Verkiezingen in Curasao
De avonturen vaneen verkeersagent je
Md ism&aal mn den da#
Katholieke invloed
SHEA
Echt en goed
van de Iersche Brigade
WOENSDAG 26 JANUARI 1938
Reuzentelescopen
H >N-
DOOR RANDALL PARRISH
Van genoeg belang om er de aandacht
op te vestigen is de uitslag der ver
kiezingen voor de nieuwe Koloniale
Staten in Curacao, welke zes van de tien
zetels aan de katholieken toekende.
Terecht heeft „De R. K. Staatsparty in
haar December-nummer het nut bepleit
eener meer stelselmatige voorlichting en
documentatie omtrent het staatkundig
leven en streven der katholieken in de ge-
biedsdeelen overzee: ons blad doet dat
reeds sedert jaren. En wij behoeven ei
daarom slechts aan te herinneren, dat onze
West-Indischê gebiedsdeelen nog niet zoo
iang geleden een nieuwe Staatsregeling ge
kregen hebben, krachtens welke de regee
ring in Curacao wordt gevormd door den
Gouverneur, plaatsvervanger van de Ko
ningin, terzijde gestaan door een advisee-
rend orgaan, genaamd „Raad van Bestuur".
Naast dit adviseerend lichaam bestaat er
thans, zoowel in Suriname als in Curacao,
een vertegenwoordigend en mede-verorde
nend orgaan, genaamd de Koloniale
Staten (vroeger Koloniale Raad), sa
mengesteld uit 15 leden, waarvan er 5 wor
den benoemd en 10 worden gekozen. De
verkiezing van deze 10 leden heeft in de
tweede helft van December j.l. plaats ge
had. De nieuwe Staten-leden vertegen
woordigen de gebiedsdeelen als volgt: Cu
racao met 6 zetels, Aruba met 2, Bonaire
met 1 en Bovenwindsche eilanden met 1.
In totaal waren er 20 candidaten gesteld.
Onder de 12 Curacaosche candidaten be
vonden zich 6 van de Curacaosche Katho
lieke Partij, 5 van de Curacaosche voor
heen Liberale Politieke Unie en 1 een
ling. Onder de 5 in Aruba gestelde candi
daten waren er 2 door de Katholieke Partij
gesteld en 3 eenlingen. De eenige in Bo
naire gestelde candidaat was er een van de
Katholieke Partij, bij enkele candidaatstel-
ling gekozen verklaard. Onder de 2 in de
Bovenwinden gecandideerden waren géén
katholieken.
Hoezeer een voorbeeldige eensgezindheic
door de katholieken in Curacao is betracht,
blijkt wel mt het feit, dat, ondanks de be
staande gevoeüge verhouding tusschen de
Nederlanders (Europeanen) en de Inheem-
schen, de Kath. Partij één Nederlander
(Dr. Desertine) op haar lijst had gebracht.
Deze candidaat werd dan ook gekozen.
Anders bleek het gesteld te zijn met de
Curacaosche Politieke Unie. Aanvan
kelijk had deze partij een 5-tal can
didaten gesteld, die door de Curacaosche
„jongeren" waren voorgedragen. De hier
bedoelde jongeren vormen een fel-nationa-
listisah element. Maar ook blijken er in de
koloniale gemeenschap Curacao nog an
dere, dan zuiver staatkundige invloeden
een rol te spelen.
Wij doelen op de petroleuminstanties in
Curacao, welke blijkens uitingen en aan
wijzingen in de Curacaosche (olie-)pers
zich aangetrokken schijnen te gevoelen tot
de Politieke Unie. Men tracht in dat milieu
een matigenden invloed te doen gelden.
Het is de adjunct-directeur der Curacao
sche Petroleum Import Maatschappij ge
weest, die in een vergadering van de Poli
tieke Unie als woordvoerder van de „ge
matigden" is opgetreden en die eenige ver
andering in de candidatenlijst der Politieke
Unie in gematigden zin heeft weten te be
werken. Zoodat tenslotte de navolgende
heeren op de candidatenlijst der Politieke
Unie voorkwamen: Jonckheer (Cura?aoe-
naar), Dr. W. Maal (nationalist), Capriles
(Israélietisch bankier), Suarez (employe
van de petroleummaatschappij) en Rustige
(schoolhoofd van die maatschappij). Alléén
de laatste is Nederlander uit Europa. De
heeren Capriles, Rustige en Dr. Maal zijn
gekozen.
De katholieken, die in Curacao gekozen
zijn, de heeren Ernesto Martijn (commer
cieel lid van den vroegeren Kolonialen
Raad), Dr. da Costa Gomez (ambtenaar)
en Dr. Desertine (lid van het Hof van
Justitie), vormen dus de helft van het aan
tal Statenleden voor dat eiland. Met de
twee katholieken van Aruba, de heeren J.
R. Arends en J. M. de Cuba, en het eenige
lid voor Bonaire, den heer J. de Jongh, heb
ben dus de katholieken op 6 van de 10 ze
tels in de Staten van Curacao weten beslag
te leggen.
Dat de katholieken bij deze eerste verkie
zing in het Curacaosche district 3 Kamer
zetels zouden krijgen, werd door vriend en
tegenstander verwacht, toen er in de tegen
partij scheuring kwam, waardoor vele
stemmen verloren gingen, bijv. alle
stemmen op den candidaat Tinge. Dus door
eensgezinde actie en niet door hun aan
tal kregen zij de helft der zetels, want zij
hadden nog geen 750 kiezers op de 2035 van
de kiezerslijst. Aangezien de katholieken
het armste volksdeel uitmaken, dat de in-
heemsche arbeiders der oliemaatschappij
voor een groot deel tot de zijnen rekent,
hadden juist de katholieken het meest te
lijden onder „het waanzinnig kiesregle
ment", zooals de „Amigoe di Curacao" dit
qualificeert, want het kiesreglement stelde
het kiesrecht afhankelijk van een zeker
jaar lij ksch inkomen, dat door menigen in-
heemschen arbeider niet wordt bereikt en
geeft aan vrouwen geen stem.
„Een eeresaluut mogen we daarom wei
brengen aan het bestuur der R. K. Partij
voor de keurige organisatie, waarmede het
deze eerste Curacaosche verkiezing heeft
geregeld," schreef de „Amigoe" bjj het be
kend worden van den uitslag.
Welke conclusies zijn er nu uit dezen
stembusuitslag te trekken? Aller
eerst deze. In den Kolonialen Raad
van Curacao thans door de nieuwe Kolo
niale Staten vervangen hadden de katho
lieken jarenlang slechts twee zetels, hoewel
zij onder het in aanmerking komende
volksdeel verreweg de meerderheid vorm
den. Het is nog maar enkele jaren geleden,
dat Mr. Charles Ellis, zeker een der meest
kundige leden, door de Koningin in den
Raad benoemd werd, buiten de voordracht
om hetgeen toen niet zonder „rumor"
geschied is. Eerst onder den katholieken
Gouverneur Van Slobbe kregen de katho
lieken op Curacao een vierden zetel van
de dertien! in hun hoogste raadscollege.
De gehouden verkiezing heeft dus zeker een
meer evenredige vertegenwoordiging in de
Koloniale Staten gebracht.
Ook buiten het eiland Curacao is dit het
geval. Op het bijna voor 100 pCt. katholieke
Bonaire was er jarenlang een geheel niet-
katholieke politieraad; 'n hoogst enkele
maal was er één katholiek. Op Aruba was
het al evenzoo gesteld. Thans hebben Bo
naire en Aruba hun katholieke vertegen
woordigers in de Koloniale Staten. En we
mogen nu wel verwachten, dat bij de be
noeming van de 5 overige candidaten door
Z. Exc. den Gouverneur met dezen uitslag
der verkiezingen rekening wordt gehouden.
„Zes van de tien" geeft den katholieken
in de Staten toch wel een heel andere
Vragend om een lekker hapje
zijn Poeders alleen wanneer zij de hand-
teekening dragen /O
van den fabrikant
Maagpoeders, Hoofdpijnpoeders, Kiespijn
poeders, Hoestpoeders, Wormpoeders, enz.
Per poeder 8 ct. Per doos van stuks 45 ct.
positie dan de „vier van de dertien" in den
voormaligen Raad.
Wanneer wij daarop den nadruk leggen,
is het, omdat het blad der petroleumbe-
langen, de „Beurs" van 20 December j.l., in
zijn „Van week tot week" schreef, dat „de
verkiezingen een pracht van een wassen
neus zijn en dat de Gouverneur nu zoo
noodig het evenwicht zal herstellen". Alsof
het evenwicht al niet lang geleden had
moeten hersteld zijn! Nu het volk maar
even gelegenheid heeft gekregen, om de
onrechtvaardigheid van het passeeren der
katholieken door de stembus te bewijzen,
haasten de niet-katholieken (lees: libera
len) zich, een beroep te doen op dit over
wicht.
Waar thans zes van de tien zetels door
katholieken worden bezet en de bevolking
van het Curacaosche gebiedsdeel niet-
kiezers inbegrepen voor 90 pCt. katho
liek is, mogen de katholieken verwachten,
dat de benoemingen minstens in dezelfde
verhouding als de stembusuitslag met de
katholieken rekening zullen houden. In-
dfen ook rekening wordt gehouden met het
groot aantal menschen, dat om een of an
dere reden niet mocht stemmen, springt de
billijkheid der katholieke verwachting des
te duidelijker naar voren. Ook in Curacao
strijden katholieken voor de emancipatie.
Dezer dagen heeft dr. A. J. M. Wanders uit
Utrecht voor de leden van den Amster-
damschen Weer- en Sterrenkundigen kring
een lezing gehouden over .Reuzenkijkers en
hoe men ze maakt."
Een sterrenkijker, zoo vertelde de geleerde,
bestaat uit twee lenzen, waarvan de voorste in
zijn brandpunt een beeld ontwerpt van het een
of ander hemellichaam, welk beeld dan daarna
door de oculairlens bekeken wordt, die als loupe
dienst doet.
De uitvinding van den kijker dateert van
1608, zijn bakermat was in Zeeland. Minder
zeker is echter de naam van den eigenlijken
uitvinder. Volgens sommigen is dit Zacharias
Jansen geweest, anderen noemen Hans Lip-
pershey.
De eerste kijkers waren van zeer inferieure
kwaliteit, niet alleen omdat het glas, waaruit
de lenzen geslepen waren, vol onzuiverheden
zat en hoogst ongelijkmatig van samenstelling
was, maar ook wijl de afbeelding door een kij
ker, waarvan het objectief slechts uit één enkele
lens bestaat, zeer onvolmaakt moet zijn. De al
dus gevormde beelden vertoonen niet slechts
gekleurde randen, maar zijn bovendien zeer
wazig. Deze euvelen zijn goeddeels ,te verhel
pen, wanneer men het kijkerobjectief uit twee
lenzen (een holle en een bolle) van verschil
lende glassoorten samenstelt.
Teleurgesteld door de slechte resultaten van
de lenzenkijkers, begon Newton indertijd het
beginsel van den spiegel-telescoop uit te wer
ken. Hierbij wordt het beeld van een hemel
lichaam gevormd door middel van een hollen
spiegel. Die vroegere spiegels waren van brons
(z.g. spiegelmetaal). Waarnemers als Herschel
en Rosse (die zelf hun kijkers maakten) heb
ben het gebracht tot reuzenspiegels van 1.20
en 1.80 meter. Voor dergelijke enorme instru
menten waren de tijden evenwel nog niet rijp.
Niet slechts waren de betreffende spiegel-
oppervlakken nog zeer onvolkomen van vorm,
r
Doch midden in den nacnt werd hij wakker. Het was een
vreemd geluid, wat hy hoorde en hy meende een leelyke
vrouw te zien in den hoek van het vertrek, doch toen hy zijn
oogen had uitgewreven, zag hij slechts een muisje op de plaats,
waar hy de heks had meenen te zien. Vergissen is mensche-
lyk," (Jacht Keesje, die weer verder wilde slapen.
Doch toen hy weer wilde liggen, kwamen de drie paleiswach
ters, die de ronde door het paleis deden, ook in het vertrek,
waar Keesie sliep.
Hy vertelde den wachters wat hy had gezien en dat hy zich
had vergist, door een muis voor een heks aan te zien.
Neen, meneer Keesie, zei een van de wachters, „U heeft wel
degelyk oe heks gezien. Weet je wat jy doet," zei een van de
wachters tot een ander, „jij moest meneer het verhaal vertel
len van de heks en het gelukspoppetje, dat in een witten vogel
werd veranderd. Als tenminste meneer naar je wilt luisteren."
„Graag," zeide weer het agentje, „van luisteren kan men veel
leeren."
Gïdurende de vier weken van de reis was
de stemming op het prachtige passagiers
schip niet zoo lustig, zoo uitgelaten ge
weest als dezen avond, dezen nacht. Alle men
schen, die hier samen waren om aan boord van
het schip hun vacantie door te brengen, om
door de golven gewiegd, door den wind gelief
koosd, in zalig nietsdoen onder den oneindigen
hemel in de ligstoelen op het dek ontspanning
te zoeken, zonder inspanning naar altyd nieuwe
landschappen en steden gedragen te worden
al deze menschen verlangden thans naar den
terugkeer. Zy waren verzadigd van nieuwe en
schoone indrukken nu kreeg het vaderland,
de terugkeer naar de vertrouwde omgeving,
voor hen nieuwe bekoring....
Het souper leek een feesttafel. Men stelde
dronken in op den kapitein, de scheepsofficie
ren, op allen, die het schip op de lange reis
zoo zeker en doelbewust gestuurd, de passa
giers beschermd en met zorgen omringd had
den. Men dronk elkander toe op een prettig
weerzien, men bekrachtigde nieuwe vriend
schappen, gemeenschappelyke herinneringen.
Het promenadedek was leeg, alleen ingenieur
Dressier en zyn jonge vrouw liepen fluisterend
op en neer. Dressier verklaarde zyn vrouw de
lichtseinen, die ze hier en daar door de wazige
duisternis van den mistigen nacht zagen door-
schynen. Het schip schommelde in de hevige
deining van bakboord naar stuurboord, en weer
terug. Het rolde, want de beweging van het wa
ter, dat geen schuimende kammen vertoonde,
maar aan den storm herinnerde, welke hier
enkele dagen geleden geraasd had, trof den romp
van het schip aan de breede zijde en bepaalde
zyn bewegingen.
„Vuurschip Noord" zei Dressier op een licht
wijzend, dat door den nevel scheen als een
groote ster, als een bezorgd, waarschuwend oog.
En dan, naar een andere richting wyzend, voeg
de hy er aantoe: „Schiller licht rif daar in
de nabijheid ligt ook een brulboei, welke door
den storm, als hy een bepaalde kracht heeft, in
werking gesteld wordt. Hier achter de mistbank
liggen al de visschersdorpjes, die we kennen.
Hun lichten zyn echter niet sterk genoeg om
door dit grijs gordijn te dringen. Ben je biy,
Lotte, dat we morgen thuis zijn?"
Of het jonge vrouwtje blij was! Zy had al
een paar dagen wat heimwee.... wilde het
echter niet bekennen. En nu, zoo vlak voor het
doel, overviel haar een heftige onrust.
„Ik ben zoo bang" bracht ze hortend uit. „Een
beetje bang," vergoelykte ze dan onmiddellyk.
„Bang,waarvoor?" lachte Dressier. „Daar
is nu toch werkelyk geen reden meer voor.
Maar ik weet het al, je hebt weer te veel mokka
gedronken na het eten. En je weet, dat je geen
sterke koffie kunt verdragen, Lotte!"
„Kan wel zijn," antwoordde ze met een zwak
lachje. Direct daarop greep ze met bevende
hand den arm van haar man.
,Wat was dat?" beefde ze en stopte, als een
klein meisje, haar ooren dicht. Deze wilde, som
bere toon boven hun hoofden was ook angst
wekkend.
„De misthoorn," kalmeerde Dressier. Een
spottend lachje kwam er om zyn lippen. Dan
voer er plotseling een schok door het schip, zoo
dat beiden haast tegen het dek sloegen.
„Groote God," gilde Lotte. De man vloog naar
de reeling en keek in het water.
Van de commandobrug kwamen opgewonden
kreten; de eerste stuurman schreeuwde korte
bevelen door de spreekbuis; de electrische te
legraaf rinkelde, manschappen liepen als scha
duwen door elkaar van den eenen kant naar
den anderen.
Dressier had geen uitleg noodig. Een blik was
voor hem voldoende om de situatie duidelijk te
zien. „Vastgeloopen," dacht hy en luisterde ge-
omdat men zich eigenlijk uitsluitend bepaalde
tot het sferisch slypen, en het noodzakelijke
paraboliseeren achterwege liet, maar meer nog
omdat de techniek nog niet yer genoeg was
voortgeschreden, om dergelyke kijkers in be
weging te zetten.
De grootste lenzenkykers, die men thans kent,
zyn in het bezit van de Lick- en van de Yer-
■kerssterrenwacht. De eerste heeft een lens van
90 centimeter, de andere een van zelfs ruim
1 meter middellijn. Het objectief van den Lick-
refractor, dat 300 K.G. weegt, is bevestigd aan
een kijkerbuis van 12 ton gewicht. De bouw
van een telescoop verslond een bedrag van
circa mlllioen gulden. Om den kijker in iede-
ren willekeurigen stand te kunnen bereiken,
is men in staat om den 25 ton zwaren vloer
over een afstand van 7 meter te laten ryden.
De 214 meter spiegel der Mount Wilson-
sterrenwacht weegt alleen reeds 414 duizend
K.G., terwyl kykerhuis en poolas het samen
tot een gewicht van 100 ton brengen. Om dit
enorme gewicht zonder al te groote wryving
naar iedere gewenschte hemelstreek te kunnen
richten, wordt een vernuftig gebruik gemaakt
van den opwaartschen druk van het kwikzilver.
Twee stalen trommels, gemonteerd aan de uit
einden van den kijker-as, laat men daartoe in
kwikbakken dryven, waardoor 90 procent van
het gewicht wordt opgeheven. De bediening van
het geheel heeft plaats met 50 electromotoren,
die van de plaats van den waarnemer af be
diend kunnen worden.
Thans is men bezig met het slypen van een
spiegel van 5 meter middellyn. De glasschijf is
reeds gegoten en in bewerking genomen. Maar
het zal nog wel enkele jaren duren, alvorens
dit monster den blik naar de sterren richt.
spannen naar het spel der schroeven, die ra
zend het zwarte water tegen den wand deden
opspatten. Tamelyk rustig waren ook de pas
sagiers naar het dek gekomen; zoo dichtby de
haven voelde men zich eenigszins veilig.
„Wat is er aan de hand, kapitein," vroeg een
klein lijvig heertje, terwijl hy den commandant
vertrouwelijk aan de mouw trok.
„Klein machinedeféct," was het korte ant
woord, terwyl hij zich zoo correct mogelyk van
den man trachtte te ontdoen.
„Nou," gichelde het mannetje, „dan komen
we maar een half uurtje later by moeder. Dat
is nog geen reden, om hier op dit kale dek te
blijven rondzwerven!"
En werkelijk gelukte het hem het danslustige
gezelschap met zijn onverstoorbaar flegma bin
nen enkele minuten weer naar beneden te
lokken.
Dressier nam den arm van zyn vrouw weer
en streelde hem kalmeerend. „Nu, schat, je hebt
zelf gehoord, wat de kapitein zei!" Maar zyn
gedachten waren met andere, ernstiger dingen
bezig. De misthoorn blies zonder ophouden. Hi)
overstemde de woorden, welke de bemanning
elkander toeriep en die van de commando
brug gebruld werden.
„Wat wordt het winderig, hè!" merkte Lotte
op, nadat ongeveer een half uur verloopenwas
en ze knoopte huiverend haar mantel hooger
dicht.
„Tja," gaf Dressier toe. Maar hy wist best,
dat deze vlagen slechts de voorboden waren van
een naderenden storm. De melkachtige nevel
werd langzamerhand blauw-zwart en ook 5e
brulboei In de verte deed haar klagende gelui
den hooren. Het water kreeg schuimkoppen, eer
men er op verdacht was. Nog altyd werkten de
schroeven als waanzinnig, maar het schip ver
roerde zich niet. Het lag daar als vastgenageld
en trilde slechts door het gebeuk van de golven
op haar yzeren huid.
„Wy zinken," zei Dressier plotseling. Op het
zelfde moment hielden de schroeven op te wer
ken. „Misschien
staat het water
al in de machi- cSpvidlt
nekamers, dacht E 1/1 L '«£>ivnv
de ingenieur en E j 7
beet zich op de E VCLfl CIC lldVCfl E
lippen om zyn s
angst niet aan
zijn vrouw te verraden.
Toen brak de hel los. Een golf sprong om
hoog, het sissende schuim sloeg over het dek,
over den boeg van het schipsignaal-raket
ten schoten de lucht in.... Bleek, met van
angst verwrongen gezichten drongen de passa
giers bijeen.
„Reddingsbooten klaar" klonk het commando.
Prompt werd het bevel uitgevoerd.
„Vrouwen en kinderen eerst" beval de kapi"
tein, toen de sloepen gestreken waren. Met de
browning in de hand zette hy zyn bevel
kracht by.
„Ga, liefstega!" stamelde Dressier, de
vrouw voor zich uit duwend in de richting van
de booten. „Wij komen allemaalde kust. is
zoo dichtby en er zyn booten genoeg!"
Lotte wilde niet, klemde zich vast aan zijn
hals. „Ik verlaat je niet," snikte ze. Hij kon
zich niet uit de verstikkende omarming los
maken. Met de oogen wenkte hy den tweeden
officier. Deze pakte de vrouw van achteren vast,
rukte haar met geweld los en sleepte haar naaf
de booten. Haar afscheidskreet verging in den
storm, het gehuil der sirenende duis
ternis
Twee booten werden door de stampende be
weging van het schip verbrijzeld, eer men se
geheel gereed had. Het gelukte alle vrouwen en
kinderen in de andere te bergen en de booten
van den romp van het schip neer te laten.
„Slechts een myl van de kust" riep de kapi
tein. „Wanneer God hun genadig is, zijn de
vrouwen gered." Maar de mannen? Er was geen
boot meer, waarmede men hen had kunnen red
den, maar aan land had men de vuurpijlen g®'
zien, de S.O.S.-signalen gehoord. Behulpzame
handen, meest visschers, wierpen zich met hun
zware booten, met hun kleine kotters in de
schuimende branding.
Het ging toch niet, dat menschen hier om
kwamen, verdronken, zoo dicht, zoo vreeseli)"
dicht bij de reddende kust.
Het reddingswerk was moeilyk, een wonder
bijna, dat het gelukte. Men kon de booten niet
vastmaken wegens de hooge zee, maar de angst
gaf ook den laffen moed. zy sprongen naar be
neden in het zwarte water, zoodra een boot
dicht genoeg by was het was geen diepe
sprong, want het schip zonk snel. Men vischte
ze op, men vond ze met behulp van zaklan
taarns, waarmede de golvenkammen werden af
gezocht. En zy werden allen gered allen °P
een na, die sprong byna als de laatste, vlak voor
den kapitein, naar beneden en werd op het
zelfde oogenblik opgetild, omdat de boot tegen
den wand van het schip geslingerd werd.
boot was ongetwyfeld verbryzeld, doch het men'
schelyk lichaam tusschen haar en het setup
verzachtte de botsinghet zonk als ee
steen
Aan het strand, in den huilenden storm.
stond dryfnat, een jonge vrouwliep naa^
iedere boot, die haar kostbare vracht van men-
schenlevens aan land bracht.monsterde
gezichten der gereddenzy kende allen
uit
de vier gemeenschappelyke vacantieweken. H
waren allen haar vreemd
Alleen het eene gezicht, dat haar zoo lief e
vertrouwd was.... dat was er niet by.
ATT r* A D ATTVTU f O op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C* 7^0 bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 7 m 6611 ongeval met K 9 bij verlies van een hand.
A I ,1 ,r, A fiU I v It P. ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A ff verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ff doodelijken afloop een voet of een oog-
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DE VLUCHTELING
De nacht was zóó donker en de weg zóó
slecht, dat ik ondanks de groote haast, die ik
had, mijn paard niet de sporen durfde geven.
In gewone tijden zou men den weg al slecht
onderhouden noemen, maar zooals nu het geval
was, met voren doorploegd door de wielen der
kanonnen en geheel omgegraven door de hoeven
der legerpaarden, kon men hem beter totaal
onbegaanbaar noemen. Af en toe was ik al
verplicht geweest, om een half omgevallen
wagen of een levenloos paard heen te trekken
en een massa afgedankte geweren en oude
zadels bewezen duideiyk, dat kort geleden een
groote troepenmacht hier voorby getrokken was.
Ik wist dat het Oostenrykers Koningskegg's
duivels geweest waren, en ik had in het
minst geen verlangen 4iun in handen te vallep.
De uniform van de Koninklijke Iersche Garde
toch zou in hun oogen niet op genade kunnen
rekenen.
Er was niet veel scherpzinnigheid voor noodig,
om te weten te komen in welke stemming de
troepen den weg hadden afgelegd, want niet
één enkel levend wezen was aan hun handen
ontsnapt. De diepste ellende heerschte over de
uitgestrekte vlakte. Ik zag den nachtelyken
wind de asch van een verbrande hut weer tot
een kleine vlam aanblazen; terwyl ik op zoek
was naar een beetje water, vond ik het ïyk van
een boer, die was neergeschoten terwyl hij een
kind in zyn armen had. Een en dezelfde kogel
had beiden getroffen. Een paar stappen ver
der lag een hond neergeveld. Onder den in
druk van al deze lugubere verschynselen,
haastte ik me verder en luisterde ingespannen;
maar geen enkel geluid trof my, behalve de
wind. De stilte begon zwaar op mij te drukken.
Toch was ik niet bang voor de troepen, die
al voorbij waren. Ik wist, dat zy op dit oogen
blik aan den overkant der rivier ongetwijfeld
voeling hielden met de Engelsche Garde, maar
er moesten er nog meer komen nog meer
Oostenrykers en verder Hannoveranen en Hol
landers allen bezield met hetzelfde doel de
omsingeling van Doornik.
En zy moesten dezen weg langs komen. Ik
kon er my op voorbereiden, ieder oogenblik het
geluid van hun zware voetstappen, het geklet
ter van hun zware uitrustingen te hooren, en
het zou niet lang meer duren of de dag zou
aanbreken. Het besef hiervan dreef my eens
klaps tot actie. Ik was niet langer bang, dat
men my op de hielen zou zitten, want, zelfs als
myn verdwynen zou zyn gerapporteerd, dan zou
Saxe het toch niet durven wagen eenige man
schappen zóó ver ter verkenning uit te sturen.
Het waren de Verbondenen, door wier linie ik
wilde heen breken, wien ik noodzakelyk uit den
weg moest blyven. En daarom was het een
eerste vereischte voor my, dat ik, vóór het licht
werd, een schuilplaats vond. Aan myn rechter
kant zag ik den vagen omtrek van een huis
van tamelijke afmetingen, maar dichtby be
merkte ik, dat de muren zwaar door de kanon
nen gehavend waren, en dat ik hier dus niet
myn doel, bescherming te vinden, kon ver
wachten. Maar ik kwam iets anders op net
spoor, namelijk een weg, die naar het zuiden
ging. Ik steeg weer op en reed ditmaal met
meer vertrouwen, ik kreeg geen enkele aanwy-
zing, dat de troepen hier gepasseerd waren.
Ik denk, dat ik twee mijl had afgelegd en
in het posten was al een flauwe lichtschijn te
bespeuren, toen de weg langs den rand van een
bosch liep en even later een scherpen draai
naar het westen nam. Juist by dien draai
kwam een klein gehucht, dat er op het oog
heel verlaten uitzag, in het gezicht. Niet meer
dan een half dozyn huisjes lagen daar by el
kaar gegroepeerd en de meeste verdienden niet
eens dien naam, maar waren eigeniyk niet
meer dan kotjes voor het vee. Een huis, dat
het dichtst aan den weg lag, was grooter dan
de andere en had aan den voorgevel een pie
pend uithangbord.
't Was zeker vroeger, en nog niet lang ge
leden, een herberg geweest. Op het oogenolik
was er geen mensch in de omgeving te zien en
vanuit geen enkel der vry talryke ramen drong
een lichtglans naar buiten. Myn paard stond
met hangenden kop, terwyl ik te voet den om
trek aan een nauwkeurig onderzoek onderwierp
en zelfs den stal voor het vee en de paarden
binnenging. Maar nergens een teeken van leven
en ook geen enkel teeken van vernieling. Op
de eerste geruchten van de naderende troepen
hadden de inwoners blykbaar in de grootste
haast de vlucht genomen, alles achterlatend.
Het was heel goed mogelyk, dat de troepen
tot hier waren doorgedrongen, maar dan waren
zy toch zeker spoedig een zijweg ingeslagen,
want geen enkele deur hing uit haar hengsels
en geen enkele ruit vertoonde een breuk.
Ik probeerde de deur, maar vond ze gesloten,
doch een vensterluik met een gebroken haak
beloofde meer kans op toegang. Ter zyde van
den weg was een bak, half gevuld met water.
Ik bracht er myn paard heen, liet het drinken
en sloot het daarop veilig af in den stal daar
achter. Een restje voeder, dat er was achter
gebleven, was voor myn trouwen makker een
reden te meer, om zich in zijn nieuw verblyf
spoedig op zyn gemak te voelen.
In het grauwe licht van den aanbrekenden
dag was ik beter in staat de omgeving op te
nemen, al benam het bosch alle uitzicht naar
het oosten en zuiden. Wat ik zag was een uit
gestrekte vlakte, die eindigde in een rotsachtige
hoogte, waar de weg over heen liep, met op den
top een groot gebouw, dat er uit zag als een
klooster. Zelfs op dezen afstand kon ik zien,
dat het door brand vernield was en geen dak
meer had. Nergens zag ik eenig teeken van
menschelijk leven, doch hoe wist ik, of niet
de een of ander my heimelyk van uit de
donkerte van het bosch bespiedde?
Maar, zoo ergens, dan moest ik hier schuilen,
en ik had dringend behoefte aan voedsel en
rust, al myn spieren deden pyn van ver
moeienis.
De stilte bleef aanhouden, zelfs geen enkele
beweging van myn paard drong tot mij door.
Het stond op het oogenblik ongetwyfeld rustig
te kauwen. Door een sterken stok als hefboom
te gebruiken, wist ik het luik te openen en
het kostte my geen moeite om op de venster
bank te klimmen. Het zag er binnen in 't ge
heel niet onheilspellend uit, zoodat ik my tot
den grond liet afzakken. Met uitzondering van
het flauwe lichtschynsel, dat zich een weg
baande door het open venster, bleef het vertrek
in het donker. Maar de schemerige omtrekken
van een paar voorwerpen vlak by bewezen duide-
lyk, dat het vertrek de gelagkamer was. Uit
enkele kleinigheden kon men opmaken, dat de
bewoners overhaast gevlucht waren; een troep
glazen stonden verward door elkaar en van
een vat was de kraan losgeraakt, zoodat de
inhoud over den vloer was geloopen. Een ake
lige, wee-makende wynlucht hing in de ruimte.
Ik liep voorzichtig verder en keek behoedzaam
in alle donkere hoeken, om er my van te over
tuigen, dat geen onraad dreigde.
Het was een groot vertrek met drie of vier
ruwe tafels en een aantal banken. Een van de
hoeken werd ingenomen door een ontzaglyken
haard, waarvoor eén gemakkelijke stoel was ge
plaatst; de breede schoorsteenmantel er boven
was met aardige tegels afgezet. De asch in den
haard was zwart en koud en er tusschen in lag
nog het gebroken lemmet van een zwaard, dat
blykbaar als pook dienst had gedaan.
Aan den eenen kant lagen verschillende
vaatjes twee er van waren aangesproken
met een klein tafeltje ervoor, waarop een s
tinnen bekers. Daarnaast was een deur, d
stond open en leidde naar een kleiner ver\der
dat de keuken bleek te zyn, terwijl een la1
door een luik toegang gaf naar de bovenv
dieping. Het plafond van ruw hout was g
en zwart van rook en ouderdom, de grond
er vuil uit en lag vol stroo.
Het was dus alles behalve een frisch toon^-
tje, maar de honger deed my myn kieskeur^
heid vergeten en ik begon een onderzoek m
provisiekast in te stellen. Ik vond er
zwart brood en een beetje koud vleesch. wa,de
aan ik my geducht te goed deed, ik besp0
het geheel met een glaasje oude Bourgogne-
het wat lichter werd, was ik beter in s
myn omgeving op te nemen. Wat myn S p
heer er toe had aangezet zyn boeltje in
steek te laten en ook de andere bewoners p
het plaatsje zoo overhaast de vlucht had
nemen, daar kon ik slechts naar gissen. ,eJl
Maar er bestond veel kans, dat geruen
over een mogelyken inval der Oostenrykers^
menschen met schrik hadden vervuld, en als
zoo was, dan zouden zy wel weer komen
dagen, zoodra met het lichten van den a^ep!
moed terugkwam. Maar och, laat ze
en
ik
Ik moest my toch ergens verbergen ,""aiie
moest slapen, en deze menschen waren m
geval Franschen. Zelfs als ik ontdekt wer)cJtjng
het zolderkamertje seen genoegzame de
bood, dan zou mijn uniform mytoen
waren voor daden van geweld. ,„d.)
(Wordt vervol
t