Hooge Raad der Nederlanden
bestaat 100 jaar
Tsjecho-SIowakije en het
Derde Rijk
NIEUWE GEVAREN VOOR
DEN VREDE
RECHTEN EN BELANGEN
VAN FONDSENHOUDERS
WOENSDAG 16 MAART 1938
Geschiedenis van de
rechtspraak
De feestelijke herdenking is
bepaald op 30 September
en 1 October
Het cassatiebegrip in
ons land
Eerste vorm van cassatie
De tegenwoordige Hooge Raad
De huisvesting was een
schandaal
Het gebouw op het Plein
Een belangrijke taak
VerJrUcht
De herdenking
Bemiddeling nog
zonder succes
Een conflict dreigt in het sigaren-
makersbedrijf
De verlenging van den
diensttijd
Regeering stelde de Staten-Gene
raal van voorgenomen maat
regel op de hoogte
Indië-lijn der K..L.M.
Groote belangstelling
in Duitschland
Prijsverlaging voor le
klas-reizigers
Deze houdt verband met de
beperking tot het reizen
in die klasse
IN ARREST GESTELD
Een Spanjaard van de
Maria Elvira
BUITENLANDSCH OVERZICHT
Pan-Germanistische
idealen
statw 1 jjyjzekef-
Het eerste bulletin der Vereeniging
voor den Effectenhandel
TANDHEELKUNDIGE HULP
Overleg met minister Romme
OVERBOORD GESLAGEN
Lijk van verdronken stoker
nog niet gevonden
1 Juni zal de Hooge Raad der Ne
derlanden, kortweg Hooge Raad ge
noemd, honderd jaar bestaan.
Naar aanleiding van dit aanstaan
de eeuwfeest grijpen wij een oogen-
blik terug in de geschiedenis van ons
hoogste rechtscollege, dat ontstaan
is na de afschaffing van de Napoleon
tische en in verband met de invoe
ring van de nieuwe Nederlandsche
wetgeving van 1838.
Wanneer wij de geschiedenis willen nagaan
van de colleges, welke als de voorloopers van
onzen tegenwoordigen Hoogen Raad kunnen
Worden beschouwd, van colleges dus welke mee
de hoogste rechtsprekende macht waren be
kleed, dan kunnen wij dit nauwelijks doen
zonder een enkelen blik te werpen in het
verleden van onze rechtspraak.
Wij gaan dan terug tot de middeleeuwen,
het feodale tijdperk, toen er van de zooge
naamde „trias politica", van onderscheiding
tusschen de rechtsprekende, de wetgevende en
de uitvoerende macht nog geen sprake was. De
leenman, die het bestuur van een bepaald ge.
bied van zijn leenheer had gekregen, oefende
daarover tevens het rechtsprekend gezag uit.
Geen rechtspraak door juristen dus. Naast de
vele leengebieden bestonden nog tal van vrije
heerlijkheden, steden en waterschappen, die
elk een eigen bestuur, dus ook eigen recht
spraak hadden. Van eenheid van recht was
dus in het geheel geen sprake. Ieder gebied
had zijn eigen wetten of „keuren", meestal
gewoonterecht, dat aangevuld werd met Ro-
tneinsch, kerkelijk en Longobardisch recht.
De Bourgondische vorst, Philips de Goede,
die een voorstander was van centralisatie,
organiseerde in 1446 zijn hofraad als „grooten
raad", een lichaam met besturende en recht
sprekende bevoegdheid. De juridische afdeeling
scheidde zich langzamerhand daarvan af en
Karei de Stoute voltrok die splitsing in 1473,
toen hij van deze afdeeling een zelfstandig
lichaam maakte onder den naam „Parlement
Van Mechelen" bedoeld als centraal hof van
hooger beroep voor alle gewesten. Een cen
traal rechtsprekend lichaam is het parlement
in werkelijkheid echter nooit geworden, want
alleen Holland en Zeeland hebben zich aan
dit rechtscollege onderworpen. Bovendien
Werd in 1477 bij groot privilegie het „par
lement" opgeheven. Later, onder Philips
den Schoonen, werd de „grand conseil" weder
gesplitst, nu in een opperst gerechtshof te
Mechelen en in een algemeenen regeeringsraad.
Ook Karei de Vijfde schiep, naast den Raad
Van State en den Raad van Financiën een
„Geheimen Raad", die, uitsluitend uit juristen
bestaande, tot taak had, toezicht te houden
op justitie en politie.
Daarnaast werden in de verschillende ge-
Westen hoven ingesteld, oorspronkelijk bedoeld
als assisteerend college voor den stadhouder,
doch welker taak zich op den duur tot de
rechtspraak beperkte. Deze hoven hebben in
den tijd van de republiek der vereenigde
Nederlanden meer tot de eenheid van recht,
spraak bijgedragen, dan de reeds genoemde
centrale organen hebben kunnen doen. Wel
iswaar beperkte hun macht zich staatkundig
tot de gewesten, binnen welke hun jurisdictie
gold, doch het feit dat zeer bekwame juristen
in de hoven zitting namen, deed groot gezag
Uitgaan van hun uitspraken, Zbodat lagere
instanties zich daarnaar voegden. In Holland
Werd bovendien in 1592, te 's Gravenhage,
boven en gedeeltelijk naast het hof, de „Hooge
raad van Holland, Zeeland en West-Friesland"
jngesteld, als een soort hof van appèl in tweede
instantie, dat zoowel territoriaal als juridisch
Uitgebreid gezag kreeg en dus voor het eerst
in werkelijkheid een centraal rechtsprekend
college genoemd kan worden. Een overeenkomst
in 1661 tusschen het Hof van Holland en den
Hoogen Raad regelde de jurisdictie van beide
iichamen. Beroemde juristen hebben in beide
colleges zitting gehad. Wij noemen slechts Cor-
belis van Bijnkershoek, die geruimen tijd pre
sident van dien „hoogen raad" is geweest.
Dat de unificatie van de rechtspraak in de
Betaafsche Republiek geheel voltrokken werd,
is vanzelfsprekend. Het principe van den éénen
€u ondeelbaren staat bracht niet anders mee.
Hij de staatsregeling van 1798 werd dan ook
bet „Hoog Nationaal Gerechtshof" ingesteld,
bat evenwel principieel slechts tot taak kreeg,
biisdrijven, door hooge ambtenaren begaan, in
eerste instantie te berechten, een taak, welke
°hze tegenwoordige Hooge Raad ook nog kent.
Een vorm van cassatierechtspraak vinden we
v9°r het eerst in de staatsregeling van 1801.
bie in artikel 93 bepaalt, dat het „Nationaal
Gerechtshof" speciaal toezicht heeft over de
Gerechtshoven en rechtbanken.
Soortgelijke bep_alingen treft men ook aan
bi de staatsregeling van 1805, in de constitutie
v°or het koninkrijk Holland van 1806 en ook
bog in de grondwet van 1814 van het koninkrijk
ber Nederlanden. Van 18111813 waren de uit
spraken der Nederlandsche rechtsprekende col
leges onderworpen aan het toezicht van het
f^ansche cour de cassation. De cassatie, zooals
die nu kennen, is pas neergelegd in de
Grondwet van 1815.
10 April 1838 verscheen een besluit van
Koning Willem I, houdende bepaling van
bet tijdstip, waarop de invoering der nieu
we Nederlandsche wetgeving en de instel
ling van den Hoogen Raad der Nederlanden
zou geschieden. Daarin was bepaald, dat
deze wetgeving verbindende kracht zou ver-
brijgen „met den klokslag van middernacht
^Usschen 30 September en 1 October van
dit jaar."
De Hooge Raad der Nederlanden was
*ehter in functie getreden op 1 Juni. In dat
thsschenvak zou de Raad zich niet met de
*echtspraak bezig houden, maar uitsluitend
"tet het ontwerpen van verordeningen, ta-
rteven, reglementen, enz. Het toenmalige
Hooggerechtshof te 's-Gravenhage bleef in
functie tot het tijdstip, waarop de nieuwe
wetgeving in werking zou treden.
Het college werd geïnstalleerd door den
Minister van Justitie, mr. C. F. van Maa-
nen.
Zoo werd dan 1 Juni 1838 de eerste zitting
gehouden. De huisvesting, in hetzelfde gebouw,
waar het hoog gerechtshof der Vereenigde Ne
derlanden gevestigd was, in den Zuid-Oosthoek
van het Binnenhof, was ver beneden peil.
Na vele klachten kwam in den zomer van
1861 het nieuwe gebouw gereed. Een langdurig
geharrewar over de meubileering en verdere in
richting maakte, dat het gebouw pas op 12 Mei
1864 in gebruik kon worden genomen en wel
door de Civiele Kamer. Men was echter met dit
gebouw al dadelijk niet ingenomen. Bekend is
uit die dagen een plaat van de .Nederlandsche
Spectator", waarin het gebouw werd voorgesteld
als een hondenhok. De toenmalige president, mr.
F. de Greve, hield echter in de laatste zitting,
welke gehouden werd in den „hoek zonder
naam" een aandoenlijke afscheidsrede. Immers
was op die plek meer dan twee eeuwen de zetel
van den voormaligen Hoogen Raad, eerst van
Holland alleen, kort daarna van Holland en
Zeeland, gevestigd geweest.
Na 1864 is in het uiterlijk aanzien van het
gebouw slechts één wijziging gekomen. Men had
namelijk de leuningen naast de buitentrappen
vergeten. Sommige raadsheeren gingen er nooit
op of af zonder gebruik te maken van een arm
van een collega. Zij noemden dat het „armen-
recht". Nadat een raadsheer, toen het ge
sneeuwd had, er eens afgegleden was, werd de
trap weinig meer gebruikt. In 1904 zijn er ein
delijk leuningen gekomen. In 1930 waren er ern
stige plannen tot verbouwing, welke geen voort
gang hadden. De op de begrooting voor 1931
daarvoor uitgetrokken post werd voor dringen
der doeleinden gebruikt. Ook heeft in 1931 het
toenmalige lid van den Hoogen Raad, thans de
president, jhr. mr. Rh. Feith, een plan ontwor
pen tot stichting van een gebouw voor het col
lege op het door de familie Goedkoop aan den
Staat geschonken landgoed Sorgvliet, maar de
schenkers wenschten dat landgoed niet daartoe
bestemd te zien.
In 1933 heeft het college de zaak opnieuw
aangevat, ten einde te trachten met behulp van
het Werkfonds tot een belangrijke verbouwing
van het bestaande gebouw te geraken. In 1935
leden ook deze pogingen schipbreuk. Het stre
ven werd echter niet opgegeven.
In Januari 1936 noodigde de president den
toenmaligen Minister van Financiën, mr.
Oud, uit, den hoogst onvoldoenden toestand
der huisvesting in oogenschouw te komen
nemen. De Minister voldeed aan dit ver
zoek en bracht de kwestie ter sprake in den
Ministerraad, die tot verbouwing besloot.
Over deze plannen is indertijd reeds een en
ander gepubliceerd.
De taak van den Hoogen Raad kan men in
den rechtsstaat niet hoog genoeg aanslaan.
Hij waakt toch voor de juiste toepassing der
wetten door lagere rechterlijke colleges. Dit
is de cassatierechtspraak. Daarnaast kan de
raad in sommige gevallen in eersten aanleg,
dan wel in hooger beroep (over bepaalde
zaken, in eersten aanleg behandeld door de
hoven van justitie in Suriname en op Curagao)
oordeelen. Hoofdzaak is echter de cassatie
rechtspraak over handelingen, arresten en
vonnissen, door de gerechtshoven, de recht
banken en de kantongerechten hier te lande
gedaan of gewezen.
R°ClsreS2l?.e*£*s
De raad kan in strafzaken ook einduitspra
ken herzien, waarbij verdachten veroordeeld
zijn, in het laatste geval wanneer na de ver
oordeeling feiten aan het licht zijn getreden,
welke ernstigen twijfel hebben doen rijzen aan
de juistheid van de rechterlijke beslissing. Be
langrijk zijn ten slotte ook de cassatierecht
spraak in belastingzaken en allerlei andere
functies, zooals het geven van adviezen aan de
Kroon in bepaalde zaken, het verleenen van
brieven van meerderjarigverklaring e. d., be
nevens de berechting in eerste instantie van
ambtsmisdrijven, begaan door hooge staats
ambtenaren en leden der Staten-Generaal.
Tal van belangrijke beslissingen zijn natuur
lijk in de eeuw van zijn bestaan door het col
lege genomen.
De taak van het Openbaar Ministerie bij
den Hoogen Raad is totaal verschillend van
die bij de lagere rechtscolleges, zoozeer zelfs,
dat eigenlijk alleen de naam gemeen is. De
procureur-generaal is namelijk in het alge
meen niet belast met de vervolging van straf
bare feiten en met de tenuitvoerlegging van
vonnissen, maar alleen met de handhaving
der wetten. Het O. M. bij den Hoogen Raad
is niet p a r t ij en vervult zijn functie dan
ook eerst n a de advocaten. Zijn taak is: voor
lichting.
Ten slotte heeft de procureur-generaal het
toezicht op de rechterlijke macht in het alge
meen.
Hoewel het, zooals uit bovenstaande
blijkt, op 1 Juni a.s. honderd jaar geleden
zal zijn, dat de tegenwoordige Hooge Raad
geïnstalleerd werd, zal, zooals eveneens
gebleken is, de cassatie in den huidigen vorm
pas op 1 October van dit jaar een eeuw be
staan. De Hooge Raad zal dan ook aan den
datum van 1 Juni geen bijzondere aandacht
schenken, maar de herdenking concentree-
ren op 30 September en 1 October. Er doet
zich namelijk een gelukkige omstandigheid
voor, dat vermoedelijk het gereed komen
van het nieuwe gebouw op het Plein samen
valt met het eeuwfeest der cassatierecht
spraak. Het ligt in de bedoeling, wanneer zich
geen bijzondere omstandigheden voordoen,
de overdracht van het nieuwe gebouw op
30 September op plechtige wijze te doen ge
schieden. De herdenkingsplechtigheid van
1 October zal dan gewijd zijn aan de inwer
kingtreding der nieuwe Nederlandsche wet
geving.
In het gebouw van den Radioraad heeft de
rijksbemiddelaar mr. Verschuur een bespreking
gehad met partijen, betrokken bij het dreigend
conflict in het sigarenmakersbedrijf.
De conferentie, welke zeer lang duurde, lever
de geen resultaat op. Mr. Verschuur zet zijn
bemiddelingspogingen voort.
De voorzitter van den Raad van Ministers,
dr. H. Colijn, heeft reeds Dinsdagmiddag de
voorzitters van de beide Kamers der Staten-
Generaal door middel van een schrijven op
de hoogte gesteld van het besluit der regeering
tot het onder de wapenen houden der dienen
de lichting.
Dit schrijven heeft in hoofdzaak denzelfden
inhoud als de mededeeling van minister Colijn
voor de microfoon.
De voorzitters hebben van dit schrijven een
afschrift aan de leden der Kamers doen toe
komen.
Met de Buizerd is op Schiphol terugge
keerd de heer H. Laponder, hoofdvertegen
woordiger der K. L. M. in Duitschland, die
een korte studiereis naar Nederlandsch-
Indië heeft gemaakt om op intensievere
wijze dan tot nog toe is geschied, leiding te
kunnen geven aan de propaganda voor de
Indië-lijn der K. L. M. in Duitschland.
Vooral in Engeland, waar men toch over een
eigen verbinding met het Verre Oosten be
schikt, is de K.L.M.-lijn zeer bekend en mag zij
zich in een zoodanige belangstelling verheugen,
dat de Engelschen verreweg het grootste con
tingent der buitenlandsche passagiers vormen.
Na hen komen echter de Duitschers, en de heer
Laponder, die jarenlang reeds voor de K.L.M.
in Duitschland werkt, is van meening, dat on
der de Duitsche zakenlieden zeer veel meer pas
sagiers voor de Indië-lijn zijn te vinden, want
reeds thans verheugt de Nederlandsche Lucht
vaart Maatschappij, die op de prettigste wijze
met de Deutsche Lufthansa samenwerkt, zich
in een zeer goeden naam bij het Duitsche pu
bliek. De heer Laponder, die zeer veel lezingen
over de K.L.M. en dan natuurlijk vooral over de
verbinding met Indië houdt, ondervond het
feit, dat hijzelf deze lijn niet kende, daarbij
altijd als een gemis dat thans is aangevuld, ter
wijl hij gedurende zijn verblijf in Indië boven
dien tal van relaties met Duitsche ondernemin
gen heeft kunnen aanknoopen of versterken.
Gedurende den zomerdienst zullen Duitsche
passagiers te Halle-Leipzig in de Indië-vliegtui
gen kunnen overstappen.
De groeiende belangstelling in Duitschland
voor de Indië-lijn wordt onder andere gede
monstreerd door een zending van 1500 K.G.
vrachtgoed, die de K.L.M. onlangs van een
kurkfabriek te Bremen naar het Verre Oosten
te vervoeren kreeg.
Naar wij vernemen, worden de prijzen der al
gemeene abonnementskaarten eerste klasse der
Nederlandsche Spoorwegen met ingang van
Mei 1938 verlaagd tot f 75 voor de eerste maand
en f 50 voor elke aansluitende maand (met gel
digheid in D-treinen zonder betaling van toe
slag f 5 meer).
De prijzen der achtdaagsche abonnements
kaarten eerste klasse zullen worden verlaagd tot
f 25.
Deze prijsverlaging is een gevolg van de om
standigheid, dat het aantal treinen, waarin in
de eerste klasse gereisd kan worden, ingaande
15 Mei a.s. sterk beperkt wordt.
Van de oorspronkelijke bemanning van het
Spaansche stoomschip „Maria Elvira", dat reeds
meerdere maanden in een der havens te IJmui
den ligt, zijn nog een viertal opvarenden over
gebleven, waaronder de vrouw van den waarne
menden gezagvoerder. De overigen zijn geleide
lijk naar Spanje teruggekeerd.
Een der manschappen schijnt zich tegenover
bedoelde vrouw misdragen te hebben; de gezag
voerder heeft de hulp van de politie in moeten
roepen. De man is ter beschikking van den
commissaris van politie gesteld. Hij zal niet
meer naar het schip terugkeeren.
Z. Exc. minister-president dr. H. Colijn tijdens zijn radio-rede, welke hij
Dinsdagavond over de heide zenders tot het Nederlandsche volk hield
Sinds Duitschland in het Derde Rijk een
wederopstanding heeft beleefd en met
zijn kracht zijn invloed, in Europa al
thans, over de geheele linie heeft herwonnen,
moest wel het vraagstuk van „de Duitschers
over de grenzen" van onmiddellijk belang
worden. Het is, in deze laatste weken, zelfs
van zeer groot belang geworden, dat de voort
during van den vrede in ons werelddeel er
direct mee gemoeid is. De geheele midden-
Europeesche politiek van het Rijk van Hitier
*is op de oplossing van dit probleem ingesteld
en de wijze, waarop die oplossing zal gevonden
worden, zal op de positie van verscheidene
midden-Europeesche staten van den grootsten
invloed zijn.
Wat er in Oostenrijk gebeurt geeft een goed
denkbeeld van de dynamische kracht der pan-
Germanistische idealen, die geen droombeel
den zjjn, maar waarvan de verwezenlijking in
allen ernst en met alle middelen wordt nage
streefd. Maar niet alleen in Oostenrijk wonen
Duitschers of, als men wil, Duitsch-sprekende
Europeanen. Overal waar Duitschers wonen,
ook al hebben die nimmer tot het eigenlijke
Duitschland behoord, tracht Berlijn niet slechts
zijn moreelen en cultureelen, maar ook zijn
politieken invloed te vergrooten; in alle staten,
die Duitsche minderheden binnen hun grenzen
hebben, dreigt op den langen duur een con
flict. Voor Roemenië, voor Joegoslavië, voor
Polen en voor Italië moge dat conflict nog ver
wijderd schijnen, er is één staat in midden-
Europa, die met zeer acute mogelijkheden re
kening te houden heeft. Die staat is Tsjecho.
Slowakije.
De Tsjecho-Slowaaksche republiek, die wel-
is-waar in Frankrijk en Rusland machtige
bondgenooten heeft, maar wier lange open
grenzen uiterst moeilijk te verdedigen zijn, is
er steeds op uit geweest met de Duitschers
zoo correct-mogelijke betrekkingen te onder
houden. Van het eerste oogenblik af hebben
de regeerders te Praag volkomen goed inge
zien, dat er een tijd komen zou, waarin de
Duitsche kolos niet langer een zwak land zou
zijn, zuchtend in de ketenen, die Versailles
aangelegd heeft, maar een machtig rijk, waar.
mee de kleine republiek zou kunnen onderhan
delen, maar dat voor geweld en dwang niet
langer het hoofd buigen' zou. Daarom heeft
Benesj, in de lange jaren gedurende welke de
tegenwoordige President van de Republiek mi
nister van Buitenlandsche Zaken was, er zorg
vuldig tegen gewaakt niets te zeggen of te
doen, waaraan Duitschland aanstoot nemen
kon. Ongetwijfeld, Benesj is altijd op zijn stuk
blijven staan, waar het de rechten van de re
publiek als souvereinen staat gold, maar hij
heeft ook altijd getracht, waar het kon, be.
trekkingen van goede nabuurschap te kweeken
en te onderhouden. Dit was gedurende eenige
jaren niet te bezwaarlijk. In de eerste plaats
was Duitschland, gedurende langen tijd, niet
bij machte luid te spreken; de Duitsche weer.
macht was nog niet herboren en het pan-ger-
manistische vuur scheen gedoofd. Duitschland
voerde nog geen dynamische „Mittel-Europa"-
politiek en van een hernieuwden „Drang nach
Osten" was geen sprake. Daarenboven beston
den er tusschen Duitschland en Tsjecho-Slo.
wakije, met de minuscule uitzondering van het
„landje van Hlucin", geen territoriale kwesties.
In dit opzicht was Tsjecho-SIowakije altijd in
beter en sterker positie dan Polen, dat wél
vroeger-Duitsch gebied binnen zijn grenzen
heeft. De Duitschers van Tsjecho-SIowakije,
die van Hlucin uitgezonderd, zijn nimmer Duit
sche onderdanen geweest. De Tsjechoslowaak-
sche Duitschers hun aantal bedraagt ruim
drie millioen zijn ex.Oostenrijkers.
In volkenrechtelijken zin moge dit een
hoog.st-belangrijk feit zijn, als de rassen-theorie
in het geding komt, verliest het zijn waarde,
en zelfs zijn geldigheid. Als de bewindhebbers
in Berlijn de bevolking van Oostenrijk zonder
meer Duitsch noemen, is er voor hen geen en
kele reden om den Tsjechischen ex-Oosten
rijkers een ander etiket op te plakken. En men
moet vreezen dat voor het nieuwe Duitschland
men leze slechts Hitler's redevoeringen
uitsluitend pan-germanistische overwegingen
gelden. Op grond daarvan strekt het Derde
Rijk zijn bemoeienis uit over alle Europeanen
van Duitsch ras, onverschillig of die binnen of
buiten de grenzen van het tegenwoordige
Duitschland wonen.
Voor Tsjecho-SIowakije komt, als verzwa
rende omstandigheid, daarbij, dat deze
staat voor den grooten oorlog niet bestond.
Niet weinige Duitschers beschouwen de repu
bliek als een „monsterachtig kankergezwel" in
het hart van Europa en zien alleen heil in een
chirurgische behandeling. Volgens hen is de
éénig-mogelijke oplossing een opdeeling van de
zen nieuwen „kunstmatigen" staat tusschen
Duitschland, Polen en Hongarije. Deze oplos
sing, die natuurlijk niet door de Duitsche regee
ring officieel aanbevolen of verdedigd wordt,
zou belangrijke voordeelen meebrengen: de
Kleine Entente zou vernietigd zijn, Frankrijk
zou zijn invloed in Centraal Europa geheel ver
liezen en Rusland, de republiek URSS en vooral
de Komintern zouden beter dan ooit van het ei
genlijke Europa gescheiden zijn. Andere, meer
gematigde, Duitsche elementen willen liever op
vrediger wijze te werk gaan; zij bevelen een
infiltratie-politiek aan, die op den duur even
groote resultaten kan leveren, zonder dat het
tot gevaarlijke conflicten of tot bloedvergieten
behoeft te komen. Als Praag, onder sterken
Duitschen druk, er toe gebracht zou kunnen
worden den Sudeten-Duitschers autonomie te
verleenen, zou de kracht van het „Deutschtum"
in Centraal-Europa tegelijkertijd in aanzienlijke
mate toenemen. Ook te Praag ziet men dat in
en daarom zal de regeering zich tegen de ver
leening van een dergelijke autonomie ten stel
ligste blijven verzetten. De door Hodza en
Benesj in de laatste weken afgelegde verklarin
gen laten in dat opzicht voor twijfel geen
ruimte. Wat Praag wil doen is de minder
hedenovereenkomsten zoo loyaal en zoo liberaal
mogelijk uitvoeren, maar het weigert de hand
te leenen tot de invoering van een stelsel van
zelfregeering voor een bepaalde belangrijke
bevolkingsgroep, omdat het weet dat ieder toe
geven in deze richting tot ontwrichting van den
staat leiden zou.
Het spreekt van zelf dat een redelijke over
eenkomst tusschen Berlijn en Praag zeer ge>
wenscht zou zijn. Verschillende malen hebben
reeds voorloopige besprekingen plaats gehad,
die tot zulk een overeenkomst moesten leiden
maar tastbare resultaten zijn uitgebleven,
voornamelijk omdat Praag vast houdt, en wel
moet vast houden, aan de voorwaarde, dat
Berlijn in de allereerste plaats te verklaren
heeft, dat het van inmenging in een aangele
genheid, die de Tsjechische regeering als een
binnenlandsche beschouwt, eens voor al afziet,
Het afleggen van een dergelijke verklaring
strookt evenwel niet met de racistische opvat
tingen, en zoo is niets tot stand kunnen ko
men. Naar Tsjechische meening moeten de Su
deten-Duitschers een band tusschen Tsjechen
en Rijks-Duitschers vormen, maar geen twist
appel tusschen beide volken blijven.
Als Duitschland van door de Tsjechische re
geering onmogelijk in te willigen wenschen,
waartoe ook de opzegging van het Tsjechisch-
Russische Pact behoort, zou willen afzien, kan
het er vrijwel zeker van zijn, dat de Tsjechen,
al ware het maar tot zucht uit behoud hun
ner zelfstandigheid, den Duitschers zoover mo
gelijk zullen willen tegemoet komen. Nu de col
lectieve veiligheid, die de Tsjechische regeering
altijd zoo warm verdedigd heeft, in ons we
relddeel niet meer van een woord zonder veel
beteekenis is, zal Praag zeker niet aarzelen tot
een zoo groot-mogelijke individueele veiligheid
te komen, ook al zou het daarvoor den Su
deten-Duitschers meer en grootere concessies
moeten doen dan waartoe het volgens de mi-
noriteits-overeenkomst verplicht is. De vraag
is slechts of Duitschland met moreele en cul-
tureele concessies genoegen nemen zal. Als het
de in Tsjecho-Slowakye wonende ex-Oosten
rijkers zonder meer als Duitschers beschouwt
en niet als Tsjechische staatsburgers, is een
vergelijk uitgesloten.
N.V. LEVENSVERZEKERING MIJ. „UTRECHT" TE UTRECHT
De Vereeniging voor den Effectenhandel te
Amsterdam heeft een bulletin uitgegeven be
treffende belangen van fondsenhouders.
In de inleiding wordt verklaard, dat de ver
eeniging reeds van hare oprichting in 1876 af
in hare statuten onder de doelomschrijving
heeft bepaald dat zij opkomt voor de rechten
en de belangen van de houders van fondsen.
In den loop der jaren heeft de vereeniging zich
dan ook op dit gebied niet onbetuigd gelaten,
zooals aan velen der tallooze effectenbezitters
in Nederland bekend is.
Het is het doel van de „bulletins betreffende
belangen van fondsenhouders", waarvan dit het
eerste nummer is, een nauwer rechtstreeksch
contact tusschen de effectenbezitters en de
Vereeniging voor den Effectenhandel tot stand
te brengen.
Telkens wanneer onderwerpen of vraagstuk
ken zich zullen voordoen, welke van acuut be
lang zijn en waarmede het wel en wee van
fondsenhouders is gemoeid, zal een „bulletin"
door de Vereeniging voor den Effectenhandel
worden uitgegeven.
Fondsenhouders zullen deze bulletins op
hun aanvraag kosteloos, hetzij door bemid
deling van hun bankier of commissionnair in
effecten, hetzij rechtstreeks van het secre
tariaat der Vereeniging voor den Effecten
handel, Beursplein 5, Amsterdam, kunnen
verkrijgen, voorzoover de voorraad strekt.
Het secretariaat zal ook gaarne, evenals het
totdusver deed, alle inlichtingen verband hou
dende met de behartiging der belangen van
fondsenhouders, hetzij schriftelijk, hetzij mon
deling aan belanghebbenden verschaffen.
Een lijst van fondsen waarmede moeilijk
heden zijn of worden ondervonden, is aan
dit bulletin toegevoegd.
Ieder die bij een of meer dezer fondsen belang
heeft, kan zijn naam en adres aan het secre
tariaat opgeven en zal dan betreffende de door
hem opgegeven fondsen voortaan bulletins ont
vangen, welke in verband met de actie der
Vereeniging voor den Effectenhandel zullen
worden uitgegeven.
Het behoeft geen betoog, dat met een richtige
bescherming der fondsenhouders een belang van
het geheele Nederlandsche volk is gemoeid.
De spaarzin, welke zich in breede lagen der
bevolking steeds heeft gemanifesteerd, heeft
er toe geleid, dat tallooze kleine en groote ver
mogens zijn opgebouwd, welke te zamen een
enorm kapitaal vertegenwoordigen. Uit den
aard der zaak is dit kapitaal niet alleen in
fondsen van den Nederlandschen Staat en van
openbare lichamen belegd, doch ook in aan
deden en obligatiën van Nederlandsche ven
nootschappen en voorts voor een belangrijk ge
deelte in het buitenland. Het is met deze beide
laatstgenoemde categorieën van beleggingen,
dat somtijds moeilijkheden worden ondervon
den, doordat de debiteuren in gebreke blijven
en het is daar, dat een vaak zeer moeilijke,
doch dikwijls dankbare taak voor de Vereeniging
voor den Effectenhandel ten bate van het
Nederlandsche publiek is weggelegd.
Ten opzichte van buitenlandsche debiteuren
wordt, indien zi.ch betalingsmoeilijkheden voor
doen, steeds in eerste instantie getracht door
onderhandelingen tot een regeling te geraken,
waarbij de Vereeniging samenwerkt met de
organisaties in andere landen, die hetzelfde doel
nastreven.
Het dageljjksch bestuur der Nederlandsche
vereeniging voor sociale tandheelkunde, die.
zooals bekend is, streeft naar een goede tand
heelkundige hulp voor het geheele volk, werd
dezer dagen door den minister voor Sociale
Zaken, prof. mr. C. P. M. Romme, in particu
liere audiëntie ontvangen.
De voorzitter der vereeniging had daarbij de
gelegenheid den minister de hoogst gebrekkige
wijze uiteen te zetten, waarop in ons land in
de tandheelkundige verzorging, zoowel van de
kinderen als van de volwassenen, is voorzien,
waarbij zelfs, waar goede ziekenfondsen bestaan,
die geld besteden voor preventieve behandeling
van het gebit, dit geld slechts aan een gering
deel der leden ten goede komt. Hij wees voorts
op den grooten omvang van het vraagstuk, dat
hier is op te lossen en legde den minister de
vraag voor, of het niet gewenscht zou zijn, dat
een staats- of ministerieele commissie een on
derzoek zou instellen naar den stand van za
ken en, zoo zij dien onvoldoende mocht achten,
middelen zou voorstellen om daarin verbetering
te brengen.
Nadat de minister overweging der zaak had
toegezegd, werd hem een nadere schriftelijke
toelichting overhandigd.
Dinsdagavond te kwart voor elf is de 46-
jarige gehuwde D. Bouwman uit Vlaardingen,
stoker aan boord van de sleepboot „IJselmon-
de" van L. Smit en Co's Internationalen
Sleepdienst, op de Nieuwe Maas, onder Pernis,
bij het vastmaken van een tros aan een boei,
overboord geslagen en verdronken.
Het lijk is nog niet gevonden.