Hoe men 170 jaar geleden een stad illumineerde ik De verdwijning van Sam Digly Keizervereering in Japan Een schitterend lichtfestijn in 1766 1 Niet naar behooren af te maaien" ZONDAG 6 FEBRUARI 1938 Bij de meerderjarig-verklaring van Stadhouder Willem V brandden enkele duizenden lantaarns, kaarsen, lampions en flambouwen Wonderlijke aanbiedingen t. Fantastische verlichting Bierglazen branden Uil als levensredder Een vrijgezellenclub verloor haar president Omdat hij met een opponente in het huwelijk trad Hirohito, Keizer van Japan Meisjes als Tank bandieten Met een buit van zestig dollar zagen ze hun „bravour-stukje" beloond Een goddeloozen bijbel De „collega" van den zakkenroller Een kapper, alleen voor paarden De Tenno beschikt over een fabelachtig vermogen, dat dooreen speciaal kabinet wordt beheerd De heuglijke gebeurtenis in ons Vorsten huis, de geboorte van een Oranje-telg, heeft overal in den lande blijdschap ge bracht en tot in de kleinste dorpjes hebben de menschen reeds uiting gegeven aan die blijdschap. Zij hebben, onmiddellijk na het vernemen van het nieuws, de vlaggen laten wapperen, zij hebben hun huizen versierd, klokken hebben gebeierd en vreugdevuren werden ontstoken. In verschillende groote steden werd dit feest ook een waar licht- festijn. In de avonduren prijkten torens en voorname gebouwen in een gloed van wit of geel licht en duizenden kleine lampjes gaven de contouren aan van fraaie oude huizen. De licht-techniek heeft thans een bijzondere hoogte bereikt en de moderne middelen ma ken het den mensch wel gemakkelijk zijn fan tasie uit te leven in zijn werk. Men staat voor niets en met wat draden, knoppen en glazen lampjes doet men het sprookje tot werkelijk heid worden. Het is interessant om bij deze gelegenheid, nu het licht een voorname rol speelt in hei feestelijk gebeuren, eens iets te vertellen van de illuminatie, zooals die werd toegepast ruim honderd en zeventig jaren geleden. Omstreeks dien tijd vierde men in ons land de meerder jarig-verklaring van Prins Willem V en het is vanzelfsprekend, dat onze voorouders, die niet beschikten over het onmisbare moderne mid del: electrische stroom, het heel wat moeilijker hadden om hun steden een fantastischen aan blik te geven. Maar toch slaagden zij, dank zij hun vindingrijkheid, daar volkomen in. Zij be nutten alle middelen, zooals blijkt uit de ge gevens, die men vindt in Scheurleer's Muziek geschiedenis, en de resultaten waren, althans te 's Gravenhage, verbazingwekkend, hetgeen uit het volgende moge blijken. In het begin van het jaar 1766 werd door de couranten de aandacht gevestigd op het groote feest van 8 Maart. De jonge Prins Willem V zou dan den leeftijd van 18 jaren hebben be reikt en daarmee den ouderdom, waarop men besloten had hem het erfstadhouderschap op te dragen. Hierdoor zou dus een eind komen aan de voogdij van den niet-beminden Hertog van Bronswijk. Dit feit moest derhalve vreug devol worden herdacht. 's Gravenhage was een stad, waar men zulke feesten waardig wist te vieren. De vreemde gezanten, de adel, de hoofdofficieren en de rijke burgers voerden er den boventoon en wat meer zeggen wil, de tegenstadhouderlijke partij had er toenmaals nog niet veel in te brengen. Het feestvieren was er algemeen en er was zooveel rijkdom, dat alles uit ruime beurzen kon ge- schiedên. De couranten wemelden van aanbiedingen op het feest betrekking hebbende. Adverten ties, waaruit bleek, dat men zich ernstig bezig hield met toebereidselen voor de groote illu minatie van 8 Maart. Er werden aangeboden: „Illuminatie Blaaden, met fijne Couleuren af gezet, alle explicabel, niet op Zaeken van den voorledenen Tijd, maar op de Aenstaende Ver jaardag van Z. D. H., door middel van welke men met Ligt, zonder eenig Gevaer, de aen- genaemste Gezichten kan formeeren. Een Prent, ter Illuminatie dienende niet al leen, maar ook voor safflaeten op Doek ge drukt, te gebruijken, heerlijk afgezet en wiens weêrga mankeert! Nieuwe uitgevonden Chineesche Lantaarens, vergelijkende door hunne continueele bewee ging het Motum Perpetuum, waarop men al les, wat men wil kan doen vertoonen. Verder tal van Decoratiën van een bijzon dere Vinding, Lampions extra zuijver van vlam, teegen de Hitte bestaenbaer, en verschillende soorten van Illumineer Kaersen, die niet be hoeven gesnooten te worden, van Oranje, Blanche en Bleu Couleuren." Dit alles werd met nadruk aanbevolen aan: „Lieden van Distinctie en andere Kunstlie vende, dewelke van iets ongemeens gelieven gediend te zijn." Maar ook de magistraat zat niet stil. Al- gemeene verlichting werd aanbevolen, doch, naar het schijnt, was het slechts voor die buurten verplichtend, die de Prins dien avond zou bezoeken. Tevens werden be dreigingen afgekondigd tegen het molestee- ren van hen, die niet of weinig illuminee- ren of geen oranjelinten dragen zouden, „op poene van daar over naar exigentie van Zaaken arbitrairlijk te worden gecor rigeerd". Een verbod werd uitgevaardigd tegen het afsteken van voetzoekers, zwer men en het gebruik van schietgeweer. De feesten duurden van 7 tot 12 Maart. Reeds vroeg werd een begin gemaakt met het aansteken der illuminatie en dat deze inder daad schitterend moet zijn geweest, blijkt wel uit de onverholen bewondering, die men er over uitsprak. Juist in die dagen bracht Mozart een bezoek aan ons land en het wonderkind, dat ondanks zijn jeugd Mozart was toen tien jaar reeds heel wat pracht en praal had gezien op zijn reizen en aan de hoven, praat over „erstaunliche Illumination". En in de nieuwsbladen staat, dat zij zoo fraai was, „dat met geen mond of pen is uit te drukken, of onmoogelijk om dezelve eenigsins te schetsen, veel min om dezelve naar behooren af te maaien". De toren van de groote kerk was verlicht met drie rijen dicht naast elkaar geplaatste lan taarns, die men langs de drie omgangen had bevestigd. In een zee van licht prijkte het stadhuis. Alleen aan den Westgevel waren ruim 6000 lampen aangebracht, terwijl de voorkant voorzien was van acht groote decoratiën, waar op de Nederlandsche Maagd, de Prins, de Re publiek den Prins installeerend, waren afge beeld. Boven de trap was een soort afdak, dat op twee zuilen rustte. Daartusschen was een stralende zon van doorschijnend en veelkleurig glas bevestigd, terwijl zoowel de vaandels der schutterij als andere vlaggen waren uitgesto ken. Slingers van groen, doorstrengeld met oranjelinten, omslingerden de zuilen en de randen der decoratiën. De Prins van Nassau Weitburg illumi neerde met niet minder dan 10.000 blikken lampen, terwijl particulieren zich aanzien lijke getallen lampen of glazen hadden aangeschaft. Bij de Douairière van Thuyl in het Voorhout wordt het getal 3700 ge noemd. De vijver naast het Binnenhof was rondom met 430 brandende flambouwen en 150 pekkransen versierd, wat aan den wa terkant een tooverachtige uitwerking had. Het algemeene karakter der verlichting ver toonde een soort van particularisme. Daardoor was er geen eentonigheid. Ieder bedacht iets eigens. Men had blikken lampen, met vet gevulde en verschillend gekleurde glazen, flambouwen en kaarsen. Zeer groote werden op hooge kande laars geplaatst of op armen gezet, die uit de huizen staken, „wordende telkens als die was- sche flambouwen afgebrand waeren, wederom nieuwe in de plaatse gesteld, en dit bij conti nuatie tot over de Midder Nagt vervolgd". Ook binnen de vensters brandden kaarsen. Doch de hoofdzaak vormden de chassinetten. Die werden gemaakt van geolied papier of doek, waarachter lichten gebrand werden. De onderwerpen waren bijna altijd zinnebeeldig. Ontelbare malen zag men voorstellingen van de Hollandsche Maagd en van den Oranje boom. Mr. P. Pielat had op twee schuiten, die in het water voor zijn huis op de Groote Bier kade lagen, een stelling laten bouwen, ge kroond met een groote W, die 's avonds, van uit het huis, door een vliegende duif werd aan gestoken. De schipper op Zeeland had zijn schip geheel opgetuigd met vlaggen en wimpels en geïllumineerd met bierglazen. Tweehon derd vier en zeventig hingen er in het want en zes en zeventig aan den romp van de schuit. Wanneer het licht in de bierglazen ontstoken was, leek het een sprookjesschip en de schipper had met zijn fantastische verlichting enorm succes. De ingewikkelde versieringen en chassinet ten waren over het algemeen weinig geestig of vernuftig en soms zelfs wansmakelijk, zooals een chassinet in de Veenestraat, waarop af gebeeld was „de Graftombe van Haare Hoog- hedens, het eene verbeeldende Haare Koning - lijke Hoogheid in het nogweinig vergaan, be nevens haar Gemaal, die zig meerder in het Geraamte vertoont. Beiden wijzen op den jon gen Prins". Diens moeder lag zeven, zijn va der, Willem IV, reeds vijftien jaar in het graf. Tot slot vermelden wij enkele van de rijmen, die vroeger bij geen enkel feest ontbraken, doch die vrijwel altijd min of meer water- en vuur- nering-achtig waren. Dit drietal zij er een be wijs van: Ik illumineer met agtien kaersen schoon Ter Eere van Willem Karei Hendrik Frizo Zoon. De Haegse Maegt is verblijd met behaegen Dat het Stadhouderschap aan Prins Willem is opgedragen. Door liefde tot Oranjes Stam Brand mijn hart in ligte vlam. Tegenwoordig velt men aan de St. John-rivier in Amerika op dezelfde wijze de boomen als 20 of 30 jaar geleden en laat ze in groote vlotten den stroom afzakken. Iedere houthakker moet daar tevens een goed vlotter zijn. Men vat dit werkje niet zoo ernstig op, ook al komt er bij de werkzaamheden af en toe een arbeider om het leven. Tot voor een paar weken waren de houthakkers van meening, dat het schreeuwen van een uil ongeluk bracht. Thans is hun mee ning echter grondig veranderd. Dit is voor een groot deel het gevolg van het avontuur, dat Jim Hoggett beleefde. Op een groot vlot had men voor de man schappen een tent gebouwd en 's nachts legde men het vlot ergens voor anker om dan bij het aanbreken van den dag de reis voort te zetten Jim Hoggett zelf werd op een nacht door het schreeuwen van een uil gewekt. Hij wilde den rustverstoorder neerschieten en kwam uit zijn tent te voorschijn. Wie beschrijft echter zijn schrik, toen bleek, dat 't vlot in den loop van den nacht losgeraakt was en nu in snelle vaart de rivier afdreef. Onmiddellijk wekte hij dean dere mannen en alleen door snel in het water te springen, konden zij zich redden. Zonder het geschreeuw van den uil zou Jim Hogget nooit wakker geworden zijn en zou hij met zijn elf kameraden in de rivier verdronken zün. In Plymouth werd eenigen tijd geleden een jonggezellenclub opgericht, waarvan de leden iedere kennis met vrouwen afgezworen hadden. Tegen de club op zich zelf zou men geen be zwaren gemaakt hebben, indien niet de presi dent van de vereeniging op een goeden keer een voor de dames beleedigende speech gehouden had. De president Percy Mosz, zei in zijn rede voering o.a. dat „de inboorlingen in de Afri- kaansche wildernis gelukkiger waren dan de mannen, die in den echtelijken staat in Enge land moesten wonen." t Is te begrijpen, dat deze woorden heel wat storm veroorzaakten. De jonggezellenclub kreeg talrijke brieven van verontwaardigde vrouwen en meisjes, die der gelijke uitlatingen niet wenschten te hooreiv Vooral Percy Mosz werd heftig aangevollen en men dreigde hem zelfs met een flink pak slaag. Onder de talrijke brieven bevond zich echter ook een brief van een jong meisje, Jane Button, die haar meening over de redevoering evenmin onder stoelen en banken stak. De president van de club was door den brief van de jonge dame zeer getroffen en zond haar een brief terug. Hieruit ontwikkelde zich een belangrijke brief wisseling. Op de laatste bijeenkomst van de leden van de club verzocht de president en stichter om een verlof van 28 dagen, teneinde, met Jane Button in het huwelijk te treden. Na tuurlijk ontstond er een storm van verontwaar diging en Percy Mosz moest het zich laten wel gevallen een verrader genoemd te worden. Op denzelfden avond werd hij uit zijn ambt ontzet en men besloot met eenparigheid van stemmen hem geen huwelijkscadeau te geven. Een stemmingsbeeld, overstroomingsgebied den Nijl in het van Het kunstwerk van de maand voor de Staats-musea te Berlijn 'is gedurende Februari een porceleinen beeldje, dat voorstelt de kastijding van een hans worst. Het is een uit 1740 dateerend werkje van Johann Joachim Köndler Langzaam gleed de kleine boot voort op den onmetelijken Indischen Oceaan. Brandend scheen de zon van een wolkeloozen hemel neer op het kleine vaartuig, waarin twee man nen zaten, die elkaar aankeken over een roer loos liggende gestalte, die met een zeildoek be dekt was. Beide mannen waren jong, maar uit geput. De een, donker en mager, was in een modern costuum gekleed, terwijl de ander, een groote, zware kerel, zeemanskleeren droeg. Hard en wrevelig klonk de stem van den laatste: „Wanneer krijgen we wat te drinken?" De andere man raadpleegde z'n polshorloge en antwoordde heesch: „Precies over vijftig minuten." „Ik sterf van dorst, ik houd het niet langer uit," klonk het weer terug. „Ik haast ook niet," zuchtte de andere, „en miss Tenderson dan?" ,Die slaapt. Maar ik ben wakker en sterf van dorst, omdat je dat beetje water als een vrek bewaart, 't Kan me niet meer schelen wat je zegt, mijnheer Quirk, maar ik neem er van." Quirk keek naar de slapende gestalte van z'n voeten. „Heb ik ongelijk, dat ik zuinig met het water ben, omdat het drie menschenlevens kan redden? Beheersch je zelf en wees een man, Digly." „Luister eens, jübegon Digly. „Zwijg!" gebood Quirk en wees naar de sla pende gestalte. De groote man zette een vuist. „Luister naar me, er is nog water genoeg in de kruik," en hij keek Quirk uitdagend aan. „Ja, maar denk toch na, kerel. We kunnen hier nog dagenlang moeten rondzwerven. En we hebben een vrouw by ons. We moeten ons op rantsoen stellen, vooral wat het water be treft. Als we drinken, drinken we samen. Wees toch een flink zeeman, Digly." „Ja, ik ben een zeeman, en ik ga nu drinken en flink ook." „Om 12 uur krijg je een kroes, net als wü, en geen minuut eerder." „Zoo, en wie zal me beletten...." „Dit," en Quirk haalde een jachtmes uit z'n gordel. „Ik zal geen oogenblik aarzelen het te gebruiken, als 'tnoodig is." „Ik ben Sam Digly, gewoon matroos, en jy bent een heer, van deftige familie, net als zij, maar ik heb evenveel recht om te leven als jij...." „M'n beste Sam," onderbrak hem Quirk, „praat nu niet meer daarover; we drinken ieder per dag een halven kroes water en niets meer." Er viel nu een stilte in, waarin alleen het geklots der golven werd gehoord. Sam Digly verborg z'n gezicht in z'n handen en Allan Quirk keek in alle richtingen over de onmete- lyke uitgestrektheid der zee. Eindelijk boog hy zich over de slapende en zei: „Miss Tenderson, 't is tijd voor de lunch; twee beschuiten en een slok water." Zuchtend ging de aangesprokene rechtop zitten, een lief, jong maar sterk vermagerd en ingezakt gezichtje. „Ik droomde," zei ze zacht, „dat we veilig in ons dierbaar Schotland waren." „Laten we hopen dat alles tot een goed einde komt," zei Quirk, terwijl hy zorgvuldig het rantsoen kostbaar water uitmat. Het jonge meisje nam den beker met bevende vingers aan. Toen ze dien had leeggedronken, gaf ze hem aan Quirk terug, die hem opnieuw vulde en aan Digly gaf. In één teug slokte deze het water op, wierp den kroes nijdig neer en draaide zich om. De duisternis viel langzamerhand in. Men hoorde alleen het geruisch der golven. Quirk wikkelde zich in een deken, sluimerde nu en dan, maar keek toch meestal zooveel mogelijk door de duisternis heen, om Sam Digly in 't oog te houden, terwijl z'n hand het heft van z'n mes omklemde. Eensklaps schrikte hy op. Een kleine hand raakte de zijne aan. „Mijnheer Quirk," fluisterde het jonge meisje, „ik ben bang voor dien man, vreeselijk bang." Quick drukte geruststellend d'r hand en fluis terde terug: „Sam is zoo kwaad niet en ik ben hier." „Ja, daar dank ik den hemel voor. Mag ik u Allan noemen?" „Gerust." „Ik heet Sylvia. Allan, die man wil al het water opdrinken, is 't niet?" „Weineen. De arme Digly is dorstig en een beetje koortsig, maar overigens een goed mensch, geloof me." „Maar ik hoorde toch, dat je hem met je mes dreigde." „Ik dacht, dat je sliep." „Neen, ik had veel te veel dorst. Allan, als ik je nu om water zou vragen, al was 't een klein slokje, zou je het me dan geven?" „Vraag me dat niet!" riep hy. „Maar als ik 't zou doen, als ik je er om zou smeeken?" „Neen," fluisterde hy, „ik kan dat niet doen. 't Zou oneerlijk zijn tegenover Digly." Sylvia Henderson zuchtte en sloot de oogen. Wederom ging een nacht voorbij. De lange uren van verzengende hitte in een kleine boot, deden Digly's zware en groote lichaam als 't ware inkrimpen. Sylvia's blauwe oogen schenen nog grooter. In Digly's oogen lag zoo'n vreem de uitdrukking, dat Allan Quirk niet durfde te gaan slapen. Doodop en afgetobd zat hy voor zich uit te staren, toen een zwakke hand de zyne greep. „Allan," fluisterde Sylvia, „het water is haast op. Och, ik zal het wel niet meer noodig heb ben, maar jy moet leven. Luister, Allan, van daag, toen je even in slaap bent gevallen, pro beerde Sam Digly opnieuw het water te pakken te krijgen. Ik geloof, dat hy krankzinnig ge worden is. Als ik er niet meer zal zyn, zal hy probeeren al het water te stelen. Je moest hem onschadelijk makenvoor ons zelfbehoud." „Kom, kom," stelde Quirk haar gerust, „mis schien zien we morgen een schip. Ik zal den heelen nacht wakker blijven." Maar in dezen nacht van verschrikking en afmatting viel Quirk inderdaad in slaap. Eenige uren later sprong hij op, omdat hij z'n mes niet meer voelde. Hij zocht eenige oogenblikken en kwam toen tot de ontstellende ontdekking, dat het wapen verdwenen was. De dag brak aan. Hy keek eens rond, de lip pen opeengeklemd. Eensklaps slaakte hy een kreet. Sylvia en hij zelf waren nog maar alleen in de boot; Sam Digly was verdwenen. Lang zaam stond Quirk op en keek naar het slapen de gezichtje met de ingevallen wangen en eensklaps kwamen d'r woorden hem voor den geest. Zou ze hem De zon stond al hoog aan den hemel, toen het meisje zich bewoog en zwak z'n naam riep. Snel ging hy naar haar toe en bracht den beker met water aan d'r lippen. Nadat ze ge dronken had, keek ze hem dankbaar aan. Ze aten en dronken nu, terwyl ze vermeden elkaar aan te zien. „Ik denk," zei Allan Quirk eindelijk, „dat we nu meer kans hebben ons er door heen te slaan." „O, ja," fluisterde-ze. „We krijgen nu in elk geval wat meer water." De uren gingen voorby, terwyl beide schip breukelingen in de boot geen woord meer met elkaar wisselden. Quirk viel in een koortsach- tigen slaap, waarin hy eensklaps gewekt werd door een hand, die hem heftig heen en weer schudde. „Een schip Allan! Daar is een schip! Einde lijk! Het komt regelrecht naar ons toe! Onze gebeden zijn verhoord! Maar.... wat is dat? Dat witte papier daar onder de bank?" Sylvia kroop er heen, bekeek het en slaakte een kreet van vreugde. „O, Allan," riep ze, „je hebt het niet gedaan! Kijk, lees dit!" Quirk nam het gekreukelde stuk papier en las de volgende, met bijna onleesbare hand ge schreven woorden: „Twee is beter dan een, daarom geef ik je beiden een kans. Ik zal probeeren zwemmend de kust te bereiken. Veel geluk. Sam Digly." „Ik heb je mes meegenomen tegen de haaien." „O Sylvia," zei Allan, „en ik, die gedacht had, dat jy...." „En ik," onderbrak hem het jonge mgisje, „ik had gedacht, dat jyAls Sam nu maar levend de kust bereikt." „Ja," zuchtte Allan, „want hy was een beter mensch dan ik." v Bandieten zijn er overal in onze maatschap pij, maar dat twee jongedames den wachter van een tankplaats overvallen, de telefoon draden doorsnijden, opdat er geen hulp kan worden opgeroepen, hem met een revolver be dreigen en van zestig dollars berooven, dat kan slechts in Amerika! George Webb was juist bezig zyn tankplaats in de buurt van Rutherford (New Yersey) te sluiten, toen twee jongedames in een auto stil hielden en vier gallons benzine vroegen. Zij betaalden hun schuld. Toen de tanker zijn huisje inging om het geld in de cassa te depo- neeren, vroeg een der meisjes even te mogen telefoneeren. De man had hiertegen geen be zwaar, dus volgde zij hem, richtte binnen plot seling een revolver op hem en verlangde van hem al het geld uit de cassa. „Maar vlug, want we hebben haast!" George Webb zag geen mogelijkheid zich te verdedigen en overhandig de haar een aantal bankbiljetten. Intusschen had zij reeds de telefoonleiding doorgesneden, het geld, dat nog in de cassa lag, er uitgeno men en was weer in den wagen gesprongen, die onmiddellijk vol gas weg snorde! De tanker verklaarde later tegenover de politie, dat de vrouwen ongeveer twintig jaar oud waren en volgens hun kleeding en spraak tot de meer beschaafde kringen moesten behooren. De man had er in zijn schrik niet aan gedacht op het nummer van den wagen te letten. De Centrale Raad der Godloozenbeweging heeft een prijs van 100.000 R. beschikbaar ge steld voor het bewerken van een „Bijbel der Sovjet-Russische Godloozenbeweging". Deze Godloozen-bijbel is als leerboek bedoeld en moet de leerstellingen van het Evangelie, van den Koran en van den Talmud weerleggen. Naar in officieele kringen hieromtrent gezegd wordt, moet de Bijbel den „marxistischen, com- munistischen en atheïstischen geest ademen en de ijdele meeningen van het christendom en van andere geloofsleeren weerleggen." Men is van plan het boek in een totale oplage van 12 millioen exemplaren in verschillende talen te laten drukken. Ook moet een soort atheïstische „kinder-bijbel" voor schoolgebruik gemaakt worden, die vooral moet dienen om in de speciale atheïstische onderwysuren gebruikt te worden. Een vermakelijke dievengeschiedenis heeft zich voorgedaan tijdens een voetbalwedstrijd in het kleine Engelsche dorp Botley. Een begeesterde toeschouwer ergerde zich voortdurend aan een bontgekleurden zakdoek, die bij zijn voor hem staanden vriend uit den zak stak. Telkens opnieuw viel het hem op, dat hij iederen keer naar dien ieders aandacht trekkenden zakdoek keek, inplaats van naar het spel. Van tijd tot tijd moest hij zich werkelijk ge weld aandoen om zijn aandacht ergens anders op te vestigen. Om zich van deze afleiding meteen te ontdoen en tegelijkertijd om zijn vriend een poets te bakken, trok hij heel voor zichtig den zakdoek uit zijn zak en deed hem in zijn eigen zak. Deze verwisseling van eigenaar had een ver bazingwekkend gevolg voor hem. „Excuus", fluisterde een naast hem staan de man hem in het oor: „ik wist niet dat u ook deze zaken deed." Met deze woorden gaf de onbekende hem zijn portemonnaie terug die hy hem kort tevoren ontstolen had. In zijn vreugde om het feit, dat hij zijn goedgevulde portemonnaie weer van zijn „col lega" had teruggekregen, liet hij den zakken roller ontkomen. Wanneer in de studio's van Hollywood een paard voor de camera verschijnt, i6 het dier steeds keurig gekapt en geroskamd. De man, die ze 't laatst met den borstel bewerkt en de manen in orde brengt, is een Franschman, Pierre Touchet. Deze Touchet is de eerste „paardenkapper" van Amerika. Als haarkun- stenaar kwam hij over den Oceaan. Daar hij al spoedig inzag, dat hij, ofschoon hij een echte Fransche kapper was, niet op kon tegen zijn Amerikaansche collega's, besloot hij op ander terrein te gaan werken. Op een dag had' men in een der ateliers iemand noodig, die verstand had van het kammen van paarden. De Franschman be weerde. dat hy op dit gebied „expert" was. In elk geval bleef hij thans in zijn vak! Touchet maakte naam als „paardenkapper" en heeft tot op heden geen concurrenten. Handig be werkt hij het paard, friseert de manen en laat het dier er even keurig uitzien als zyn schoone berijdster of zyn fiere* knappei berijder. De rijkste man van de wereld is geen Amerikaan, is noch Ford, noch een der erfgenamen van Rockefeller. Niemand weet precies, hoe rijk hij is hij zelf ook niet! Hij kan nooit bankroet gaan, want een heel volk en land staat voor hem borg; en om gekeerd is zijn rijkdom een waarborg voor het voortbestaan van de natie, het is Hirohito, Keizer van Japan. Achter drie grachten en drie muren verrijst zyn paleis in de wijk Kojimachi-koe van de hoofdstad Tokio. Geen mensch in Japan zal ooit in het gewone, dagelijksche leven den naam van den keizer op zijn lippen nemen, ja sterker nog, deze naam is velen Japanners zelfs onbekend. Doch iedere Japanner, van het klein ste kind af, vereert den goddelijken persoon van den Tenshi of Shoejo, den „Zoon des Hemels" en „Opperste Gebieder", ook Tenno of „Hemel- sche Keizer" genaamd. Volgens de grondwet be zit de Keizer zeggenschap in een aantal be langrijke staatszaken en andere bestuursaange legenheden, die zijn persoon voor Westerschs oogen uit het mystieke duister doen treden en hem tot een beslissenden factor in het verloop van het huidige Oost-Aziatische conflict maken. Zoo is ook de vraag, hoe Japan er in econo misch opzicht voorstaat, niet te scheiden van de vraag naar den stand der Keizerlijke huishou ding. Want hoog boven het fortuin van de Mitsui's en Mitsoebishi's, de geld- en industrie magnaten van Japan, staat de rijkdom van den Tenno, een onmetelijk vermogen, in den loop van duizenden jaren bijeengegaard, dat door een speciaal, partijloos kabinet wordt beheerd. De Tenno bezit groote aandeelenpakketten in de bank van Japan, de Yokohama Specie Bank, de hypotheekbank van Japan en de Japansche industriebank. Hy is aandeelhouder van de we reldomspannende Japansche scheepvaartlijn Nippon Yusen Kaisha en van het Keizerhotel te Tokio. Warenhuizen en staalfabrieken, mijnen en industrieën worden rechtstreeks door het Keizerlijk kabinet gecontroleerd. En geen Ja- pansch zakenman zou het ooit wagen, op een algemeene vergadering tegen den vertegenwoor diger van het Keizerlijk kabinet te stemmen, zoodat de invloed van den Tenno nog veel groo ter is, dan hem op grond van zijn aandeelenbezit toekomt. Buitendien is de Keizer van Japan de groot ste grondbezitter van zijn land. Behalve het Keizerlijk paleis te Tokio bezit hij nog 23 palei zen en villa's in alle deelen van het eilandenrijk, al heeft hij ook in de laatste jaren eenige land huizen aan gemeentebesturen geschonken of van de hand gedaan. Tot zijn bezittingen behoort verder het Kioto-paleis, waar de traditioneels kroningsplechtigheden plaats vinden; de Kei zerlijke tuinen van Shinjoekoe, waar in voor- en najaar schitterende tuinfeesten worden gehou den; het Akasaka-paleis in Tokio, waar konink lijke en vorstelijke gasten van den Keizer wor den gehuisvest; het Hama-paleis in Tsoekiji, dat door het hof als uitgangspunt voor de eenden- jacht wordt gebezigd; jachthuizen aan de Jedo een ideaal terrein voor de jacht op water hoentjes, wilde ganzen of fazanten en aan de Jioetsoe, waar het wemelt van zalm en forellen. Buitendien is het grootste deel van Tokio's za kenwijk eigendom van den Keizer. Sedert over oude tijden is het grondbezit van den Tenno vrij van grondbelasting, zoodat vele handelshui zen keizerlijke terreinen pachtten en zich daarop vestigden. Doch het grootst van al is 's keizers boschbezit. Alles bij elkaar bezit de Keizer van Japan 1.302.062 „oho" land, wat ongeveer evenveel hectare is. De oppervlakte van heel Japan be draagt 382.074 K.M.2, waarvan de Keizer dus 3 pCt. bezit. De waarde van 's Keizers grond bezit wordt, eerder te laag dan te hoog, op 700 millioen gulden geschat. De waarde van zijn aandeelenbezit in het Japansche bedrijfsleven is absoluut niet te schatten. Tegenover de ge weldige inkomsten uit dit vermogen zinken de uitgaven als het ware in het niet. Op de civiele lijst voor de Keizerlijke huishouding wordt jaarlijks 44.5 millioen Yen uitgetrokken. Dit bedrag is weliswaar niet toereikend ter dekking van de kosten der Keizerlijke huishouding; doch het grootste deel van de inkomsten uit het Kei zerlijk vermogen komt in den vorm van schen kingen en giften aan den staat ten goede. Deze geweldige economische macht moet men kennen, om te kunnen beoordeelen, of de jongste ontwikkeling niet te veel van Japans krachten vergt. Hier staat een machtig blok, in welks structuur een crisis toch het eerst te bespeuren zou moeten zijn. Doch niets wijst er op, dat er thans veranderingen in het hofleven zullen ko men; er is geen sprake van bezuiniging aan het hof, alles gaat voort op den ouden voet. In de wijze van beheer van zijn vermogen is de Keizer onfeilbaar. Zyn drie raads lieden in vermogensaangelegenheden, de stokoude Prins Saisonji, baron Ikki en graaf Makino, dragen een zware verantwoordelijk heid. Waarschijnlijk zal de zorg voor gewonde sol daten en oorlogsweduwen, de aankoop van wa pens voor het leger in het verder verloop van den strijd nog wel ernstige zorgen bereiden. Doch voor het oogenblik is er nog geen spoor te bekennen, dat op economische moeilijkheden zou kunnen wyzen; geen meer dan normaal kap pen in de Keizerlijke bosschen, geen verwaar- loozing van het Keizerlijk paleis. Voor Wester- sche waarnemers lijkt Japans economische kracht nog ongeschokt. Maar wie zal zeggen, hoe zeer zij reeds ondergraven is? j'ii. „Zullen jullie geen ruzie maken vandaag?" „Neen, want we zijn compagnons gewor den r

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 8