Een boek voor moeders ABDIJSIROOP De avonturen van een verkeersagent je U f 1 Md iM&aal rnn dm da$ D SHEA Jong naar Jezus JL-I Uw kind zal morgen niet meer hoesten AKKER's verstèrkte Groeps-egoïsme li van de lersche Brigade VRIJDAG 18 FEBRUARI 1938 ff ff .OVERVETTE" rinso speciaal voor de wasmachine AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR RANDALL PARRISH Et wordt een kind gedoopt. In een blijde, voldane rust wacht moeder den terugkeer van den pas-geborene, naar wien al haar liefde, al haar moederlijke zorg uitgaat. Neen, zij zal zoo straks in geen en kel opzicht een ander kind zien, dan wat, eenige oogenblikken geleden, teeder gewik keld en voorzichtig gedragen, de stille ka mer verliet, nagestaard door moederoogen. vochtig van tranen om dit overweldigend geluk. Het zal hetzelfde, afhankelijke, hul- pelooze wezentje zijn, dat klaaglijk schreit om deze onbekende wereld van licht en ge luid en koude, waarin het kwam uit de vei lige beslotenheid van moeders schoot. En toch, al zullen dan moeders liefkoozende oogen geen enkel verschil zien tusschen het kind dat ging en het kind dat keerde, zij weet, dat in dit uur een gebeurtenis van ontzaglijke beteekenis en van onschatbare waarde heeft plaats gehad." Dit is het voortreffelijke begin van een boek, dat het godsdienstig leven behandelt van de katholieke moeder en haar kinderen in de eerste levensjaren. De schrijver, Henk Kuitenbrouwer, schreef het vanuit een groote vereering voor de moeder en uit een doorleefd katholicisme. Van het H. Doopsel af tot de eerste H. Communie volgt hij ais eerbiedig toeschouwer den geestelijken groei van het kind onder de koesterende zorg van moeder. Geen vraagstukken van kinderpsychologie noch paedagogische pro blemen worden als zoodanig besproken. Wij mogen daar blij om zijn. Boeken, die de zielkundige ontwikkeling van het jonge kind beschrijven en uitrafelen, hebben we langzamerhand voldoende. Ouders hebben zeker méér behoefte aan een met ervaring en gemoedswarmte geschreven boek, dat een beeld ontwerpt van het ideale katho lieke gezinsleven, waarnaar in onze jonge gezinnen moet worden gestreefd. Henk Kuitenbrouwer schreef zoo'n boek, dat zich geheel en al richt op het vertrou welijk samenzijn, dag aan dag, van de moe der en haar jonge kinderen. Hij schetst geen methode van opvoeding, nog minder wil zijn werkje een vademecum zijn, dat de lastige gevallen en moeilijke momenten in de opvoeding leert behandelen. Daarom is de mededeeling van den uitgever, dat de ouders in dit boek een antwoord vinden op de vele vragen, die de geestelijke opvoeding van het kleine kind met zich brengt, niet juist. De geheel eigen opzet van het boek is veeleer, dat het, door een algemeen beeld te geven van een zuiver katholieke sfeer in het gezin, stimuleeren wil tot den katholie ken geest in de opvoeding. Slechts enkele groote <£ëdachtëii worden door de tien hoofdstukjes heen ontwikkeld. Het zijn geen nieuwe ideeën, ze zijn zoo oud als het katholicisme zelf. Alleen worden ze met nieuw leven bezield. Vóór alles maakt de schrijver voelbaar, dat het voorbeeld van de moeder meer doet dan alle goed bedoel de woorden en vermaningen bij elkaar. Maar dan het voorbeeld, dat van binnen uit komt. Ook het kind ziet, meer dan men denkt, het onderscheid tusschen „net doen alsof" en een werkelijk overtuigd voorgaan in godsdienstig leven. Woorden zijn zeker niet onnut; in de eenvoudige vertellingen van moeder hebben ze echter meer uitwer king dan in de voortdurende vermaningen en preekjes, die de verbeelding en het hart van het kind niet raken. Het is bijna een gemeenplaats te zeggen, dat met de toenemende verwording van het gezin de waarde van het goede familieleven niet krachtig genoeg gepropageerd kan worden. Ook in de velerlei takken der mo derne jeugdbeweging gaat men pijnlijk be seffen, dat de beste leiding en de aantrek kelijkste methodes weinig uithalen, als de gezinnen, waaruit de jeugd gerecruteerd wordt, oppervlakkig zijn of niet deugen. Daarom is het ook zoo goed, dat dit boek door zijn helderen eenvoud en zijn recht- streeksche taal aan een zeer grooten kring van gezinnen iets te zeggen heeft. Of het boekje volmaakt is? Natuurlijk niet. Het toont zelfs een duidelijke inzin king in de middelste hoofdstukken. Daar is te veel aarzeling en vaagheid, blijkend uit den ook elders veelvuldig gebruikten vraag vorm. De schrijver, wiens kracht juist ligt in het stemmingsvol schilderen van het gezinsleven, laat zich daar te veel gaan in een praten over de godsdienstige feesten in het jaar, over het bidden en zingen, over een goede gewoontevorming, enz. Zijn werkje krijgt daar, en op enkele andere plaatsen, iets gewilds. De momenten in het leven, waarop het godsdienstige beteekenis kan krijgen, worden te vluchtig en te snel naast elkaar gezet en in vraagvorm wordt dan al te gemakkelijk de mogelijkheid om het kind religieus te beïnvloeden gesugge reerd. Goedwillende ouders zullen graag een nadere aanduiding zien van de wijze, waarop de schrijver zich sommige gebrui ken en gewoonten voorstelt. „Uiterlijk moet er iets gebeuren. In de Goede Week moet het huis nu eenmaal ènders zijn dan in de Kerstweek. Het kind moet iets zien, het moet iets meemaken." Hoe dan? Een even aangeduid bééld van het huis in de Goede Week zou men hier graag gezien hebben. De typische vraag, of moeder namelijk op verjaardagen eens niet kan praten over beteekenis van het H. Doopsel, is een vraag, die men eer geneigd is met neen dan ja te beantwoorden. Er zijn andere aanleidingen, die natuurlijker zijn. Trouwens bij dit ge deelte voelt men het duidelijkst, dat het boek lijdt aan zijn eigen kwaliteiten. „Het is heel aardig, dat klein broertje en klein zusje een versje mogen opzeggen met ma nieren van de bewaarschool, maar het is nog heerlijker en waardevoller, als vader of moeder, samen met de kinderen biddend, God dankt voor Zijn groote liefde, die hen samen bracht en samen in den Hemel wil leiden." Deze en dergelijke passages hebben als U het vandaag nog de nieuwe verstèrkte Akker's Abdijsiroop geeft, want daardoor zullen de afmattende hoestbuien tot staan komen en de benauwende slijm loskomen. Akker's Abdijsiroop, thans nog versterkt en nog geneeskrachtiger gemaakt, door toevoeging van de hoest-bedwingende stof codeïne, werkt als een balsem op de borst, keel en longen. Ze bevat een 20-tal kruiden, zooals de Aconiet en de Dro- sera, die ook door de geneeskundigen thans worden beschouwd als de heilzaamste stoffen ter bestrijding van de ademhalings-stoornissen. Elke lepel Abdijsiroop werkt verrassend snel op de ademhalings-organen, lost de slijm op, stopt den hoest, neemt de benauwdheid weg en ge neest de rauwe ontstoken plekken der slijmvliezen. ,,'s Werelds béste Hoest-siroop", zoo noemt men: Flacon 90 ct., f 1.50, f 2.40, f 4.20. Overal verkrijgbaar. Hoe grooter flacon, hoe voordeeliger het gebruik. het nadeel, dat zij bij vele lezers het zeker niet gewilde beeld wekken van een huisge zin, dat op alle uren van den dag God lof- zingt, in gebed is neergezeten en over gods dienstige zaken spreekt. De schrijver geeft echter te veel blijk van een gezonden levenszin, dan dat hij de natuurlijke vreug den en ontspanningen zou geringschatten. Maar door zijn voortdurend abstraheeren van bijna al dit andere in zijn boek, dooi zijn te afzonderlijke belichting van de reli gieuze sfeer ontkomt hij niet aan het ge vaar juist ook doordat hij veelal beel dend en fijn atmosferisch weet te schrij ven den indruk te wekken van een reli gieus oververzadigd gezinsleven. Ditzelfde geldt ook de figuratie van de moeder. Wij prezen de waarde van het boek voor het katholieke leven, omdat het de be teekenis van het goede gezin naast al het andere overwegend acht. De schrijver durft zonder vrees om als bekrompen te worden aangezien de oude gezinstradities eeren en den lof zingen van het leven binnen de be slotenheid van den familiekring. Jammer daarom, dat sommige uitlatingen den in druk van een zeker extremisme zullen wek ken. „Moeder is altijd thuis," schrijft hij, „thuis zijn haar zorgen en haar vreugden, thuis is haar arbeid en haar ontspanning, thuis ligt haar roeping." Wij meenen, en de schrijver is het waar schijnlijk geheel met ons eens, dat ook de goede katholieke moeder een rechtmatige behoefte kan hebben om zich af en toe ge heel buiten haar kinderen te ontspannen. Ook dat een moeder het recht blijft behou den zich door lectuur en studie in een we reld te verplaatsen, waar haar kinderen En toen klommen Keesie en de kabouters in de hut van de heks, terwijl de uil een beetje achteruit ging op zijn bakje en het muisje net deed alsof ze wilde vluchten. Vooruit kameraad, had het verkeersagent je gezegd: „Wie niet waagt, wie niet wint." Toen ze binnen waren, belichtte 4e kabouter met zijn too- verstaf den uil, dien zij nu zagen als een klein heertje in een gijrs geruit pak en een hoed op. „Red mij nu van die afschu welijke heks," riep het heertje uit. „Dat is gauwer gezegd, dan gedaan;zeide Keesie. voorloopig buiten staan, maar waarin ze later ook door haar kunnen binnengeleid worden. Op gevaar af van verkeerd ver staan te worden: de voorgestelde moeder is te veel moeder. We hadden even willen voelen, dat zij ook vrouw is, meelevend met haar man, óók zelfstandig denkend mensch, die haar wijdere belangstellingen niet wil laten dooden door een exclusieve overgave aan het gezin. Henk Kuitenbrou wer voor-onderstelt dit wellicht, maar voor ons gevoel was zijn boekje nog rijker ge worden, indien de speciale behandeling van de moeder wat minder eenzijdig was ge weest. Dan zou ook het beeld van den va der scherper omlijnd zijn, terwijl die nu als voedstervader en eenigszins eerbiedige toeschouwer op den achtergrond blijft toe zien. Voor de uitgave niets dan lof. Zelden za gen wij een boek over deze onderwerpen, dat zoo smaakvol en kunstzinnig is uitge geven. Band en verluchting van Otto van Rees zijn uitmuntend. De jonge uitgeverij „Het Spectrum" moge plezier aan dit werkje beleven, dat een groot debiet zekei verdient. Voor jonge gezinnen een waarde vol bezit, voor jonge moeders een fijnzin nige attentie en een sterke bemoediging. PIET OOMES H. Kuitenbrouwer: Jong naar Jezus. Ingeleid door Prof. D. BontUtrecht, Uitgeverij Het Spectrum. Prof. Josephus Jitta moraliseert Prof. Josephus Jitta moraliseert graag op het gebied van de economische politiek. En hij doet het meestal op een heel onderhoudende en interessante wijze. Thans vertelt hij in de N. R. Crt. dat hij kennis heeft gemaakt met een nieuw Engelsch gezelschaps-spel, „mono poly" geheeten en overpeinst naar aanlei ding van die kennismaking de zondige be geerte van den mensch om zich van mo nopolies meester te maken. „Achter allerlei fraaie benamingen, die den indruk wekken van schoone, ethische en so ciale idealen, verbergt men vaak gernkkq; niet altijd rauw groepsegoïsme, schrijft hij. Men spreekt van reserveering van de natio nale markt voor het nationale product, wan neer men beoogt de groote massa der consu menten cijnsbaar te maken aan een klein' groep producenten. Men roemt het mee een fraai woord publiekrechtelijke bedrijfsorgani satie of ordening, wanneer men een monopo lie wil scheppen voor een bepaalde groep zon der er zich rekenschap van te geven, dat in dien alle groepen er in zouden slagen elk voor haar product de rest van de bevolking van zich afhankelijk te maken het doel en do onvermijdelijke consequentie van vele van dergelijke plannen er een strijd van allen tegen allen zou ontstaan, een bellum omnium contra omnes, die allerminst aan eenig ideaal van sociale 'rechtvaardigheid zou beantwoor den en die nog erger zou zijn dan de klassen strijd. Niet iedere poging tot ordening is, wat men spottend genoemd heeft „een orde ning voor de vriendjes", maar het valt uitersc moeilijk, het koren van het kaf te scheiden." Het is eigenaardig, dat prof. Josephus Jitta zijn doordringenden blik alleen op de harten en nieren van diegenen richt, die in de economie eenige regeling willen, om achter hun fraaie leuzen het rauwe groepsegoïsme te ontmaskeren. Wat meent hij, dat in vele gevallen ach ter de leuze van den vrijhandel staat? Of achter die van de zgn. contractvrijheid van den arbeider (d.w.z. vrije keuze tus schen laag loon of in 't geheel geen loon) Of achter die van de verdediging van het consumentenbelang en het behoud van 't concurrentievermogen? Maar misschien meent prof. Josephus Jitta, die als goed liberaal niet met afschuw van rauw, doch met geestdrift van ge zond egoïsme zou moeten spreken, dat 't egoïsme zich achter deze leuzen niet verschuilt, doch op loffelijke wijze erin aan den dag treedt? Het is met de antinomie van ordening en egoïsme soms zonderling gesteld ;n het is inderdaad moeilijk, zooals prof. Josephus Jitta zegt, het kaf van het koren te scheiden. De heer Fentener van Vlissingen heeft bijv. verleden week nog afgegeven op de ordenaars als kwakzalvers met „Tilburger olie", terwijl juist de heer Fentener van Vlissingen de man is van de strafste orde- De trein van Sacramento was overvol. Han delsreizigers, typistes, sportbeoefenaars en tallooze gelukkige paartjes. Gelukkige? George vroeg zich af of ze allemaal zoo geluk kig waren als hij en Vera met hun eeuwige kibbelpartijen. Zij prikkelde hem onophoudelijk met haar ongemotiveerde jaloezie. Thans zat ze aan het raampje te lezen, en hij verdiepte zich in zijn minder aangename gedachten. Eens klaps kwam hij tot een besluit. Vera! zei hij zachtjes. Het meisje keek op. Ja? Hij verzamelde al zijn moed. Je hebt wel eens aan me getwijfeld, zei hij voorzichtig en daar heb je verkeerd aan ge daan. Maar er is iets, wat ik je bekennen moet waar ik je nooit over heb gesproken Dus tóch! riep .zijn jaloersch meisje uit. Luister, zei hij snel. Het is al betrekke lijk lang geleden, en jij valt er eigenlijk buiten, omdat ik je toen nog zoo goed als niet kende, maar je hoort het toch te weten. Aan een paar tusschenstations waren ver schillende reizigers uitgestapt en ze hadden hun compartiment zoo goed als voor zich alleen. George ging voort met zijn bekentenis. Dat was nu de reactie op al haar gekanker, en hij voelde het heimelijk als een soort revanche. Het is nu zoowat anderhalf jaar geleden. Het was zomer. Op een avond ging ik naar een operette. Er was eigenlijk niet veel aan, aan dat stuk, behalve dan de dame in de hoofdrol. Ze zong met buitengewone stem. Ik kwam heelemaal onder de betoovering en na afloop maakte ik haar mijn opwachting George sprak bijna werktuiglijk, blijkbaar geheel onder den indruk van die herinnering, zonder ook maar een enkele maal zijn meisje aan te zien. Wat was ze mooi, met haar goudblonde haar en haar zachte blauwe oogen en haar teere tint! Een visioen, om nooit meer te ver getenIk geloof, dat ik met haar nog dien zelfden avond zou getrouwd zijn, als dat gekund had. Ik kan je mijn gevoelens onmogelijk be schrijven. Je zou me ook niet kunnen begrij pen. Jij houdt me voor een heel gewoon iemand, maar zij dacht daar anders over! Het was van het begin af een echte en wederkeerige liefde.. Vera staarde met strakken blik uit het ven ster en George sprak werktuiglijk door, alsof hij bezig was zijn geschiedenis aan zichzelf te vertellen. We waren zoo gelukkig! Ze was eigenlijk nog maar een kind. En ze was zoo gewillig, als 't er op aan kwam een of andere malle ge woonte af te leeren om bang te zijn voor een Vrijdag b.v„ of voor het getal dertien, of om onder een ladder door te loopen.... Hij hield even op en wilde een sigaret opste ken, maar Vera belette het bruusk. Haal geen gekheid uit, George! Je weet heel goed, dat je hier niet rooken mag. Zijn gezicht vertrok, zooals altijd als zijn meisje wat had aan te merken. Dan ging hij voort op somberen toon: Helaas, ons geluk duurde niet lang. Mijn oom, van wien ik heelemaal afhankelijk was, in die dagen, was „er achter" gekomen en hij stelde mij voor de keus: mijn betrekkingen met Jeanette te verbreken of alleen rond te komen met het salarisje, dat ik toen by hem verdien de. Met die boodschap kwam ik bij haar. Wat kon ik haar zeggen? Zij raadde het, nog voor ik wat gezegd had, en barstte in tranen uit. Zij was wanhopig om aan te zien en het duurde lan- \R d gen tyd voor ik i haar tot bedaren son brengenI direct gezegdI Dat was alles, Vera, ik heb haar nooit meer teruggezien ik ben nu eenmaal een zwakkeling en ik heb niet de kracht om het geluk vast te grijpen, als het langs me komt Nu sprak Vera op haar beurt en haar stem klonk hard. Wie was dat meisje? Ik wil het weten, hoor je me? George antwoordde niet en dacht na. Hij was nu eenmaal zoover gegaan, en nu zou ze hem overladen met beschuldigingen en verwijten. Wie was dat meisje? zeg op! hield Vera verbitterd aan. Jeanette Macdonald, zei George ten laat ste, bijna fluisterend. Vera zou al haar speurtalenten aan het werk gezet hebben en niet gerust hebben voor ze het wist. Het was dus wel zoo goed haar aanstonds alles te zeggen. Zwijgen zou de zaken nog maar erger hebben gemaakt. Jeanette MacDonald, zei je? stamelde Vera thans, terwijl ze 't haast niet kon geloo- ven. Bedoel Je de beroemde Jeanette, de filmster? Ik wist niet dat die wel eens gezon gen had Er was thans eensklaps een eerbiedige klank in haar stem. O, George, zei ze klagend waarom heb je me nooit gezegd dat je die kende? Toen ze laatst in San Francisco was, hadden wij haar thuis op de thee kunnen vragen. Wat zou dat chic gestaan hebben! (Nadruk verboden) ning, die wij in Nederland kennen, n.l. van de kolenconventie, die, zooals de heei van Spaendonck het op den socialen dag der katholieke werkgevers uitdrukte, voortreffelijk werkt, vooral voor de belan gen, die de heer Fentener van Vlissingen vertegenwoordigt. En het waren de heeren van de kolenconventie die. toen de concur rentie der Poolsche mijnen hun zoo goed „geordende" regime dreigde te verstoren, al les in het werk stelden om Tilburger olie in den vorm van een contingenteering te krijgen. Indien prof. Josephus Jitta zich wil kee- ren tegen rauw groeps-egoïsme en onge twijfeld niet minder rauw individueel egoïsme, dient zijn vermaan zich dan niet eerder dan tot degenen, die een binding van deze egoïsmen voorstaan op de eerste plaats te richten tot die kringen', waar men altijd uitging van den „homo economicus", waar men den mensch, die zijn eigen belang zocht, verheerlijkte als „Urheber" van den economischen en tech- e meest geraHineerde vorm van ijdelheid is prat gaan op zijn bescheidenheid nischen vooruitgang, waar men den egoïst als den besten economist beschouwde. Toegegeven, dat ook daar het egoïsme niet altijd „rauw" was, bieden die krin gen toch wel het meest behoeftige terrein voor het zaad, dat prof. Josephus Jitta blijkbaar wil strooien. En wanneer men zich in die kringen iets laat gelegen lig gen aan de economisch-moraliseerende lessen van den hoogleeraar, zal dat een ware ordening, die geen fagade voor „rauw groeps-egoïsme" is, niet weinig ten goede kunnen komen. Want indien er een gevaar bestaat, dat ordeningsmaatregelen een camouflage van groeps-egoïsme vor men, vloeit dat gevaar niet voort uit de ordeningsgedachte, die solidaristisch is, maar uit de ingeroeste mentaliteit van den „homo economicus". DIT 15 HET MERK WASMACHINE) DAT IK GEKOCHT HEB, MAAR IK KRIJG ER HAAST] VGEEN SOP MEE. V DAN MOET JE TOCH DE VOLGENDE KEER EENS DE NIEUWE RINSO ERIN GE BRUIKEN, ZOALS DE FABRIKANT AANBEVEELT JE ZULT BESLIST VER BAASD STAAN De nieuwe, overvette Rinso, het grote succes in de wasmachine, reinigt het vuilste goed als bij toverslag. Rinso maakt het goed helder wit en werkt bovendien veel vlugger en zuiniger dan gewone zeep poeders. Ook voor het wassen in de tobbe is Rinso het aange wezen wasmiddel. Rinso behoeft niet te worden aangemaakt en heeft een ongewoon hoog vetgehalte, waardoor het zo volmaakt reinigende Rinso sop meerdere malen achtereen kan worden gebruikt. Zodoende wast U metéén pakje voor slechts 12'A ct. in anderhalf uur een volledige gezinswas voor 5 personen prachtig helder wit. Rinso wasdag is de ideale wasdag. R26-0309 ATT ï-1 A n/^lVTATr' JO op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 17 7bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7pJO m J}U !!eS<£ngevaUSf^ F 250e" ppn^imet 'o? ^en^ooo! ALLE ABUNJNL b cmgevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F I OU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop 4""yv* een voet een oog. 20 Mijn hoop, dat Mademoiselle hier ergens bin nen deze muren was opgesloten, was al bijna geheel verdwenen. Als deze schurken haar had den gevangen genomen, dan bestond er veel meer kans, dat zij haar ginds onder bewaking hadden. Maar ik moest zekerheid hebben, vol komen zekerheid. Ik zou geen oogenblik aan mijn eigen ontsnapping kunnen werken zonder eerst te weten, wat er van haar was geworden en of ik haar misschien ook nog van dienst zou kunnen zijn. Als ik daartoe niet eerst alle pogingen in het werk stelde, zou ik het mijzelf eeuwig verwijten, zelfs al had ik persoonlijk niet zooveel belang in haar gesteld. Ik deed op dat oogenblik geen moeite mijn gevoelens te ontleden, maar ik was mij toen toch al ten volle bewust, dat zij meer voor mij was dan ooit een andere vrouw voor my ge weest was. Haar gelaat stond mij steeds voor oogen en ik behoefde alleen maar aan haar te denken, of ik voelde mij tot nieuwe energie op gewekt. Een enkel woordje van dank van haar lip pen. een blik van tevredenheid in haar oogen. zou mij al voldoende belooning zijn geweest voor de opofferingen, die ik mij voor haar moest getroosten, en voor niets ter wereld zou ik haar in handen van dergelijke duivels willen achter laten. Cassier kon doen wat hij verkoos, maar ik was vast van plan eiken duim van deze ruïnes aan een grondig onderzoek te onder werpen en hier te blijven tot ik de waarheid kende. De trap bestond uit breede tegels, die door het vele gebruik van gespoorde laarzen waren uitgehold, maar toch nog sterk genoeg waren om desnoods een heel leger te dragen. Ik ging voorop en steunde met mijn rechterhand de scheede van mijn zwaard om alle gedruisch te voorkomen. Boven was het nog donkerder en wij konden dan ook slechts met moeite de om geving opnemen. De eikenhouten vloer was zwart van ouderdom, maar overigens nog in tamelijk goede conditie. Hi) had zelfs de kracht van het vuur weerstaan, al waren er ook plaat sen, waar de vlammen heele gaten hadden in gebrand alvorens weg te sterven: en groote hoopen asch getuigden van de volkomen vernie tiging der meubels. Het beetje licht, dat er was, kwam van boven, maar de vensteropeningen, waardoor eertijds het zonlicht overvloedig naar binnen scheen, gingen nu bijna geheel onder wijnranken schuil, zoodat er slechts een enkel straaltje kon doordringen. Op den tast zocht ik mijn weg, vaak belem merd door de groote hoopen afval en voorzichtig de verbrande plekken vermijdend. Eerst was ik bepaald verplicht de voorwerpen met de hand aan te raken voort ik kon zeggen, waarmee ik te doen had, maar langzamerhand begon ik aan de duisternis te wennen en kon dus beter de om geving opnemen. Wij stonden in een uitge strekte zaal, grooter zelfs dan de zaal bene den, maar lager. Door de hopelooze leegheid en naaktheid leek zij bijna monsterachtig groot en de onverwoestbare steenen banken langs de zijwanden en de reusachtige stookplaats in den versten hoek was het eenige, dat de kilte brak. Tegenover deze en vlak bij de trap was een steenen estrade van drie treden. Links en rechts gaapten verschillende doorgangen, door zware eikenhouten bogen overwelfd; zij leidden naar aangrenzende kleine kamers. Deze zaal had natuurlijk voor groote ont vangstzaal dienst gedaan. Hier hadden allen, die van de oude bezetting waren overgebleven, zich om hun vorst geschaard te zijner verdedi ging. Hier hadden zij den dood gevonden, nadat zij tot het laatst toe dapper hadden gestreden, en op de treden van deze estrade was hun aan voerder gevallen, en zijn bloed had de treden bevlekt. Het was mij als hoorde ik nog het ge kletter van het staal, de kreten van haat en van wantrouwen, het geschrei van de vluch tende vrouwen, het smeeken om genade. Ik meende duidelijk de gezichten voor mij te zien, verwrongen door doodsangst, geteekend door een heel bijzondere vastberadenheid, geteekend ook door een afschuwelijke wreedheid. Ik zag de naar bloed snakkende aanvallers de groote ruimte binnenstroomen, op zoek naar nog meer slachtoffers, de tapijten van de muren scheu rend en trachtend door vuur te vernietigen, wat aan de kracht hunner biilen weerstand bood. Opnieuw in een stemming yan bovenmatigen angst door de levendige voorstelling van al deze tooneelen van verschrikking, half in den waan, dat de geesten van die oude tijden noodwendig nog in deze sombere ruimten moesten rondwa ren, liep ik om de treden van de estrade heen. Toen bleef ik eensklaps staan en greep Cassier bij den arm; ik zag neer op een lijk. XIII DE GEHEIME TRAP De man lag op zijn gezicht met zijn eenen arm op de eerste trede en den anderen onder zijn lichaam. Naast hem lag het gebroken lem met van een zwaard en het had den schijn, alsof zijn hoofd met een ijzeren staaf was be werkt. Het eerste oogenblik was ik niet in staat een enkel woord uit te brengen; deze ontdekking scheen zoo geheel te passen bij de wilde tooneelen, die mijn verbeelding mij zoo even had voortgetooverd. Tot Cassier eensklaps uitriep: „Saint Hélène! t Is de uniform van het Regiment des Konings! Mon Dieul hoe kwam die man hier?" Deze woorden riepen mij weer tot de werke lijkheid en ik drong met geweld alle aanstor mende gedachten terug en keerde het gezicht van den man naar het schrale licht. Het was iemand van middelbaren leeftijd met een don ker, vuil gezicht, een zeer grooten neus, die gebroken was, en diep liggende oogen. Zijn wangen waren bedekt met een ruigen baard en het grove hoofdhaar zag er heel verward uit. Hij was inderdaad gekleed in de uniform van het Regiment des Konings de uniform van een officier maar de drager was nooit officier geweest, zelfs niet eens gewoon soldaat. Men had maar naar zijn gezicht te kijken, naar zijn onverzorgd uiterlijk, om daarvan onmiddel lijk overtuigd te wezen. Maar wat was hij dan hier komen doen en hoe kwam het, dat hij daar nu dood neerlag in zulk een uniform? Welk ongelukkig slachtoffer had hij van deze kleeren beroofd? En op welke manier had het lot hem eindelijk zijn misdaden betaald gezet? Mijn oogen ontmoetten ten slotte de oogen van Cassier. „Deze man was geen soldaat," merkte hij op. „Neen," gaf ik toe. „Het is een echt schurkengezicht, Monsieur. Maar hoe kwam de man hier? In de uniform van een officier? En wie gaf hem den doodelij ken slag? Saint Denis! Er moeten hier buiten ons nog anderen tusschen deze ruïnen rondslui pen. Het kan ook nog niet lang geleden zijn gebeurd," en hij knielde neer en raakte den man voorzichtig aan, „het bloed heeft nog niet eens den tijd gehad om te stollen." Wat hü zeide was waar, maar er was om ons heen geen spoor van een menschelijk wezen te bekennen. Want al was de groote zaal slecht verlicht, ik kon haar toch in haar volle lengte overzien; er was daar zelfs niets dat eenige schaduw kon afwerpen, en er heerschte zulk een diepe stilte, dat wij zelfs de echo van onze gefluisterde woorden konden hooren. En toch, al was ik overtuigd dat wij alleen, waren, dat hij, die den fatalen slag had toegebracht, gevlucht was, ik kon toch niet het gevoel van mij af zetten dat iemand ons beloerde dat ergens langs deze naakte, kille muren iemand al onze bewegingen volgde. Het was een onheilspellend gevoel, waartegen ik mij tevergeefs te weer stelde, boos over mijn eigen zwakheid en waakzaam als een lynx. Ook Cassier stond om zich heen te staren en zocht heel in het bijzonder de uiterste hoeken af, als had ook hem dezelfde vrees bevangen; in zijn eene hand hield hij het mes gereed. Vertrouwend, dat zijn waakzaamheid niet verslapte, bukte ik mij, maakte het jacket van de uniform los en stak een hand in den bin nenzak met als resultaat een paar brokjes papier en een brief. Deze was verzegeld en ge adresseerd aan „den Hertog de Saule, Rue de Vie, Paris." Verbaasd draaide ik de enveloppe in mijn hand heen en weer maar het was en bleef mij duister. De Saule! Geen enkel ander man aan het hof had zooveel invloed op den koning en ook geen enkel ander man was grooter schurk, dat wist ik maar al te goed. Hij was dezelfde man, aan wien Zijne Majesteit eens Mademoiselle d'Enville had willen uit huwelijken. Ik herinnerde mij nog heel goed haar woorden van onverholen minachting, het gebaar, waarmee zij hem de deur had gewezen- Hoe kwam de brief ongeopend in dézen zak? Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10