De R.K. Volksbond bestaat
vijftig jaren
SIROOP
tKdwtêml mndm ia
De avonturen vaneen verkeersagentje
i
Sociale zielzorg
OVERVETTE" Rinso
Tweehonderd
pond per dag
SHEA
van de lersche Brigade
IpakRinso
VRIJDAG 4 MAART 1938
voldoende voor
een was van
vijf personen
Een groot inkomen, doch met
twee „maren
Zondagsheiliging in
Oostenrijk
(Ingezonden Mededeeling)
VROEGERE ATHLEET BIJNA
HULPELOOS DOOR
RHEUMATISCHE PIJNEN
Nu weer zoo lenig als een kat
keukenprinses
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand,
een voet of een oog.
DOOR RANDALL PARRISH
li.
Ofschoon uit den werkmansstand en
de kleine burgerij voortgekomen,
werd de Bond toegankelijk gesteld
voor alle klassen der maatschappij. Niet
één stand zou zich vijandig stellen tegen
over alle andere, maar alle klassen zouden
broederlijk werkzaam zijn in het belang van
allen. Zou dit streven ingang vinden bij
rijk en arm, bij arbeid en kapitaal, in een
eeuw, die wel laag neerziet op de kasten-
verdeeling der oude Indiërs, maar toch óók
den koperen cent afscheidt van den blin
kenden gulden? De uitkomst heeft reeds
voorloopig een voldoende antwoord gegeven.
Naast opperlieden, sjouwerlieden, timmer
lieden, metselaars en wie weet al welke vak
ken, telt de Bond reeds onder zijn leden
priesters, advocaten, dokters, journalisten,
letterkundigen enz. Een schooner combina
tie is niet denkbaar: de Bond draagt het
beeld der Katholieke Kerk, die de geldelijke
offers der rijken besteedt tot opheffing der
meest ongelukkige schepsels in stoffelijken
en geestelijken zin, die haar priesters uit
zendt voor allen en den rijke leert, dat hij
zijn talenten niet mag begraven."
Met deze woorden teekende Willem
Passtoors in het Jaarboekje van 1891 de
doelstelling van den drie jaren te voren,
thans vijftig jaar geleden, tot stand geko
men R.K. Volksbond. In datzelfde jaar
echter verscheen de Encycliek „Rerum No
varum", die de vorming van zuivere
werkliedenvereenigingen aanbeval.
Twee jaar later publiceerde de Volksbond
een „Manifest", waarin veel sterker uitge
sproken dan voorheen zuivere arbeiders
doeleinden werden erkend. Herstel van de
eer van den werkman, die niet als een stomp
werktuig mag worden gebruikt, verbod van
fabrieksarbeid voor de vrouw, inkrimping
van den arbeidstijd, verbod van kinder
arbeid, Zondagsrust, verzekering tegen
ziekte, ouderdom en ongeval, toekenning
van een behoorlijk loon en al zulke dingen
werden nagestreefd. En dat alles moet
geschieden door de kracht van zelfstandige
en sterk ingerichte aangesloten vakvereeni-
gingen in één machtigen bond, waarin
vooral onze broeders, de werklieden, moe
ten toetreden; „voor hen staan wij op de
bres en wij verbinden ons hun billijke rech
ten te verdedigen en him hun plichten voor
oogen te stellen."
Schoorvoetend begon de Volksbond in de
arbeidersklasse een afzonderlijken stand
met eigen geestelijke en materieele belangen
te herkennen en raakte hij tot de erken
ning, dat hij speciaal die arbeidersbelangen
diende te behartigen.
Eerst langzamerhand heeft deze erken
ning doorgewerkt. In zekeren zin
gelukkig. Terwijl enkele theoretici
binnen het Haarlemsche en terwijl enkele
arbeidersvereenigingen buiten dit diocees
geneigd waren den nadruk te leggen op de
vakorganisatie, neigde de Volksbond nog
lang naar het toekennen van niet meer dan
secundaire beteekenis aan de vakbonden,
die hij aan de voogdij van zijn centraal
georganiseerd geheel bleef onderwerpen.
Daar speelde nog langen tijd de gedachte
doorheen aan den oorspronkelijken opzet
van „alles in één bond", een gedachte, waar
uit geleidelijk de idee van een alle arbeiders
zonder verschil van vak omvattende
standsorganisatie gemakkelijker kon groei
en dan daar, waar men naast de vakorga
nisatie liever heelemaal géén arbeiders
vereenigingen zag, waar men meende, de
behartiging van alle arbeidersbelangen
aan de zorgen der vakvereenigingen te
kunnen toevertrouwen.
In den tegenwoordigen tijd wordt eigen
lijk het eerst recht duidelijk, tot welke ge
lukkige gevolgen de splitsing van de
arbeidersbeweging in vakvereenigingen en
standsorganisatie voor de vrije ontwikke
ling van ons katholieke volksdeel heeft
gevoerd.
De ordening van het economische leven
en de sociale wetgeving onder de vigueur
van deze ordening zullen het beginsel van
de bedrijfseenheid tot uitgangspunt moeten
nemen, zullen organen moeten vormen,
waarin die eenheid van het bedrijf tot
uiting komt, waarin dus patroons en arbei
ders samen zitting hebben. Die organen
zullen veel moeten overnemen, wat tot dus
verre tot de taak der vakvereenigingen
behoorde. Deze zullen zich moeten ombou
wen en zullen in sterker mate dan tot nu
toe gebonden worden aan het bedrijf en
aan de controle van de overheid. Zij zullen
van hun vrijheid een en ander moeten in
boeten, zullen als strijdorganen plaats
moeten maken voor de organen, die den
vrede tusschen werkgever en werknemer tot
uiting brengen.
Hadden onze arbeiders, zooals de sociaal
democratische arbeiders, thans niets anders
dan vakvereenigingen, dan zouden de
nieuwe idealen, de nieuwe strevingen op
economisch en staatkundig terrein hen met
algeheele verbreking van hun moeizaam
opgebouwde organisaties bedreigen en zou
den zij evenmin als thans de sociaal
democraten onbevangen, laat staan geest
driftig, tegenover de economische of cor
poratieve ordening kunnen staan.
De eenige organen van de katholieke
arbeidersbeweging liepen gevaar hun vrij
heid te verspelen.
Zoolang wij echter de stands-organisaties
behouden, blijft onverminderd de mogelijk
heid voortbestaan om vrij en zonder con
trole van welke zijde dan ook tot onze
menschen te spreken over de vragen van
het beginsel, om hun geestelijke belangen
te verzorgen in het raam van hun eigen
milieu.
Standsorganisatie is sociale zielzorg.
Zielzorg, aangepast aan de sociale
omstandigheden van den arbeider,
speciaal zijn moeilijkheden onder oogen
ziende en hem daarin helpend. Zielzorg ook,
MET RIN30 SOP IS VETTER,WERKZAMER EN LANGER^
sBLIJVEND.DAN IK TOT NU TOE OOIT MET
.ZEEPPOEDER BEREIKT HEB/-
EN ZOOVEEL SOP MET
EEN PAKJE „OVERVETTË
INSO DAT IS GEVE1DIG
UINI&
"V"
in all* typen van watmachines
geeft Rinso dan ook zulke prachtig*
Rinso lost bijna onmiddellijk in lauw
Rinso wordt speciaal gefabriceerd om
gebruikt te worden. Daarom
resultaten in elke wasmachine,
water op. Speciale nieuwe bestanddelen verwijderen al het vuil uit
Uw goed in ongekend korte tijd. Tenslotte kan het uiterst werk
zame Rinso sop verscheiden malen achtereen worden gebruikt. Door
de bijzondere samenstelling van Rinso is het mogelijk, om met éin
pakje Rinso de volledige gezinswas van 5 personen in 1i uur
volmaakt schoon te wassen. En heeft U geen wasmachine,
dan werkt de „overvette" Rinso even doelmatig in elke tobbe.
De prijs is slechts 12} ct. en bovendien een bon voor geschenken.
SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE
Sedert meer dan 30 jaar wordt
Siroop Famel door doktoren
gewaardeerd als een betrouw-
baar geneesmiddel ter
bestrijding van
HARDNEKKIGE HOEST,
BRONCHITIS
en andere aandoeningen
der ademhalingsorganen
KLEINE FLACON ƒ1.15 GROOTE FLACON ƒ1.90
overeenkomstig de verlangens van den te
genwoordigen Paus uitgeoefend door lee-
ken.
Heeft Mgr. Bottemanne op dit laatste
gedoeld, toen hij op de Zondagmorgen
audiëntie van Mei 1888 verklaarde, dat
Nederland op den R.K. Volksbond wachtte?
Men had toen immers reeds de Joseph -
gezellen, die onder de leiding van priester
voorzitters stonden. De R.K. Volksbond hield
van het begin af veel sterker dan de orga
nisaties in die andere bisdommen aan het
principe vast, dat leeken aan de leiding be
hoorden.
Sociaal leekenapostolaat heeft de stands
organisatie van den R.K. Volksbond in de
vijftig jaren van zijn bestaan uitgeoefend.
Hij is gegroeid tot wat men zou kunnen
noemen een der „nieuwe organen" van de
Kerk. Moge hij dat nog lange jaren blijven.
Sir John Gilmour, die minister van Binnen-
landsche Zaken geweest is in het Nationale
Kabinet, tot hij in 1935 door Sir John Simon,
thans kanselier der Schatkist, opgevolgd werd,
is thans benoemd tot een der hoogst betaalde
posten ter wereld. Hij brengt hem niet minder
dan 200 per dag op. Er zijn evenwel twee
„maren" aan verbonden. De eerste is dat hij den
post zoowat tien dagen, en niet een jaar be-
kleeden zal! de tweede van nog verdrietiger
aard is dat de representatiekosten zóó hoog
zijn, dat hij aan het eind van die tien dagen
waarschijnlijk geen penny van zijn £2000 zal
overhebben.
Hij is benoemd tot Lord High Commissioner
voor de Algemeene Vergadering van de Kerk
van Schotland. Hieraan is een voor Engelsche
begrippen zeer matige jaarwedde van 2000
verbonden, maar aangezien geen Lord High
Commissioner ooit langer voor dit bedrag
heeft behoeven te werken dan gedurende de
tien dagen dat de vergadering duurt, komt het
salaris neer op 200 per dag.
Zijn werk bestaat hieruit dat hij te 'Edinburg,
waar de vergadering natuurlijk gehouden wordt,
deze eiken morgen bijwoont (meespreken mag
hjj niet), en dat hij zijn namiddagen besteedt
aan het bezoeken van allerlei liefdadige en
maatschappelijke instellingen, en ook wel aan
het „openen" van het een of ander. Verder geeft
hij lunches, diners en tuinfeesten.
Gedurende die tien dagen bekleedt hij een
duizelingwekkend hoogen rang. Ofschoon hij
benoemd wordt op voordracht van den Eersten
Minister, is hij de persoonlijke vertegenwoor
diger des Konings, zoodat zijn positie vergele
ken kan worden met die van een Pauselyk
Legaat. Meestal kiest de Eerste Minister een
Schotschen partijgenoot uit, ofschoon drie jaren
geleden de Hertog van Kent benoemd werd tot
Lord High Commissioner. De leden der ko
ninklijke familie zijn zoowel Schotten, Ieren,
Canadeezen, Australiërs en Nieuw Zeelanders
als Engelschen; zij voeren de nationaliteit van
dat deel des lands, waar zij op zeker oogenblik
vertoeven.
De Lord High Commissioner is gedurende die
tien dagen de hoogstgeplaatste persoon in
Schotland. Hij neemt een half koninklijken
status in, en zou zelfs den voorrang hebben op
leden van het Koninklijk Huis, met uitzon
dering van de Souvereinen, indien dezen zich
gelijktijdig in Schotland bevonden. Zijn echtge-
noote neemt denzelfden rang in. Hij woont in
het beroemde paleis van Holyrood, waar hij
zelfs „levées" houdt een zuiver koninklijke
functie. In 1924, onder het eerste Labour-
kabinet, benoemde Mr. MacDonald een Schotsch
arbeidersafgevaardigde, die het grootste deel
van zijn leven werkman geweest was, tot Lord
High Commissioner, en bij de ontvangsten in
het Holyrood-paleis maakten de met diademen
gekroonde hertoginnen en markiezinnen oot
moedig de diepe buigingen, welke aan het hof
voorgeschreven zijn, voor de arbeidersvrouw, die
tien dagen lang bijna koningin was, en met
volmaakte waardigheid haar rol speelde.
Sir John zal gedurende die tien dagen toe
gesproken worden als „Your Grace", een titel,
waarop in Engeland alleen Aartsbisschoppen
(Katholieke zoowel als Anglicaansehe) en Her
togen aanspraak kunnen maken. In dit geval
evenwel is de titel nog hooger dan hij lijkt. Het
is nóch een hertogelijke, nóch een aartsbis
schoppelijke, doch een koninklijke titel. De
Lord High Commissioner immers voert alle
titels en waardigheden van de monarchen, wier
paleis hij bewoont. De oude Schotsche konin
gen, wier plaats hij inneemt, werden niet „You
Majesty", maar „Your Grace" genoemd. De
Lord High Commissioner geniet alle uiterlijke
onderscheiding van een vorst. Hjj wordt ont
vangen met eereschoten. Hij rijdt nooit anders
uit dan met een schitterend cavalerie-escorte.
Waarom wordt de koning met zooveel pracht
en praal vertegenwoordigd bij de opening van
de vergadering eener Kerk, die zich zoozeer laat
voorstaan op haar puriteinschen eenvoud, en die
onder haar bedienaren geen hoogeren rang
kent dan dien van „presbyter" of „ouderling?"
De Moderator, die aan het hoofd der Kerk
staat, is zelf niets anders dan een presbyter,
zij het dan primus inter pares.
De reden, waarom de koning steeds vertegen
woordigd moet zijn bij de opening der Ver
gadering, is van constitutioneelen aard. Op de
openingszitting verklaart de Lord High Com
missioner dat de koning vastbesloten is een
Presbyteriaansch bewind in Schotland te hand
haven. Op deze handhaving berust de Unie
tusschen Engeland en Schotland. De grondwet
tige verklaring moet elk jaar hernieuwd wor
den, en opdat er geen twijfel aan bestaan kan
dat de man, die den koning hierbij vertegen
woordigt, ook werkelijk ten volle met diens
gezag optreedt, wordt hem de eer bewezen, die
anders alleen aan den Souverein toekomt.
De vergadering vangt steeds hiermede aan
dat de griffier een koninklijke boodschap voor
leest, waarin mededeeling gedaan wordt van
de benoeming van den Lord High Commissio
ner, die vervolgens zijn rede houdt. Toen drie
jaren geleden de Hertog van Kent Hooge Com
missaris was, las de Griffier per abuis niet de
koninklijke boodschap voor, maar de instruc
ties van den koning aan zijn zoon, aanvan
gend: „Particuliere instructies aan onzen zeer
dierbaren en welbeminden zoon." Ofschoon de
Hertog zeer verbaasd keek, deed hij tenslotte
alsof hij niets opgemerkt hadd. De griffier, in
groote verlegenheid, las de instructies ten einde
voor, de laatste zinnen zóó prevelend, dat nie
mand ze verstaan kon. Zoodra hij het stuk
ten einde gelezen had, stond de Hertog op en
hield zijn rede, aldus te kennen gevend dat
de Koninklijke Boodschap geacht moest wor
den te zijn voorgelezen.
Het herderlijk schrijven der Oostenrijksche
Bisschoppen behandelt dit jaar de Zondags
heiliging. In de inleiding constateeren de bis
schoppen dat de bepalingen van het Concor
daat ter bescherming van de Zondagsheiliging
niet overal op bevredigende wijze worden door
gevoerd.
„Wij moeten tot onze beschaming erkennen
zoo wordt er in het herderlijk schrijven ge
zegd dat wij voor wat de Zondagsontheili
ging betreft onder alle Europeesche landen een
der eerste plaatsen innemen".
Vervolgens behandelen de bisschoppen uit
voerig den zin en de sociale beteekenis van een
christelijke Zondagsviering. Ook wanneer de
Kerk met het oog op de economische nood
zaak op welwillende wijze Zondagarbeid toe
staat moet toch voor zoover mogelijk worden
aangedrongen op een volledige vervulling van
het gebed der Zondagsheiliging.
In de naaste toekomst zullen in overleg met
de regeering, afdoende maatregelen tegen ex
cessen op dit gebied genomen worden.
Als hoofd boven dit verhaal zou ik kunnen
zetten: Zestig jaar geleden. Mijn vader
was toen een burger der groote Noord-
Amerikaansehe Republiek, een „business-man"
in optima forma. Op een middag, toen hij van
z'n kantoor uit de stad kwam, vond hij onze
heele huishouding in de war. Onze keukenmeid
had ons in den steek gelaten. Ze was eensklaps
vertrokken en en we wisten niet waarheen.
Ik was 'n kind van vijf jaar, m'n broer Price
drie, en m'n zusje Peggy anderhalf jaar. Moe
der was ziek en ze had ons ook niet alleen kun
nen laten, om naar een plaatsingbureau voor
dienstboden te gaan. En daar ze zelf niet koken
kon, stond de kans op een behoorlijk middag
maal nu niet bepaald gunstig voor ons. Zoo
iets was in m'n vaders aan ervaring rijke leven,
nog niet voorgekomen.
In zijn ouderlijk huis hadden nooit plotse
linge veranderingen van personeel plaats ge
had; eigenlijk waren er bijna in 't geheel geen
veranderingen geweest. Z'n moeder was een
erkende ster in 't koken filmsterren waren
er toen nog niet. Het eclipseeren van onze
keukenprinses viel hem dus als een emmer koud
water op 't lijf.
Hij begon met aan moeder te vragen wat zij
er aan dacht te doen. Ze antwoordde, dat ze er
op 't oogenblik heelemaal niets aan doen kon,
maar ze zou zien of ze morgenochtend op kon
staan en dan naar een plaatselijk bureau voor
dienstboden kon komen.
„Morgenochtend?" riep m'n voortvarende va
der. „Lieve hemel! Waar is dat bureau?"
Een oogenblik later was hij de deur uit op
weg naar de 39ste straat.
Jaren later vernam ik, dat 't al laat was, toen
hij daar kwam. Hij sprong twee, drie treden
tegelijk de stoep op en liep snel 't kantoortje in,
waar gaslicht brandde. Hij was nog nooit in
zoo'n plaatsingbureau geweest en tot z'n niet
geringe verwondering en ergernis was er nie
mand in dat vertrekje dan een vrouw met een
gemelijk gezicht, die aan een lessenaar zat. M'n
vader viel dadelijk met de deur in huis.
„Waar hebt u ze?" vroeg hij.
De dame keek hem met groote oogen aan,
nam haar pen en sloeg een groot boek open.
Hij schrijft ons o.a.: „Mijn knieën waren door
een rheumatische aandoening zoo stijf, dat ik
slechts met veel pijn en moeite uit een stoel kon
opstaan. In mijn jonge jaren had ik nog wel in
twee elftallen gevoetbald en hield ik het school-
record op de 100 en 200 meter. Nadat Ik zonder
resultaat verschillende wrijfmiddelen had ge
probeerd, nam ik een proef met Kruschen Salts
en om kort te gaan, ik ben nu weer zoo lenig als
een kat." W. S. F.
Kruschen Salts spoort Uw afvoerorganen
aan tot actieve geregelde werking, waardoor
Uw lichaam gezuiverd wordt van alle schade
lijke stoffen, o.a. het gevaarlijk urinezuur, wat
in de meeste gevallen de oorzaak is van Uw
rheumatische pijnen. Geleidelijk maar zeker
zullen de pijnen ophouden en U zult zich zoo
goed voelen als in de beste dagen Uwer jeugd.
Kruschen Salts is verkrijgbaar bij alle apothe
kers en erkende drogisten a 0.40, 0.75 en
1.60 per flacon. Let op, dat op het etiket op
de flesch, zoowel als op de buitenverpakking,
de naam Rowntree Handels Mij., A'dam, voor
komt.
„Ik zal uw naam en adres opschrijven," ant
woordde zij, „en dan verzoek ik u mij te vertel
len wat voor iemand u hebben wilt en wanneer
u wenscht dat ze komt."
Maar m'n vader zei, dat hij geen tijd had
voor al die malligheden.
„Waar hebt u ze?" herhaalde hij, nu met
aanmerkelijke stemverheffing.
Ik verzeker u, dat ik m'n vader door en door
kende; ik kon me dus voorstellen hoe z'n oogen,
bij die vraag, die vrouw toegebliksemd moeten
hebben.
„De newsies zitten daar," zei de vrouw, kal
meerend. „Maar cliënten mogen daar niet in.
Wanneer u me even zegt wat soort van be
trekking u vervuld wenscht te hebben, dan zal
ik er een hier laten komen."
De vrouw in kwestie was echter nog niet uit
gesproken, of m'n vader had de deur achter in
't kantoortje al opengerukt en was naar bin
nen gegaan. Daar zag hij een groot aantal meis
jes zitten, jonge en oude, bleeke en roodwan
gige, van alle mogelijke maten en modellen.
Sommige waren leelijk, andere knap en
coquet. Weer andere zagen er verlegen uit:
kindermeisjes, binnenmeisjes, kameniers, strijk
sters, keukenmeisjes.
De vrouw die, zooals later bleek, zich direc
trice liet noemen stond nu naast vader en
trachtte hem het vrij groote vertrek uit te wer
ken. Ze drong er maar op aan, dat hij toch
zeggen zou welk soort van werkkracht hij in
dienst wenschte te nemen. Maar m'n vader
luisterde niet naar haar en keek snel onder
zoekend rond. In een hoek zag hij een klein
juffertje zitten, met grijze, eerlijke oogen. Ze
was niet knap, maar zag er kalm en verstan
dig uit. Met z'n
wandelstok wees
huzaar haar en j nieuwe
„Die zal ik ne-
men!"
Nu werd de
directrice zenuw-
achtig en deed nog een poging om haar gezag
te dben gelden. Ze wist nog niet zei ze, wftt
voor betrekking....
„Keukenmeisje," zei m'n vader.
„Maar Pegotty wil niet in de keuken, ze
wil
„Je kunt toch koken, is 't niet?" vroeg m'n
vader aan z'n uitverkorene.
Het eenvoudige, verstandige gezichtje van
Pegotty had nog een kleur van plezier en op
winding, dat ze door zoo'n resoluten heer uit
die heele groote verzameling was uitgekozen.
Waarschijnlijk had m'n vader ook een vrien
delijk lachje aan haar ten beste gegeven. Enfin,
ze zei dat ze ééns voor een deftige familie ge
kookt had.
Later zei m'n vader, toen hij 't geval ver
telde:
„Ik zag direct, dat ze koken kon."
De directrice van 't plaatsingbureau vond
't echter volstrekt niet zooals 't hoorde. M'n
vader had inbreuk gemaakt op de orde en tucht
van haar bureau.
„Als u haar dan absoluut wilt hebben," zei
ze, ijzig koud, „dan zou ik graag weten op wel
ken dag u wilt hebben dat ze komt. En mag ik
dan uw naam weten?"
,,'tls al in orde," deed m'n vader, en noemde
z'n naam niet. „Ga maar mee, Pegotty," en hij
legde 't geld voor de directrice neer en vertrok.
Pegotty volgde hem op den voet en trippelde
naast hem naar ons huis.
M'n vader stuurde haar dadelijk naar de
keuken.
„Ik begrijp niet, dat je altijd zoo'n drukte
maakt om nieuw personeel aan te nemen, 'tis
toch zoo doodeenvoudig," zei hij dien avond zeer
tevreden tegen m'n moeder, na 't eerste mid
dagmaal van Pegotty.
Dat middagmaal werd door meerdere duizen
den gevolgd. Pegotty bleef ruim 23 jaar bij ons.
(Nadruk verboden)
r88J
C.W-
Aangekomen bij den koning der kabouters, vertelde Keesie
van zijn tocht naar de hut van de heks en dat een der kabou
ters gevangen werd gehouden door de kwade vrouw. Van schrik
liet de koning zijn mantel vallen. Hij was van zijn troon opge
sprongen. „Is dat nu alles waar wat je daar zegt," vroeg Z. M.
„Denkt U, dat ik U voor het lapje zal houden," antwoordde de
verkeersagent. „Ik zou het niet durven."
De geschiedenis van het prinsesje. En het muisje, dat de
kabouter, dank zij zijn tooverstaf zag als een heel lief meisje,
vertelde hem haar geschiedenis. Het was hem alsof ze naast
hem op de brits had plaats genomen. „Luister," zeide ze, „en
geef je ooren goed den kost."
A T 17 A RfWT1MI7'Q °p dit blad Zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7 El A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^11 bij een ongeval met f7 OEH -
rlLiLiJu /ADvfIiIIUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen *>Vfe verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen 1 ÜUe" doodelïjken afloop «aH-JvJ*
32
„Francois schoot en den dag daarop ont
dekten wij waar de kogel den muur had ge
raakt. De hemel zij mij genadig! Ik wierp een
mes naar iemand, wiens maliënkolder in het
duister fel glinsterde, en het mes ging juist
door hem heen alsof hij een schaduw was."
„Nu zal ik jullie eens vertellen, wat ik denk.
dat het geweest is," zei de Saule op een toon
van diepe overtuiging en hij keek spottend om
zich heen naar de verschillende gezichten.
„Jullie drieën hebt je natuurlijk eerst vol ge
dronken met sterken drank, om moed bij elkaar
te krijgen voor het ongewone karweitje en
daarop begonnen jullie elkaar bang te maken.
Maar ik heb nu meer dan genoeg van al die
flauwe praatjes. Ik ben een soldaat en heb in
mijn leven ai zooveel lijken gezien, dat ik er
dit vertrek van onder tot boven mee zou kun
nen vullen. Ik ben niet van plan, mij door een
geest schrik te laten aanjagen. Kom, jongens,
hoe denken een half dozijn van jullie er over,
een handjevol goede goudstukken te verdienen
door met mij mee te gaan? Spreek op, man
nen! Er is niets om bang voor te zijn, wij
nemen licht mee en dat zal de spoken op een
afstand houden! Hoe denk je er over,
Guieteau?"
Ik weet niet, hoe het kwam, dat ik beweging
maakte, maar ik ging plotseling overeind staan
en door het een of ander toeval stootte mijn
voet tegen Cassier aan. Zijn geest verkeerde
ongetwijfeld al in een hoogst overspannen toe
stand door al de visioenen, die waren te voor
schijn geroepen door de spookgeschiedenis, die
van beneden tot hem waren doorgedrongen en
door de stilte en de duisternis om ons heen.
Misschien schreef hij den plotselingen druk van
mijn voet aan het werk van een luguberen geest
toe, want hij sprong op met een kreet zóó luid
en snerpend, dat het veel had van dien van een
demonischcn geest. Ik probeerde hem nog te
grijpen maar het was te laat. Hij wankelde over
de bovenste tree heen, stortte naar beneden en
geen seconde later plofte hij op den steenen
vloer neer.
XIX
VLUCHTELINGEN IN DE RUÏNEN
Onder het vallen door had de man een twee
den gil geuit en het ijzingwekkende geluid had
mij zóó aangegrepen, dat ik moeite had mijn
gedachten bij elkaar to houden. Maar ik be
greep, dat ik ter wille van het meisje moest
probeeren mijn kalmoe te herwinnen. Ik trok
haar met een ruk achteruit, zoodat zij niet
langer getuige was van het vreeselijke schouw
spel beneden. Ikzelf kon heel goed zien, wat
zich onder aan de trap afspeelde en de af
grijselijke aanblik maakte op mij een geweldi
gen indruk.
Maar toch, ik kende de oorzaak, ik wist hoe
het vreeselijk ongeluk zich had toegedragen.
Al was ik natuurlijk nog zeer ontsteld, dat het
alles zoo vlug in zijn werk was gegaan, er
school voor mij toch niets onwezenlijks of angst
aanjagends in. Doch met die lafaards beneden
was het een heel ander geval. Hun verbeelding
was toch al tot de hoogste opgezweept door het
vreemdsoortige verhaal van Guieteau, en daar
door nam van zelf iedere schaduw een spook-
achtigen vorm aan en was het minste geritsel
genoeg, om hen te doen omkijken en met schrik
te vervullen. In hun ooren klonken de angst
kreten van den ongelukkige als de jammer
klachten van een verloren ziel, en toen het
lichaam daar zoo plotseling te midden van hen
neerkwam, vlogen zij als gekken uit elkaar; zij
rolden over elkaar heen en vloekten en
schreeuwden als bezetenen.
Het verbrijzelde lichaam was juist voor de
voeten van den schildwacht neergevallen. De
man wierp zijn geweer weg en zette het toen
op een loopen; hij gaf zulk een geweldigen
gil, dat zijn verbijsterde makkers dien in koor
herhaalden en aan den haal gingen. De kreten
waren nog niet uitgestorven, of de groote
ruimte was geheel verlaten behalve door den
arme doode en de Saule met zijn luitenant,
die dicht bij elkaar bleven om elkaar te steunen
en zich tegen den muur hadden teruggetrok
ken, met oogen vol ontzetting naar de donkere
ruimte boven hen starend. Bij den gloed van
het vuur kon ik hen in hun gelaat zien. dat
wit was van angst, en ik zag hoe hun handen
elkaar krampachtig vastgrepen. Het scheen mij
toe, dat zij nooit meer van hun plaats zouden
durven gaan, nooit meer een onderzoek zouden
durven instellen. Toch was de Saule geen
lafaard; hij was geen man, die zich door
allerlei bljgeloovigheden schrik liet aanjagen,
en toen het eerste moment van verbijstering
dan ook voorbij was, begon hij hardop te
lachen, duwde Guieteau ruw opzij en deed een
stap naar voren.
„St. Anne! het is niets anders dan het
lichaam van een man!" brulde hij letterlijk,
woedend over zijn eigen angst. „Het is de man,
dien wij zochten!"
„Best mogelijk," gaf de ander ten antwoord,
en hij scheen in het minst niet van plan om
van zijn plaats te gaan. „Maar wat dreef hem
aan tot zulk een sprong? Hij zag de duivels in
het donker."
„Kom, man, er is hier geen enkele duivel
alleen ligt hier een arme duivel op den grond
doodgesmakt." En daarop schreeuwend: „Komt
terug, jullie lafaards! En nu, Guieteau, laten
wü nu eens naar den man gaan zien."
Met vaste schreden liep hij op den doode toe;
toch hield hij een pistool in zijn hand en
dwaalden zijn oogen voortdurend in de richting
van de trap. De reus, die zich eigenlijk voor
zijn angst schaamde, zou juist vólgen, toen hij
ineens in den vollen schijn van het vuur bleef
staan en luid om zijn mannen schreeuwde. Hij
stond daar nog altijd te vloeken en te com-
mandeeren toen de Saule al bij het beweging-
looze lichaam neerlag en het gezicht naar het
licht keerde. De schedel was verbrijzeld, maar
al was het bloed ook hier en daar overheen
geloopen, toch waren de trekken van den man
duidelijk te herkennen. De Saule staarde een
oogenblikje in het omhoog gerichte gelaat en
deed toen een stap achteruit, zijn oogen voort
durend naar de zwarte leegte boven hem ge
wend. Hij zag er echt uit als iemand, die zich
voor een onmogelijk geval ziet geplaatst en
tegenover het geheimzinnige zijn kalmte kwijt
is.
„Mon Dieu!" riep hij in zijn eerste verba
zing uit. „Dit is de man niet, Guieteau, dit is
niet dezelfde man, die mij een slag gaf. Ik
heb dit gezicht nooit eerder gezien. Kom eens
bij mij, flauwe lafaard, en-vertel mij eens of je
ook weet, wie dat is. Vooruit dan toch! in den
naam van alle duivels, waar ben je toch bang
voor kerel? Als je daar nog langer blijft staan,
zal ik dit pistool eens op je afschieten."
Met heel veel tegenzin kwam de lange luite
nant naar voren en wist zich in zoover te be-
heerschen, dat hij zijn oogen op het gezicht van
den doode richtte. Enkele van de mannen, die
zooeven zoo haastig uit elkaar waren gevlucht,
kwamen zachtjes aan weer een beetje meer den
kant van het vuur uit. maar zij vermeden angst
vallig de trap. Guieteau's reusachtige hand ging
iederen keer zenuwachtig open en dicht, tot de
Saule hem ten laatste by den arm greep.
„Wel, wie is de man? Ken je hem?"
De reus vloekte.
„Ja Monsieur, het is de officier, waarover ik
u al eerder heb gesproken, de man, dien, wy by
Lourches hebben opgepikt; maar hoe is de man
hier gekomen?' en zyn oogen gingen opnieuw
onrustig naar boven. „Hé daar, Manuel, kom
eens hier!"
Heel langzaam en met diepen tegenzin deed
een neger een paar passen naar voren; hy
beefde over zijn geheele lichaam, maar durfde
het bevel blijkbaar niet trotseeren.
,.Hier ben ik, Monsieur; wat wilt u van mij?
Ik ken geen enkelen geest."
„Er is hier ook geen geest," viel de Saule
ruw in. „Wy willen alleen maar weten, wie de
doode man is. Herkent gü hem?"
Even keek de neger naar het ïyk en wierp
toen zijn armen in de hoogte.
„Ja, Monsieur, het is de man, dien ik in den
zuidelijken vleugel heb opgepast. Hij hij zei,
dat hy Cassier heette."
„Wanneer heb je hem het laatst gezien?"
„Vanmorgen nog, toen ik hem iets te eten
heb gebracht"
„En hy was in den zuidelyken vleugel op de
benedenverdieping opgesloten? Je weet heel
zeker, dat hy er niet uit kon?"
„Daar ben ik heel zeker van, Monsieur, ik ben
daar heel secuur in. Het staat mij nog voor
oogen, dat ik de deur goed afsloot met den
dwarsbalk."
De Saule keek naar Guieteau en toen naar
de anderen, die om het vuur heen hurkten, zyn
mond had een vastberaden uitdrukking en hy
zag er heel boos uit.
(Wordt vervolgd)