Een Hollander op reis Wm De avonturen vaneen verkeersagent je Mdimiaal mtidm da% N Ervaringen in 1600 Si»,. 1 I V WRWmrm giu m F 750.- SHEA Aardsch paradijs I i ïl I De opdracht i van de lersche Brigade DINSDAG 8 MAART 1938 De gruwelen der verwoesting MÉÉ® SgÉIMNK REINIGT ALLES maat kcast nooit DOOR RANDALL PARRISH De reisnotities van Merens beslaan bijna ne gentig bladzijden, ze werden thuis in geordend verband te boek gesteld in een keurig ma nuscript, dat Merens zelf echter niet voltooide. Het laatste stuk is geschreven door zijn oud sten zoon Jan, die de notities van zijn vader ter beschikking had, doch ze vermoedelijk eerst uitwerkte na 1642, toen Merens gestorven was. Onder zijn gedeelte van den tekst loopende van 20 September 1600 tot 13 October plaat ste hij: „Dit uyt Vaders Memory-boeckje". De vele vergissingen, vooral in de spelling van de plaatsnamen, die hij bij mondelinge raadple ging van zijn vader makkelijk had kunnen vermijden, wettigen de conclusie, dat Jan Me rens al dood was, toen de zoon het reisverhaal voltooide. Daar de aanteekeningen gedateerd zijn, kunnen wij onzen Hollandschen reiziger nauwkeurig, dag aan dag, volgen. Begon zijn relaas met een feit, dat een som ber vooruitzicht opende den moord op den jongen Bruggeling nabij Calais de reis zelf, hoewel in oorlogstijd, verliep zonder moeilijk heden. P. Cz. Hooft beklaagt zich in zijn „Heu- chenis" verscheidene malen over oponthoud, bij Merens is hier geen sprake van. Hij reist door Noord-Frankrijk, in de lente, verheugt zich over het riante landschap, de rivieren, het zuivere drinkwater, de wel gestoffeerde parochiekerken, die hij als protestant uitsluitend uit artistieke belangstelling bezoekt, teekent aan, welke nij verheid hij vindt in de steden, die hij doorreist, in welke logementen hij den nacht doorbrengt en gaat te Rouaan (Quévilly) naar een protes- tantschen predikant luisteren. Zijn reisboek heeft een vreugdevollen zonnigen toon. Hij be zoekt te Rouaan ook de kathedraal en vindt die „reedelijck versien met schilderijen ende figue- ren", maar wijdt verder niet uit over de Gothi- sche pracht, waarvoor men in 1600 weinig smaak had. Slechts treft hem, als den heden- daagschen bezoeker, de salie dorée in het ge rechtshof, met haar gebeeldhouwd plafond. His torische bijzonderheden, die hem ter oore ko men, voegt hij aan zijn eigen indrukken toe, technische vondsten amuseeren hem bijzonder. Zoo ziet hij te Saint Germain, bij het kasteel, waar de kinderen van Hendrik IV wonen, de fonteinen van Claude de Monconnis, en onze Hoomsche Hollander wordt poëtisch. Hier is zijn taal op haar best: „Uyt de steenen ende rotsen hebbe gesien coomen druypelen, spatten ende nedervallen een seer maeteltjcken, natuerelijcken ende soo t scheen oprechten reegen, aen alle canten de geheele plaets door, welck water, nedergevallen sijnde, sijn loosinghe wederomme nam tusschen de keysteentgens, dat de schoenen onder nau- welijckx nat werden". Kinderlijk opgetogen is Merens bij mooie bui tenplaatsen, weelderige paleizen, vemuftigen aanleg, maar hij wil weten, hoe de bewonderde dingen in elkaar zitten. Met alle waarneming wil hij zakenman als hij reeds is zijn voordeel doen. Parijs, waar hij 1 Juni aankomt, wanneer deze stad op haar mooist is, overdondert hem, hij ziet „het groot cositelijck werck.... genoemt La Tuillerie, daar de Coninchinne (Maria de Me dici, bruid van Henri IV) haer sal houden". De Tuillerieën (Huygens zal vertalen: de Panne- rijen) zijn in die dagen de glorie van Parijs met een „seer costelijcke trappe, met veel mar meren traliën als van bronse ofte cooper ende ander frayheit". Merens bezoekt de koninklijke stallen, bekijkt den schat van Saint Denis en: „Op denselven middach hebbe den Cooninck sien eten, alleen aan tafel met sijn bastert soontgen van La belle Gabriëlle, die omtrent drie cleyne treeden van hem sat". Hij bedoelt het zoontje, César de Vendöme, want de „belle Gabrielle" zelf, 's konings minnares, was in April 1599 overleden. Pieter Comeliszoon Hooft had haar, toen hij te Parijs vertoefde, opgebaard gezien. Merens bleef bijna een week te Parijs, toen vertrok hij naar het zuiden, Fontainebleau, Or leans, Nivers, Molins, Lyon, Genève, Orange, Avignon, Nimes, Aries, Montpellier, Aigues Mortes, Aix, Marseille, Frejus, Cannes Te veel om op te noemen beschrijft hij: een opvoering door een Engelschen comedianten- troep, wilde aardbeien in het bergland ten zui den van Genève, „diversche casteelen ende ge- rageerde dorpen". Wat zijn gerageerde dorpen? Vermoedelijk de vruchten van een schrijffout, zoodat wij moeten lezen „geravageerde" (is verwoeste) dorpen, her innering aan de Fransche godsdienstoorlogen. Te Vienne bezoekt Merens het zoogenaamde .huisje van Pilatus", waar de Romeinsche land voogd, die Christus veroordeelde, sedert 39 zoo wil de legende gewoond zou hebben als balling en volgens onzen Hollander „placht sententiën te geven". Men kent het verhaal, waartoe Anatole France door deze legende geïn spireerd werd. Pilatus, ondervraagd naar Chris tus, geeft voor, zich „dit incident" niet meer te herinneren. Groot is Merens' aandacht voor de Romeinsche oudheden: hij laat er baast geen on vermeld. Te Nimes slaat hij zelfs aan het rijmen om het verhaal over den oorsprong van deze stad en haar naam vast te leggen: Remus met sijn gesellen was vertrokken van Romen Sonder kcnnisse van sijn broeder in een vreemd Iant Alwaer hij neerstelijck bij der hant heeft genomen Te bouwen een groote stadt, heerlyck ende playsant; En is daernaer weder bij Romulus gecoomen, Dien hij 't heeft vertelt ende begeert als van goeder hant, Dat hij de stadt wilde vereeren ende geeven eenen naem, Daerop sijn broeder antwoordde uyt een toornich gemoet „Nimis fecisti", 't welck vertellen de borgters bequaem Te sijn den oorspronck, en reden die 't mij hier stellen doet. „Nimis fecisti" „Gij hebt te veel gedaan" zou dan dubbelzinnig worden verstaan als: „Gij hebt Nimis (Nimes) gemaakt", een aardige anecdotische, maar overigens niet aannemelijke etymologie, die het voordeel heeft, ons den onbe- wusten rivaal van Hooft ook te leeren kennen als dichter. In Antibes bewondert Merens het mooie ruime marktplein, thans Place Nationale, waar des Zondags „de jongeluyden, te weeten vrijers en vrijsters", samenkomen om te „dansen, elck 't beste, in 't openbaer op de straeten", voor onzen Hollander een vreemd gezicht. Hier scheept Me rens zich in, het zomersche Italië tegemoet. Het is 26 Juli 1600. Op den tweeden van dezelfde maand had Maurits den slag van Nieuwpoort geleverd, maar onze reiziger, van alle zorgen vrij, bemoeit zich niet met hetgeen in zijn vader land zich afspeelt. Hij vaart naar Genua „versien met een groote vies wijn, broot ende andere toespijs". Calif ornië! Een hoorn van overvloed aan de Westkust van Amerika. Een verrukkelijk klimaat, een ideale plaats voor het dolce far niente aan het zeestrand. En tegelijk een bodem met over- vloedigen rijkdom van schatten. Daarnaast weer uitgestrekte, braakliggende en onbewoon de gronden, waar de natuur in haar majesteit regeert. Onbeschrijfelijk schoon en tooverachtlg doet het Californische landschap aan, dat nauwelijks winter kent en in eeuwigdurende lente zijn be zoeker begroet. Schitterend rijzen de met sneeuw bedekte, gekartelde bergtoppen van de „Sierra Nevada" ten hemel, een schilderachtig hooggebergte panorama vormend, schooner dan men 't zich ooit kon voorstellen. De noodige wateren stroomen van dit gebergte naar de dalen, waar regen een zeldzaamheid is, vloeien kunstmatig over de velden en maken Californië tot den grootsten ooft- en groenten- tuin van de Vereenigde Staten, zoo niet van de geheele wereld. De jaarlijksche waarde van den Californischen vruchtenoogst alleen beloopt reeds zeshonderd millioen dollars. San Francisco, de wereldstad met de Gouden Poort, die op 18 April 1906 door een aard beving en een geweldigen brand voor het groot ste gedeelte werd vernield, is ook thans nog het economisch brandpunt van de Westkust der Vereenigde Staten. In een wedijver met Los Angeles heeft de stad tot op den dag van heden haar machtspositie kunnen handhaven. Wonderwerken van techniek zijn de eerst verleden jaar voltooide en feestelijk geopende bruggen, de beroemde „Golden Gate Bridge" en de „Oakland Bay Bridge". De wereldten toonstelling, die voor 1939 op het programma van San Francisco staat „The Golden Gate mmmm i. Viervoetige kunstenaars International Exhibition 1939" waar thans al ijverig voor gewerkt wordt zal een groote gebeurtenis zijn, een gebeurtenis van den aller- eersten rang, waarvoor kosten noch moeiten wor den gespaard. San Francisco is voornemens iets origineels aan de wereld te laten zien, n.l. een letterlijk drijvende tentoonstelling. Geheel het terrein, dat de expositie omvat, zal komen te rusten op drijvende hangars in het midden van de San Francisco Baai. De bouw van deze zon derlinge expositiestad zal ongeveer veertig mil lioen dollars kosten, maar, zooals gezegd, Frisco wil nu eenmaal iets grootsch doen en zal het geld voor de tentoonstelling wel bijeen krijgen. De toegang tot de tentoonstelling zal slechts kunnen geschieden via de „Golden Gate Brid ge". Volgens de maquette belooft het jaar 1939 voor Frisco een onvergetelijke gebeurtenis te worden. La Pueblo de la Reina de Los Angeles (de stad van de Koningin der Engelen), dat is de oorspronkelijke naam van Los Angeles, het centrale punt van Zuid-Californië. Tegenwoor dig is deze subtropische stad met haar impo sante gebouwen, haar palmen en haar onmete lijke faubourgs, die zich tot aan den Oceaan uitstrekken, een koningin onder de steden. Voor de poorten van deze stad ligt, geankerd in de haven van San Pedro, de trots van Amerika, de Amerikaansche vloot. Hollywood, zeer nauw met Los Angeles verbon den, oefent met zijn wereldberoemde filmstu dio's, zijn prachtigen tuinaanleg en zijn schit terende, op paleizen gelijkende villa's 'n groote aantrekkingskracht uit. Voor slechts weinigen de stad van groote successen als artist, is Hol lywood tegelijk voor velen een bron van bittere teleurstellingen en namelooze ellende geworden. Waarom juist Hollywood het middelpunt van de filmindustrie van Amerika is geworden, is gemakkelijk te verklaren: de filmindustrie heeft Zuid-Californië tot vaderland gekozen wegens het klimaat, dat gedurende het geheele jaar ongeveer gelijk is, verder wegens de groote verscheidenheid van landschappen en beelden, die de weelderige vegetatie van de subtropen met zich brengt. Een Arabische woestijnscène, een tafereel in het gebergte, een schipbreuk scène met haar gevolgen.... alles kan in een straal van tweehonderd mijlen worden opgeno men in het kleine Hollywood. Da&rom heeft Amerika deze stad en haar omgeving gekozen tot centraal punt der filmindustrie. Merkwaardig is verder de stad Monterey, de oude missiestatie en de vroegere hoofdstad van Californië onder de Mexicaansche heerschappij. De Katholieke Universiteit steunen Is een praktisch apostolaat en een ware Kruistocht voor weten schap en geloof. Wie eens in Monterey is geweest met zijn straatjes vol romantiek en oude schoonheid, wie zijn talrijke historische gebouwen heeft be wonderd, zal zich niet kunnen onttrekken aan den indruk, dat deze schilderachtige stad in derdaad een pronkstuk onder de Amerikaansche steden is. Monterey is de hoofdstad van den Mexicaanschen staat Nuevo Leon; de stad ligt in een! heerlijk dal tusschen den Cerro de la Sila, welke meer dan 1200 meter hoog is, en den Cerro de la Mitra, 1100 meter hoog. De stad is ook tegenwoordig belangrijk, vele spoorwegen vinden er hun kruispunt. De kathedraal van Monterey is een bezoek overwaard. Monterey is een der oudste steden van Amerika; het werd gesticht in het jaar 1599. Ik ben in Teruel binnengetrokken met de troepen, die de stad nu verlaten hebben, zoo vertelt een redacteur van Paris-Soir. Het waren twee a drieduizend man, die werden aangevoerd door een vroegeren wegwerker uit Badajoz, Va- lentijn geheeten, die „Barbas" (De Baard) ge noemd werd_ Ook deze aanvoerder kon in den nacht ontsnappen. De eerste nationalisten, die Teruel binnen gedrongen zijn, waren drie bataljons soldaten en een „tabor" Marokkanen. Kortgeleden was Teruel nog een der meest bezienswaardige steden, door de monumenten uit den Moorentijd. Nu vindt men er alleen maar ruïnes. De Sarassijnsche klokketorens van het Se minarie zijn ingestort en de wonderschoone kathedraal is onherstelbaar beschadigd. Alle huizen zijn doorzeefd van granaten en boven- „Droef te moede," zoo ging het prinsesje voort met het ver tellen, „ging ik naar mijn slaapvertrek. Boven op de hagel witte sprei van het mollige bed ging ik zitten, overdenkende mijn droevig lot en de streek van de heks, waarvan ik het slachtoffer was geworden. Wat moest ik doen? Hier was goede raad duur. En terwijl ik nadacht kwam plotseling het kamermeisje, die in de muis, die op het sprei zat, niet haar meesteres, het prinsesje herkende. En nauwelijks had ze me gezien, of ze begon te gillen en liep hard mijn kamer uit, roepende: „een muis, een muis." „Ze was bang voor een muis," lachte de kabouter, „en zette het daarom op een loooen." geet." iet vergeten, hoor!" klonk het door de kier van de deur. „Leg een knoop in je zakdoek. Ik weet geen raad, als je 't ver- „Ik zal het niet vergeten, Alida," beloofde Hein Smakkers en haastte zich naar het sta tion om den trein te halen, die hem naar zijn werk in de stad moest brengen. Onderweg ont moette hij, zooals gewoonlijk, zijn vriend Joris- sen en wederkeerig feliciteerden zij elkaar met den verjaardag van hun vrouw. „Zoo'n feestje brengt altijd drukte mee," zuchtte Jorissen. „En je wordt op het nippertje nog met boodschappen opgeknapt. Gewoonlijk vergeet ik ze." „Net als ik," zei Smakkers. „Buiten wonen is mooi, maar 't levert ook veel ongemakken op. En omdat wij zoo eiken dag naar de stad gaan, worden we dus nog al eens voor boodschappen jongen gebruikt." „Spreek me er niet van," verwees Jorissen. „Ik heb er al bijzonder het land aan." Weldra werd hun gesprek in een andere rich ting gebracht. De boodschap, die Alida Smakkers haar man had opgedragen, scheen hij te vergeten. Maar toen hij op het middaguur met de andere kan toorbedienden de koffie gebruikte, herinnerde hij zich opeens, dat hij iets moest meebrengen. Maar wat? Dit was hem totaal ontschoten. Een geschenk had hij haar al gegeven, dus aan dien plicht had hij voldaan. Was het niet iets, dat in verband stond met het feest, dat zij 's avonds gaven? Neen. Alles was in huis, had Alida ge zegd. Lieve Sint Jut, wat was het ook weer? zocht Smakkers in zijn geheugen. Diepe rim pels groefden zijn voorhoofd en hij vergat zijn boterhammen te eten. Met de hand aan de kin staarde hij naar buiten. Jandorie nog an toe, dat hij er nu niet op kon komen. 'tWas onzij dig, want hij had gezegd: „Ik zal hèt niet ver geten." Hij zuchtte zwaar. 'tZou er weer span nenDat zijn hersens hem nu ook in den steek lieten! „Ik moet het hebben," had Alida gezegd. „Als je 't vergeet, kan het feest niet doorgaan, en dat zou ik vreeselijk vinden." Dat hij het nu niet wist! Wijn was er in huis een borrel ook en sigaren eveneens Het gesprek der anderen, die hem in de ma ling namen, leidde hem af. „Smakkers zit weer te piekeren." „Z'n Alida zal hem dwars zitten," lachte er een. „Iedereen zegt dat hij een pantoffelheld is." „Ze schijnt niet malsch te zijn," bracht een ander in. „Hij is een martelaar van het huwelijk," zei nummer vijf. Ze zitten me te voeren, dacht Smakkers, en denken dat ik happen zal, maar ik heb nu geen zin om er tegen in te gaan. Altijd heb ik Alida verdedigd door haar te roemen, maar als ik niet meebreng hetgeen ze mij besteld heeft, dan zwaait er weer wat voor me. „Hy heeft er natuurlijk thuis van langs ge had," begon er weer een en keek hem tersluiks aan. „Zielig voor hem, zoo'n goeie kerel. Dat zul je altijd zien, als men te goed is „Zeg, Smakkers, scheelt je iets?" vroeg er eindelijk een. „Je bent zoo stil. Dit zijn we niet van je gewoon." „Ja," bekende hij. „Ik moet iets voor mijn vrouw meebrengen en ik weet verduiveld niet meer wat." „Een doosje poeder!" werd er geroepen. „Een lippenstift 1" Smakkers glimlachte en zei tot de spotters: „Mijn vrouw is vandaag jarig.... en.... wij dien geplunderd. Geen winkel is gespaard ge bleven Overal liggen matrassen, waar men- schen op hebben geslapen. In de nauwe straten liggen kadavers van muilezels, schapen, honden en kattenEen verschrikkelijke stank, vermengd met brand lucht, verpest de atmosfeer van den nieuwen morgen. In een kerk vind ik een honderdtal krijgs gevangenen, bevend van koude bij een klein vuur. Ik ondervraag hen. Eergisteren had het roode opperbevel de bevolking onder doodstraf verplicht, de stad te verlaten. Deze gevangenen kwamen te voorschijn uit de kelders, waarin zij zich verborgen hadden. Generaal Davila, die den aanval leidde, had den troepen verlof gegeven de veroverde stad te bezoeken In kleine grooepjes en zingend komer^ zij opzetten. In de sacristie vind ük een gewonde op een draagbaar. Hij denkt dat ik hem wil dooden. Het is een Asturisch mijnwerker, die zwaar gewond is. Ik zet mijn onderzoekingstocht voort en ontmoet spookgestalten, met lange baarden, met slijk en stof bedekt; zonder ophouden hebben zij al vier dagen gestreden. In de stad aangekomen begaven zij zich naar het Stieren plein zoo wordt het groote plein van Teruel genoemd, naar de zuil met 'n kleinen stier erop. De oude zuil is gebleven, maar de stier is ver dwenen Ik loop door bloedplassen met olie en benzine! Midden in het bloedig slijk staat een piano en een soldaat speelt een lied uit Aragon. De soldaten en Marokkanen worden talrijker en begeleid door de piano en verschillende accor deons worden de oude volksdansen gedanst. Nu en dan klinkt boven de muziek en den zang uit het gedonder van munitietreinen. Honderden nationalistische vliegtuigen zijn in de lucht. De avond valt. Ik verlaat de stad, die in overwin ningsroes is Onderweg ontmoet ik talrijke auto's met munitie en manschappen. De slag begint weer. hebben vanavond een feestje." Toen klonk een vijfvoudig proficiat. Hand drukken werden gewisseld. „Is 't misschien zalm?" hielp men hem. „Oesters?" „Sigaren?" „Een goede flesch?" „Bedenk je maar eens grondig, want in dat nest, waar jij woont, is, hetgeen je opgedragen is, natuurlijk niet te krijgen." Maar het scheen of Smakkers geen denkver mogen had: niets schoot hem te binnen. Ik zal er een telefoontje aan wagen, nam hij zich voor. Zij zal wel weer te keer gaan over dat geld en mij een uilskuiken noemen, maar.... enfin!.... Hij ging naar het kantoor en vroeg aan sluiting. „Hallo!" Ik zal maar heel lief zijn, dacht hij. „Hallo!" klonk het terug. „Zeg, schat, wat moet ik ook weer meebren gen? Ik ben het heusch vergeten, vrouwtje." ,,'k Dacht het wel," piepte een stem. „Een blikje appetitsild." „Wat zeg je? 'n Blikje appetitsild?" „Ik wil er geroosterd brood met appetitsild bij geven." „Had je dat dan niet in huis?" „Je hebt zeker weer maar half geluisterd? Oude gewoonte van je. Vergeet het blik niet, hoor! Ik ga alvast de tafel klaarzetten. Tot straks!" Mijnheer Smakkers stond na te denken. Een blik appetitsild... tif Neen, hij herin- j nerde er zich ab- verstrooid ge- weest? En toch... het was een „het": hèt blikje dus. 't Moest wel zoo wezen. Met opgeruimd gemoed ging hij terug naar het koffiekamertje en vertelde zijn kameraden, wat hem opgedragen was. Die zorg, of liever die angst was van hem weggenomen. Als hij niet te vroeg naar huis ging, dan bespaarde hij zich een hoop verwijten betreffende zijn vergeet achtigheid en het om die reden nutteloos uit geven van geld voor de telefoon. En om zijn verblijf in de stad wat te rekken en te toonen dat hij zijn collega's dankbaar was voor de ge- lukwenschen ter gelegenheid van den verjaar dag van zijn vrouw, onthaalde hij hen in een café op een borrel. „Mijn vrouw wordt vandaag vijftig," verklapte hij. „Dus is het zoo'n beetje een kroonfeest en het diner wat meer uitgebreid." „Vergeet je vischjes maar niet," waarschuw de men, „want anders „Jullie denken, dat Alida een.... helleveeg is," zei Smakkers, in zijn klaartje met suiker roerend, „en dat zij mij op den kop zit, maar jullie hebben het glad mis. Zij is buitengewoon goed en bezorgd voor meWij.... wij heb ben zelfs nooit eenig verschil van meening." De anderen knipoogden tot elkaar: zij kenden het karakter van Alida Smakkers. ,,'t Is prijzenswaardig van je, dat je zoo over haar spreekt," zei zijn intiemste vriend. „Hoe zou ik anders kunnen?" weerlegde Smakkers. Maar zijn woorden hielden een klacht in en zijn hart schold hem uit voor gloeienden leugenaar. Toen het clubje zijns weegs ging, werd hem nog nageroepen: „Vergeet je opdracht niet!" Hij zwaaide even met de hand. Geen nood! Een uur nadien stapte hij op zijn woning toe en zag Alida voor het venster een tipje van het gordijn oplichten en hem vragend aankijken. Hij wees op zijn zak. Ik heb het Ineens viel hem op: wat gaat zij er al oud uitzien en wat is haar mond vreeselijk ingeval len. Verbijsterd bleef hij staan, alsof plotseling zijn beenen den dienst weigerden. Nu wist hij, wat hij mee had moeten brengen. Maar dan dat telefoongesprek? Hij was bepaald verkeerd aangesloten geweest. Misschien met het huis van Jorissen. Daar werd vanavond ook een par tijtje gegeven. Met looden schoenen ging hij verder. Lieve Sint Jut! Haar gebit had hij moeten gaan halen. Daar was een kleine repa ratie aan en zou vandaag klaar zijn. Onwille keurig keek hij naar den grond of er niet een kloof inkwam, waar hij in zou kunnen ver dwijnen. De deur werd opengemaakt. Alida stond er achter en lispelde met haar tandeloozen mond: „Gelukkig niet vergeten. Ik zou geen raad ge weten hebben. Geef gauw hier...." Hein Smakkers snakte naar adem. (Nadruk verboden). fraaie geschenken Al T r A D /*ATVT M TT >C °P 011 blad Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen AA I ,1 ,r, X vUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F *7CO by een ongeval met 17 m b8 verlies van een band, i doodelijken afloop 4 «vVe een voet et een oog. AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen «5 ,Het kan zijn, dat het zoo in zijn werk is ge gaan," gaf ik eenigszins onzeker toe. „Ik zie de Saule er best voor aan, dat hij een dergelijk plan in elkaar zet, maar Louis...." „Gij kent Louis niet, Monsieur," viel zij haastig in de rede. „Noch in het kamp, nöch in den strijd leert gij den waren aard van een koning kennen. Maar aan het hof laat hij zich zien zooals hy is. Ik geloof eerder, dat het plan van hem uitgaat, dan van de Saule. Ik was diep by hem in ongenade gevallen en hy heeft natuuriyk plannen gemaakt om wraak te nemen." ,Hn als dit nu eens niet waar zou biyken?" vroeg ik. „Als de man, die zich hier schuil houdt, niet uw broeder zou zijn?" „Dan zou dat toch geen wijziging geven in mün gevoelens jegens u, Monsieur," gaf zy openhartig ten antwoord. „Ik vertrouw u vol komen." „In alles?" „In alles, Monsieur. Reeds den eersten keer, dat ik u zag by het schrale licht van het zol derkamertje, zelfs nog vóór ik wist, dat gü in dienst van Frankryk waart, kreeg ik al het gevoel, dat gy iemand zyt, op wien men zich kan verlaten. In het leven, dat ik heb geleid een leven, waar ieder een masker draagt heb ik de menschen leeren beoordeelen. Ik heb ver trouwen in u, Monsieur, en dit vertrouwen zal mij altyd bijblijven." Het was mij niet mogelijk, de woorden, die mij al op de lippen lagen, uit te spreken. Daar gaapte plotseling tusschen ons de klove van stand en rijkdom. Voor het oogenblik was zij een beangstigd meisje, een meisje, dat maar al te graag op een ander steunde. Maar ik kon toch niet uit mjjn hoofd zetten, dat zij tot den ouden Franschen adel behoorde, dat zy zeer vermogend was en dat haar familie zich zeer veel op haar rechten liet voorstaan, dat zy tot de schoonheden behoorde van het meest cere- monieele hof van Europa. Morgen zou zy mis schien in haar eigen kring terugkeeren en zou dan misschien glimlachen by de herinnering aan onzen omgang in deze uren vol gevaar. Het toeval had ons slechts voor enkele stonden samengebracht en de hartelyke woorden die zy had gesproken waren misschien slechts de uiting van een natuurlyke dankbaarheid. Ik was 5voor haar niet meer dan een vriend in nood, en ik zou waarschijnlyk weer even ge makkelijk uit haar leven verdwynen, als ik er in gekomen was. En waarom ook niet? Met welk recht verwachtte ik iets anders? Waarom zou ik my verbeelden, dat deze trotsche hofdame ooit iets voor my zou ge voelen? zy durfde lachen om den wensch eens konings en dreef den spot met zyn gunstelin gen, en het stond my plotseling zoo tergend duldeiyk voor oogen, wie ik eigeniyk was. Een vrywillig luitenant van de lersche Brigade, een huurling in het leger van een vreemde natie, een avonturier, die onder een vreemde vlag vocht en voor geld zijn zwaard verkocht. Zeker, er stond tegenover, dat ik de jongste zoon was van een aanzienlijke familie, maar die familie had haar vermogen verloren en slechts waardelooze stukken grond als erfenis achter gelaten. Alles bij elkaar genomen was het te dwaas om over te denken en onbewust schoot ik in een luiden lach. „Waarom lacht u, Monsieur?" „Om een losse gedachte Mademoiselle," zei ik, maar ik slaagde er niet in, de bitterheid, die de overweging van al deze details by my had wakker geroepen, uit myn stem te houden. „Het zal u zeker niet interesseeren." „Zeg dat niet, Monsieur. Als het u op een oogenblik als dit aan het lachen kan maken, dan is er voor my misschien nog wel wat moed uit te halen. Wat was het?" „Het viel my zoo op, dat wy hier nu voor korten tijd zoozeer op elkaar zyn aangewezen," zei ik met tegenzin, „en toen dacht ik er plot seling aan, hoe ver wy eigeniyk van elkaar af staan." „Is dat dan zoo, Monsieur?" „Ik zou my ten minste niet kunnen inden ken, hoe die kloof met mogelijkheid breeder kon zyn, Mademoiselle. Gij zyt Camille d'Enville en ik Arthur Shea. Misschien ziet gy het groote verschil niet zoo in, maar geloof my, ik doe het wel. 't Is een ontzagiyke ruimte, die de dochter van den Markies d'Enville van een sub-officier van de Koninklijke lersche Garde scheidt." „Gy hebt my toch verteld, dat gy tot het Huis Berwick behoort," was zy er haastig by mijn bezwaren te weerleggen. „En ik heb lord Clare hooren zeggen, dat het Huis Berwick van een vorsteiyke familie stamt." „Dat is ook volkomen waar, maar onze roem behoort geheel tot het verleden. Er is niets van overgebleven dan de herinnering. Een paar arm zalige bunders grond en een kasteel, dat in puin ligt, is alles wat er van de vroegere groot heid rest. De zoons van Berwick hebben niets meer dan hun eer en hun zwaard. Myn eenige titel, Mademoiselle, is soldaat van Frankryk en mijn geheele inkomen het jaargeld van den koning." Zy drukte op een byzonder hartelyke manier myn hand. „Een paar van de meest hoogstaande mannen, die ik ken, Monsieur, hebben met dezelfde moeilijkheden te kampen gehad," zeide zij heel vriendeiyk. „Het is het toeval van de geboorte en kan natuuriyk niet de minste verandering brengen in mijn opinie ten opzichte van u. Door de een of andere gebeurtenis zou byvoorbeeld de Markies d'Enville morgen zyn eer en zijn titels kunnen verliezen, maar ik zou dan toch even goed Camille d'Enville biyven. Zoo zyt gil Arthur Shea: van het Huis Berwick, al draagt gy ook de uniform van een sub-luitenant." „Gy spreekt zooals ik het graag hoor. De glans en de schittering van het hof hebben u niet be dorven." „Ten minste niet, als gy daarmee bedoelt, dat ik, ondanks de kleeding, den persoon zelf kan doorgronden. Ik heb kennis gemaakt met de dikwijls onedele handelwyzen van koningen en in den glimlach van een hoveling heb ik naast het aantrekkelijke het wreede gevoeld. Op het eerste gezicht kan ik vaak zeggen, met wat voor soort mensch ik te doen heb. Het gaat er dan ook niet langer om, of ik u vertrouw, maar of gij mij vertrouwt. Ik zal altijd een aangename herinnering aan u behouden, Monsieur." „En ik aan u," vulde ik met vuur aan. „Maar ik achtte het mijzelf verplicht u te vertellen, wie de persoon was, met wien gy op zulk een ongewone manier in aanraking waart gekomen. Ik heb den trots van mijn geslacht, Made moiselle." „En ik van het myne," betoogde zij op haar beurt. „Maar het heeft niets met kleeding of rykdom uit te staan. Wat is dat voor een ge luid?" „Ik heb niets gehoord, maar het wordt tyd, dat wy hooger op gaan. Door hier te biyven wachten, vermeerdert het gevaar, dat wy be- loopen. Biyf mijn hand vasthouden de trap is nauw en draait telkens." Wij kwamen maar heel langzaam vooruit, want al had ik het idee, dat de trap vry was, het was zeer donker, en uit een zekeren angst om den onbekende te ontmoeten, was ik voort durend op mijn hoede. Bij den laatsten draai viel er nog volstrekt geen licht in van boven, maar myn tastende yingers ontdekten den sluitsteen. Ik fluisterde haar toe te blyven wachten, werkte my door de opening heen en stond toen op den vloer van den toren. De dikke muren er om. heen, met slechts de eene smalle opening naar het dak, maakten de ruimte nauwelyks iets minder donker dan de trap. Ik spande oogen en ooren tot het uiterste in, maar ik hoorde of zag niets. In de overtui ging, dat de toren ten minste onbewoond was, keerde ik naar haar terug en hielp haar by het overwinnen van de laatste moeilykheid. Toen ook zij veilig naast my stond, bleven wij een oogenblikje rusten en luisterden scherp naar mogelijke geluiden. Haar gestalte stond dicht tegen de mijne aangeleund en het gevoel van dit intieme samenzijn deed my voor een oogenblik al het andere vergeten. Na enkele minuten van zwijgen vroeg zy: „Is daar een deur, Monsieur? Ik kan niets zien." „Ja, er is een deur. Ik zie door de opening duideiyk een ster fonkelen. Ik geloof niet, dat er iets te vreezen is en ik ken den weg." „Maar waar kan de andere man dan toch gebleven zyn?" drong zy aan, in gedachten nog altyd met haar broeder bezig. „Is er mis schien nog een andere uitgang?" „Toen ik hier den eersten keer kwam, heb ik geen anderen uitgang gezien," bekende ik, „Maar er moet er toch een zyn. Ik voor my ben er vast van overtuigd, dat de man zich hier niet ophoudt, hy moet ergens beneden zyn. Zullen wy nu het dak gaan onderzoeken?" .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10