De R.K. Volksbond bestaat vijftig jaren SIROOP tKdwtêml mndm ia De avonturen vaneen verkeersagentje i Sociale zielzorg OVERVETTE" Rinso Tweehonderd pond per dag SHEA van de lersche Brigade IpakRinso VRIJDAG 4 MAART 1938 voldoende voor een was van vijf personen Een groot inkomen, doch met twee „maren Zondagsheiliging in Oostenrijk (Ingezonden Mededeeling) VROEGERE ATHLEET BIJNA HULPELOOS DOOR RHEUMATISCHE PIJNEN Nu weer zoo lenig als een kat keukenprinses AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand, een voet of een oog. DOOR RANDALL PARRISH li. Ofschoon uit den werkmansstand en de kleine burgerij voortgekomen, werd de Bond toegankelijk gesteld voor alle klassen der maatschappij. Niet één stand zou zich vijandig stellen tegen over alle andere, maar alle klassen zouden broederlijk werkzaam zijn in het belang van allen. Zou dit streven ingang vinden bij rijk en arm, bij arbeid en kapitaal, in een eeuw, die wel laag neerziet op de kasten- verdeeling der oude Indiërs, maar toch óók den koperen cent afscheidt van den blin kenden gulden? De uitkomst heeft reeds voorloopig een voldoende antwoord gegeven. Naast opperlieden, sjouwerlieden, timmer lieden, metselaars en wie weet al welke vak ken, telt de Bond reeds onder zijn leden priesters, advocaten, dokters, journalisten, letterkundigen enz. Een schooner combina tie is niet denkbaar: de Bond draagt het beeld der Katholieke Kerk, die de geldelijke offers der rijken besteedt tot opheffing der meest ongelukkige schepsels in stoffelijken en geestelijken zin, die haar priesters uit zendt voor allen en den rijke leert, dat hij zijn talenten niet mag begraven." Met deze woorden teekende Willem Passtoors in het Jaarboekje van 1891 de doelstelling van den drie jaren te voren, thans vijftig jaar geleden, tot stand geko men R.K. Volksbond. In datzelfde jaar echter verscheen de Encycliek „Rerum No varum", die de vorming van zuivere werkliedenvereenigingen aanbeval. Twee jaar later publiceerde de Volksbond een „Manifest", waarin veel sterker uitge sproken dan voorheen zuivere arbeiders doeleinden werden erkend. Herstel van de eer van den werkman, die niet als een stomp werktuig mag worden gebruikt, verbod van fabrieksarbeid voor de vrouw, inkrimping van den arbeidstijd, verbod van kinder arbeid, Zondagsrust, verzekering tegen ziekte, ouderdom en ongeval, toekenning van een behoorlijk loon en al zulke dingen werden nagestreefd. En dat alles moet geschieden door de kracht van zelfstandige en sterk ingerichte aangesloten vakvereeni- gingen in één machtigen bond, waarin vooral onze broeders, de werklieden, moe ten toetreden; „voor hen staan wij op de bres en wij verbinden ons hun billijke rech ten te verdedigen en him hun plichten voor oogen te stellen." Schoorvoetend begon de Volksbond in de arbeidersklasse een afzonderlijken stand met eigen geestelijke en materieele belangen te herkennen en raakte hij tot de erken ning, dat hij speciaal die arbeidersbelangen diende te behartigen. Eerst langzamerhand heeft deze erken ning doorgewerkt. In zekeren zin gelukkig. Terwijl enkele theoretici binnen het Haarlemsche en terwijl enkele arbeidersvereenigingen buiten dit diocees geneigd waren den nadruk te leggen op de vakorganisatie, neigde de Volksbond nog lang naar het toekennen van niet meer dan secundaire beteekenis aan de vakbonden, die hij aan de voogdij van zijn centraal georganiseerd geheel bleef onderwerpen. Daar speelde nog langen tijd de gedachte doorheen aan den oorspronkelijken opzet van „alles in één bond", een gedachte, waar uit geleidelijk de idee van een alle arbeiders zonder verschil van vak omvattende standsorganisatie gemakkelijker kon groei en dan daar, waar men naast de vakorga nisatie liever heelemaal géén arbeiders vereenigingen zag, waar men meende, de behartiging van alle arbeidersbelangen aan de zorgen der vakvereenigingen te kunnen toevertrouwen. In den tegenwoordigen tijd wordt eigen lijk het eerst recht duidelijk, tot welke ge lukkige gevolgen de splitsing van de arbeidersbeweging in vakvereenigingen en standsorganisatie voor de vrije ontwikke ling van ons katholieke volksdeel heeft gevoerd. De ordening van het economische leven en de sociale wetgeving onder de vigueur van deze ordening zullen het beginsel van de bedrijfseenheid tot uitgangspunt moeten nemen, zullen organen moeten vormen, waarin die eenheid van het bedrijf tot uiting komt, waarin dus patroons en arbei ders samen zitting hebben. Die organen zullen veel moeten overnemen, wat tot dus verre tot de taak der vakvereenigingen behoorde. Deze zullen zich moeten ombou wen en zullen in sterker mate dan tot nu toe gebonden worden aan het bedrijf en aan de controle van de overheid. Zij zullen van hun vrijheid een en ander moeten in boeten, zullen als strijdorganen plaats moeten maken voor de organen, die den vrede tusschen werkgever en werknemer tot uiting brengen. Hadden onze arbeiders, zooals de sociaal democratische arbeiders, thans niets anders dan vakvereenigingen, dan zouden de nieuwe idealen, de nieuwe strevingen op economisch en staatkundig terrein hen met algeheele verbreking van hun moeizaam opgebouwde organisaties bedreigen en zou den zij evenmin als thans de sociaal democraten onbevangen, laat staan geest driftig, tegenover de economische of cor poratieve ordening kunnen staan. De eenige organen van de katholieke arbeidersbeweging liepen gevaar hun vrij heid te verspelen. Zoolang wij echter de stands-organisaties behouden, blijft onverminderd de mogelijk heid voortbestaan om vrij en zonder con trole van welke zijde dan ook tot onze menschen te spreken over de vragen van het beginsel, om hun geestelijke belangen te verzorgen in het raam van hun eigen milieu. Standsorganisatie is sociale zielzorg. Zielzorg, aangepast aan de sociale omstandigheden van den arbeider, speciaal zijn moeilijkheden onder oogen ziende en hem daarin helpend. Zielzorg ook, MET RIN30 SOP IS VETTER,WERKZAMER EN LANGER^ sBLIJVEND.DAN IK TOT NU TOE OOIT MET .ZEEPPOEDER BEREIKT HEB/- EN ZOOVEEL SOP MET EEN PAKJE „OVERVETTË INSO DAT IS GEVE1DIG UINI& "V" in all* typen van watmachines geeft Rinso dan ook zulke prachtig* Rinso lost bijna onmiddellijk in lauw Rinso wordt speciaal gefabriceerd om gebruikt te worden. Daarom resultaten in elke wasmachine, water op. Speciale nieuwe bestanddelen verwijderen al het vuil uit Uw goed in ongekend korte tijd. Tenslotte kan het uiterst werk zame Rinso sop verscheiden malen achtereen worden gebruikt. Door de bijzondere samenstelling van Rinso is het mogelijk, om met éin pakje Rinso de volledige gezinswas van 5 personen in 1i uur volmaakt schoon te wassen. En heeft U geen wasmachine, dan werkt de „overvette" Rinso even doelmatig in elke tobbe. De prijs is slechts 12} ct. en bovendien een bon voor geschenken. SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE Sedert meer dan 30 jaar wordt Siroop Famel door doktoren gewaardeerd als een betrouw- baar geneesmiddel ter bestrijding van HARDNEKKIGE HOEST, BRONCHITIS en andere aandoeningen der ademhalingsorganen KLEINE FLACON ƒ1.15 GROOTE FLACON ƒ1.90 overeenkomstig de verlangens van den te genwoordigen Paus uitgeoefend door lee- ken. Heeft Mgr. Bottemanne op dit laatste gedoeld, toen hij op de Zondagmorgen audiëntie van Mei 1888 verklaarde, dat Nederland op den R.K. Volksbond wachtte? Men had toen immers reeds de Joseph - gezellen, die onder de leiding van priester voorzitters stonden. De R.K. Volksbond hield van het begin af veel sterker dan de orga nisaties in die andere bisdommen aan het principe vast, dat leeken aan de leiding be hoorden. Sociaal leekenapostolaat heeft de stands organisatie van den R.K. Volksbond in de vijftig jaren van zijn bestaan uitgeoefend. Hij is gegroeid tot wat men zou kunnen noemen een der „nieuwe organen" van de Kerk. Moge hij dat nog lange jaren blijven. Sir John Gilmour, die minister van Binnen- landsche Zaken geweest is in het Nationale Kabinet, tot hij in 1935 door Sir John Simon, thans kanselier der Schatkist, opgevolgd werd, is thans benoemd tot een der hoogst betaalde posten ter wereld. Hij brengt hem niet minder dan 200 per dag op. Er zijn evenwel twee „maren" aan verbonden. De eerste is dat hij den post zoowat tien dagen, en niet een jaar be- kleeden zal! de tweede van nog verdrietiger aard is dat de representatiekosten zóó hoog zijn, dat hij aan het eind van die tien dagen waarschijnlijk geen penny van zijn £2000 zal overhebben. Hij is benoemd tot Lord High Commissioner voor de Algemeene Vergadering van de Kerk van Schotland. Hieraan is een voor Engelsche begrippen zeer matige jaarwedde van 2000 verbonden, maar aangezien geen Lord High Commissioner ooit langer voor dit bedrag heeft behoeven te werken dan gedurende de tien dagen dat de vergadering duurt, komt het salaris neer op 200 per dag. Zijn werk bestaat hieruit dat hij te 'Edinburg, waar de vergadering natuurlijk gehouden wordt, deze eiken morgen bijwoont (meespreken mag hjj niet), en dat hij zijn namiddagen besteedt aan het bezoeken van allerlei liefdadige en maatschappelijke instellingen, en ook wel aan het „openen" van het een of ander. Verder geeft hij lunches, diners en tuinfeesten. Gedurende die tien dagen bekleedt hij een duizelingwekkend hoogen rang. Ofschoon hij benoemd wordt op voordracht van den Eersten Minister, is hij de persoonlijke vertegenwoor diger des Konings, zoodat zijn positie vergele ken kan worden met die van een Pauselyk Legaat. Meestal kiest de Eerste Minister een Schotschen partijgenoot uit, ofschoon drie jaren geleden de Hertog van Kent benoemd werd tot Lord High Commissioner. De leden der ko ninklijke familie zijn zoowel Schotten, Ieren, Canadeezen, Australiërs en Nieuw Zeelanders als Engelschen; zij voeren de nationaliteit van dat deel des lands, waar zij op zeker oogenblik vertoeven. De Lord High Commissioner is gedurende die tien dagen de hoogstgeplaatste persoon in Schotland. Hij neemt een half koninklijken status in, en zou zelfs den voorrang hebben op leden van het Koninklijk Huis, met uitzon dering van de Souvereinen, indien dezen zich gelijktijdig in Schotland bevonden. Zijn echtge- noote neemt denzelfden rang in. Hij woont in het beroemde paleis van Holyrood, waar hij zelfs „levées" houdt een zuiver koninklijke functie. In 1924, onder het eerste Labour- kabinet, benoemde Mr. MacDonald een Schotsch arbeidersafgevaardigde, die het grootste deel van zijn leven werkman geweest was, tot Lord High Commissioner, en bij de ontvangsten in het Holyrood-paleis maakten de met diademen gekroonde hertoginnen en markiezinnen oot moedig de diepe buigingen, welke aan het hof voorgeschreven zijn, voor de arbeidersvrouw, die tien dagen lang bijna koningin was, en met volmaakte waardigheid haar rol speelde. Sir John zal gedurende die tien dagen toe gesproken worden als „Your Grace", een titel, waarop in Engeland alleen Aartsbisschoppen (Katholieke zoowel als Anglicaansehe) en Her togen aanspraak kunnen maken. In dit geval evenwel is de titel nog hooger dan hij lijkt. Het is nóch een hertogelijke, nóch een aartsbis schoppelijke, doch een koninklijke titel. De Lord High Commissioner immers voert alle titels en waardigheden van de monarchen, wier paleis hij bewoont. De oude Schotsche konin gen, wier plaats hij inneemt, werden niet „You Majesty", maar „Your Grace" genoemd. De Lord High Commissioner geniet alle uiterlijke onderscheiding van een vorst. Hjj wordt ont vangen met eereschoten. Hij rijdt nooit anders uit dan met een schitterend cavalerie-escorte. Waarom wordt de koning met zooveel pracht en praal vertegenwoordigd bij de opening van de vergadering eener Kerk, die zich zoozeer laat voorstaan op haar puriteinschen eenvoud, en die onder haar bedienaren geen hoogeren rang kent dan dien van „presbyter" of „ouderling?" De Moderator, die aan het hoofd der Kerk staat, is zelf niets anders dan een presbyter, zij het dan primus inter pares. De reden, waarom de koning steeds vertegen woordigd moet zijn bij de opening der Ver gadering, is van constitutioneelen aard. Op de openingszitting verklaart de Lord High Com missioner dat de koning vastbesloten is een Presbyteriaansch bewind in Schotland te hand haven. Op deze handhaving berust de Unie tusschen Engeland en Schotland. De grondwet tige verklaring moet elk jaar hernieuwd wor den, en opdat er geen twijfel aan bestaan kan dat de man, die den koning hierbij vertegen woordigt, ook werkelijk ten volle met diens gezag optreedt, wordt hem de eer bewezen, die anders alleen aan den Souverein toekomt. De vergadering vangt steeds hiermede aan dat de griffier een koninklijke boodschap voor leest, waarin mededeeling gedaan wordt van de benoeming van den Lord High Commissio ner, die vervolgens zijn rede houdt. Toen drie jaren geleden de Hertog van Kent Hooge Com missaris was, las de Griffier per abuis niet de koninklijke boodschap voor, maar de instruc ties van den koning aan zijn zoon, aanvan gend: „Particuliere instructies aan onzen zeer dierbaren en welbeminden zoon." Ofschoon de Hertog zeer verbaasd keek, deed hij tenslotte alsof hij niets opgemerkt hadd. De griffier, in groote verlegenheid, las de instructies ten einde voor, de laatste zinnen zóó prevelend, dat nie mand ze verstaan kon. Zoodra hij het stuk ten einde gelezen had, stond de Hertog op en hield zijn rede, aldus te kennen gevend dat de Koninklijke Boodschap geacht moest wor den te zijn voorgelezen. Het herderlijk schrijven der Oostenrijksche Bisschoppen behandelt dit jaar de Zondags heiliging. In de inleiding constateeren de bis schoppen dat de bepalingen van het Concor daat ter bescherming van de Zondagsheiliging niet overal op bevredigende wijze worden door gevoerd. „Wij moeten tot onze beschaming erkennen zoo wordt er in het herderlijk schrijven ge zegd dat wij voor wat de Zondagsontheili ging betreft onder alle Europeesche landen een der eerste plaatsen innemen". Vervolgens behandelen de bisschoppen uit voerig den zin en de sociale beteekenis van een christelijke Zondagsviering. Ook wanneer de Kerk met het oog op de economische nood zaak op welwillende wijze Zondagarbeid toe staat moet toch voor zoover mogelijk worden aangedrongen op een volledige vervulling van het gebed der Zondagsheiliging. In de naaste toekomst zullen in overleg met de regeering, afdoende maatregelen tegen ex cessen op dit gebied genomen worden. Als hoofd boven dit verhaal zou ik kunnen zetten: Zestig jaar geleden. Mijn vader was toen een burger der groote Noord- Amerikaansehe Republiek, een „business-man" in optima forma. Op een middag, toen hij van z'n kantoor uit de stad kwam, vond hij onze heele huishouding in de war. Onze keukenmeid had ons in den steek gelaten. Ze was eensklaps vertrokken en en we wisten niet waarheen. Ik was 'n kind van vijf jaar, m'n broer Price drie, en m'n zusje Peggy anderhalf jaar. Moe der was ziek en ze had ons ook niet alleen kun nen laten, om naar een plaatsingbureau voor dienstboden te gaan. En daar ze zelf niet koken kon, stond de kans op een behoorlijk middag maal nu niet bepaald gunstig voor ons. Zoo iets was in m'n vaders aan ervaring rijke leven, nog niet voorgekomen. In zijn ouderlijk huis hadden nooit plotse linge veranderingen van personeel plaats ge had; eigenlijk waren er bijna in 't geheel geen veranderingen geweest. Z'n moeder was een erkende ster in 't koken filmsterren waren er toen nog niet. Het eclipseeren van onze keukenprinses viel hem dus als een emmer koud water op 't lijf. Hij begon met aan moeder te vragen wat zij er aan dacht te doen. Ze antwoordde, dat ze er op 't oogenblik heelemaal niets aan doen kon, maar ze zou zien of ze morgenochtend op kon staan en dan naar een plaatselijk bureau voor dienstboden kon komen. „Morgenochtend?" riep m'n voortvarende va der. „Lieve hemel! Waar is dat bureau?" Een oogenblik later was hij de deur uit op weg naar de 39ste straat. Jaren later vernam ik, dat 't al laat was, toen hij daar kwam. Hij sprong twee, drie treden tegelijk de stoep op en liep snel 't kantoortje in, waar gaslicht brandde. Hij was nog nooit in zoo'n plaatsingbureau geweest en tot z'n niet geringe verwondering en ergernis was er nie mand in dat vertrekje dan een vrouw met een gemelijk gezicht, die aan een lessenaar zat. M'n vader viel dadelijk met de deur in huis. „Waar hebt u ze?" vroeg hij. De dame keek hem met groote oogen aan, nam haar pen en sloeg een groot boek open. Hij schrijft ons o.a.: „Mijn knieën waren door een rheumatische aandoening zoo stijf, dat ik slechts met veel pijn en moeite uit een stoel kon opstaan. In mijn jonge jaren had ik nog wel in twee elftallen gevoetbald en hield ik het school- record op de 100 en 200 meter. Nadat Ik zonder resultaat verschillende wrijfmiddelen had ge probeerd, nam ik een proef met Kruschen Salts en om kort te gaan, ik ben nu weer zoo lenig als een kat." W. S. F. Kruschen Salts spoort Uw afvoerorganen aan tot actieve geregelde werking, waardoor Uw lichaam gezuiverd wordt van alle schade lijke stoffen, o.a. het gevaarlijk urinezuur, wat in de meeste gevallen de oorzaak is van Uw rheumatische pijnen. Geleidelijk maar zeker zullen de pijnen ophouden en U zult zich zoo goed voelen als in de beste dagen Uwer jeugd. Kruschen Salts is verkrijgbaar bij alle apothe kers en erkende drogisten a 0.40, 0.75 en 1.60 per flacon. Let op, dat op het etiket op de flesch, zoowel als op de buitenverpakking, de naam Rowntree Handels Mij., A'dam, voor komt. „Ik zal uw naam en adres opschrijven," ant woordde zij, „en dan verzoek ik u mij te vertel len wat voor iemand u hebben wilt en wanneer u wenscht dat ze komt." Maar m'n vader zei, dat hij geen tijd had voor al die malligheden. „Waar hebt u ze?" herhaalde hij, nu met aanmerkelijke stemverheffing. Ik verzeker u, dat ik m'n vader door en door kende; ik kon me dus voorstellen hoe z'n oogen, bij die vraag, die vrouw toegebliksemd moeten hebben. „De newsies zitten daar," zei de vrouw, kal meerend. „Maar cliënten mogen daar niet in. Wanneer u me even zegt wat soort van be trekking u vervuld wenscht te hebben, dan zal ik er een hier laten komen." De vrouw in kwestie was echter nog niet uit gesproken, of m'n vader had de deur achter in 't kantoortje al opengerukt en was naar bin nen gegaan. Daar zag hij een groot aantal meis jes zitten, jonge en oude, bleeke en roodwan gige, van alle mogelijke maten en modellen. Sommige waren leelijk, andere knap en coquet. Weer andere zagen er verlegen uit: kindermeisjes, binnenmeisjes, kameniers, strijk sters, keukenmeisjes. De vrouw die, zooals later bleek, zich direc trice liet noemen stond nu naast vader en trachtte hem het vrij groote vertrek uit te wer ken. Ze drong er maar op aan, dat hij toch zeggen zou welk soort van werkkracht hij in dienst wenschte te nemen. Maar m'n vader luisterde niet naar haar en keek snel onder zoekend rond. In een hoek zag hij een klein juffertje zitten, met grijze, eerlijke oogen. Ze was niet knap, maar zag er kalm en verstan dig uit. Met z'n wandelstok wees huzaar haar en j nieuwe „Die zal ik ne- men!" Nu werd de directrice zenuw- achtig en deed nog een poging om haar gezag te dben gelden. Ze wist nog niet zei ze, wftt voor betrekking.... „Keukenmeisje," zei m'n vader. „Maar Pegotty wil niet in de keuken, ze wil „Je kunt toch koken, is 't niet?" vroeg m'n vader aan z'n uitverkorene. Het eenvoudige, verstandige gezichtje van Pegotty had nog een kleur van plezier en op winding, dat ze door zoo'n resoluten heer uit die heele groote verzameling was uitgekozen. Waarschijnlijk had m'n vader ook een vrien delijk lachje aan haar ten beste gegeven. Enfin, ze zei dat ze ééns voor een deftige familie ge kookt had. Later zei m'n vader, toen hij 't geval ver telde: „Ik zag direct, dat ze koken kon." De directrice van 't plaatsingbureau vond 't echter volstrekt niet zooals 't hoorde. M'n vader had inbreuk gemaakt op de orde en tucht van haar bureau. „Als u haar dan absoluut wilt hebben," zei ze, ijzig koud, „dan zou ik graag weten op wel ken dag u wilt hebben dat ze komt. En mag ik dan uw naam weten?" ,,'tls al in orde," deed m'n vader, en noemde z'n naam niet. „Ga maar mee, Pegotty," en hij legde 't geld voor de directrice neer en vertrok. Pegotty volgde hem op den voet en trippelde naast hem naar ons huis. M'n vader stuurde haar dadelijk naar de keuken. „Ik begrijp niet, dat je altijd zoo'n drukte maakt om nieuw personeel aan te nemen, 'tis toch zoo doodeenvoudig," zei hij dien avond zeer tevreden tegen m'n moeder, na 't eerste mid dagmaal van Pegotty. Dat middagmaal werd door meerdere duizen den gevolgd. Pegotty bleef ruim 23 jaar bij ons. (Nadruk verboden) r88J C.W- Aangekomen bij den koning der kabouters, vertelde Keesie van zijn tocht naar de hut van de heks en dat een der kabou ters gevangen werd gehouden door de kwade vrouw. Van schrik liet de koning zijn mantel vallen. Hij was van zijn troon opge sprongen. „Is dat nu alles waar wat je daar zegt," vroeg Z. M. „Denkt U, dat ik U voor het lapje zal houden," antwoordde de verkeersagent. „Ik zou het niet durven." De geschiedenis van het prinsesje. En het muisje, dat de kabouter, dank zij zijn tooverstaf zag als een heel lief meisje, vertelde hem haar geschiedenis. Het was hem alsof ze naast hem op de brits had plaats genomen. „Luister," zeide ze, „en geef je ooren goed den kost." A T 17 A RfWT1MI7'Q °p dit blad Zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7 El A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 7^11 bij een ongeval met f7 OEH - rlLiLiJu /ADvfIiIIUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen *>Vfe verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen 1 ÜUe" doodelïjken afloop «aH-JvJ* 32 „Francois schoot en den dag daarop ont dekten wij waar de kogel den muur had ge raakt. De hemel zij mij genadig! Ik wierp een mes naar iemand, wiens maliënkolder in het duister fel glinsterde, en het mes ging juist door hem heen alsof hij een schaduw was." „Nu zal ik jullie eens vertellen, wat ik denk. dat het geweest is," zei de Saule op een toon van diepe overtuiging en hij keek spottend om zich heen naar de verschillende gezichten. „Jullie drieën hebt je natuurlijk eerst vol ge dronken met sterken drank, om moed bij elkaar te krijgen voor het ongewone karweitje en daarop begonnen jullie elkaar bang te maken. Maar ik heb nu meer dan genoeg van al die flauwe praatjes. Ik ben een soldaat en heb in mijn leven ai zooveel lijken gezien, dat ik er dit vertrek van onder tot boven mee zou kun nen vullen. Ik ben niet van plan, mij door een geest schrik te laten aanjagen. Kom, jongens, hoe denken een half dozijn van jullie er over, een handjevol goede goudstukken te verdienen door met mij mee te gaan? Spreek op, man nen! Er is niets om bang voor te zijn, wij nemen licht mee en dat zal de spoken op een afstand houden! Hoe denk je er over, Guieteau?" Ik weet niet, hoe het kwam, dat ik beweging maakte, maar ik ging plotseling overeind staan en door het een of ander toeval stootte mijn voet tegen Cassier aan. Zijn geest verkeerde ongetwijfeld al in een hoogst overspannen toe stand door al de visioenen, die waren te voor schijn geroepen door de spookgeschiedenis, die van beneden tot hem waren doorgedrongen en door de stilte en de duisternis om ons heen. Misschien schreef hij den plotselingen druk van mijn voet aan het werk van een luguberen geest toe, want hij sprong op met een kreet zóó luid en snerpend, dat het veel had van dien van een demonischcn geest. Ik probeerde hem nog te grijpen maar het was te laat. Hij wankelde over de bovenste tree heen, stortte naar beneden en geen seconde later plofte hij op den steenen vloer neer. XIX VLUCHTELINGEN IN DE RUÏNEN Onder het vallen door had de man een twee den gil geuit en het ijzingwekkende geluid had mij zóó aangegrepen, dat ik moeite had mijn gedachten bij elkaar to houden. Maar ik be greep, dat ik ter wille van het meisje moest probeeren mijn kalmoe te herwinnen. Ik trok haar met een ruk achteruit, zoodat zij niet langer getuige was van het vreeselijke schouw spel beneden. Ikzelf kon heel goed zien, wat zich onder aan de trap afspeelde en de af grijselijke aanblik maakte op mij een geweldi gen indruk. Maar toch, ik kende de oorzaak, ik wist hoe het vreeselijk ongeluk zich had toegedragen. Al was ik natuurlijk nog zeer ontsteld, dat het alles zoo vlug in zijn werk was gegaan, er school voor mij toch niets onwezenlijks of angst aanjagends in. Doch met die lafaards beneden was het een heel ander geval. Hun verbeelding was toch al tot de hoogste opgezweept door het vreemdsoortige verhaal van Guieteau, en daar door nam van zelf iedere schaduw een spook- achtigen vorm aan en was het minste geritsel genoeg, om hen te doen omkijken en met schrik te vervullen. In hun ooren klonken de angst kreten van den ongelukkige als de jammer klachten van een verloren ziel, en toen het lichaam daar zoo plotseling te midden van hen neerkwam, vlogen zij als gekken uit elkaar; zij rolden over elkaar heen en vloekten en schreeuwden als bezetenen. Het verbrijzelde lichaam was juist voor de voeten van den schildwacht neergevallen. De man wierp zijn geweer weg en zette het toen op een loopen; hij gaf zulk een geweldigen gil, dat zijn verbijsterde makkers dien in koor herhaalden en aan den haal gingen. De kreten waren nog niet uitgestorven, of de groote ruimte was geheel verlaten behalve door den arme doode en de Saule met zijn luitenant, die dicht bij elkaar bleven om elkaar te steunen en zich tegen den muur hadden teruggetrok ken, met oogen vol ontzetting naar de donkere ruimte boven hen starend. Bij den gloed van het vuur kon ik hen in hun gelaat zien. dat wit was van angst, en ik zag hoe hun handen elkaar krampachtig vastgrepen. Het scheen mij toe, dat zij nooit meer van hun plaats zouden durven gaan, nooit meer een onderzoek zouden durven instellen. Toch was de Saule geen lafaard; hij was geen man, die zich door allerlei bljgeloovigheden schrik liet aanjagen, en toen het eerste moment van verbijstering dan ook voorbij was, begon hij hardop te lachen, duwde Guieteau ruw opzij en deed een stap naar voren. „St. Anne! het is niets anders dan het lichaam van een man!" brulde hij letterlijk, woedend over zijn eigen angst. „Het is de man, dien wij zochten!" „Best mogelijk," gaf de ander ten antwoord, en hij scheen in het minst niet van plan om van zijn plaats te gaan. „Maar wat dreef hem aan tot zulk een sprong? Hij zag de duivels in het donker." „Kom, man, er is hier geen enkele duivel alleen ligt hier een arme duivel op den grond doodgesmakt." En daarop schreeuwend: „Komt terug, jullie lafaards! En nu, Guieteau, laten wü nu eens naar den man gaan zien." Met vaste schreden liep hij op den doode toe; toch hield hij een pistool in zijn hand en dwaalden zijn oogen voortdurend in de richting van de trap. De reus, die zich eigenlijk voor zijn angst schaamde, zou juist vólgen, toen hij ineens in den vollen schijn van het vuur bleef staan en luid om zijn mannen schreeuwde. Hij stond daar nog altijd te vloeken en te com- mandeeren toen de Saule al bij het beweging- looze lichaam neerlag en het gezicht naar het licht keerde. De schedel was verbrijzeld, maar al was het bloed ook hier en daar overheen geloopen, toch waren de trekken van den man duidelijk te herkennen. De Saule staarde een oogenblikje in het omhoog gerichte gelaat en deed toen een stap achteruit, zijn oogen voort durend naar de zwarte leegte boven hem ge wend. Hij zag er echt uit als iemand, die zich voor een onmogelijk geval ziet geplaatst en tegenover het geheimzinnige zijn kalmte kwijt is. „Mon Dieu!" riep hij in zijn eerste verba zing uit. „Dit is de man niet, Guieteau, dit is niet dezelfde man, die mij een slag gaf. Ik heb dit gezicht nooit eerder gezien. Kom eens bij mij, flauwe lafaard, en-vertel mij eens of je ook weet, wie dat is. Vooruit dan toch! in den naam van alle duivels, waar ben je toch bang voor kerel? Als je daar nog langer blijft staan, zal ik dit pistool eens op je afschieten." Met heel veel tegenzin kwam de lange luite nant naar voren en wist zich in zoover te be- heerschen, dat hij zijn oogen op het gezicht van den doode richtte. Enkele van de mannen, die zooeven zoo haastig uit elkaar waren gevlucht, kwamen zachtjes aan weer een beetje meer den kant van het vuur uit. maar zij vermeden angst vallig de trap. Guieteau's reusachtige hand ging iederen keer zenuwachtig open en dicht, tot de Saule hem ten laatste by den arm greep. „Wel, wie is de man? Ken je hem?" De reus vloekte. „Ja Monsieur, het is de officier, waarover ik u al eerder heb gesproken, de man, dien, wy by Lourches hebben opgepikt; maar hoe is de man hier gekomen?' en zyn oogen gingen opnieuw onrustig naar boven. „Hé daar, Manuel, kom eens hier!" Heel langzaam en met diepen tegenzin deed een neger een paar passen naar voren; hy beefde over zijn geheele lichaam, maar durfde het bevel blijkbaar niet trotseeren. ,.Hier ben ik, Monsieur; wat wilt u van mij? Ik ken geen enkelen geest." „Er is hier ook geen geest," viel de Saule ruw in. „Wy willen alleen maar weten, wie de doode man is. Herkent gü hem?" Even keek de neger naar het ïyk en wierp toen zijn armen in de hoogte. „Ja, Monsieur, het is de man, dien ik in den zuidelijken vleugel heb opgepast. Hij hij zei, dat hy Cassier heette." „Wanneer heb je hem het laatst gezien?" „Vanmorgen nog, toen ik hem iets te eten heb gebracht" „En hy was in den zuidelyken vleugel op de benedenverdieping opgesloten? Je weet heel zeker, dat hy er niet uit kon?" „Daar ben ik heel zeker van, Monsieur, ik ben daar heel secuur in. Het staat mij nog voor oogen, dat ik de deur goed afsloot met den dwarsbalk." De Saule keek naar Guieteau en toen naar de anderen, die om het vuur heen hurkten, zyn mond had een vastberaden uitdrukking en hy zag er heel boos uit. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10