DE BETOOVERDE HALSKETTING
Zoekt gij betrouwbaar 1
- Personeel
Plaats dan een „Omroeper''
voor 80.000 gezinnen
HAGEDISSEN EN
SALAMANDERS
BIJ DE GEBOORTE VAN HET
PRINSESJE
fill
gnmminiii
DONDERDAG 3 FEBRUARI 1938
ï>e
he«ft ii
nHIIIIIIII|||l||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||f|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||f|||||||||||||j=
FOTOREPORTAGE
piiititiiiHiiiiiHiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiitiiMniiwiiimmnwiiiniiiiiniHiitiiiiwniimg
FiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiHiuiiiuiiuii^
Na c
s'clde
ke wij
van be
Wsator
Öank o
Wij i
Ujt- Dc
ëeniete
8enoot<
thi
*as lei
dat acl
"e ene
®chen,
Voori
langen
^acht
Ons
l'jkhed*
rui
°Mracl
Gebeurt
Wat
«Jke i
''an m<
niet ze
beschik
v'agger
^ensch
st*aat
was er
door c
lhee. i
's dat
een al
8edaan
Het j
"^nsch
'lik het
Seet ze
m°8en
"anken
h
'oegewi
ong
daarvo<
"elke 1
Iets
10 die i
^ninkl
Sery 1
r°ndorn
')r°vinc
adtorit<
de
dieente:
ei> sta
Haarlei
"Üze h
"acht
kevierd
avond
"achtii
"den.
2u»k ee:
kinneds
"°odig,
ais di
8elükt
te
tenis>
Van H;
en was
aeerd h
^distert
"agtnid.
filing
em "ee'
de Ura
aec0rs i
®an he*
"chter
«esprok
kezegd
«flukkit
^et eer
dandeh
te8ht,
Er
aoid«
Keva.
hanc
doch
Went:
Cam
In d
nat«
scho
doen,
eenv
?jegg«
Veilig
Wete
held
hieu»
Wel
Zij
vaak
konir
hach
te ve-
haan;
In verband met de geboorte van Prinses
Beatrix werd Woensdag door den
commissaris der Koningin in Groningen,
mr. J. Linthorst Homan, een krans ge
hecht aan het monument van Graaf
Adolf van Nassau te Heiligerlee
Victor, de Fransche ontdekkingsreiziger,
die maandenlang op Groenland door
bracht, heeft de eerste postverbinding
met Eskimo-honden in de Fransche
Alpen ingesteld
De garnizoenstroepen te Den Haag maakten Woensdag een feestmarsch door de stad,
waarbij op Plein 1813 werd gedefileerd voor den waarnemend gouverneur der residentie»
schen", riep ze uit, „dat is de halsketting!"
Direct nam ze den ketting op en bevestigde
hem om haar hals.
Nauwelijks was dit geschied, of er ge
beurden vreeselijke dingen. Er ontstond iets
als een vreeselijke ontploffing, die het pa
leis in al zijn grondslagen deed trillen-
Beneden in de groote hal wreven de hof
jonkers en de hofdames hun oogen uit,
alsof ze uit een diepen slaap ontwaakten
en keken met groote oogen naar de twee
„indringers" (de graaf van Tooverland met
zijn dochter) die ze nu ineens niet meer
herkenden. De twee indringers zaten als
marmeren beelden aan de tafel, niet in
staat zich te bewegen als gevolg van de
tooverkracht van den halsketting.
„Wie zijn daar", bulderde de kapitein van
de hofgarde, die 't eerst zijn positieven
weer bij elkaar scheen gekregen te hebben,
en wijzende op de twee „indringers." Maar
voordat hij op de twee toegestapt was,
waren ze reeds in twee groote zwarte raven
veranderd, die met een akelig gekrijsch
door het raam naar buiten vlogen
En zoo werd prinses Rosemary weer ko
ningin van het witte rijk en maakte Henkje
Volmoed tot haar hoogsten raadsheer.
PUCK
DE V.P.D.
Kees had het land. Dat was iets on
gewoons, maar, laten we eerlijk zeg
gen, hij had er reden toe. Want hij
had dezen Woensdagmiddag juist weinig
té doeri, hij had zich al dagen van te voren
op een mooien tocht van de „Vereeniging
Plant en Dier" verheugd en nu, nu het ein
delijk zoo ver was, waren èn Mientje èn
Evelien ziek en ten overvloede regende het,
dat het goot. Reden genoeg om uit je hu
meur te zijn. Daar kwam zijn vriend Rob
aan. „Zeg, ik heb van mijn vader gehoord
dat er een hazelworm in het museum te
zien is. Ga je mee kijken, het dier is levend
aangekomen, maar hij is bijna aan zijn
winterslaap toe."
Dat liet Kees zich geen tweemaal vragen.
„Natuurlijk ga ik mee." Hij had zijn regenjas
al bijna aan, zijn pet op en nu kon hij er
wel tegen. Met flinken pas stapten de jon
gens naar het museum, dat een kwartier
loopen was. Wel waren ze nat geworden,
maar welke Nederlandsche jongen geeft
daar nu om?
Het was druk in het museum, er waren
een liéele partij kinderen, die zich ver
en Marokko thuis. Het merkwaardige van
deze dieren is, dat zij even goed in het wa
ter, als op het droge kunnen leven, als
tenminste dat droge vochtig gehouden
wordt. Ze leven hier van regenwormen en
we hopen ze nog lang in het leven te hou
den." „Hebt u die slang nog?" vroeg Kees.
Hij had al eens rondgekeken in den bak,
maar geen slang kunnen ontdekken. „Ja,
die hebben we nog wel, maar niet in het
terrarium. Hier staat zij" en mijnheer wees
op een lange flesch. waarin een slang te
gen een glazen plaat was bevestigd (Fig.
3). „O, op sterk water!" „Ja, ze is eenige
dagen geleden gestorven en we hebben
haar dadelijk op sterk water gezet, want ze
was nog heelemaal gaaf." Eenige bruine
kikvorschen hielden 'de hagedissen gezel-»
schap. Ze schenen het wel naar hun zin te
hebben, al leek Rob de ruimte een beetje
klein. Maar nu moest de vriendelijke mijn
heer toch heusch weg en Kees en RoS
gingen nog eens rondkijken.
Rob had eens op de klok gekeken. „Zeg
Kees, we moeten gaan, het is tijd." Veel
lust had Kees niet. 't Was intusschen weer
droog geworden, zoodat zij een prettige
wandeling naar huis hadden. A. L.
Henk Volmoed was nergens bang voor,
zelfs niet voor zijn stiefmoeder, die
toch des Vrijdags de koekepan ach
ter hem aan gooide, en de overige dagen
met een dikken stok klaar stond, als hij
even iets verkeerd deed.
„Wat kan mij 't schelen!" placht Henkje
zichzelf te troosten. „Vandaag of morgen
is 't toch afgeloopen. Dan zal er wel wat
gebeuren, dat een eind maakt aan dit een
tonig bestaan!"
En dat gebeurde ook! Op zekeren dag,
terwijl hij aan 't graven was in den tuin.
haalde hij met zijn schop een halsketting
naar boven. Vuil en vol aarde natuurlijk,
maar met mooie gekleurde steenen, in
goud gevat, dat Henkje, die nooit iets van
dien aard zag, al een buitengewone vondst
leek! -
„Dat is een mooi iets!" sprak hij met be
wondering in zijn stem, terwijl hij het om
hoog hield. „Vast iets, dat erg waardevol
is! Weet je wat, ik probeer het te verkoo-
pen. Dan is mijn fortuin gemaakt!"
Juist op dat oogenblik stapte zijn'stief
moeder door de achterdeur naar buiten.
„Henk", riep ze met haar onaangename
schrille stem. „Heb je de aardappels nog
niet uit den grond."
„Nee!" riep Henkje terug, terwijl hij als
de weerga maakte, dat hij uit het tuin
hekje kwam. „En ik geloof, dat u zelf maar
in het vervolg de aardappelen eruit moest
halen. Ik ga de wijde wereld in, om prin
sessen van de draken te verlossen en ge
vaarlijke avonturen te beleven."
„Jij?" riep de stiefmoeder smalend. „Jij,
in je oude afgesleten kleeren? Ach, je bent
zot!"
„Pff!" antwoordde Henkje. „Mooie klee
ren alleen hebben nog nooit draken ver
slagen en wat mij betreft, ik ben om den
drommel niet zot. Als ik zot was, dan bleef
ik hier, om me steeds maar door u te laten
slaan."
En hij pakte den halsketting netjes in en
ging op pad langs den heeten landweg.
Henkje liep ver, heel ver door, sliep onder
struikgewas, at boschbessen en bramen voor
den honger en was nergens bevreesd voor.
Ten laatste, na een goede week, kwam er
een grootë witte stad in het gezicht, wier
glinsterende witte torens helder afstaken
tegen deh blauwen hemel.
„Dat ziet er prachtig uit", sprak Henkje
tot zichzelf. Hij zette er nog wat meer den
stap in en na een hoek te zijn omgeslagen,
liep hij in het gezicht van de koningin van
de witte stad in eigen persoon, die met
haar raadsman, den graaf -van Tooverland,
en al haar hofdames een wandeling aan 't
maken waren rond de mooie witte stad.
„Maar jongen", sprak de koningin mét
van woede sidderende stem. „Hoe durf je
mij in 't gezicht te loopen en hoe durf je
me in den weg te staan! Oogenblikkelijk
opzij", en haar koninklijke handen trilden
van kwaadheid, terwijl al de hofdames met
ernstige gezichten stonden toe te kijken
„Hoe heb ik het nu", sprak Henkje di
rect terug. „Ik voor U uit den weg gaan.
'k Denk er niet aan! Gaat U maar voor
mij opzij!"
Nu is 't waar, dat Hènkje nooit zoo
heel erg goed opgevoed was, zoodat hem
die woorden niet heelemaal kwalijk geno
men mogen worden.
Koningin Henriëtta Maria Esmeralda,
om haar heelen naam te noemen, stampte
driemaal woedend met haar voetje op den
grond en de graaf van Tooverland opende
haastig zijn boek No. 1 (Tooverboek) waar
in hij zocht, wat te doen in zoo'n onge
hoord geval!
„Lijfknechten", riep ze twee lijfknechten
toe, zoodra ze weer in staat was te spre
ken. „Grijp dezen brutalen rekel en werp
hem in den kerker, den diepsten en vun-
zigsten die er te vinden is in het heele
kasteel!"
„Zeker, hooggeachte koningin", sprak de
graaf van Tooverland met zijn lijzige stem.
„Ik dacht er eerst aan, om hem in een
aardworm te veranderen, maar dit is veel,
véél beter." En hij lachte op een onaan
gename manier.
Hierop werd Henkje Volmoed door de
lijfknechten van de koningin gegrepen en
in een donkere, vunzige cel van het kasteel
opgesloten, maar ook dat maakte hem niet
bang. Hij schikte zich dadelijk in zijn lot;
en daar hij een aardige, vroolijke jongen
was, stond hij al gauw op besten voet met
zijn bewaker. En het was van dien, dat hij
de vreemde geschiedenis hoorde van de
witte stad.
Marmaduke, de graaf van Tooverland,
werd hem verteld, was de grootste boos
wicht, maar tegelijk de knapste booswicht,
die er bestond. Toen de oude koning stierf,
Een exemplaar onder het oog van
den keurmeester op de internationale
pluimveetentoonstelling te Parijs
zette hij zijn eigen dochter op den troon, en
liet de dochter van den gestorven koning
opsluiten. Dat was prinses Rosemary, de
rechtmatige opvolgster van haar vader. Al
geruimen tijd zat ze in haar eigen kamers
van het kasteel en mocht daar nooit uit.
„En nu", sprak de vriendelijke bewaker
verder, „ziet niemand haar ooit meer. En
wat moeten wij doen? De toovergraaf met
zijn zwarte kunsten heeft het geheele hof
laten gélooven, dat zijn dochter de werke
lijke prinses is. En we zijn allen erg bang
voor hem."
„Maar ik niet," sprak Henkje moedig.
„Jij hebt nooit mijn stiefmoeder gekend
hè? Nou daar dorst ik nog wel tegenop
Dus voor dien zwarte-kunsten-maker ben
ik heelemaal niet bang! Maar kan er niets
voor die arme prinses gedaan worden?"
„Helaas nee", was het droevige antwoord
„Eens was er eën too ver-halsketting, een
waardèvol kleinood, dat, gedragen om den
hals van onze regeerende prinsessen, het
land bewaarde voor de gevolgen van de
tooverkunsten der - toovesnaars uit het na
burige rijk. Maar die ketting is al lang...
heel lang geleden verloren geraakt. Als we
dien nu nog eens konden terugvinden
Maar sja, waarom daar nog over te pie
keren. Die ketting is toch eenmaal voor
goed verloren en verdwenen!"
Jullie kunt wel begrijpen, dat Henkje
diep begon na te denken over wat hij ge
hoord had. Want halskettingen waren in
die dagen zeer zeldzaam en Henkje vond;
dat het niet eens zoo heel erg dwaas zou
zijn, te denken, dat de halsketting dien hij
tusschen de aardappelen opgegraven had,
en die nu veilig in zijn zak zat, wel eens de
gezochte tooverketting kon zijn.
„Nou, m'n heer de toovergraaf", sprak
hij bij zichzelf, „nu zullen we eens zien wie
er een aardworm wordt." Hij nam een
broodje, dat de bewaker hem als avondeten
had gebracht en verborg in een diepe sne
de den halsketting, daarna riep hij den be
waker nog even bij zich, en, na hem ver
zocht te hebben, het geheim alleen voor
zich te houden, vroeg hij hem het broodje
stiekum tusschen de broodjes die bestemd
waren voor prinses Rosemary te smokkelen.
En terwijl de prinses dien avond bedroefd
en eenzaam in haar kamer aan haar
avondeten zat, en een mes nam, om een
stukje van het broodje af te snijden, viel
daar iets uit, dat met een metaalachtig ge
luid op de marmeren tafel viel. De prinses
kon haar oogen niet gelooven. „Alle men-
drongen om een aquariumbak, die tot ter
rarium was ingericht. Kees en Rob begre
pen, dat daar de hazelworm wel in zou zit
ten en inderdaad, toen ze na een poosje
ook tot den bak genaderd waren, zagen zij
een bruin dier, dat veel op een slangetje
leek (fig. 1) en van tijd tot tijd zijn tong
uitstak. „Dat doet hij om te voelen", ver
telde een mijnheer, die er bij stond. „Een
hazelworm heeft net als alle hagedissen
schubben, die maken, dat hij weinig gevoel
heeft in zijn huid. Met zijn tong moet hij
daarom den omtrek verkennen." „Zie je
zijn oogleden?" vroeg Kees aan Rob. „Daar
aan kun je zien, dat hij een hagedis en
geen slang is." „Heb je zelf ook een hazel
worm gehad?" vroeg de mijnheer aan
Kees. „Neen mijnheer, maar een vriend
van mij wel." „Kijk maar eens goéd", ging
de mijnheer voort," er zitten nog meer die
ren in het terrarium." Nu zagen de jongens
dat er een gewone hagedis rondkroop (Fig.
2) en een paar groote dieren met een heel
andere huid. „Wat zijn dat voor dieren,
mijnheer?" vroeg Rob, die merkte, dat de
mijnheer weg wilde gaan. „Dat zijn ribsa-
lamanders, ze hooren in Spanje, Portugal
Sla.n<j
Op
Gt as
bevestigd
Hoera, wij steken de vlaggen uit,
En eten veel muisjes op ome beschuit.
Wij vieren nu feest en we hebben geen les
Hoera voor het kindje van ome Prinses!
Hoera voor de spruit van Oranje's stam,
De torenklokken slaan bim-bom-bam.
Wij vieren nu feest en we hebben geen les,
Hoera voor het kindje van ome Prinses,
Hoera, klein prinsesje van Nederland,
Wij hebben je al reeds ons hart verpand.
Wij vieren nu feest en we hebben geen les,
Hoera voor het kindje van ome Prinses,
Hoera Beatrixleef lang en leef blij,
Dat bidden, ja, en dat hopen wij.
Wij vieren nu feest en we hebben geen les,
Hoera voor het kindje van ome Prinses
C. D.
Voor het opdoen van meer kennis omtrent het moderne luchtvaartverkeer
zal in de maanden Februari en Maart een groot aantal onderwijzers en
onderwijzeressen een excursie naar de vlieghaven Schiphol ondernemen.
Een viertal onderwijzeressen tijdens de «les»
De Marinetroepen te Amsterdam maakten Woensdag
een marsch door de stad, welke zeer veel bekijks trok