wordt aan de leerlingen
van een 4-tal Amsterdamsche scholen voor
middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs
klassikaal muziekles gegeven. Wanneer deze
lessen gegeven worden door bevoegde leeraren
en er bestaat op het oogenblik geen reden
om hieraan te twijfelen valt dit zeker toe te
juichen. Wat echter niet toe te juichen valt,
is het feit, dat deze lessen niet gehonoreerd
worden. De Vereeniging voor Muzik. Ontw. der
Schooljeugd betreurt dit zelf het allermeest en
neemt daarmee dan ook alleen genoegen, om
dat anders de lessen die aanvankelijk geho
noreerd werden geheel stopgezet zouden moe
ten worden. Maar wat nu te denken van de
afdeeling Utrecht, waar zich volgens het jaar
verslag 193637 verschillende leden „beschik
baar stelden om gratis zangonderwijs op de La
gere School te geven." Wij achten het gelukkig,
dat dit plan, na een bespreking met. den Rijks
inspecteur bij het L. O., niet voor verwezenlü"
king vatbaar bleek.
Van meer belang dan bovenstaande moeilijk'
heden is echter de principieele vraag: welk
houding hebben wij, Katholieken, aan te ne
men tegenover de actie die door bovengenoem
de instellingen gevoerd wordt? Deze vraag
dringt te meer, omdat deze actie zich ook uit
strekt tot de Katholieke scholen. Hij, die zi011
blind staart op de technische zijde van het
ziekonderricht, zal niet op de gedachte kome
dat godsdienstige en muzikale opvoeding
innig met elkaar in verband staan. Nog nl®
zoo lang geleden hoorden wij een geloofsgenoo^
beweren: „Of een katholiek of een andersden
kende Bach doceert blijkt immers gelijk." Maar
vergeet men dan den invloed, die van den Per"
soon van den leeraar uitgaat?
Uit het reeds boven geciteerde betoog van
den heer Sicking en van Justine Ward b^k
inderdaad, dat het niet moet gaan in de rich
ting van vakonderwijs door neutrale muziek
scholen.
Kunnen de R. K. Volksmuziekscholen tot be'
staan komen, dan wordt de zaak anders! Da*1
zouden wij op den goeden weg zijn en zou het
muziekonderwijs door katholieke muziekpaeda-
gogen in handen kunnen worden genomen!
Moge het voorbeeld, dat Rotterdam gaf haet
de oprichting van een zoodanige school, t0'
navolging leiden.
J. H.
edenk in uren van beproeving en
smart, dat ied're mensch wel iets
te boeten heeft en het leed zal
lichter te dragen worden.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
13
Het was gemakkelijk genoeg, een plan te
maken. Het wonder bestond natuurlijk in de
uitvoering van het plan.
Er stond op het oogenblik een flinke bries.
Deze nam snel toe tot een stevige bries, en in
den laten namiddag was de stevige bries aan
gewakkerd tot matigen storm. Kapitein Lovett
beval de topzeilen te strijken. Zijn plan was,
om de Albatros geheel te wenden, zoodat hij
het oorlogsschip totaal kwijt was, en weer op
de Afrikaanschp kust aan te houden; alsdan de
zwarten in hun eigen land aan wal te zetten,
en daarna al het mogelijke te doen, om de mui
ters de dwaling huns weegs te doen inzien, en
hen op weg te helpen om een beter leven te
leiden. Hoe hij dit laatste gedeelte van zijn
plan ten uitvoer zou leggen, daaromtrent
tastte hij vrijwel in het duister. Het zou nog
tjjd genoeg zijn, veronderstelde hij, om dat
vraagstuk op te lossen, als hij er aan toe was.
In den tusschentijd had hjj altijd nog met het
oorlogsschip te maken, en de matige storm be
gon »p te treden met nagenoeg de kracht van
een flinken storm.
Toen het donker was geworden, woedde er
een orkaan, en kapitein Lovett streek hoe lan
ger hoe meer zeil. Torenhooge golven verhie
ven zich, en de Albatros was thans moeilijk
te sturen. Ze was zoo klein, en de golven zoo
ontzaglijk! Als een slee gleed ze telkens van
de hoogte af, en werd dan weer omhoogge-
slingerd. Lovett moest zijn uiterste kracht aan
wenden, om het schip in zijn hand te houden.
Nog steeds nam de storm in hevigheid toe. De
luiken waren dichtgespijkerd, en hét dek was
geen oogenblik vrij van water. De eene stortzee
na de andere stortte zich over de geheele lengte
van het schip uit.
De geestesgesteldheid van de bemanning had
een zeer gebruikelijke verandering ondergaan.
Niemand had thans ook maar het minste ver
langen, om kapitein Lovett kwaad te doen.
Allen voelden, dat hjj alleen het schip kon red
den. Niemand dacht nog aan het oorlogsschip.
Dat was nu een stuk geschiedenis geworden.
De geestelijke en lichamelijke toestand van de
rampzalige negers, die alleen aan de grillen van
rivierwater gewoon waren, was onbeschrijfelijk.
In dezen pikdonkeren stormnacht had het
een goede gelegenheid voor kapitein Lovett
kunnen lijken, om den boeg weer naar Afrika
te wenden, zonder dat iemand er benul van had.
Maar als hij dat geprobeerd had, zou de Alba
tros het geen vijf minuten overleefd hebben.
Het beste, wat hij nog kon doen, was: voor den
storm uit te loopen.
In den avond van den derden dag viel de
wind bijna even snel, als hjj was opgestoken.
Kapitein Lovett heesch wat zeil, en zoodra de
zee het toeliet, begon hij een. beetje tegen den
wind in te draaien. Niemand dacht daar iets
bijzonders bü, op dat oogenblik, daar allen
overtuigd waren, dat de kapitein wel wist, wat
hij deed.
De dag brak aan, grauw en bewolkt. In het
Oosten was er geen bepaalde helderheid te be
speuren, om den stand van de zon aan te
duiden. Alles werkte kapitein Lovett in de
hand. Zelfs de wind draaide zoetjes aan.
Van tijd tot tijd had kapitein Lovett, ge
durende den storm, een beetje rust genomen
doch ook maar een beetje. Niettemin was hij
thans eerder opgewekt, dan vermoeid. De Alba
tros was op dat oogenblik op den terugweg
naar Afrika, en niemand wist het, behalve
kapitein Lovett. Maar het was een soort ge
heim, dat men niet erg lang kon bewaren.
Wanneer de zware mist zou breken, en de zon
doorkwam, zou iedereen het weten, en dan
zouden er moeilijkheden komen. Zoover hij
wist, waren alle vuurwapens aan boord in zijn
bezit. Maar de muiters beschikten over messen,
enterhaken en aantal. Als ze hem bestormden,
zoo moest hij zich zelf bekennen, had hij niet
veel kans al stonden Swifty en Mongo dan
ook aan zijn kant. Hij stuurde Swifty uit, om
Mongo te halen, en vertrouwde dezen laatste
een van de twee revolvers toe.
Als er moeilijkheden komen, zeide hij,
ga dan, zoo gauw Je kunt, naar het achterdek,
en stel je naast me op.
Waarom zullen er moeilijkheden komen?
vroeg Mongo.
We zijn op weg naar Afrika, zei kapitein
Lovett. Ik ga je landgenooten in vrijheid
stellen.
In plaats van uiting te geven aan zijn vol
doening, of vebazing, floot Mongo zachtjes voor
zich heen! Hij was bezorgd, om niet te zeggen:
ontsteld.
Dat worden gróóte moeilijkhden, zeide hjj.
en een geweldig gevecht.
Bij het woord „gevecht" fonkelden zijn
oogen, en liet hij zijn tanden zien. Mongo had
tot een van de wildste stammen behoord, en
zijn tanden hadden scherpe punten.
De neger ging weer naar de kombuis, en
Thompson kwam naar het achterdek, tot bij de
afsluiting, die kapitein Lovett had laten aan
brengen van want tot want.
Ik zou u graag en oogenblik willen spre
ken, meneer, riep hij.
Komt dan maar, antwoordde kapitein
Lovett, terwijl hij tastte, of zijn revolver onder
zijn bereik was. Nu, wat is er? Je hoeft niet
dichterbij te komen.
Het schijnt daar eigenaardig helder te
wezen, vlak vóór ons, zei Thompson, en ik
kan er niet uit wijs worden, wat het is.
Kapitein Lovett had zelf die toenemende hel
derheid eenigen tijd gadegeslagén.
Dat heldere, wat je ziet, zei kapitein Lovett,
is de zon.
De zon? zei Thompson. Maar, goede
hemel, komt de zon dan niet in het Oosten op?
Geen twijfel aan.
Wat is er dan aan de hand?
Wel, dat oorlogsschip zijn we kwijt ge
raakt, hé? En door den storm zijn we ook heen-
gekomen, is 't niet? Dat was alleen door Gods
goedheid. Aan Hem hebben we allemaal ons
leven te danken, Mr. Thompson, en we zijn nu
op weg, aan Hem onze schuld te betalen.
Thompson dacht bijna en oogenblik, dat
Lovett's hersens door den storm in de war ge
raakt waren; maar de volgende woorden van
den kapitein verdreven die gedachte.
We zullen de negers laten loopen, zei hij,
dat is de heele kwestie.
Er zijn er heel wat onder ons, zei Thomp
son, die dat niet goed zullen vinden. Wat
heeft het voor nut, om herrie te maken? Meent
u het in ernst?
Het is me heilige ernst, zei kapitein Lovett.
Ik weet niet, wat de rest zal beslissen, zei
Thompson; waarschijnlijk zullen ze het schip
met geweld wilen terugnemen.
XVIII
Dat zou me niets verwonderen, zei kapitein
Lovett. En wat dan?
Nu, een paar zullen er misschien gewond
worden, zei Thompson, en dan is het alle
maal voorbij n.l. voor u en den jongen, dat
beloof ik u.
Kapitein Lovett's oogen fonkelden van toorn.
Je bent niet in een toestand, om iets te
beloven, zeide hij. En ga nu achter dat touw,
en blijf daar.
Naarmate de wind afnam, heesch de Alba
tros steeds meer zeil. Het scheen, of de halve
bemanning altijd in touw was. Toen het mid
dag werd, gaf kapitein Lovett het stuur over
aan Swifty, en maakte aanstalten, om
kompas te raadplegen. Terwijl hij daarop ®t0^e
te kjjken, kwam een enterhaak ergens uit
hoogte vandaan, en ging rakelings langs zV
hoofd. In een ommezien had hij zijn revoV>
te voorschijn gehaald, en den haan gespan»
Grimes deed het, meneer, zei de poê
aan het stuur.
Kapitein Lovett pikte Grimes zorgvuldig
tusschen de matrozen, die met het topzeil bez
waren, en mikte, nieuwsgierig onderwijl, oi t
met zoo'n nieuw pistool hoog of laag n?0
mikken. Hij raakte Grimes in zijn knie. en
man schreeuwde het uit van de pijn. HÜ
uit den mast, en bleef kermend op het dek
gen. Kapitein Lovett maakte alleen een
merking voor zichzelf.
Je moet laag mikken, en een beetje
houden, zei hij. Met deze is het tenm»1
zoo.
Hij nam het stuur weer over. ;e
Swifty, zeide hij, haal de munitie, die
uit Thompson's hut gehaald hebt. Ik kali j
noodig hebben. En zeg Mrs. Lovett, dat ze
aan dek komt. oJtl
Een groep mannen, waaronder ThornP1s„jj
had zich om Grimes verzameld. Klaarblijke
was de man niet dood, daar vier anderen
armen om hem heen sloegen, hem °Pn<1 fC)ti
en hem naar het voordek droegen. TliofflP
bleef achter, haalde zijn schouders op, ke
zich om, en riep kapitein. Lovett toe:
Een mooi schot, meneer.
J35Ö>rdt vei
rvolgd»
I