Een Hollander op reis
Wm
De avonturen vaneen verkeersagent je
Mdimiaal mtidm da%
N
Ervaringen in 1600
Si»,. 1
I V
WRWmrm giu
m
F 750.-
SHEA
Aardsch paradijs
I i ïl
I De opdracht i
van de lersche Brigade
DINSDAG 8 MAART 1938
De gruwelen der
verwoesting
MÉÉ®
SgÉIMNK
REINIGT ALLES
maat kcast
nooit
DOOR RANDALL PARRISH
De reisnotities van Merens beslaan bijna ne
gentig bladzijden, ze werden thuis in geordend
verband te boek gesteld in een keurig ma
nuscript, dat Merens zelf echter niet voltooide.
Het laatste stuk is geschreven door zijn oud
sten zoon Jan, die de notities van zijn vader
ter beschikking had, doch ze vermoedelijk eerst
uitwerkte na 1642, toen Merens gestorven was.
Onder zijn gedeelte van den tekst loopende
van 20 September 1600 tot 13 October plaat
ste hij: „Dit uyt Vaders Memory-boeckje". De
vele vergissingen, vooral in de spelling van de
plaatsnamen, die hij bij mondelinge raadple
ging van zijn vader makkelijk had kunnen
vermijden, wettigen de conclusie, dat Jan Me
rens al dood was, toen de zoon het reisverhaal
voltooide. Daar de aanteekeningen gedateerd
zijn, kunnen wij onzen Hollandschen reiziger
nauwkeurig, dag aan dag, volgen.
Begon zijn relaas met een feit, dat een som
ber vooruitzicht opende den moord op den
jongen Bruggeling nabij Calais de reis zelf,
hoewel in oorlogstijd, verliep zonder moeilijk
heden. P. Cz. Hooft beklaagt zich in zijn „Heu-
chenis" verscheidene malen over oponthoud, bij
Merens is hier geen sprake van. Hij reist door
Noord-Frankrijk, in de lente, verheugt zich over
het riante landschap, de rivieren, het zuivere
drinkwater, de wel gestoffeerde parochiekerken,
die hij als protestant uitsluitend uit artistieke
belangstelling bezoekt, teekent aan, welke nij
verheid hij vindt in de steden, die hij doorreist,
in welke logementen hij den nacht doorbrengt
en gaat te Rouaan (Quévilly) naar een protes-
tantschen predikant luisteren. Zijn reisboek
heeft een vreugdevollen zonnigen toon. Hij be
zoekt te Rouaan ook de kathedraal en vindt die
„reedelijck versien met schilderijen ende figue-
ren", maar wijdt verder niet uit over de Gothi-
sche pracht, waarvoor men in 1600 weinig
smaak had. Slechts treft hem, als den heden-
daagschen bezoeker, de salie dorée in het ge
rechtshof, met haar gebeeldhouwd plafond. His
torische bijzonderheden, die hem ter oore ko
men, voegt hij aan zijn eigen indrukken toe,
technische vondsten amuseeren hem bijzonder.
Zoo ziet hij te Saint Germain, bij het kasteel,
waar de kinderen van Hendrik IV wonen, de
fonteinen van Claude de Monconnis, en onze
Hoomsche Hollander wordt poëtisch. Hier is
zijn taal op haar best:
„Uyt de steenen ende rotsen hebbe gesien
coomen druypelen, spatten ende nedervallen een
seer maeteltjcken, natuerelijcken ende soo t
scheen oprechten reegen, aen alle canten de
geheele plaets door, welck water, nedergevallen
sijnde, sijn loosinghe wederomme nam tusschen
de keysteentgens, dat de schoenen onder nau-
welijckx nat werden".
Kinderlijk opgetogen is Merens bij mooie bui
tenplaatsen, weelderige paleizen, vemuftigen
aanleg, maar hij wil weten, hoe de bewonderde
dingen in elkaar zitten. Met alle waarneming
wil hij zakenman als hij reeds is zijn
voordeel doen.
Parijs, waar hij 1 Juni aankomt, wanneer deze
stad op haar mooist is, overdondert hem, hij ziet
„het groot cositelijck werck.... genoemt La
Tuillerie, daar de Coninchinne (Maria de Me
dici, bruid van Henri IV) haer sal houden". De
Tuillerieën (Huygens zal vertalen: de Panne-
rijen) zijn in die dagen de glorie van Parijs
met een „seer costelijcke trappe, met veel mar
meren traliën als van bronse ofte cooper ende
ander frayheit". Merens bezoekt de koninklijke
stallen, bekijkt den schat van Saint Denis en:
„Op denselven middach hebbe den Cooninck
sien eten, alleen aan tafel met sijn bastert
soontgen van La belle Gabriëlle, die omtrent
drie cleyne treeden van hem sat". Hij bedoelt
het zoontje, César de Vendöme, want de „belle
Gabrielle" zelf, 's konings minnares, was in April
1599 overleden. Pieter Comeliszoon Hooft had
haar, toen hij te Parijs vertoefde, opgebaard
gezien.
Merens bleef bijna een week te Parijs, toen
vertrok hij naar het zuiden, Fontainebleau, Or
leans, Nivers, Molins, Lyon, Genève, Orange,
Avignon, Nimes, Aries, Montpellier, Aigues
Mortes, Aix, Marseille, Frejus, Cannes
Te veel om op te noemen beschrijft hij: een
opvoering door een Engelschen comedianten-
troep, wilde aardbeien in het bergland ten zui
den van Genève, „diversche casteelen ende ge-
rageerde dorpen".
Wat zijn gerageerde dorpen? Vermoedelijk de
vruchten van een schrijffout, zoodat wij moeten
lezen „geravageerde" (is verwoeste) dorpen, her
innering aan de Fransche godsdienstoorlogen.
Te Vienne bezoekt Merens het zoogenaamde
.huisje van Pilatus", waar de Romeinsche land
voogd, die Christus veroordeelde, sedert 39
zoo wil de legende gewoond zou hebben als
balling en volgens onzen Hollander „placht
sententiën te geven". Men kent het verhaal,
waartoe Anatole France door deze legende geïn
spireerd werd. Pilatus, ondervraagd naar Chris
tus, geeft voor, zich „dit incident" niet meer te
herinneren. Groot is Merens' aandacht voor de
Romeinsche oudheden: hij laat er baast geen on
vermeld. Te Nimes slaat hij zelfs aan het rijmen
om het verhaal over den oorsprong van deze
stad en haar naam vast te leggen:
Remus met sijn gesellen was vertrokken van
Romen
Sonder kcnnisse van sijn broeder in een
vreemd Iant
Alwaer hij neerstelijck bij der hant heeft
genomen
Te bouwen een groote stadt, heerlyck ende
playsant;
En is daernaer weder bij Romulus gecoomen,
Dien hij 't heeft vertelt ende begeert als
van goeder hant,
Dat hij de stadt wilde vereeren ende geeven
eenen naem,
Daerop sijn broeder antwoordde uyt een
toornich gemoet
„Nimis fecisti", 't welck vertellen de borgters
bequaem
Te sijn den oorspronck, en reden die 't mij
hier stellen doet.
„Nimis fecisti" „Gij hebt te veel gedaan"
zou dan dubbelzinnig worden verstaan als: „Gij
hebt Nimis (Nimes) gemaakt", een aardige
anecdotische, maar overigens niet aannemelijke
etymologie, die het voordeel heeft, ons den onbe-
wusten rivaal van Hooft ook te leeren kennen
als dichter.
In Antibes bewondert Merens het mooie ruime
marktplein, thans Place Nationale, waar des
Zondags „de jongeluyden, te weeten vrijers en
vrijsters", samenkomen om te „dansen, elck 't
beste, in 't openbaer op de straeten", voor onzen
Hollander een vreemd gezicht. Hier scheept Me
rens zich in, het zomersche Italië tegemoet. Het
is 26 Juli 1600. Op den tweeden van dezelfde
maand had Maurits den slag van Nieuwpoort
geleverd, maar onze reiziger, van alle zorgen
vrij, bemoeit zich niet met hetgeen in zijn vader
land zich afspeelt. Hij vaart naar Genua
„versien met een groote vies wijn, broot ende
andere toespijs".
Calif ornië!
Een hoorn van overvloed aan de Westkust
van Amerika. Een verrukkelijk klimaat, een
ideale plaats voor het dolce far niente aan het
zeestrand. En tegelijk een bodem met over-
vloedigen rijkdom van schatten. Daarnaast
weer uitgestrekte, braakliggende en onbewoon
de gronden, waar de natuur in haar majesteit
regeert.
Onbeschrijfelijk schoon en tooverachtlg doet
het Californische landschap aan, dat nauwelijks
winter kent en in eeuwigdurende lente zijn be
zoeker begroet.
Schitterend rijzen de met sneeuw bedekte,
gekartelde bergtoppen van de „Sierra Nevada"
ten hemel, een schilderachtig hooggebergte
panorama vormend, schooner dan men 't zich
ooit kon voorstellen.
De noodige wateren stroomen van dit gebergte
naar de dalen, waar regen een zeldzaamheid is,
vloeien kunstmatig over de velden en maken
Californië tot den grootsten ooft- en groenten-
tuin van de Vereenigde Staten, zoo niet van
de geheele wereld. De jaarlijksche waarde van
den Californischen vruchtenoogst alleen beloopt
reeds zeshonderd millioen dollars.
San Francisco, de wereldstad met de Gouden
Poort, die op 18 April 1906 door een aard
beving en een geweldigen brand voor het groot
ste gedeelte werd vernield, is ook thans nog het
economisch brandpunt van de Westkust der
Vereenigde Staten. In een wedijver met Los
Angeles heeft de stad tot op den dag van heden
haar machtspositie kunnen handhaven.
Wonderwerken van techniek zijn de eerst
verleden jaar voltooide en feestelijk geopende
bruggen, de beroemde „Golden Gate Bridge"
en de „Oakland Bay Bridge". De wereldten
toonstelling, die voor 1939 op het programma
van San Francisco staat „The Golden Gate
mmmm
i.
Viervoetige kunstenaars
International Exhibition 1939" waar thans
al ijverig voor gewerkt wordt zal een groote
gebeurtenis zijn, een gebeurtenis van den aller-
eersten rang, waarvoor kosten noch moeiten wor
den gespaard. San Francisco is voornemens iets
origineels aan de wereld te laten zien, n.l. een
letterlijk drijvende tentoonstelling. Geheel het
terrein, dat de expositie omvat, zal komen te
rusten op drijvende hangars in het midden van
de San Francisco Baai. De bouw van deze zon
derlinge expositiestad zal ongeveer veertig mil
lioen dollars kosten, maar, zooals gezegd, Frisco
wil nu eenmaal iets grootsch doen en zal het
geld voor de tentoonstelling wel bijeen krijgen.
De toegang tot de tentoonstelling zal slechts
kunnen geschieden via de „Golden Gate Brid
ge". Volgens de maquette belooft het jaar 1939
voor Frisco een onvergetelijke gebeurtenis te
worden.
La Pueblo de la Reina de Los Angeles (de
stad van de Koningin der Engelen), dat is
de oorspronkelijke naam van Los Angeles, het
centrale punt van Zuid-Californië. Tegenwoor
dig is deze subtropische stad met haar impo
sante gebouwen, haar palmen en haar onmete
lijke faubourgs, die zich tot aan den Oceaan
uitstrekken, een koningin onder de steden.
Voor de poorten van deze stad ligt, geankerd
in de haven van San Pedro, de trots van
Amerika, de Amerikaansche vloot.
Hollywood, zeer nauw met Los Angeles verbon
den, oefent met zijn wereldberoemde filmstu
dio's, zijn prachtigen tuinaanleg en zijn schit
terende, op paleizen gelijkende villa's 'n groote
aantrekkingskracht uit. Voor slechts weinigen
de stad van groote successen als artist, is Hol
lywood tegelijk voor velen een bron van bittere
teleurstellingen en namelooze ellende geworden.
Waarom juist Hollywood het middelpunt van
de filmindustrie van Amerika is geworden, is
gemakkelijk te verklaren: de filmindustrie heeft
Zuid-Californië tot vaderland gekozen wegens
het klimaat, dat gedurende het geheele jaar
ongeveer gelijk is, verder wegens de groote
verscheidenheid van landschappen en beelden,
die de weelderige vegetatie van de subtropen
met zich brengt. Een Arabische woestijnscène,
een tafereel in het gebergte, een schipbreuk
scène met haar gevolgen.... alles kan in een
straal van tweehonderd mijlen worden opgeno
men in het kleine Hollywood. Da&rom heeft
Amerika deze stad en haar omgeving gekozen
tot centraal punt der filmindustrie.
Merkwaardig is verder de stad Monterey, de
oude missiestatie en de vroegere hoofdstad van
Californië onder de Mexicaansche heerschappij.
De Katholieke Universiteit steunen
Is een praktisch apostolaat en
een ware Kruistocht voor weten
schap en geloof.
Wie eens in Monterey is geweest met zijn
straatjes vol romantiek en oude schoonheid,
wie zijn talrijke historische gebouwen heeft be
wonderd, zal zich niet kunnen onttrekken aan
den indruk, dat deze schilderachtige stad in
derdaad een pronkstuk onder de Amerikaansche
steden is. Monterey is de hoofdstad van den
Mexicaanschen staat Nuevo Leon; de stad ligt
in een! heerlijk dal tusschen den Cerro de la
Sila, welke meer dan 1200 meter hoog is, en
den Cerro de la Mitra, 1100 meter hoog. De stad
is ook tegenwoordig belangrijk, vele spoorwegen
vinden er hun kruispunt. De kathedraal van
Monterey is een bezoek overwaard. Monterey
is een der oudste steden van Amerika; het werd
gesticht in het jaar 1599.
Ik ben in Teruel binnengetrokken met de
troepen, die de stad nu verlaten hebben, zoo
vertelt een redacteur van Paris-Soir. Het waren
twee a drieduizend man, die werden aangevoerd
door een vroegeren wegwerker uit Badajoz, Va-
lentijn geheeten, die „Barbas" (De Baard) ge
noemd werd_ Ook deze aanvoerder kon in den
nacht ontsnappen.
De eerste nationalisten, die Teruel binnen
gedrongen zijn, waren drie bataljons soldaten
en een „tabor" Marokkanen.
Kortgeleden was Teruel nog een der meest
bezienswaardige steden, door de monumenten
uit den Moorentijd. Nu vindt men er alleen
maar ruïnes.
De Sarassijnsche klokketorens van het Se
minarie zijn ingestort en de wonderschoone
kathedraal is onherstelbaar beschadigd. Alle
huizen zijn doorzeefd van granaten en boven-
„Droef te moede," zoo ging het prinsesje voort met het ver
tellen, „ging ik naar mijn slaapvertrek. Boven op de hagel
witte sprei van het mollige bed ging ik zitten, overdenkende
mijn droevig lot en de streek van de heks, waarvan ik het
slachtoffer was geworden. Wat moest ik doen? Hier was goede
raad duur.
En terwijl ik nadacht kwam plotseling het kamermeisje, die
in de muis, die op het sprei zat, niet haar meesteres, het
prinsesje herkende. En nauwelijks had ze me gezien, of ze begon
te gillen en liep hard mijn kamer uit, roepende: „een muis,
een muis." „Ze was bang voor een muis," lachte de kabouter, „en
zette het daarom op een loooen."
geet."
iet vergeten, hoor!" klonk het door de
kier van de deur. „Leg een knoop in je
zakdoek. Ik weet geen raad, als je 't ver-
„Ik zal het niet vergeten, Alida," beloofde
Hein Smakkers en haastte zich naar het sta
tion om den trein te halen, die hem naar zijn
werk in de stad moest brengen. Onderweg ont
moette hij, zooals gewoonlijk, zijn vriend Joris-
sen en wederkeerig feliciteerden zij elkaar met
den verjaardag van hun vrouw.
„Zoo'n feestje brengt altijd drukte mee,"
zuchtte Jorissen. „En je wordt op het nippertje
nog met boodschappen opgeknapt. Gewoonlijk
vergeet ik ze."
„Net als ik," zei Smakkers. „Buiten wonen is
mooi, maar 't levert ook veel ongemakken op.
En omdat wij zoo eiken dag naar de stad gaan,
worden we dus nog al eens voor boodschappen
jongen gebruikt."
„Spreek me er niet van," verwees Jorissen. „Ik
heb er al bijzonder het land aan."
Weldra werd hun gesprek in een andere rich
ting gebracht.
De boodschap, die Alida Smakkers haar man
had opgedragen, scheen hij te vergeten. Maar
toen hij op het middaguur met de andere kan
toorbedienden de koffie gebruikte, herinnerde
hij zich opeens, dat hij iets moest meebrengen.
Maar wat? Dit was hem totaal ontschoten. Een
geschenk had hij haar al gegeven, dus aan dien
plicht had hij voldaan. Was het niet iets, dat
in verband stond met het feest, dat zij 's avonds
gaven? Neen. Alles was in huis, had Alida ge
zegd. Lieve Sint Jut, wat was het ook weer?
zocht Smakkers in zijn geheugen. Diepe rim
pels groefden zijn voorhoofd en hij vergat zijn
boterhammen te eten. Met de hand aan de kin
staarde hij naar buiten. Jandorie nog an toe,
dat hij er nu niet op kon komen. 'tWas onzij
dig, want hij had gezegd: „Ik zal hèt niet ver
geten." Hij zuchtte zwaar. 'tZou er weer span
nenDat zijn hersens hem nu ook in den
steek lieten! „Ik moet het hebben," had Alida
gezegd. „Als je 't vergeet, kan het feest niet
doorgaan, en dat zou ik vreeselijk vinden." Dat
hij het nu niet wist! Wijn was er in huis
een borrel ook en sigaren eveneens
Het gesprek der anderen, die hem in de ma
ling namen, leidde hem af.
„Smakkers zit weer te piekeren."
„Z'n Alida zal hem dwars zitten," lachte er een.
„Iedereen zegt dat hij een pantoffelheld is."
„Ze schijnt niet malsch te zijn," bracht een
ander in.
„Hij is een martelaar van het huwelijk," zei
nummer vijf.
Ze zitten me te voeren, dacht Smakkers, en
denken dat ik happen zal, maar ik heb nu geen
zin om er tegen in te gaan. Altijd heb ik Alida
verdedigd door haar te roemen, maar als ik
niet meebreng hetgeen ze mij besteld heeft, dan
zwaait er weer wat voor me.
„Hy heeft er natuurlijk thuis van langs ge
had," begon er weer een en keek hem tersluiks
aan.
„Zielig voor hem, zoo'n goeie kerel. Dat zul
je altijd zien, als men te goed is
„Zeg, Smakkers, scheelt je iets?" vroeg er
eindelijk een. „Je bent zoo stil. Dit zijn we niet
van je gewoon."
„Ja," bekende hij. „Ik moet iets voor mijn
vrouw meebrengen en ik weet verduiveld niet
meer wat."
„Een doosje poeder!" werd er geroepen.
„Een lippenstift 1"
Smakkers glimlachte en zei tot de spotters:
„Mijn vrouw is vandaag jarig.... en.... wij
dien geplunderd. Geen winkel is gespaard ge
bleven Overal liggen matrassen, waar men-
schen op hebben geslapen.
In de nauwe straten liggen kadavers van
muilezels, schapen, honden en kattenEen
verschrikkelijke stank, vermengd met brand
lucht, verpest de atmosfeer van den nieuwen
morgen.
In een kerk vind ik een honderdtal krijgs
gevangenen, bevend van koude bij een klein
vuur. Ik ondervraag hen. Eergisteren had het
roode opperbevel de bevolking onder doodstraf
verplicht, de stad te verlaten. Deze gevangenen
kwamen te voorschijn uit de kelders, waarin zij
zich verborgen hadden.
Generaal Davila, die den aanval leidde, had
den troepen verlof gegeven de veroverde stad
te bezoeken In kleine grooepjes en zingend
komer^ zij opzetten.
In de sacristie vind ük een gewonde op een
draagbaar. Hij denkt dat ik hem wil dooden.
Het is een Asturisch mijnwerker, die zwaar
gewond is. Ik zet mijn onderzoekingstocht voort
en ontmoet spookgestalten, met lange baarden,
met slijk en stof bedekt; zonder ophouden
hebben zij al vier dagen gestreden. In de stad
aangekomen begaven zij zich naar het Stieren
plein zoo wordt het groote plein van Teruel
genoemd, naar de zuil met 'n kleinen stier erop.
De oude zuil is gebleven, maar de stier is ver
dwenen Ik loop door bloedplassen met olie en
benzine! Midden in het bloedig slijk staat een
piano en een soldaat speelt een lied uit Aragon.
De soldaten en Marokkanen worden talrijker en
begeleid door de piano en verschillende accor
deons worden de oude volksdansen gedanst. Nu
en dan klinkt boven de muziek en den zang uit
het gedonder van munitietreinen. Honderden
nationalistische vliegtuigen zijn in de lucht. De
avond valt. Ik verlaat de stad, die in overwin
ningsroes is Onderweg ontmoet ik talrijke
auto's met munitie en manschappen. De slag
begint weer.
hebben vanavond een feestje."
Toen klonk een vijfvoudig proficiat. Hand
drukken werden gewisseld.
„Is 't misschien zalm?" hielp men hem.
„Oesters?"
„Sigaren?"
„Een goede flesch?"
„Bedenk je maar eens grondig, want in dat
nest, waar jij woont, is, hetgeen je opgedragen
is, natuurlijk niet te krijgen."
Maar het scheen of Smakkers geen denkver
mogen had: niets schoot hem te binnen. Ik zal
er een telefoontje aan wagen, nam hij zich voor.
Zij zal wel weer te keer gaan over dat geld en
mij een uilskuiken noemen, maar.... enfin!....
Hij ging naar het kantoor en vroeg aan
sluiting.
„Hallo!" Ik zal maar heel lief zijn, dacht hij.
„Hallo!" klonk het terug.
„Zeg, schat, wat moet ik ook weer meebren
gen? Ik ben het heusch vergeten, vrouwtje."
,,'k Dacht het wel," piepte een stem. „Een
blikje appetitsild."
„Wat zeg je? 'n Blikje appetitsild?"
„Ik wil er geroosterd brood met appetitsild bij
geven."
„Had je dat dan niet in huis?"
„Je hebt zeker weer maar half geluisterd?
Oude gewoonte van je. Vergeet het blik niet,
hoor! Ik ga alvast de tafel klaarzetten. Tot
straks!"
Mijnheer Smakkers stond na te denken. Een
blik appetitsild... tif
Neen, hij herin- j
nerde er zich ab-
verstrooid ge-
weest? En toch...
het was een
„het": hèt blikje dus. 't Moest wel zoo wezen.
Met opgeruimd gemoed ging hij terug naar
het koffiekamertje en vertelde zijn kameraden,
wat hem opgedragen was. Die zorg, of liever die
angst was van hem weggenomen. Als hij niet te
vroeg naar huis ging, dan bespaarde hij zich
een hoop verwijten betreffende zijn vergeet
achtigheid en het om die reden nutteloos uit
geven van geld voor de telefoon. En om zijn
verblijf in de stad wat te rekken en te toonen
dat hij zijn collega's dankbaar was voor de ge-
lukwenschen ter gelegenheid van den verjaar
dag van zijn vrouw, onthaalde hij hen in een
café op een borrel.
„Mijn vrouw wordt vandaag vijftig," verklapte
hij. „Dus is het zoo'n beetje een kroonfeest en
het diner wat meer uitgebreid."
„Vergeet je vischjes maar niet," waarschuw
de men, „want anders
„Jullie denken, dat Alida een.... helleveeg
is," zei Smakkers, in zijn klaartje met suiker
roerend, „en dat zij mij op den kop zit, maar
jullie hebben het glad mis. Zij is buitengewoon
goed en bezorgd voor meWij.... wij heb
ben zelfs nooit eenig verschil van meening."
De anderen knipoogden tot elkaar: zij kenden
het karakter van Alida Smakkers.
,,'t Is prijzenswaardig van je, dat je zoo over
haar spreekt," zei zijn intiemste vriend.
„Hoe zou ik anders kunnen?" weerlegde
Smakkers. Maar zijn woorden hielden een klacht
in en zijn hart schold hem uit voor gloeienden
leugenaar.
Toen het clubje zijns weegs ging, werd hem
nog nageroepen: „Vergeet je opdracht niet!"
Hij zwaaide even met de hand. Geen nood!
Een uur nadien stapte hij op zijn woning toe
en zag Alida voor het venster een tipje van het
gordijn oplichten en hem vragend aankijken.
Hij wees op zijn zak. Ik heb het
Ineens viel hem op: wat gaat zij er al oud
uitzien en wat is haar mond vreeselijk ingeval
len. Verbijsterd bleef hij staan, alsof plotseling
zijn beenen den dienst weigerden. Nu wist hij,
wat hij mee had moeten brengen. Maar dan
dat telefoongesprek? Hij was bepaald verkeerd
aangesloten geweest. Misschien met het huis
van Jorissen. Daar werd vanavond ook een par
tijtje gegeven. Met looden schoenen ging hij
verder. Lieve Sint Jut! Haar gebit had hij
moeten gaan halen. Daar was een kleine repa
ratie aan en zou vandaag klaar zijn. Onwille
keurig keek hij naar den grond of er niet een
kloof inkwam, waar hij in zou kunnen ver
dwijnen.
De deur werd opengemaakt. Alida stond er
achter en lispelde met haar tandeloozen mond:
„Gelukkig niet vergeten. Ik zou geen raad ge
weten hebben. Geef gauw hier...."
Hein Smakkers snakte naar adem.
(Nadruk verboden).
fraaie geschenken
Al T r A D /*ATVT M TT >C °P 011 blad Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
AA I ,1 ,r, X vUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
F *7CO by een ongeval met 17 m b8 verlies van een band,
i doodelijken afloop 4 «vVe een voet et een oog.
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen
«5
,Het kan zijn, dat het zoo in zijn werk is ge
gaan," gaf ik eenigszins onzeker toe. „Ik zie de
Saule er best voor aan, dat hij een dergelijk plan
in elkaar zet, maar Louis...."
„Gij kent Louis niet, Monsieur," viel zij
haastig in de rede. „Noch in het kamp, nöch
in den strijd leert gij den waren aard van een
koning kennen. Maar aan het hof laat hij zich
zien zooals hy is. Ik geloof eerder, dat het plan
van hem uitgaat, dan van de Saule. Ik was
diep by hem in ongenade gevallen en hy heeft
natuuriyk plannen gemaakt om wraak te
nemen."
,Hn als dit nu eens niet waar zou biyken?"
vroeg ik. „Als de man, die zich hier schuil
houdt, niet uw broeder zou zijn?"
„Dan zou dat toch geen wijziging geven in
mün gevoelens jegens u, Monsieur," gaf zy
openhartig ten antwoord. „Ik vertrouw u vol
komen."
„In alles?"
„In alles, Monsieur. Reeds den eersten keer,
dat ik u zag by het schrale licht van het zol
derkamertje, zelfs nog vóór ik wist, dat gü in
dienst van Frankryk waart, kreeg ik al het
gevoel, dat gy iemand zyt, op wien men zich
kan verlaten. In het leven, dat ik heb geleid
een leven, waar ieder een masker draagt heb
ik de menschen leeren beoordeelen. Ik heb ver
trouwen in u, Monsieur, en dit vertrouwen zal
mij altyd bijblijven."
Het was mij niet mogelijk, de woorden, die
mij al op de lippen lagen, uit te spreken. Daar
gaapte plotseling tusschen ons de klove van
stand en rijkdom. Voor het oogenblik was zij
een beangstigd meisje, een meisje, dat maar al
te graag op een ander steunde. Maar ik kon
toch niet uit mjjn hoofd zetten, dat zij tot den
ouden Franschen adel behoorde, dat zy zeer
vermogend was en dat haar familie zich zeer
veel op haar rechten liet voorstaan, dat zy tot
de schoonheden behoorde van het meest cere-
monieele hof van Europa. Morgen zou zy mis
schien in haar eigen kring terugkeeren en zou
dan misschien glimlachen by de herinnering
aan onzen omgang in deze uren vol gevaar.
Het toeval had ons slechts voor enkele stonden
samengebracht en de hartelyke woorden die zy
had gesproken waren misschien slechts de
uiting van een natuurlyke dankbaarheid. Ik
was 5voor haar niet meer dan een vriend in
nood, en ik zou waarschijnlyk weer even ge
makkelijk uit haar leven verdwynen, als ik er in
gekomen was. En waarom ook niet? Met welk
recht verwachtte ik iets anders?
Waarom zou ik my verbeelden, dat deze
trotsche hofdame ooit iets voor my zou ge
voelen? zy durfde lachen om den wensch eens
konings en dreef den spot met zyn gunstelin
gen, en het stond my plotseling zoo tergend
duldeiyk voor oogen, wie ik eigeniyk was. Een
vrywillig luitenant van de lersche Brigade, een
huurling in het leger van een vreemde natie,
een avonturier, die onder een vreemde vlag
vocht en voor geld zijn zwaard verkocht. Zeker,
er stond tegenover, dat ik de jongste zoon
was van een aanzienlijke familie, maar die
familie had haar vermogen verloren en slechts
waardelooze stukken grond als erfenis achter
gelaten. Alles bij elkaar genomen was het te
dwaas om over te denken en onbewust schoot ik
in een luiden lach.
„Waarom lacht u, Monsieur?"
„Om een losse gedachte Mademoiselle," zei
ik, maar ik slaagde er niet in, de bitterheid, die
de overweging van al deze details by my had
wakker geroepen, uit myn stem te houden.
„Het zal u zeker niet interesseeren."
„Zeg dat niet, Monsieur. Als het u op een
oogenblik als dit aan het lachen kan maken,
dan is er voor my misschien nog wel wat moed
uit te halen. Wat was het?"
„Het viel my zoo op, dat wy hier nu voor
korten tijd zoozeer op elkaar zyn aangewezen,"
zei ik met tegenzin, „en toen dacht ik er plot
seling aan, hoe ver wy eigeniyk van elkaar af
staan."
„Is dat dan zoo, Monsieur?"
„Ik zou my ten minste niet kunnen inden
ken, hoe die kloof met mogelijkheid breeder kon
zyn, Mademoiselle. Gij zyt Camille d'Enville en
ik Arthur Shea. Misschien ziet gy het groote
verschil niet zoo in, maar geloof my, ik doe
het wel. 't Is een ontzagiyke ruimte, die de
dochter van den Markies d'Enville van een
sub-officier van de Koninklijke lersche Garde
scheidt."
„Gy hebt my toch verteld, dat gy tot het
Huis Berwick behoort," was zy er haastig by
mijn bezwaren te weerleggen. „En ik heb lord
Clare hooren zeggen, dat het Huis Berwick
van een vorsteiyke familie stamt."
„Dat is ook volkomen waar, maar onze roem
behoort geheel tot het verleden. Er is niets van
overgebleven dan de herinnering. Een paar arm
zalige bunders grond en een kasteel, dat in
puin ligt, is alles wat er van de vroegere groot
heid rest. De zoons van Berwick hebben niets
meer dan hun eer en hun zwaard. Myn eenige
titel, Mademoiselle, is soldaat van Frankryk en
mijn geheele inkomen het jaargeld van den
koning."
Zy drukte op een byzonder hartelyke manier
myn hand.
„Een paar van de meest hoogstaande mannen,
die ik ken, Monsieur, hebben met dezelfde
moeilijkheden te kampen gehad," zeide zij heel
vriendeiyk. „Het is het toeval van de geboorte
en kan natuuriyk niet de minste verandering
brengen in mijn opinie ten opzichte van u. Door
de een of andere gebeurtenis zou byvoorbeeld
de Markies d'Enville morgen zyn eer en zijn
titels kunnen verliezen, maar ik zou dan toch
even goed Camille d'Enville biyven. Zoo zyt gil
Arthur Shea: van het Huis Berwick, al draagt
gy ook de uniform van een sub-luitenant."
„Gy spreekt zooals ik het graag hoor. De glans
en de schittering van het hof hebben u niet be
dorven."
„Ten minste niet, als gy daarmee bedoelt, dat
ik, ondanks de kleeding, den persoon zelf kan
doorgronden. Ik heb kennis gemaakt met de
dikwijls onedele handelwyzen van koningen en
in den glimlach van een hoveling heb ik naast
het aantrekkelijke het wreede gevoeld. Op het
eerste gezicht kan ik vaak zeggen, met wat voor
soort mensch ik te doen heb. Het gaat er dan
ook niet langer om, of ik u vertrouw, maar of
gij mij vertrouwt. Ik zal altijd een aangename
herinnering aan u behouden, Monsieur."
„En ik aan u," vulde ik met vuur aan. „Maar
ik achtte het mijzelf verplicht u te vertellen,
wie de persoon was, met wien gy op zulk een
ongewone manier in aanraking waart gekomen.
Ik heb den trots van mijn geslacht, Made
moiselle."
„En ik van het myne," betoogde zij op haar
beurt. „Maar het heeft niets met kleeding of
rykdom uit te staan. Wat is dat voor een ge
luid?"
„Ik heb niets gehoord, maar het wordt tyd,
dat wy hooger op gaan. Door hier te biyven
wachten, vermeerdert het gevaar, dat wy be-
loopen. Biyf mijn hand vasthouden de trap
is nauw en draait telkens."
Wij kwamen maar heel langzaam vooruit,
want al had ik het idee, dat de trap vry was,
het was zeer donker, en uit een zekeren angst
om den onbekende te ontmoeten, was ik voort
durend op mijn hoede. Bij den laatsten draai
viel er nog volstrekt geen licht in van boven,
maar myn tastende yingers ontdekten den
sluitsteen. Ik fluisterde haar toe te blyven
wachten, werkte my door de opening heen en
stond toen op den vloer van den toren. De
dikke muren er om. heen, met slechts de eene
smalle opening naar het dak, maakten de
ruimte nauwelyks iets minder donker dan de
trap. Ik spande oogen en ooren tot het uiterste
in, maar ik hoorde of zag niets. In de overtui
ging, dat de toren ten minste onbewoond was,
keerde ik naar haar terug en hielp haar by
het overwinnen van de laatste moeilykheid.
Toen ook zij veilig naast my stond, bleven wij
een oogenblikje rusten en luisterden scherp
naar mogelijke geluiden. Haar gestalte stond
dicht tegen de mijne aangeleund en het gevoel
van dit intieme samenzijn deed my voor een
oogenblik al het andere vergeten. Na enkele
minuten van zwijgen vroeg zy:
„Is daar een deur, Monsieur? Ik kan niets
zien."
„Ja, er is een deur. Ik zie door de opening
duideiyk een ster fonkelen. Ik geloof niet, dat
er iets te vreezen is en ik ken den weg."
„Maar waar kan de andere man dan toch
gebleven zyn?" drong zy aan, in gedachten
nog altyd met haar broeder bezig. „Is er mis
schien nog een andere uitgang?"
„Toen ik hier den eersten keer kwam, heb ik
geen anderen uitgang gezien," bekende ik,
„Maar er moet er toch een zyn. Ik voor my ben
er vast van overtuigd, dat de man zich hier niet
ophoudt, hy moet ergens beneden zyn. Zullen
wy nu het dak gaan onderzoeken?"
.(Wordt vervolgd)