Verkiezingen in Curasao De avonturen vaneen verkeersagent je Md ism&aal mn den da# Katholieke invloed SHEA Echt en goed van de Iersche Brigade WOENSDAG 26 JANUARI 1938 Reuzentelescopen H >N- DOOR RANDALL PARRISH Van genoeg belang om er de aandacht op te vestigen is de uitslag der ver kiezingen voor de nieuwe Koloniale Staten in Curacao, welke zes van de tien zetels aan de katholieken toekende. Terecht heeft „De R. K. Staatsparty in haar December-nummer het nut bepleit eener meer stelselmatige voorlichting en documentatie omtrent het staatkundig leven en streven der katholieken in de ge- biedsdeelen overzee: ons blad doet dat reeds sedert jaren. En wij behoeven ei daarom slechts aan te herinneren, dat onze West-Indischê gebiedsdeelen nog niet zoo iang geleden een nieuwe Staatsregeling ge kregen hebben, krachtens welke de regee ring in Curacao wordt gevormd door den Gouverneur, plaatsvervanger van de Ko ningin, terzijde gestaan door een advisee- rend orgaan, genaamd „Raad van Bestuur". Naast dit adviseerend lichaam bestaat er thans, zoowel in Suriname als in Curacao, een vertegenwoordigend en mede-verorde nend orgaan, genaamd de Koloniale Staten (vroeger Koloniale Raad), sa mengesteld uit 15 leden, waarvan er 5 wor den benoemd en 10 worden gekozen. De verkiezing van deze 10 leden heeft in de tweede helft van December j.l. plaats ge had. De nieuwe Staten-leden vertegen woordigen de gebiedsdeelen als volgt: Cu racao met 6 zetels, Aruba met 2, Bonaire met 1 en Bovenwindsche eilanden met 1. In totaal waren er 20 candidaten gesteld. Onder de 12 Curacaosche candidaten be vonden zich 6 van de Curacaosche Katho lieke Partij, 5 van de Curacaosche voor heen Liberale Politieke Unie en 1 een ling. Onder de 5 in Aruba gestelde candi daten waren er 2 door de Katholieke Partij gesteld en 3 eenlingen. De eenige in Bo naire gestelde candidaat was er een van de Katholieke Partij, bij enkele candidaatstel- ling gekozen verklaard. Onder de 2 in de Bovenwinden gecandideerden waren géén katholieken. Hoezeer een voorbeeldige eensgezindheic door de katholieken in Curacao is betracht, blijkt wel mt het feit, dat, ondanks de be staande gevoeüge verhouding tusschen de Nederlanders (Europeanen) en de Inheem- schen, de Kath. Partij één Nederlander (Dr. Desertine) op haar lijst had gebracht. Deze candidaat werd dan ook gekozen. Anders bleek het gesteld te zijn met de Curacaosche Politieke Unie. Aanvan kelijk had deze partij een 5-tal can didaten gesteld, die door de Curacaosche „jongeren" waren voorgedragen. De hier bedoelde jongeren vormen een fel-nationa- listisah element. Maar ook blijken er in de koloniale gemeenschap Curacao nog an dere, dan zuiver staatkundige invloeden een rol te spelen. Wij doelen op de petroleuminstanties in Curacao, welke blijkens uitingen en aan wijzingen in de Curacaosche (olie-)pers zich aangetrokken schijnen te gevoelen tot de Politieke Unie. Men tracht in dat milieu een matigenden invloed te doen gelden. Het is de adjunct-directeur der Curacao sche Petroleum Import Maatschappij ge weest, die in een vergadering van de Poli tieke Unie als woordvoerder van de „ge matigden" is opgetreden en die eenige ver andering in de candidatenlijst der Politieke Unie in gematigden zin heeft weten te be werken. Zoodat tenslotte de navolgende heeren op de candidatenlijst der Politieke Unie voorkwamen: Jonckheer (Cura?aoe- naar), Dr. W. Maal (nationalist), Capriles (Israélietisch bankier), Suarez (employe van de petroleummaatschappij) en Rustige (schoolhoofd van die maatschappij). Alléén de laatste is Nederlander uit Europa. De heeren Capriles, Rustige en Dr. Maal zijn gekozen. De katholieken, die in Curacao gekozen zijn, de heeren Ernesto Martijn (commer cieel lid van den vroegeren Kolonialen Raad), Dr. da Costa Gomez (ambtenaar) en Dr. Desertine (lid van het Hof van Justitie), vormen dus de helft van het aan tal Statenleden voor dat eiland. Met de twee katholieken van Aruba, de heeren J. R. Arends en J. M. de Cuba, en het eenige lid voor Bonaire, den heer J. de Jongh, heb ben dus de katholieken op 6 van de 10 ze tels in de Staten van Curacao weten beslag te leggen. Dat de katholieken bij deze eerste verkie zing in het Curacaosche district 3 Kamer zetels zouden krijgen, werd door vriend en tegenstander verwacht, toen er in de tegen partij scheuring kwam, waardoor vele stemmen verloren gingen, bijv. alle stemmen op den candidaat Tinge. Dus door eensgezinde actie en niet door hun aan tal kregen zij de helft der zetels, want zij hadden nog geen 750 kiezers op de 2035 van de kiezerslijst. Aangezien de katholieken het armste volksdeel uitmaken, dat de in- heemsche arbeiders der oliemaatschappij voor een groot deel tot de zijnen rekent, hadden juist de katholieken het meest te lijden onder „het waanzinnig kiesregle ment", zooals de „Amigoe di Curacao" dit qualificeert, want het kiesreglement stelde het kiesrecht afhankelijk van een zeker jaar lij ksch inkomen, dat door menigen in- heemschen arbeider niet wordt bereikt en geeft aan vrouwen geen stem. „Een eeresaluut mogen we daarom wei brengen aan het bestuur der R. K. Partij voor de keurige organisatie, waarmede het deze eerste Curacaosche verkiezing heeft geregeld," schreef de „Amigoe" bjj het be kend worden van den uitslag. Welke conclusies zijn er nu uit dezen stembusuitslag te trekken? Aller eerst deze. In den Kolonialen Raad van Curacao thans door de nieuwe Kolo niale Staten vervangen hadden de katho lieken jarenlang slechts twee zetels, hoewel zij onder het in aanmerking komende volksdeel verreweg de meerderheid vorm den. Het is nog maar enkele jaren geleden, dat Mr. Charles Ellis, zeker een der meest kundige leden, door de Koningin in den Raad benoemd werd, buiten de voordracht om hetgeen toen niet zonder „rumor" geschied is. Eerst onder den katholieken Gouverneur Van Slobbe kregen de katho lieken op Curacao een vierden zetel van de dertien! in hun hoogste raadscollege. De gehouden verkiezing heeft dus zeker een meer evenredige vertegenwoordiging in de Koloniale Staten gebracht. Ook buiten het eiland Curacao is dit het geval. Op het bijna voor 100 pCt. katholieke Bonaire was er jarenlang een geheel niet- katholieke politieraad; 'n hoogst enkele maal was er één katholiek. Op Aruba was het al evenzoo gesteld. Thans hebben Bo naire en Aruba hun katholieke vertegen woordigers in de Koloniale Staten. En we mogen nu wel verwachten, dat bij de be noeming van de 5 overige candidaten door Z. Exc. den Gouverneur met dezen uitslag der verkiezingen rekening wordt gehouden. „Zes van de tien" geeft den katholieken in de Staten toch wel een heel andere Vragend om een lekker hapje zijn Poeders alleen wanneer zij de hand- teekening dragen /O van den fabrikant Maagpoeders, Hoofdpijnpoeders, Kiespijn poeders, Hoestpoeders, Wormpoeders, enz. Per poeder 8 ct. Per doos van stuks 45 ct. positie dan de „vier van de dertien" in den voormaligen Raad. Wanneer wij daarop den nadruk leggen, is het, omdat het blad der petroleumbe- langen, de „Beurs" van 20 December j.l., in zijn „Van week tot week" schreef, dat „de verkiezingen een pracht van een wassen neus zijn en dat de Gouverneur nu zoo noodig het evenwicht zal herstellen". Alsof het evenwicht al niet lang geleden had moeten hersteld zijn! Nu het volk maar even gelegenheid heeft gekregen, om de onrechtvaardigheid van het passeeren der katholieken door de stembus te bewijzen, haasten de niet-katholieken (lees: libera len) zich, een beroep te doen op dit over wicht. Waar thans zes van de tien zetels door katholieken worden bezet en de bevolking van het Curacaosche gebiedsdeel niet- kiezers inbegrepen voor 90 pCt. katho liek is, mogen de katholieken verwachten, dat de benoemingen minstens in dezelfde verhouding als de stembusuitslag met de katholieken rekening zullen houden. In- dfen ook rekening wordt gehouden met het groot aantal menschen, dat om een of an dere reden niet mocht stemmen, springt de billijkheid der katholieke verwachting des te duidelijker naar voren. Ook in Curacao strijden katholieken voor de emancipatie. Dezer dagen heeft dr. A. J. M. Wanders uit Utrecht voor de leden van den Amster- damschen Weer- en Sterrenkundigen kring een lezing gehouden over .Reuzenkijkers en hoe men ze maakt." Een sterrenkijker, zoo vertelde de geleerde, bestaat uit twee lenzen, waarvan de voorste in zijn brandpunt een beeld ontwerpt van het een of ander hemellichaam, welk beeld dan daarna door de oculairlens bekeken wordt, die als loupe dienst doet. De uitvinding van den kijker dateert van 1608, zijn bakermat was in Zeeland. Minder zeker is echter de naam van den eigenlijken uitvinder. Volgens sommigen is dit Zacharias Jansen geweest, anderen noemen Hans Lip- pershey. De eerste kijkers waren van zeer inferieure kwaliteit, niet alleen omdat het glas, waaruit de lenzen geslepen waren, vol onzuiverheden zat en hoogst ongelijkmatig van samenstelling was, maar ook wijl de afbeelding door een kij ker, waarvan het objectief slechts uit één enkele lens bestaat, zeer onvolmaakt moet zijn. De al dus gevormde beelden vertoonen niet slechts gekleurde randen, maar zijn bovendien zeer wazig. Deze euvelen zijn goeddeels ,te verhel pen, wanneer men het kijkerobjectief uit twee lenzen (een holle en een bolle) van verschil lende glassoorten samenstelt. Teleurgesteld door de slechte resultaten van de lenzenkijkers, begon Newton indertijd het beginsel van den spiegel-telescoop uit te wer ken. Hierbij wordt het beeld van een hemel lichaam gevormd door middel van een hollen spiegel. Die vroegere spiegels waren van brons (z.g. spiegelmetaal). Waarnemers als Herschel en Rosse (die zelf hun kijkers maakten) heb ben het gebracht tot reuzenspiegels van 1.20 en 1.80 meter. Voor dergelijke enorme instru menten waren de tijden evenwel nog niet rijp. Niet slechts waren de betreffende spiegel- oppervlakken nog zeer onvolkomen van vorm, r Doch midden in den nacnt werd hij wakker. Het was een vreemd geluid, wat hy hoorde en hy meende een leelyke vrouw te zien in den hoek van het vertrek, doch toen hy zijn oogen had uitgewreven, zag hij slechts een muisje op de plaats, waar hy de heks had meenen te zien. Vergissen is mensche- lyk," (Jacht Keesje, die weer verder wilde slapen. Doch toen hy weer wilde liggen, kwamen de drie paleiswach ters, die de ronde door het paleis deden, ook in het vertrek, waar Keesie sliep. Hy vertelde den wachters wat hy had gezien en dat hy zich had vergist, door een muis voor een heks aan te zien. Neen, meneer Keesie, zei een van de wachters, „U heeft wel degelyk oe heks gezien. Weet je wat jy doet," zei een van de wachters tot een ander, „jij moest meneer het verhaal vertel len van de heks en het gelukspoppetje, dat in een witten vogel werd veranderd. Als tenminste meneer naar je wilt luisteren." „Graag," zeide weer het agentje, „van luisteren kan men veel leeren." Gïdurende de vier weken van de reis was de stemming op het prachtige passagiers schip niet zoo lustig, zoo uitgelaten ge weest als dezen avond, dezen nacht. Alle men schen, die hier samen waren om aan boord van het schip hun vacantie door te brengen, om door de golven gewiegd, door den wind gelief koosd, in zalig nietsdoen onder den oneindigen hemel in de ligstoelen op het dek ontspanning te zoeken, zonder inspanning naar altyd nieuwe landschappen en steden gedragen te worden al deze menschen verlangden thans naar den terugkeer. Zy waren verzadigd van nieuwe en schoone indrukken nu kreeg het vaderland, de terugkeer naar de vertrouwde omgeving, voor hen nieuwe bekoring.... Het souper leek een feesttafel. Men stelde dronken in op den kapitein, de scheepsofficie ren, op allen, die het schip op de lange reis zoo zeker en doelbewust gestuurd, de passa giers beschermd en met zorgen omringd had den. Men dronk elkander toe op een prettig weerzien, men bekrachtigde nieuwe vriend schappen, gemeenschappelyke herinneringen. Het promenadedek was leeg, alleen ingenieur Dressier en zyn jonge vrouw liepen fluisterend op en neer. Dressier verklaarde zyn vrouw de lichtseinen, die ze hier en daar door de wazige duisternis van den mistigen nacht zagen door- schynen. Het schip schommelde in de hevige deining van bakboord naar stuurboord, en weer terug. Het rolde, want de beweging van het wa ter, dat geen schuimende kammen vertoonde, maar aan den storm herinnerde, welke hier enkele dagen geleden geraasd had, trof den romp van het schip aan de breede zijde en bepaalde zyn bewegingen. „Vuurschip Noord" zei Dressier op een licht wijzend, dat door den nevel scheen als een groote ster, als een bezorgd, waarschuwend oog. En dan, naar een andere richting wyzend, voeg de hy er aantoe: „Schiller licht rif daar in de nabijheid ligt ook een brulboei, welke door den storm, als hy een bepaalde kracht heeft, in werking gesteld wordt. Hier achter de mistbank liggen al de visschersdorpjes, die we kennen. Hun lichten zyn echter niet sterk genoeg om door dit grijs gordijn te dringen. Ben je biy, Lotte, dat we morgen thuis zijn?" Of het jonge vrouwtje blij was! Zy had al een paar dagen wat heimwee.... wilde het echter niet bekennen. En nu, zoo vlak voor het doel, overviel haar een heftige onrust. „Ik ben zoo bang" bracht ze hortend uit. „Een beetje bang," vergoelykte ze dan onmiddellyk. „Bang,waarvoor?" lachte Dressier. „Daar is nu toch werkelyk geen reden meer voor. Maar ik weet het al, je hebt weer te veel mokka gedronken na het eten. En je weet, dat je geen sterke koffie kunt verdragen, Lotte!" „Kan wel zijn," antwoordde ze met een zwak lachje. Direct daarop greep ze met bevende hand den arm van haar man. ,Wat was dat?" beefde ze en stopte, als een klein meisje, haar ooren dicht. Deze wilde, som bere toon boven hun hoofden was ook angst wekkend. „De misthoorn," kalmeerde Dressier. Een spottend lachje kwam er om zyn lippen. Dan voer er plotseling een schok door het schip, zoo dat beiden haast tegen het dek sloegen. „Groote God," gilde Lotte. De man vloog naar de reeling en keek in het water. Van de commandobrug kwamen opgewonden kreten; de eerste stuurman schreeuwde korte bevelen door de spreekbuis; de electrische te legraaf rinkelde, manschappen liepen als scha duwen door elkaar van den eenen kant naar den anderen. Dressier had geen uitleg noodig. Een blik was voor hem voldoende om de situatie duidelijk te zien. „Vastgeloopen," dacht hy en luisterde ge- omdat men zich eigenlijk uitsluitend bepaalde tot het sferisch slypen, en het noodzakelijke paraboliseeren achterwege liet, maar meer nog omdat de techniek nog niet yer genoeg was voortgeschreden, om dergelyke kijkers in be weging te zetten. De grootste lenzenkykers, die men thans kent, zyn in het bezit van de Lick- en van de Yer- ■kerssterrenwacht. De eerste heeft een lens van 90 centimeter, de andere een van zelfs ruim 1 meter middellijn. Het objectief van den Lick- refractor, dat 300 K.G. weegt, is bevestigd aan een kijkerbuis van 12 ton gewicht. De bouw van een telescoop verslond een bedrag van circa mlllioen gulden. Om den kijker in iede- ren willekeurigen stand te kunnen bereiken, is men in staat om den 25 ton zwaren vloer over een afstand van 7 meter te laten ryden. De 214 meter spiegel der Mount Wilson- sterrenwacht weegt alleen reeds 414 duizend K.G., terwyl kykerhuis en poolas het samen tot een gewicht van 100 ton brengen. Om dit enorme gewicht zonder al te groote wryving naar iedere gewenschte hemelstreek te kunnen richten, wordt een vernuftig gebruik gemaakt van den opwaartschen druk van het kwikzilver. Twee stalen trommels, gemonteerd aan de uit einden van den kijker-as, laat men daartoe in kwikbakken dryven, waardoor 90 procent van het gewicht wordt opgeheven. De bediening van het geheel heeft plaats met 50 electromotoren, die van de plaats van den waarnemer af be diend kunnen worden. Thans is men bezig met het slypen van een spiegel van 5 meter middellyn. De glasschijf is reeds gegoten en in bewerking genomen. Maar het zal nog wel enkele jaren duren, alvorens dit monster den blik naar de sterren richt. spannen naar het spel der schroeven, die ra zend het zwarte water tegen den wand deden opspatten. Tamelyk rustig waren ook de pas sagiers naar het dek gekomen; zoo dichtby de haven voelde men zich eenigszins veilig. „Wat is er aan de hand, kapitein," vroeg een klein lijvig heertje, terwijl hy den commandant vertrouwelijk aan de mouw trok. „Klein machinedeféct," was het korte ant woord, terwyl hij zich zoo correct mogelyk van den man trachtte te ontdoen. „Nou," gichelde het mannetje, „dan komen we maar een half uurtje later by moeder. Dat is nog geen reden, om hier op dit kale dek te blijven rondzwerven!" En werkelijk gelukte het hem het danslustige gezelschap met zijn onverstoorbaar flegma bin nen enkele minuten weer naar beneden te lokken. Dressier nam den arm van zyn vrouw weer en streelde hem kalmeerend. „Nu, schat, je hebt zelf gehoord, wat de kapitein zei!" Maar zyn gedachten waren met andere, ernstiger dingen bezig. De misthoorn blies zonder ophouden. Hi) overstemde de woorden, welke de bemanning elkander toeriep en die van de commando brug gebruld werden. „Wat wordt het winderig, hè!" merkte Lotte op, nadat ongeveer een half uur verloopenwas en ze knoopte huiverend haar mantel hooger dicht. „Tja," gaf Dressier toe. Maar hy wist best, dat deze vlagen slechts de voorboden waren van een naderenden storm. De melkachtige nevel werd langzamerhand blauw-zwart en ook 5e brulboei In de verte deed haar klagende gelui den hooren. Het water kreeg schuimkoppen, eer men er op verdacht was. Nog altyd werkten de schroeven als waanzinnig, maar het schip ver roerde zich niet. Het lag daar als vastgenageld en trilde slechts door het gebeuk van de golven op haar yzeren huid. „Wy zinken," zei Dressier plotseling. Op het zelfde moment hielden de schroeven op te wer ken. „Misschien staat het water al in de machi- cSpvidlt nekamers, dacht E 1/1 L '«£>ivnv de ingenieur en E j 7 beet zich op de E VCLfl CIC lldVCfl E lippen om zyn s angst niet aan zijn vrouw te verraden. Toen brak de hel los. Een golf sprong om hoog, het sissende schuim sloeg over het dek, over den boeg van het schipsignaal-raket ten schoten de lucht in.... Bleek, met van angst verwrongen gezichten drongen de passa giers bijeen. „Reddingsbooten klaar" klonk het commando. Prompt werd het bevel uitgevoerd. „Vrouwen en kinderen eerst" beval de kapi" tein, toen de sloepen gestreken waren. Met de browning in de hand zette hy zyn bevel kracht by. „Ga, liefstega!" stamelde Dressier, de vrouw voor zich uit duwend in de richting van de booten. „Wij komen allemaalde kust. is zoo dichtby en er zyn booten genoeg!" Lotte wilde niet, klemde zich vast aan zijn hals. „Ik verlaat je niet," snikte ze. Hij kon zich niet uit de verstikkende omarming los maken. Met de oogen wenkte hy den tweeden officier. Deze pakte de vrouw van achteren vast, rukte haar met geweld los en sleepte haar naaf de booten. Haar afscheidskreet verging in den storm, het gehuil der sirenende duis ternis Twee booten werden door de stampende be weging van het schip verbrijzeld, eer men se geheel gereed had. Het gelukte alle vrouwen en kinderen in de andere te bergen en de booten van den romp van het schip neer te laten. „Slechts een myl van de kust" riep de kapi tein. „Wanneer God hun genadig is, zijn de vrouwen gered." Maar de mannen? Er was geen boot meer, waarmede men hen had kunnen red den, maar aan land had men de vuurpijlen g®' zien, de S.O.S.-signalen gehoord. Behulpzame handen, meest visschers, wierpen zich met hun zware booten, met hun kleine kotters in de schuimende branding. Het ging toch niet, dat menschen hier om kwamen, verdronken, zoo dicht, zoo vreeseli)" dicht bij de reddende kust. Het reddingswerk was moeilyk, een wonder bijna, dat het gelukte. Men kon de booten niet vastmaken wegens de hooge zee, maar de angst gaf ook den laffen moed. zy sprongen naar be neden in het zwarte water, zoodra een boot dicht genoeg by was het was geen diepe sprong, want het schip zonk snel. Men vischte ze op, men vond ze met behulp van zaklan taarns, waarmede de golvenkammen werden af gezocht. En zy werden allen gered allen °P een na, die sprong byna als de laatste, vlak voor den kapitein, naar beneden en werd op het zelfde oogenblik opgetild, omdat de boot tegen den wand van het schip geslingerd werd. boot was ongetwyfeld verbryzeld, doch het men' schelyk lichaam tusschen haar en het setup verzachtte de botsinghet zonk als ee steen Aan het strand, in den huilenden storm. stond dryfnat, een jonge vrouwliep naa^ iedere boot, die haar kostbare vracht van men- schenlevens aan land bracht.monsterde gezichten der gereddenzy kende allen uit de vier gemeenschappelyke vacantieweken. H waren allen haar vreemd Alleen het eene gezicht, dat haar zoo lief e vertrouwd was.... dat was er niet by. ATT r* A D ATTVTU f O op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C* 7^0 bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7 m 6611 ongeval met K 9 bij verlies van een hand. A I ,1 ,r, A fiU I v It P. ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff doodelijken afloop een voet of een oog- AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DE VLUCHTELING De nacht was zóó donker en de weg zóó slecht, dat ik ondanks de groote haast, die ik had, mijn paard niet de sporen durfde geven. In gewone tijden zou men den weg al slecht onderhouden noemen, maar zooals nu het geval was, met voren doorploegd door de wielen der kanonnen en geheel omgegraven door de hoeven der legerpaarden, kon men hem beter totaal onbegaanbaar noemen. Af en toe was ik al verplicht geweest, om een half omgevallen wagen of een levenloos paard heen te trekken en een massa afgedankte geweren en oude zadels bewezen duideiyk, dat kort geleden een groote troepenmacht hier voorby getrokken was. Ik wist dat het Oostenrykers Koningskegg's duivels geweest waren, en ik had in het minst geen verlangen 4iun in handen te vallep. De uniform van de Koninklijke Iersche Garde toch zou in hun oogen niet op genade kunnen rekenen. Er was niet veel scherpzinnigheid voor noodig, om te weten te komen in welke stemming de troepen den weg hadden afgelegd, want niet één enkel levend wezen was aan hun handen ontsnapt. De diepste ellende heerschte over de uitgestrekte vlakte. Ik zag den nachtelyken wind de asch van een verbrande hut weer tot een kleine vlam aanblazen; terwyl ik op zoek was naar een beetje water, vond ik het ïyk van een boer, die was neergeschoten terwyl hij een kind in zyn armen had. Een en dezelfde kogel had beiden getroffen. Een paar stappen ver der lag een hond neergeveld. Onder den in druk van al deze lugubere verschynselen, haastte ik me verder en luisterde ingespannen; maar geen enkel geluid trof my, behalve de wind. De stilte begon zwaar op mij te drukken. Toch was ik niet bang voor de troepen, die al voorbij waren. Ik wist, dat zy op dit oogen blik aan den overkant der rivier ongetwijfeld voeling hielden met de Engelsche Garde, maar er moesten er nog meer komen nog meer Oostenrykers en verder Hannoveranen en Hol landers allen bezield met hetzelfde doel de omsingeling van Doornik. En zy moesten dezen weg langs komen. Ik kon er my op voorbereiden, ieder oogenblik het geluid van hun zware voetstappen, het geklet ter van hun zware uitrustingen te hooren, en het zou niet lang meer duren of de dag zou aanbreken. Het besef hiervan dreef my eens klaps tot actie. Ik was niet langer bang, dat men my op de hielen zou zitten, want, zelfs als myn verdwynen zou zyn gerapporteerd, dan zou Saxe het toch niet durven wagen eenige man schappen zóó ver ter verkenning uit te sturen. Het waren de Verbondenen, door wier linie ik wilde heen breken, wien ik noodzakelyk uit den weg moest blyven. En daarom was het een eerste vereischte voor my, dat ik, vóór het licht werd, een schuilplaats vond. Aan myn rechter kant zag ik den vagen omtrek van een huis van tamelijke afmetingen, maar dichtby be merkte ik, dat de muren zwaar door de kanon nen gehavend waren, en dat ik hier dus niet myn doel, bescherming te vinden, kon ver wachten. Maar ik kwam iets anders op net spoor, namelijk een weg, die naar het zuiden ging. Ik steeg weer op en reed ditmaal met meer vertrouwen, ik kreeg geen enkele aanwy- zing, dat de troepen hier gepasseerd waren. Ik denk, dat ik twee mijl had afgelegd en in het posten was al een flauwe lichtschijn te bespeuren, toen de weg langs den rand van een bosch liep en even later een scherpen draai naar het westen nam. Juist by dien draai kwam een klein gehucht, dat er op het oog heel verlaten uitzag, in het gezicht. Niet meer dan een half dozyn huisjes lagen daar by el kaar gegroepeerd en de meeste verdienden niet eens dien naam, maar waren eigeniyk niet meer dan kotjes voor het vee. Een huis, dat het dichtst aan den weg lag, was grooter dan de andere en had aan den voorgevel een pie pend uithangbord. 't Was zeker vroeger, en nog niet lang ge leden, een herberg geweest. Op het oogenolik was er geen mensch in de omgeving te zien en vanuit geen enkel der vry talryke ramen drong een lichtglans naar buiten. Myn paard stond met hangenden kop, terwyl ik te voet den om trek aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp en zelfs den stal voor het vee en de paarden binnenging. Maar nergens een teeken van leven en ook geen enkel teeken van vernieling. Op de eerste geruchten van de naderende troepen hadden de inwoners blykbaar in de grootste haast de vlucht genomen, alles achterlatend. Het was heel goed mogelyk, dat de troepen tot hier waren doorgedrongen, maar dan waren zy toch zeker spoedig een zijweg ingeslagen, want geen enkele deur hing uit haar hengsels en geen enkele ruit vertoonde een breuk. Ik probeerde de deur, maar vond ze gesloten, doch een vensterluik met een gebroken haak beloofde meer kans op toegang. Ter zyde van den weg was een bak, half gevuld met water. Ik bracht er myn paard heen, liet het drinken en sloot het daarop veilig af in den stal daar achter. Een restje voeder, dat er was achter gebleven, was voor myn trouwen makker een reden te meer, om zich in zijn nieuw verblyf spoedig op zyn gemak te voelen. In het grauwe licht van den aanbrekenden dag was ik beter in staat de omgeving op te nemen, al benam het bosch alle uitzicht naar het oosten en zuiden. Wat ik zag was een uit gestrekte vlakte, die eindigde in een rotsachtige hoogte, waar de weg over heen liep, met op den top een groot gebouw, dat er uit zag als een klooster. Zelfs op dezen afstand kon ik zien, dat het door brand vernield was en geen dak meer had. Nergens zag ik eenig teeken van menschelijk leven, doch hoe wist ik, of niet de een of ander my heimelyk van uit de donkerte van het bosch bespiedde? Maar, zoo ergens, dan moest ik hier schuilen, en ik had dringend behoefte aan voedsel en rust, al myn spieren deden pyn van ver moeienis. De stilte bleef aanhouden, zelfs geen enkele beweging van myn paard drong tot mij door. Het stond op het oogenblik ongetwyfeld rustig te kauwen. Door een sterken stok als hefboom te gebruiken, wist ik het luik te openen en het kostte my geen moeite om op de venster bank te klimmen. Het zag er binnen in 't ge heel niet onheilspellend uit, zoodat ik my tot den grond liet afzakken. Met uitzondering van het flauwe lichtschynsel, dat zich een weg baande door het open venster, bleef het vertrek in het donker. Maar de schemerige omtrekken van een paar voorwerpen vlak by bewezen duide- lyk, dat het vertrek de gelagkamer was. Uit enkele kleinigheden kon men opmaken, dat de bewoners overhaast gevlucht waren; een troep glazen stonden verward door elkaar en van een vat was de kraan losgeraakt, zoodat de inhoud over den vloer was geloopen. Een ake lige, wee-makende wynlucht hing in de ruimte. Ik liep voorzichtig verder en keek behoedzaam in alle donkere hoeken, om er my van te over tuigen, dat geen onraad dreigde. Het was een groot vertrek met drie of vier ruwe tafels en een aantal banken. Een van de hoeken werd ingenomen door een ontzaglyken haard, waarvoor eén gemakkelijke stoel was ge plaatst; de breede schoorsteenmantel er boven was met aardige tegels afgezet. De asch in den haard was zwart en koud en er tusschen in lag nog het gebroken lemmet van een zwaard, dat blykbaar als pook dienst had gedaan. Aan den eenen kant lagen verschillende vaatjes twee er van waren aangesproken met een klein tafeltje ervoor, waarop een s tinnen bekers. Daarnaast was een deur, d stond open en leidde naar een kleiner ver\der dat de keuken bleek te zyn, terwijl een la1 door een luik toegang gaf naar de bovenv dieping. Het plafond van ruw hout was g en zwart van rook en ouderdom, de grond er vuil uit en lag vol stroo. Het was dus alles behalve een frisch toon^- tje, maar de honger deed my myn kieskeur^ heid vergeten en ik begon een onderzoek m provisiekast in te stellen. Ik vond er zwart brood en een beetje koud vleesch. wa,de aan ik my geducht te goed deed, ik besp0 het geheel met een glaasje oude Bourgogne- het wat lichter werd, was ik beter in s myn omgeving op te nemen. Wat myn S p heer er toe had aangezet zyn boeltje in steek te laten en ook de andere bewoners p het plaatsje zoo overhaast de vlucht had nemen, daar kon ik slechts naar gissen. ,eJl Maar er bestond veel kans, dat geruen over een mogelyken inval der Oostenrykers^ menschen met schrik hadden vervuld, en als zoo was, dan zouden zy wel weer komen dagen, zoodra met het lichten van den a^ep! moed terugkwam. Maar och, laat ze en ik Ik moest my toch ergens verbergen ,""aiie moest slapen, en deze menschen waren m geval Franschen. Zelfs als ik ontdekt wer)cJtjng het zolderkamertje seen genoegzame de bood, dan zou mijn uniform mytoen waren voor daden van geweld. ,„d.) (Wordt vervol t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10