Een boek voor moeders
ABDIJSIROOP
De avonturen van een verkeersagent je
U
f
1
Md iM&aal rnn dm da$
D
SHEA
Jong naar Jezus
JL-I
Uw kind zal morgen
niet meer hoesten
AKKER's verstèrkte
Groeps-egoïsme
li
van de lersche Brigade
VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938
ff
ff
.OVERVETTE" rinso speciaal voor de wasmachine
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR RANDALL PARRISH
Et wordt een kind gedoopt. In een
blijde, voldane rust wacht moeder den
terugkeer van den pas-geborene, naar
wien al haar liefde, al haar moederlijke zorg
uitgaat. Neen, zij zal zoo straks in geen en
kel opzicht een ander kind zien, dan wat,
eenige oogenblikken geleden, teeder gewik
keld en voorzichtig gedragen, de stille ka
mer verliet, nagestaard door moederoogen.
vochtig van tranen om dit overweldigend
geluk. Het zal hetzelfde, afhankelijke, hul-
pelooze wezentje zijn, dat klaaglijk schreit
om deze onbekende wereld van licht en ge
luid en koude, waarin het kwam uit de vei
lige beslotenheid van moeders schoot. En
toch, al zullen dan moeders liefkoozende
oogen geen enkel verschil zien tusschen het
kind dat ging en het kind dat keerde, zij
weet, dat in dit uur een gebeurtenis van
ontzaglijke beteekenis en van onschatbare
waarde heeft plaats gehad."
Dit is het voortreffelijke begin van een
boek, dat het godsdienstig leven behandelt
van de katholieke moeder en haar kinderen
in de eerste levensjaren. De schrijver, Henk
Kuitenbrouwer, schreef het vanuit een
groote vereering voor de moeder en uit een
doorleefd katholicisme. Van het H. Doopsel
af tot de eerste H. Communie volgt hij ais
eerbiedig toeschouwer den geestelijken
groei van het kind onder de koesterende
zorg van moeder. Geen vraagstukken van
kinderpsychologie noch paedagogische pro
blemen worden als zoodanig besproken. Wij
mogen daar blij om zijn. Boeken, die de
zielkundige ontwikkeling van het jonge
kind beschrijven en uitrafelen, hebben we
langzamerhand voldoende. Ouders hebben
zeker méér behoefte aan een met ervaring
en gemoedswarmte geschreven boek, dat
een beeld ontwerpt van het ideale katho
lieke gezinsleven, waarnaar in onze jonge
gezinnen moet worden gestreefd.
Henk Kuitenbrouwer schreef zoo'n boek,
dat zich geheel en al richt op het vertrou
welijk samenzijn, dag aan dag, van de moe
der en haar jonge kinderen. Hij schetst
geen methode van opvoeding, nog minder
wil zijn werkje een vademecum zijn, dat de
lastige gevallen en moeilijke momenten in
de opvoeding leert behandelen. Daarom is
de mededeeling van den uitgever, dat de
ouders in dit boek een antwoord vinden op
de vele vragen, die de geestelijke opvoeding
van het kleine kind met zich brengt, niet
juist. De geheel eigen opzet van het boek
is veeleer, dat het, door een algemeen beeld
te geven van een zuiver katholieke sfeer in
het gezin, stimuleeren wil tot den katholie
ken geest in de opvoeding. Slechts enkele
groote <£ëdachtëii worden door de tien
hoofdstukjes heen ontwikkeld. Het zijn
geen nieuwe ideeën, ze zijn zoo oud als het
katholicisme zelf. Alleen worden ze met
nieuw leven bezield. Vóór alles maakt de
schrijver voelbaar, dat het voorbeeld van
de moeder meer doet dan alle goed bedoel
de woorden en vermaningen bij elkaar.
Maar dan het voorbeeld, dat van binnen
uit komt. Ook het kind ziet, meer dan men
denkt, het onderscheid tusschen „net doen
alsof" en een werkelijk overtuigd voorgaan
in godsdienstig leven. Woorden zijn zeker
niet onnut; in de eenvoudige vertellingen
van moeder hebben ze echter meer uitwer
king dan in de voortdurende vermaningen
en preekjes, die de verbeelding en het hart
van het kind niet raken.
Het is bijna een gemeenplaats te zeggen,
dat met de toenemende verwording van het
gezin de waarde van het goede familieleven
niet krachtig genoeg gepropageerd kan
worden. Ook in de velerlei takken der mo
derne jeugdbeweging gaat men pijnlijk be
seffen, dat de beste leiding en de aantrek
kelijkste methodes weinig uithalen, als de
gezinnen, waaruit de jeugd gerecruteerd
wordt, oppervlakkig zijn of niet deugen.
Daarom is het ook zoo goed, dat dit boek
door zijn helderen eenvoud en zijn recht-
streeksche taal aan een zeer grooten kring
van gezinnen iets te zeggen heeft.
Of het boekje volmaakt is? Natuurlijk
niet. Het toont zelfs een duidelijke inzin
king in de middelste hoofdstukken. Daar is
te veel aarzeling en vaagheid, blijkend uit
den ook elders veelvuldig gebruikten vraag
vorm. De schrijver, wiens kracht juist ligt
in het stemmingsvol schilderen van het
gezinsleven, laat zich daar te veel gaan in
een praten over de godsdienstige feesten in
het jaar, over het bidden en zingen, over
een goede gewoontevorming, enz. Zijn
werkje krijgt daar, en op enkele andere
plaatsen, iets gewilds. De momenten in het
leven, waarop het godsdienstige beteekenis
kan krijgen, worden te vluchtig en te snel
naast elkaar gezet en in vraagvorm wordt
dan al te gemakkelijk de mogelijkheid om
het kind religieus te beïnvloeden gesugge
reerd. Goedwillende ouders zullen graag
een nadere aanduiding zien van de wijze,
waarop de schrijver zich sommige gebrui
ken en gewoonten voorstelt. „Uiterlijk moet
er iets gebeuren. In de Goede Week moet
het huis nu eenmaal ènders zijn dan in de
Kerstweek. Het kind moet iets zien, het
moet iets meemaken." Hoe dan? Een even
aangeduid bééld van het huis in de Goede
Week zou men hier graag gezien hebben.
De typische vraag, of moeder namelijk op
verjaardagen eens niet kan praten over
beteekenis van het H. Doopsel, is een vraag,
die men eer geneigd is met neen dan ja te
beantwoorden. Er zijn andere aanleidingen,
die natuurlijker zijn. Trouwens bij dit ge
deelte voelt men het duidelijkst, dat het
boek lijdt aan zijn eigen kwaliteiten. „Het
is heel aardig, dat klein broertje en klein
zusje een versje mogen opzeggen met ma
nieren van de bewaarschool, maar het is
nog heerlijker en waardevoller, als vader of
moeder, samen met de kinderen biddend,
God dankt voor Zijn groote liefde, die hen
samen bracht en samen in den Hemel wil
leiden." Deze en dergelijke passages hebben
als U het vandaag nog de nieuwe verstèrkte
Akker's Abdijsiroop geeft, want daardoor
zullen de afmattende hoestbuien tot staan
komen en de benauwende slijm loskomen.
Akker's Abdijsiroop, thans nog versterkt en nog
geneeskrachtiger gemaakt, door toevoeging van
de hoest-bedwingende stof codeïne, werkt als
een balsem op de borst, keel en longen. Ze bevat
een 20-tal kruiden, zooals de Aconiet en de Dro-
sera, die ook door de geneeskundigen thans
worden beschouwd als de heilzaamste stoffen
ter bestrijding van de ademhalings-stoornissen.
Elke lepel Abdijsiroop werkt verrassend snel op
de ademhalings-organen, lost de slijm op, stopt
den hoest, neemt de benauwdheid weg en ge
neest de rauwe ontstoken plekken der slijmvliezen.
,,'s Werelds béste Hoest-siroop", zoo noemt men:
Flacon 90 ct., f 1.50, f 2.40, f 4.20. Overal verkrijgbaar.
Hoe grooter flacon, hoe voordeeliger het gebruik.
het nadeel, dat zij bij vele lezers het zeker
niet gewilde beeld wekken van een huisge
zin, dat op alle uren van den dag God lof-
zingt, in gebed is neergezeten en over gods
dienstige zaken spreekt. De schrijver geeft
echter te veel blijk van een gezonden
levenszin, dan dat hij de natuurlijke vreug
den en ontspanningen zou geringschatten.
Maar door zijn voortdurend abstraheeren
van bijna al dit andere in zijn boek, dooi
zijn te afzonderlijke belichting van de reli
gieuze sfeer ontkomt hij niet aan het ge
vaar juist ook doordat hij veelal beel
dend en fijn atmosferisch weet te schrij
ven den indruk te wekken van een reli
gieus oververzadigd gezinsleven.
Ditzelfde geldt ook de figuratie van de
moeder. Wij prezen de waarde van het boek
voor het katholieke leven, omdat het de be
teekenis van het goede gezin naast al het
andere overwegend acht. De schrijver durft
zonder vrees om als bekrompen te worden
aangezien de oude gezinstradities eeren en
den lof zingen van het leven binnen de be
slotenheid van den familiekring. Jammer
daarom, dat sommige uitlatingen den in
druk van een zeker extremisme zullen wek
ken.
„Moeder is altijd thuis," schrijft hij,
„thuis zijn haar zorgen en haar vreugden,
thuis is haar arbeid en haar ontspanning,
thuis ligt haar roeping."
Wij meenen, en de schrijver is het waar
schijnlijk geheel met ons eens, dat ook de
goede katholieke moeder een rechtmatige
behoefte kan hebben om zich af en toe ge
heel buiten haar kinderen te ontspannen.
Ook dat een moeder het recht blijft behou
den zich door lectuur en studie in een we
reld te verplaatsen, waar haar kinderen
En toen klommen Keesie en de kabouters in de hut van de
heks, terwijl de uil een beetje achteruit ging op zijn bakje en
het muisje net deed alsof ze wilde vluchten. Vooruit kameraad,
had het verkeersagent je gezegd: „Wie niet waagt, wie niet
wint."
Toen ze binnen waren, belichtte 4e kabouter met zijn too-
verstaf den uil, dien zij nu zagen als een klein heertje in een
gijrs geruit pak en een hoed op. „Red mij nu van die afschu
welijke heks," riep het heertje uit. „Dat is gauwer gezegd, dan
gedaan;zeide Keesie.
voorloopig buiten staan, maar waarin ze
later ook door haar kunnen binnengeleid
worden. Op gevaar af van verkeerd ver
staan te worden: de voorgestelde moeder
is te veel moeder. We hadden even willen
voelen, dat zij ook vrouw is, meelevend met
haar man, óók zelfstandig denkend
mensch, die haar wijdere belangstellingen
niet wil laten dooden door een exclusieve
overgave aan het gezin. Henk Kuitenbrou
wer voor-onderstelt dit wellicht, maar voor
ons gevoel was zijn boekje nog rijker ge
worden, indien de speciale behandeling van
de moeder wat minder eenzijdig was ge
weest. Dan zou ook het beeld van den va
der scherper omlijnd zijn, terwijl die nu
als voedstervader en eenigszins eerbiedige
toeschouwer op den achtergrond blijft toe
zien.
Voor de uitgave niets dan lof. Zelden za
gen wij een boek over deze onderwerpen,
dat zoo smaakvol en kunstzinnig is uitge
geven. Band en verluchting van Otto van
Rees zijn uitmuntend. De jonge uitgeverij
„Het Spectrum" moge plezier aan dit
werkje beleven, dat een groot debiet zekei
verdient. Voor jonge gezinnen een waarde
vol bezit, voor jonge moeders een fijnzin
nige attentie en een sterke bemoediging.
PIET OOMES
H. Kuitenbrouwer: Jong naar Jezus. Ingeleid
door Prof. D. BontUtrecht, Uitgeverij Het
Spectrum.
Prof. Josephus Jitta moraliseert
Prof. Josephus Jitta moraliseert graag
op het gebied van de economische
politiek. En hij doet het meestal op
een heel onderhoudende en interessante
wijze. Thans vertelt hij in de N. R. Crt.
dat hij kennis heeft gemaakt met een
nieuw Engelsch gezelschaps-spel, „mono
poly" geheeten en overpeinst naar aanlei
ding van die kennismaking de zondige be
geerte van den mensch om zich van mo
nopolies meester te maken.
„Achter allerlei fraaie benamingen, die den
indruk wekken van schoone, ethische en so
ciale idealen, verbergt men vaak gernkkq;
niet altijd rauw groepsegoïsme, schrijft hij.
Men spreekt van reserveering van de natio
nale markt voor het nationale product, wan
neer men beoogt de groote massa der consu
menten cijnsbaar te maken aan een klein'
groep producenten. Men roemt het mee een
fraai woord publiekrechtelijke bedrijfsorgani
satie of ordening, wanneer men een monopo
lie wil scheppen voor een bepaalde groep zon
der er zich rekenschap van te geven, dat in
dien alle groepen er in zouden slagen elk voor
haar product de rest van de bevolking van
zich afhankelijk te maken het doel en do
onvermijdelijke consequentie van vele van
dergelijke plannen er een strijd van allen
tegen allen zou ontstaan, een bellum omnium
contra omnes, die allerminst aan eenig ideaal
van sociale 'rechtvaardigheid zou beantwoor
den en die nog erger zou zijn dan de klassen
strijd. Niet iedere poging tot ordening is, wat
men spottend genoemd heeft „een orde
ning voor de vriendjes", maar het valt uitersc
moeilijk, het koren van het kaf te scheiden."
Het is eigenaardig, dat prof. Josephus
Jitta zijn doordringenden blik alleen op
de harten en nieren van diegenen richt,
die in de economie eenige regeling willen,
om achter hun fraaie leuzen het rauwe
groepsegoïsme te ontmaskeren.
Wat meent hij, dat in vele gevallen ach
ter de leuze van den vrijhandel staat? Of
achter die van de zgn. contractvrijheid
van den arbeider (d.w.z. vrije keuze tus
schen laag loon of in 't geheel geen loon)
Of achter die van de verdediging van het
consumentenbelang en het behoud van 't
concurrentievermogen?
Maar misschien meent prof. Josephus
Jitta, die als goed liberaal niet met afschuw
van rauw, doch met geestdrift van ge
zond egoïsme zou moeten spreken, dat 't
egoïsme zich achter deze leuzen niet
verschuilt, doch op loffelijke wijze erin
aan den dag treedt?
Het is met de antinomie van ordening
en egoïsme soms zonderling gesteld
;n het is inderdaad moeilijk, zooals
prof. Josephus Jitta zegt, het kaf van het
koren te scheiden.
De heer Fentener van Vlissingen heeft
bijv. verleden week nog afgegeven op de
ordenaars als kwakzalvers met „Tilburger
olie", terwijl juist de heer Fentener van
Vlissingen de man is van de strafste orde-
De trein van Sacramento was overvol. Han
delsreizigers, typistes, sportbeoefenaars en
tallooze gelukkige paartjes. Gelukkige?
George vroeg zich af of ze allemaal zoo geluk
kig waren als hij en Vera met hun eeuwige
kibbelpartijen. Zij prikkelde hem onophoudelijk
met haar ongemotiveerde jaloezie. Thans zat
ze aan het raampje te lezen, en hij verdiepte
zich in zijn minder aangename gedachten. Eens
klaps kwam hij tot een besluit.
Vera! zei hij zachtjes.
Het meisje keek op.
Ja?
Hij verzamelde al zijn moed.
Je hebt wel eens aan me getwijfeld, zei hij
voorzichtig en daar heb je verkeerd aan ge
daan. Maar er is iets, wat ik je bekennen moet
waar ik je nooit over heb gesproken
Dus tóch! riep .zijn jaloersch meisje uit.
Luister, zei hij snel. Het is al betrekke
lijk lang geleden, en jij valt er eigenlijk buiten,
omdat ik je toen nog zoo goed als niet kende,
maar je hoort het toch te weten.
Aan een paar tusschenstations waren ver
schillende reizigers uitgestapt en ze hadden hun
compartiment zoo goed als voor zich alleen.
George ging voort met zijn bekentenis. Dat
was nu de reactie op al haar gekanker, en hij
voelde het heimelijk als een soort revanche.
Het is nu zoowat anderhalf jaar geleden.
Het was zomer. Op een avond ging ik naar een
operette. Er was eigenlijk niet veel aan, aan
dat stuk, behalve dan de dame in de hoofdrol.
Ze zong met buitengewone stem. Ik kwam
heelemaal onder de betoovering en na afloop
maakte ik haar mijn opwachting
George sprak bijna werktuiglijk, blijkbaar
geheel onder den indruk van die herinnering,
zonder ook maar een enkele maal zijn meisje
aan te zien.
Wat was ze mooi, met haar goudblonde
haar en haar zachte blauwe oogen en haar
teere tint! Een visioen, om nooit meer te ver
getenIk geloof, dat ik met haar nog dien
zelfden avond zou getrouwd zijn, als dat gekund
had. Ik kan je mijn gevoelens onmogelijk be
schrijven. Je zou me ook niet kunnen begrij
pen. Jij houdt me voor een heel gewoon iemand,
maar zij dacht daar anders over! Het was van
het begin af een echte en wederkeerige liefde..
Vera staarde met strakken blik uit het ven
ster en George sprak werktuiglijk door, alsof
hij bezig was zijn geschiedenis aan zichzelf te
vertellen.
We waren zoo gelukkig! Ze was eigenlijk
nog maar een kind. En ze was zoo gewillig, als
't er op aan kwam een of andere malle ge
woonte af te leeren om bang te zijn voor een
Vrijdag b.v„ of voor het getal dertien, of om
onder een ladder door te loopen....
Hij hield even op en wilde een sigaret opste
ken, maar Vera belette het bruusk.
Haal geen gekheid uit, George! Je weet
heel goed, dat je hier niet rooken mag.
Zijn gezicht vertrok, zooals altijd als zijn
meisje wat had aan te merken. Dan ging hij
voort op somberen toon:
Helaas, ons geluk duurde niet lang. Mijn
oom, van wien ik heelemaal afhankelijk was,
in die dagen, was „er achter" gekomen en hij
stelde mij voor de keus: mijn betrekkingen met
Jeanette te verbreken of alleen rond te komen
met het salarisje, dat ik toen by hem verdien
de. Met die boodschap kwam ik bij haar. Wat
kon ik haar zeggen? Zij raadde het, nog voor
ik wat gezegd had, en barstte in tranen uit. Zij
was wanhopig om
aan te zien en
het duurde lan- \R d
gen tyd voor ik i
haar tot bedaren
son brengenI direct gezegdI
Dat was alles,
Vera, ik heb haar
nooit meer teruggezien ik ben nu eenmaal
een zwakkeling en ik heb niet de kracht om
het geluk vast te grijpen, als het langs me
komt
Nu sprak Vera op haar beurt en haar stem
klonk hard.
Wie was dat meisje? Ik wil het weten, hoor
je me?
George antwoordde niet en dacht na. Hij was
nu eenmaal zoover gegaan, en nu zou ze hem
overladen met beschuldigingen en verwijten.
Wie was dat meisje? zeg op! hield Vera
verbitterd aan.
Jeanette Macdonald, zei George ten laat
ste, bijna fluisterend.
Vera zou al haar speurtalenten aan het werk
gezet hebben en niet gerust hebben voor ze het
wist. Het was dus wel zoo goed haar aanstonds
alles te zeggen. Zwijgen zou de zaken nog maar
erger hebben gemaakt.
Jeanette MacDonald, zei je? stamelde
Vera thans, terwijl ze 't haast niet kon geloo-
ven. Bedoel Je de beroemde Jeanette, de
filmster? Ik wist niet dat die wel eens gezon
gen had
Er was thans eensklaps een eerbiedige klank
in haar stem.
O, George, zei ze klagend waarom heb
je me nooit gezegd dat je die kende? Toen ze
laatst in San Francisco was, hadden wij haar
thuis op de thee kunnen vragen. Wat zou dat
chic gestaan hebben! (Nadruk verboden)
ning, die wij in Nederland kennen, n.l.
van de kolenconventie, die, zooals de heei
van Spaendonck het op den socialen dag
der katholieke werkgevers uitdrukte,
voortreffelijk werkt, vooral voor de belan
gen, die de heer Fentener van Vlissingen
vertegenwoordigt. En het waren de heeren
van de kolenconventie die. toen de concur
rentie der Poolsche mijnen hun zoo goed
„geordende" regime dreigde te verstoren, al
les in het werk stelden om Tilburger olie
in den vorm van een contingenteering te
krijgen.
Indien prof. Josephus Jitta zich wil kee-
ren tegen rauw groeps-egoïsme en onge
twijfeld niet minder rauw individueel
egoïsme, dient zijn vermaan zich dan niet
eerder dan tot degenen, die een binding
van deze egoïsmen voorstaan op de
eerste plaats te richten tot die kringen',
waar men altijd uitging van den „homo
economicus", waar men den mensch, die
zijn eigen belang zocht, verheerlijkte als
„Urheber" van den economischen en tech-
e meest geraHineerde vorm van
ijdelheid is prat gaan op zijn
bescheidenheid
nischen vooruitgang, waar men den egoïst
als den besten economist beschouwde.
Toegegeven, dat ook daar het egoïsme
niet altijd „rauw" was, bieden die krin
gen toch wel het meest behoeftige terrein
voor het zaad, dat prof. Josephus Jitta
blijkbaar wil strooien. En wanneer men
zich in die kringen iets laat gelegen lig
gen aan de economisch-moraliseerende
lessen van den hoogleeraar, zal dat een
ware ordening, die geen fagade voor
„rauw groeps-egoïsme" is, niet weinig ten
goede kunnen komen. Want indien er een
gevaar bestaat, dat ordeningsmaatregelen
een camouflage van groeps-egoïsme vor
men, vloeit dat gevaar niet voort uit de
ordeningsgedachte, die solidaristisch is,
maar uit de ingeroeste mentaliteit van den
„homo economicus".
DIT 15 HET MERK WASMACHINE)
DAT IK GEKOCHT
HEB, MAAR IK
KRIJG ER HAAST]
VGEEN SOP MEE.
V
DAN MOET JE TOCH DE VOLGENDE KEER
EENS DE NIEUWE RINSO ERIN GE
BRUIKEN, ZOALS
DE FABRIKANT
AANBEVEELT JE
ZULT BESLIST VER
BAASD STAAN
De nieuwe, overvette Rinso, het grote succes in de wasmachine,
reinigt het vuilste goed als bij toverslag. Rinso maakt het goed helder
wit en werkt bovendien veel vlugger en zuiniger dan gewone zeep
poeders. Ook voor het wassen in de tobbe is Rinso het aange
wezen wasmiddel. Rinso behoeft niet te worden aangemaakt en
heeft een ongewoon hoog vetgehalte, waardoor het zo volmaakt
reinigende Rinso sop meerdere malen achtereen kan worden
gebruikt. Zodoende wast U metéén pakje voor slechts 12'A ct.
in anderhalf uur een volledige gezinswas voor 5 personen
prachtig helder wit. Rinso wasdag is de ideale wasdag.
R26-0309
ATT ï-1 A n/^lVTATr' JO op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 17 7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7pJO m J}U !!eS<£ngevaUSf^ F 250e" ppn^imet 'o? ^en^ooo!
ALLE ABUNJNL b cmgevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F I OU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop 4""yv* een voet een oog.
20
Mijn hoop, dat Mademoiselle hier ergens bin
nen deze muren was opgesloten, was al bijna
geheel verdwenen. Als deze schurken haar had
den gevangen genomen, dan bestond er veel
meer kans, dat zij haar ginds onder bewaking
hadden. Maar ik moest zekerheid hebben, vol
komen zekerheid. Ik zou geen oogenblik aan
mijn eigen ontsnapping kunnen werken zonder
eerst te weten, wat er van haar was geworden
en of ik haar misschien ook nog van dienst
zou kunnen zijn. Als ik daartoe niet eerst alle
pogingen in het werk stelde, zou ik het mijzelf
eeuwig verwijten, zelfs al had ik persoonlijk
niet zooveel belang in haar gesteld.
Ik deed op dat oogenblik geen moeite mijn
gevoelens te ontleden, maar ik was mij toen
toch al ten volle bewust, dat zij meer voor mij
was dan ooit een andere vrouw voor my ge
weest was. Haar gelaat stond mij steeds voor
oogen en ik behoefde alleen maar aan haar te
denken, of ik voelde mij tot nieuwe energie op
gewekt.
Een enkel woordje van dank van haar lip
pen. een blik van tevredenheid in haar oogen.
zou mij al voldoende belooning zijn geweest voor
de opofferingen, die ik mij voor haar moest
getroosten, en voor niets ter wereld zou ik haar
in handen van dergelijke duivels willen achter
laten. Cassier kon doen wat hij verkoos, maar
ik was vast van plan eiken duim van deze
ruïnes aan een grondig onderzoek te onder
werpen en hier te blijven tot ik de waarheid
kende.
De trap bestond uit breede tegels, die door
het vele gebruik van gespoorde laarzen waren
uitgehold, maar toch nog sterk genoeg waren
om desnoods een heel leger te dragen. Ik ging
voorop en steunde met mijn rechterhand de
scheede van mijn zwaard om alle gedruisch te
voorkomen. Boven was het nog donkerder en
wij konden dan ook slechts met moeite de om
geving opnemen. De eikenhouten vloer was
zwart van ouderdom, maar overigens nog in
tamelijk goede conditie. Hi) had zelfs de kracht
van het vuur weerstaan, al waren er ook plaat
sen, waar de vlammen heele gaten hadden in
gebrand alvorens weg te sterven: en groote
hoopen asch getuigden van de volkomen vernie
tiging der meubels. Het beetje licht, dat er was,
kwam van boven, maar de vensteropeningen,
waardoor eertijds het zonlicht overvloedig naar
binnen scheen, gingen nu bijna geheel onder
wijnranken schuil, zoodat er slechts een enkel
straaltje kon doordringen.
Op den tast zocht ik mijn weg, vaak belem
merd door de groote hoopen afval en voorzichtig
de verbrande plekken vermijdend. Eerst was ik
bepaald verplicht de voorwerpen met de hand
aan te raken voort ik kon zeggen, waarmee ik te
doen had, maar langzamerhand begon ik aan de
duisternis te wennen en kon dus beter de om
geving opnemen. Wij stonden in een uitge
strekte zaal, grooter zelfs dan de zaal bene
den, maar lager. Door de hopelooze leegheid en
naaktheid leek zij bijna monsterachtig groot
en de onverwoestbare steenen banken langs de
zijwanden en de reusachtige stookplaats in den
versten hoek was het eenige, dat de kilte brak.
Tegenover deze en vlak bij de trap was een
steenen estrade van drie treden. Links en rechts
gaapten verschillende doorgangen, door zware
eikenhouten bogen overwelfd; zij leidden naar
aangrenzende kleine kamers.
Deze zaal had natuurlijk voor groote ont
vangstzaal dienst gedaan. Hier hadden allen,
die van de oude bezetting waren overgebleven,
zich om hun vorst geschaard te zijner verdedi
ging. Hier hadden zij den dood gevonden, nadat
zij tot het laatst toe dapper hadden gestreden,
en op de treden van deze estrade was hun aan
voerder gevallen, en zijn bloed had de treden
bevlekt. Het was mij als hoorde ik nog het ge
kletter van het staal, de kreten van haat en
van wantrouwen, het geschrei van de vluch
tende vrouwen, het smeeken om genade. Ik
meende duidelijk de gezichten voor mij te zien,
verwrongen door doodsangst, geteekend door
een heel bijzondere vastberadenheid, geteekend
ook door een afschuwelijke wreedheid. Ik zag
de naar bloed snakkende aanvallers de groote
ruimte binnenstroomen, op zoek naar nog meer
slachtoffers, de tapijten van de muren scheu
rend en trachtend door vuur te vernietigen, wat
aan de kracht hunner biilen weerstand bood.
Opnieuw in een stemming yan bovenmatigen
angst door de levendige voorstelling van al deze
tooneelen van verschrikking, half in den waan,
dat de geesten van die oude tijden noodwendig
nog in deze sombere ruimten moesten rondwa
ren, liep ik om de treden van de estrade heen.
Toen bleef ik eensklaps staan en greep Cassier
bij den arm; ik zag neer op een lijk.
XIII
DE GEHEIME TRAP
De man lag op zijn gezicht met zijn eenen
arm op de eerste trede en den anderen onder
zijn lichaam. Naast hem lag het gebroken lem
met van een zwaard en het had den schijn,
alsof zijn hoofd met een ijzeren staaf was be
werkt. Het eerste oogenblik was ik niet in
staat een enkel woord uit te brengen; deze
ontdekking scheen zoo geheel te passen bij de
wilde tooneelen, die mijn verbeelding mij zoo
even had voortgetooverd. Tot Cassier eensklaps
uitriep:
„Saint Hélène! t Is de uniform van het
Regiment des Konings! Mon Dieul hoe kwam
die man hier?"
Deze woorden riepen mij weer tot de werke
lijkheid en ik drong met geweld alle aanstor
mende gedachten terug en keerde het gezicht
van den man naar het schrale licht. Het was
iemand van middelbaren leeftijd met een don
ker, vuil gezicht, een zeer grooten neus, die
gebroken was, en diep liggende oogen. Zijn
wangen waren bedekt met een ruigen baard
en het grove hoofdhaar zag er heel verward
uit. Hij was inderdaad gekleed in de uniform
van het Regiment des Konings de uniform
van een officier maar de drager was nooit
officier geweest, zelfs niet eens gewoon soldaat.
Men had maar naar zijn gezicht te kijken, naar
zijn onverzorgd uiterlijk, om daarvan onmiddel
lijk overtuigd te wezen. Maar wat was hij
dan hier komen doen en hoe kwam het, dat hij
daar nu dood neerlag in zulk een uniform?
Welk ongelukkig slachtoffer had hij van deze
kleeren beroofd? En op welke manier had het
lot hem eindelijk zijn misdaden betaald gezet?
Mijn oogen ontmoetten ten slotte de oogen van
Cassier.
„Deze man was geen soldaat," merkte hij op.
„Neen," gaf ik toe.
„Het is een echt schurkengezicht, Monsieur.
Maar hoe kwam de man hier? In de uniform
van een officier? En wie gaf hem den doodelij
ken slag? Saint Denis! Er moeten hier buiten
ons nog anderen tusschen deze ruïnen rondslui
pen. Het kan ook nog niet lang geleden zijn
gebeurd," en hij knielde neer en raakte den man
voorzichtig aan, „het bloed heeft nog niet eens
den tijd gehad om te stollen."
Wat hü zeide was waar, maar er was om ons
heen geen spoor van een menschelijk wezen
te bekennen. Want al was de groote zaal slecht
verlicht, ik kon haar toch in haar volle lengte
overzien; er was daar zelfs niets dat eenige
schaduw kon afwerpen, en er heerschte zulk
een diepe stilte, dat wij zelfs de echo van onze
gefluisterde woorden konden hooren. En toch, al
was ik overtuigd dat wij alleen, waren, dat hij,
die den fatalen slag had toegebracht, gevlucht
was, ik kon toch niet het gevoel van mij af
zetten dat iemand ons beloerde dat ergens
langs deze naakte, kille muren iemand al onze
bewegingen volgde. Het was een onheilspellend
gevoel, waartegen ik mij tevergeefs te weer stelde,
boos over mijn eigen zwakheid en waakzaam
als een lynx. Ook Cassier stond om zich heen
te staren en zocht heel in het bijzonder de
uiterste hoeken af, als had ook hem dezelfde
vrees bevangen; in zijn eene hand hield hij het
mes gereed.
Vertrouwend, dat zijn waakzaamheid niet
verslapte, bukte ik mij, maakte het jacket van
de uniform los en stak een hand in den bin
nenzak met als resultaat een paar brokjes
papier en een brief. Deze was verzegeld en ge
adresseerd aan „den Hertog de Saule, Rue de
Vie, Paris." Verbaasd draaide ik de enveloppe
in mijn hand heen en weer maar het was en
bleef mij duister. De Saule! Geen enkel ander
man aan het hof had zooveel invloed op den
koning en ook geen enkel ander man was
grooter schurk, dat wist ik maar al te goed.
Hij was dezelfde man, aan wien Zijne Majesteit
eens Mademoiselle d'Enville had willen uit
huwelijken. Ik herinnerde mij nog heel goed
haar woorden van onverholen minachting, het
gebaar, waarmee zij hem de deur had gewezen-
Hoe kwam de brief ongeopend in dézen zak?
Wordt vervolgd.