Hooge Raad der Nederlanden bestaat 100 jaar Tsjecho-SIowakije en het Derde Rijk NIEUWE GEVAREN VOOR DEN VREDE RECHTEN EN BELANGEN VAN FONDSENHOUDERS WOENSDAG 16 MAART 1938 Geschiedenis van de rechtspraak De feestelijke herdenking is bepaald op 30 September en 1 October Het cassatiebegrip in ons land Eerste vorm van cassatie De tegenwoordige Hooge Raad De huisvesting was een schandaal Het gebouw op het Plein Een belangrijke taak VerJrUcht De herdenking Bemiddeling nog zonder succes Een conflict dreigt in het sigaren- makersbedrijf De verlenging van den diensttijd Regeering stelde de Staten-Gene raal van voorgenomen maat regel op de hoogte Indië-lijn der K..L.M. Groote belangstelling in Duitschland Prijsverlaging voor le klas-reizigers Deze houdt verband met de beperking tot het reizen in die klasse IN ARREST GESTELD Een Spanjaard van de Maria Elvira BUITENLANDSCH OVERZICHT Pan-Germanistische idealen statw 1 jjyjzekef- Het eerste bulletin der Vereeniging voor den Effectenhandel TANDHEELKUNDIGE HULP Overleg met minister Romme OVERBOORD GESLAGEN Lijk van verdronken stoker nog niet gevonden 1 Juni zal de Hooge Raad der Ne derlanden, kortweg Hooge Raad ge noemd, honderd jaar bestaan. Naar aanleiding van dit aanstaan de eeuwfeest grijpen wij een oogen- blik terug in de geschiedenis van ons hoogste rechtscollege, dat ontstaan is na de afschaffing van de Napoleon tische en in verband met de invoe ring van de nieuwe Nederlandsche wetgeving van 1838. Wanneer wij de geschiedenis willen nagaan van de colleges, welke als de voorloopers van onzen tegenwoordigen Hoogen Raad kunnen Worden beschouwd, van colleges dus welke mee de hoogste rechtsprekende macht waren be kleed, dan kunnen wij dit nauwelijks doen zonder een enkelen blik te werpen in het verleden van onze rechtspraak. Wij gaan dan terug tot de middeleeuwen, het feodale tijdperk, toen er van de zooge naamde „trias politica", van onderscheiding tusschen de rechtsprekende, de wetgevende en de uitvoerende macht nog geen sprake was. De leenman, die het bestuur van een bepaald ge. bied van zijn leenheer had gekregen, oefende daarover tevens het rechtsprekend gezag uit. Geen rechtspraak door juristen dus. Naast de vele leengebieden bestonden nog tal van vrije heerlijkheden, steden en waterschappen, die elk een eigen bestuur, dus ook eigen recht spraak hadden. Van eenheid van recht was dus in het geheel geen sprake. Ieder gebied had zijn eigen wetten of „keuren", meestal gewoonterecht, dat aangevuld werd met Ro- tneinsch, kerkelijk en Longobardisch recht. De Bourgondische vorst, Philips de Goede, die een voorstander was van centralisatie, organiseerde in 1446 zijn hofraad als „grooten raad", een lichaam met besturende en recht sprekende bevoegdheid. De juridische afdeeling scheidde zich langzamerhand daarvan af en Karei de Stoute voltrok die splitsing in 1473, toen hij van deze afdeeling een zelfstandig lichaam maakte onder den naam „Parlement Van Mechelen" bedoeld als centraal hof van hooger beroep voor alle gewesten. Een cen traal rechtsprekend lichaam is het parlement in werkelijkheid echter nooit geworden, want alleen Holland en Zeeland hebben zich aan dit rechtscollege onderworpen. Bovendien Werd in 1477 bij groot privilegie het „par lement" opgeheven. Later, onder Philips den Schoonen, werd de „grand conseil" weder gesplitst, nu in een opperst gerechtshof te Mechelen en in een algemeenen regeeringsraad. Ook Karei de Vijfde schiep, naast den Raad Van State en den Raad van Financiën een „Geheimen Raad", die, uitsluitend uit juristen bestaande, tot taak had, toezicht te houden op justitie en politie. Daarnaast werden in de verschillende ge- Westen hoven ingesteld, oorspronkelijk bedoeld als assisteerend college voor den stadhouder, doch welker taak zich op den duur tot de rechtspraak beperkte. Deze hoven hebben in den tijd van de republiek der vereenigde Nederlanden meer tot de eenheid van recht, spraak bijgedragen, dan de reeds genoemde centrale organen hebben kunnen doen. Wel iswaar beperkte hun macht zich staatkundig tot de gewesten, binnen welke hun jurisdictie gold, doch het feit dat zeer bekwame juristen in de hoven zitting namen, deed groot gezag Uitgaan van hun uitspraken, Zbodat lagere instanties zich daarnaar voegden. In Holland Werd bovendien in 1592, te 's Gravenhage, boven en gedeeltelijk naast het hof, de „Hooge raad van Holland, Zeeland en West-Friesland" jngesteld, als een soort hof van appèl in tweede instantie, dat zoowel territoriaal als juridisch Uitgebreid gezag kreeg en dus voor het eerst in werkelijkheid een centraal rechtsprekend college genoemd kan worden. Een overeenkomst in 1661 tusschen het Hof van Holland en den Hoogen Raad regelde de jurisdictie van beide iichamen. Beroemde juristen hebben in beide colleges zitting gehad. Wij noemen slechts Cor- belis van Bijnkershoek, die geruimen tijd pre sident van dien „hoogen raad" is geweest. Dat de unificatie van de rechtspraak in de Betaafsche Republiek geheel voltrokken werd, is vanzelfsprekend. Het principe van den éénen €u ondeelbaren staat bracht niet anders mee. Hij de staatsregeling van 1798 werd dan ook bet „Hoog Nationaal Gerechtshof" ingesteld, bat evenwel principieel slechts tot taak kreeg, biisdrijven, door hooge ambtenaren begaan, in eerste instantie te berechten, een taak, welke °hze tegenwoordige Hooge Raad ook nog kent. Een vorm van cassatierechtspraak vinden we v9°r het eerst in de staatsregeling van 1801. bie in artikel 93 bepaalt, dat het „Nationaal Gerechtshof" speciaal toezicht heeft over de Gerechtshoven en rechtbanken. Soortgelijke bep_alingen treft men ook aan bi de staatsregeling van 1805, in de constitutie v°or het koninkrijk Holland van 1806 en ook bog in de grondwet van 1814 van het koninkrijk ber Nederlanden. Van 18111813 waren de uit spraken der Nederlandsche rechtsprekende col leges onderworpen aan het toezicht van het f^ansche cour de cassation. De cassatie, zooals die nu kennen, is pas neergelegd in de Grondwet van 1815. 10 April 1838 verscheen een besluit van Koning Willem I, houdende bepaling van bet tijdstip, waarop de invoering der nieu we Nederlandsche wetgeving en de instel ling van den Hoogen Raad der Nederlanden zou geschieden. Daarin was bepaald, dat deze wetgeving verbindende kracht zou ver- brijgen „met den klokslag van middernacht ^Usschen 30 September en 1 October van dit jaar." De Hooge Raad der Nederlanden was *ehter in functie getreden op 1 Juni. In dat thsschenvak zou de Raad zich niet met de *echtspraak bezig houden, maar uitsluitend "tet het ontwerpen van verordeningen, ta- rteven, reglementen, enz. Het toenmalige Hooggerechtshof te 's-Gravenhage bleef in functie tot het tijdstip, waarop de nieuwe wetgeving in werking zou treden. Het college werd geïnstalleerd door den Minister van Justitie, mr. C. F. van Maa- nen. Zoo werd dan 1 Juni 1838 de eerste zitting gehouden. De huisvesting, in hetzelfde gebouw, waar het hoog gerechtshof der Vereenigde Ne derlanden gevestigd was, in den Zuid-Oosthoek van het Binnenhof, was ver beneden peil. Na vele klachten kwam in den zomer van 1861 het nieuwe gebouw gereed. Een langdurig geharrewar over de meubileering en verdere in richting maakte, dat het gebouw pas op 12 Mei 1864 in gebruik kon worden genomen en wel door de Civiele Kamer. Men was echter met dit gebouw al dadelijk niet ingenomen. Bekend is uit die dagen een plaat van de .Nederlandsche Spectator", waarin het gebouw werd voorgesteld als een hondenhok. De toenmalige president, mr. F. de Greve, hield echter in de laatste zitting, welke gehouden werd in den „hoek zonder naam" een aandoenlijke afscheidsrede. Immers was op die plek meer dan twee eeuwen de zetel van den voormaligen Hoogen Raad, eerst van Holland alleen, kort daarna van Holland en Zeeland, gevestigd geweest. Na 1864 is in het uiterlijk aanzien van het gebouw slechts één wijziging gekomen. Men had namelijk de leuningen naast de buitentrappen vergeten. Sommige raadsheeren gingen er nooit op of af zonder gebruik te maken van een arm van een collega. Zij noemden dat het „armen- recht". Nadat een raadsheer, toen het ge sneeuwd had, er eens afgegleden was, werd de trap weinig meer gebruikt. In 1904 zijn er ein delijk leuningen gekomen. In 1930 waren er ern stige plannen tot verbouwing, welke geen voort gang hadden. De op de begrooting voor 1931 daarvoor uitgetrokken post werd voor dringen der doeleinden gebruikt. Ook heeft in 1931 het toenmalige lid van den Hoogen Raad, thans de president, jhr. mr. Rh. Feith, een plan ontwor pen tot stichting van een gebouw voor het col lege op het door de familie Goedkoop aan den Staat geschonken landgoed Sorgvliet, maar de schenkers wenschten dat landgoed niet daartoe bestemd te zien. In 1933 heeft het college de zaak opnieuw aangevat, ten einde te trachten met behulp van het Werkfonds tot een belangrijke verbouwing van het bestaande gebouw te geraken. In 1935 leden ook deze pogingen schipbreuk. Het stre ven werd echter niet opgegeven. In Januari 1936 noodigde de president den toenmaligen Minister van Financiën, mr. Oud, uit, den hoogst onvoldoenden toestand der huisvesting in oogenschouw te komen nemen. De Minister voldeed aan dit ver zoek en bracht de kwestie ter sprake in den Ministerraad, die tot verbouwing besloot. Over deze plannen is indertijd reeds een en ander gepubliceerd. De taak van den Hoogen Raad kan men in den rechtsstaat niet hoog genoeg aanslaan. Hij waakt toch voor de juiste toepassing der wetten door lagere rechterlijke colleges. Dit is de cassatierechtspraak. Daarnaast kan de raad in sommige gevallen in eersten aanleg, dan wel in hooger beroep (over bepaalde zaken, in eersten aanleg behandeld door de hoven van justitie in Suriname en op Curagao) oordeelen. Hoofdzaak is echter de cassatie rechtspraak over handelingen, arresten en vonnissen, door de gerechtshoven, de recht banken en de kantongerechten hier te lande gedaan of gewezen. R°ClsreS2l?.e*£*s De raad kan in strafzaken ook einduitspra ken herzien, waarbij verdachten veroordeeld zijn, in het laatste geval wanneer na de ver oordeeling feiten aan het licht zijn getreden, welke ernstigen twijfel hebben doen rijzen aan de juistheid van de rechterlijke beslissing. Be langrijk zijn ten slotte ook de cassatierecht spraak in belastingzaken en allerlei andere functies, zooals het geven van adviezen aan de Kroon in bepaalde zaken, het verleenen van brieven van meerderjarigverklaring e. d., be nevens de berechting in eerste instantie van ambtsmisdrijven, begaan door hooge staats ambtenaren en leden der Staten-Generaal. Tal van belangrijke beslissingen zijn natuur lijk in de eeuw van zijn bestaan door het col lege genomen. De taak van het Openbaar Ministerie bij den Hoogen Raad is totaal verschillend van die bij de lagere rechtscolleges, zoozeer zelfs, dat eigenlijk alleen de naam gemeen is. De procureur-generaal is namelijk in het alge meen niet belast met de vervolging van straf bare feiten en met de tenuitvoerlegging van vonnissen, maar alleen met de handhaving der wetten. Het O. M. bij den Hoogen Raad is niet p a r t ij en vervult zijn functie dan ook eerst n a de advocaten. Zijn taak is: voor lichting. Ten slotte heeft de procureur-generaal het toezicht op de rechterlijke macht in het alge meen. Hoewel het, zooals uit bovenstaande blijkt, op 1 Juni a.s. honderd jaar geleden zal zijn, dat de tegenwoordige Hooge Raad geïnstalleerd werd, zal, zooals eveneens gebleken is, de cassatie in den huidigen vorm pas op 1 October van dit jaar een eeuw be staan. De Hooge Raad zal dan ook aan den datum van 1 Juni geen bijzondere aandacht schenken, maar de herdenking concentree- ren op 30 September en 1 October. Er doet zich namelijk een gelukkige omstandigheid voor, dat vermoedelijk het gereed komen van het nieuwe gebouw op het Plein samen valt met het eeuwfeest der cassatierecht spraak. Het ligt in de bedoeling, wanneer zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, de overdracht van het nieuwe gebouw op 30 September op plechtige wijze te doen ge schieden. De herdenkingsplechtigheid van 1 October zal dan gewijd zijn aan de inwer kingtreding der nieuwe Nederlandsche wet geving. In het gebouw van den Radioraad heeft de rijksbemiddelaar mr. Verschuur een bespreking gehad met partijen, betrokken bij het dreigend conflict in het sigarenmakersbedrijf. De conferentie, welke zeer lang duurde, lever de geen resultaat op. Mr. Verschuur zet zijn bemiddelingspogingen voort. De voorzitter van den Raad van Ministers, dr. H. Colijn, heeft reeds Dinsdagmiddag de voorzitters van de beide Kamers der Staten- Generaal door middel van een schrijven op de hoogte gesteld van het besluit der regeering tot het onder de wapenen houden der dienen de lichting. Dit schrijven heeft in hoofdzaak denzelfden inhoud als de mededeeling van minister Colijn voor de microfoon. De voorzitters hebben van dit schrijven een afschrift aan de leden der Kamers doen toe komen. Met de Buizerd is op Schiphol terugge keerd de heer H. Laponder, hoofdvertegen woordiger der K. L. M. in Duitschland, die een korte studiereis naar Nederlandsch- Indië heeft gemaakt om op intensievere wijze dan tot nog toe is geschied, leiding te kunnen geven aan de propaganda voor de Indië-lijn der K. L. M. in Duitschland. Vooral in Engeland, waar men toch over een eigen verbinding met het Verre Oosten be schikt, is de K.L.M.-lijn zeer bekend en mag zij zich in een zoodanige belangstelling verheugen, dat de Engelschen verreweg het grootste con tingent der buitenlandsche passagiers vormen. Na hen komen echter de Duitschers, en de heer Laponder, die jarenlang reeds voor de K.L.M. in Duitschland werkt, is van meening, dat on der de Duitsche zakenlieden zeer veel meer pas sagiers voor de Indië-lijn zijn te vinden, want reeds thans verheugt de Nederlandsche Lucht vaart Maatschappij, die op de prettigste wijze met de Deutsche Lufthansa samenwerkt, zich in een zeer goeden naam bij het Duitsche pu bliek. De heer Laponder, die zeer veel lezingen over de K.L.M. en dan natuurlijk vooral over de verbinding met Indië houdt, ondervond het feit, dat hijzelf deze lijn niet kende, daarbij altijd als een gemis dat thans is aangevuld, ter wijl hij gedurende zijn verblijf in Indië boven dien tal van relaties met Duitsche ondernemin gen heeft kunnen aanknoopen of versterken. Gedurende den zomerdienst zullen Duitsche passagiers te Halle-Leipzig in de Indië-vliegtui gen kunnen overstappen. De groeiende belangstelling in Duitschland voor de Indië-lijn wordt onder andere gede monstreerd door een zending van 1500 K.G. vrachtgoed, die de K.L.M. onlangs van een kurkfabriek te Bremen naar het Verre Oosten te vervoeren kreeg. Naar wij vernemen, worden de prijzen der al gemeene abonnementskaarten eerste klasse der Nederlandsche Spoorwegen met ingang van Mei 1938 verlaagd tot f 75 voor de eerste maand en f 50 voor elke aansluitende maand (met gel digheid in D-treinen zonder betaling van toe slag f 5 meer). De prijzen der achtdaagsche abonnements kaarten eerste klasse zullen worden verlaagd tot f 25. Deze prijsverlaging is een gevolg van de om standigheid, dat het aantal treinen, waarin in de eerste klasse gereisd kan worden, ingaande 15 Mei a.s. sterk beperkt wordt. Van de oorspronkelijke bemanning van het Spaansche stoomschip „Maria Elvira", dat reeds meerdere maanden in een der havens te IJmui den ligt, zijn nog een viertal opvarenden over gebleven, waaronder de vrouw van den waarne menden gezagvoerder. De overigen zijn geleide lijk naar Spanje teruggekeerd. Een der manschappen schijnt zich tegenover bedoelde vrouw misdragen te hebben; de gezag voerder heeft de hulp van de politie in moeten roepen. De man is ter beschikking van den commissaris van politie gesteld. Hij zal niet meer naar het schip terugkeeren. Z. Exc. minister-president dr. H. Colijn tijdens zijn radio-rede, welke hij Dinsdagavond over de heide zenders tot het Nederlandsche volk hield Sinds Duitschland in het Derde Rijk een wederopstanding heeft beleefd en met zijn kracht zijn invloed, in Europa al thans, over de geheele linie heeft herwonnen, moest wel het vraagstuk van „de Duitschers over de grenzen" van onmiddellijk belang worden. Het is, in deze laatste weken, zelfs van zeer groot belang geworden, dat de voort during van den vrede in ons werelddeel er direct mee gemoeid is. De geheele midden- Europeesche politiek van het Rijk van Hitier *is op de oplossing van dit probleem ingesteld en de wijze, waarop die oplossing zal gevonden worden, zal op de positie van verscheidene midden-Europeesche staten van den grootsten invloed zijn. Wat er in Oostenrijk gebeurt geeft een goed denkbeeld van de dynamische kracht der pan- Germanistische idealen, die geen droombeel den zjjn, maar waarvan de verwezenlijking in allen ernst en met alle middelen wordt nage streefd. Maar niet alleen in Oostenrijk wonen Duitschers of, als men wil, Duitsch-sprekende Europeanen. Overal waar Duitschers wonen, ook al hebben die nimmer tot het eigenlijke Duitschland behoord, tracht Berlijn niet slechts zijn moreelen en cultureelen, maar ook zijn politieken invloed te vergrooten; in alle staten, die Duitsche minderheden binnen hun grenzen hebben, dreigt op den langen duur een con flict. Voor Roemenië, voor Joegoslavië, voor Polen en voor Italië moge dat conflict nog ver wijderd schijnen, er is één staat in midden- Europa, die met zeer acute mogelijkheden re kening te houden heeft. Die staat is Tsjecho. Slowakije. De Tsjecho-Slowaaksche republiek, die wel- is-waar in Frankrijk en Rusland machtige bondgenooten heeft, maar wier lange open grenzen uiterst moeilijk te verdedigen zijn, is er steeds op uit geweest met de Duitschers zoo correct-mogelijke betrekkingen te onder houden. Van het eerste oogenblik af hebben de regeerders te Praag volkomen goed inge zien, dat er een tijd komen zou, waarin de Duitsche kolos niet langer een zwak land zou zijn, zuchtend in de ketenen, die Versailles aangelegd heeft, maar een machtig rijk, waar. mee de kleine republiek zou kunnen onderhan delen, maar dat voor geweld en dwang niet langer het hoofd buigen' zou. Daarom heeft Benesj, in de lange jaren gedurende welke de tegenwoordige President van de Republiek mi nister van Buitenlandsche Zaken was, er zorg vuldig tegen gewaakt niets te zeggen of te doen, waaraan Duitschland aanstoot nemen kon. Ongetwijfeld, Benesj is altijd op zijn stuk blijven staan, waar het de rechten van de re publiek als souvereinen staat gold, maar hij heeft ook altijd getracht, waar het kon, be. trekkingen van goede nabuurschap te kweeken en te onderhouden. Dit was gedurende eenige jaren niet te bezwaarlijk. In de eerste plaats was Duitschland, gedurende langen tijd, niet bij machte luid te spreken; de Duitsche weer. macht was nog niet herboren en het pan-ger- manistische vuur scheen gedoofd. Duitschland voerde nog geen dynamische „Mittel-Europa"- politiek en van een hernieuwden „Drang nach Osten" was geen sprake. Daarenboven beston den er tusschen Duitschland en Tsjecho-Slo. wakije, met de minuscule uitzondering van het „landje van Hlucin", geen territoriale kwesties. In dit opzicht was Tsjecho-SIowakije altijd in beter en sterker positie dan Polen, dat wél vroeger-Duitsch gebied binnen zijn grenzen heeft. De Duitschers van Tsjecho-SIowakije, die van Hlucin uitgezonderd, zijn nimmer Duit sche onderdanen geweest. De Tsjechoslowaak- sche Duitschers hun aantal bedraagt ruim drie millioen zijn ex.Oostenrijkers. In volkenrechtelijken zin moge dit een hoog.st-belangrijk feit zijn, als de rassen-theorie in het geding komt, verliest het zijn waarde, en zelfs zijn geldigheid. Als de bewindhebbers in Berlijn de bevolking van Oostenrijk zonder meer Duitsch noemen, is er voor hen geen en kele reden om den Tsjechischen ex-Oosten rijkers een ander etiket op te plakken. En men moet vreezen dat voor het nieuwe Duitschland men leze slechts Hitler's redevoeringen uitsluitend pan-germanistische overwegingen gelden. Op grond daarvan strekt het Derde Rijk zijn bemoeienis uit over alle Europeanen van Duitsch ras, onverschillig of die binnen of buiten de grenzen van het tegenwoordige Duitschland wonen. Voor Tsjecho-SIowakije komt, als verzwa rende omstandigheid, daarbij, dat deze staat voor den grooten oorlog niet bestond. Niet weinige Duitschers beschouwen de repu bliek als een „monsterachtig kankergezwel" in het hart van Europa en zien alleen heil in een chirurgische behandeling. Volgens hen is de éénig-mogelijke oplossing een opdeeling van de zen nieuwen „kunstmatigen" staat tusschen Duitschland, Polen en Hongarije. Deze oplos sing, die natuurlijk niet door de Duitsche regee ring officieel aanbevolen of verdedigd wordt, zou belangrijke voordeelen meebrengen: de Kleine Entente zou vernietigd zijn, Frankrijk zou zijn invloed in Centraal Europa geheel ver liezen en Rusland, de republiek URSS en vooral de Komintern zouden beter dan ooit van het ei genlijke Europa gescheiden zijn. Andere, meer gematigde, Duitsche elementen willen liever op vrediger wijze te werk gaan; zij bevelen een infiltratie-politiek aan, die op den duur even groote resultaten kan leveren, zonder dat het tot gevaarlijke conflicten of tot bloedvergieten behoeft te komen. Als Praag, onder sterken Duitschen druk, er toe gebracht zou kunnen worden den Sudeten-Duitschers autonomie te verleenen, zou de kracht van het „Deutschtum" in Centraal-Europa tegelijkertijd in aanzienlijke mate toenemen. Ook te Praag ziet men dat in en daarom zal de regeering zich tegen de ver leening van een dergelijke autonomie ten stel ligste blijven verzetten. De door Hodza en Benesj in de laatste weken afgelegde verklarin gen laten in dat opzicht voor twijfel geen ruimte. Wat Praag wil doen is de minder hedenovereenkomsten zoo loyaal en zoo liberaal mogelijk uitvoeren, maar het weigert de hand te leenen tot de invoering van een stelsel van zelfregeering voor een bepaalde belangrijke bevolkingsgroep, omdat het weet dat ieder toe geven in deze richting tot ontwrichting van den staat leiden zou. Het spreekt van zelf dat een redelijke over eenkomst tusschen Berlijn en Praag zeer ge> wenscht zou zijn. Verschillende malen hebben reeds voorloopige besprekingen plaats gehad, die tot zulk een overeenkomst moesten leiden maar tastbare resultaten zijn uitgebleven, voornamelijk omdat Praag vast houdt, en wel moet vast houden, aan de voorwaarde, dat Berlijn in de allereerste plaats te verklaren heeft, dat het van inmenging in een aangele genheid, die de Tsjechische regeering als een binnenlandsche beschouwt, eens voor al afziet, Het afleggen van een dergelijke verklaring strookt evenwel niet met de racistische opvat tingen, en zoo is niets tot stand kunnen ko men. Naar Tsjechische meening moeten de Su deten-Duitschers een band tusschen Tsjechen en Rijks-Duitschers vormen, maar geen twist appel tusschen beide volken blijven. Als Duitschland van door de Tsjechische re geering onmogelijk in te willigen wenschen, waartoe ook de opzegging van het Tsjechisch- Russische Pact behoort, zou willen afzien, kan het er vrijwel zeker van zijn, dat de Tsjechen, al ware het maar tot zucht uit behoud hun ner zelfstandigheid, den Duitschers zoover mo gelijk zullen willen tegemoet komen. Nu de col lectieve veiligheid, die de Tsjechische regeering altijd zoo warm verdedigd heeft, in ons we relddeel niet meer van een woord zonder veel beteekenis is, zal Praag zeker niet aarzelen tot een zoo groot-mogelijke individueele veiligheid te komen, ook al zou het daarvoor den Su deten-Duitschers meer en grootere concessies moeten doen dan waartoe het volgens de mi- noriteits-overeenkomst verplicht is. De vraag is slechts of Duitschland met moreele en cul- tureele concessies genoegen nemen zal. Als het de in Tsjecho-Slowakye wonende ex-Oosten rijkers zonder meer als Duitschers beschouwt en niet als Tsjechische staatsburgers, is een vergelijk uitgesloten. N.V. LEVENSVERZEKERING MIJ. „UTRECHT" TE UTRECHT De Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam heeft een bulletin uitgegeven be treffende belangen van fondsenhouders. In de inleiding wordt verklaard, dat de ver eeniging reeds van hare oprichting in 1876 af in hare statuten onder de doelomschrijving heeft bepaald dat zij opkomt voor de rechten en de belangen van de houders van fondsen. In den loop der jaren heeft de vereeniging zich dan ook op dit gebied niet onbetuigd gelaten, zooals aan velen der tallooze effectenbezitters in Nederland bekend is. Het is het doel van de „bulletins betreffende belangen van fondsenhouders", waarvan dit het eerste nummer is, een nauwer rechtstreeksch contact tusschen de effectenbezitters en de Vereeniging voor den Effectenhandel tot stand te brengen. Telkens wanneer onderwerpen of vraagstuk ken zich zullen voordoen, welke van acuut be lang zijn en waarmede het wel en wee van fondsenhouders is gemoeid, zal een „bulletin" door de Vereeniging voor den Effectenhandel worden uitgegeven. Fondsenhouders zullen deze bulletins op hun aanvraag kosteloos, hetzij door bemid deling van hun bankier of commissionnair in effecten, hetzij rechtstreeks van het secre tariaat der Vereeniging voor den Effecten handel, Beursplein 5, Amsterdam, kunnen verkrijgen, voorzoover de voorraad strekt. Het secretariaat zal ook gaarne, evenals het totdusver deed, alle inlichtingen verband hou dende met de behartiging der belangen van fondsenhouders, hetzij schriftelijk, hetzij mon deling aan belanghebbenden verschaffen. Een lijst van fondsen waarmede moeilijk heden zijn of worden ondervonden, is aan dit bulletin toegevoegd. Ieder die bij een of meer dezer fondsen belang heeft, kan zijn naam en adres aan het secre tariaat opgeven en zal dan betreffende de door hem opgegeven fondsen voortaan bulletins ont vangen, welke in verband met de actie der Vereeniging voor den Effectenhandel zullen worden uitgegeven. Het behoeft geen betoog, dat met een richtige bescherming der fondsenhouders een belang van het geheele Nederlandsche volk is gemoeid. De spaarzin, welke zich in breede lagen der bevolking steeds heeft gemanifesteerd, heeft er toe geleid, dat tallooze kleine en groote ver mogens zijn opgebouwd, welke te zamen een enorm kapitaal vertegenwoordigen. Uit den aard der zaak is dit kapitaal niet alleen in fondsen van den Nederlandschen Staat en van openbare lichamen belegd, doch ook in aan deden en obligatiën van Nederlandsche ven nootschappen en voorts voor een belangrijk ge deelte in het buitenland. Het is met deze beide laatstgenoemde categorieën van beleggingen, dat somtijds moeilijkheden worden ondervon den, doordat de debiteuren in gebreke blijven en het is daar, dat een vaak zeer moeilijke, doch dikwijls dankbare taak voor de Vereeniging voor den Effectenhandel ten bate van het Nederlandsche publiek is weggelegd. Ten opzichte van buitenlandsche debiteuren wordt, indien zi.ch betalingsmoeilijkheden voor doen, steeds in eerste instantie getracht door onderhandelingen tot een regeling te geraken, waarbij de Vereeniging samenwerkt met de organisaties in andere landen, die hetzelfde doel nastreven. Het dageljjksch bestuur der Nederlandsche vereeniging voor sociale tandheelkunde, die. zooals bekend is, streeft naar een goede tand heelkundige hulp voor het geheele volk, werd dezer dagen door den minister voor Sociale Zaken, prof. mr. C. P. M. Romme, in particu liere audiëntie ontvangen. De voorzitter der vereeniging had daarbij de gelegenheid den minister de hoogst gebrekkige wijze uiteen te zetten, waarop in ons land in de tandheelkundige verzorging, zoowel van de kinderen als van de volwassenen, is voorzien, waarbij zelfs, waar goede ziekenfondsen bestaan, die geld besteden voor preventieve behandeling van het gebit, dit geld slechts aan een gering deel der leden ten goede komt. Hij wees voorts op den grooten omvang van het vraagstuk, dat hier is op te lossen en legde den minister de vraag voor, of het niet gewenscht zou zijn, dat een staats- of ministerieele commissie een on derzoek zou instellen naar den stand van za ken en, zoo zij dien onvoldoende mocht achten, middelen zou voorstellen om daarin verbetering te brengen. Nadat de minister overweging der zaak had toegezegd, werd hem een nadere schriftelijke toelichting overhandigd. Dinsdagavond te kwart voor elf is de 46- jarige gehuwde D. Bouwman uit Vlaardingen, stoker aan boord van de sleepboot „IJselmon- de" van L. Smit en Co's Internationalen Sleepdienst, op de Nieuwe Maas, onder Pernis, bij het vastmaken van een tros aan een boei, overboord geslagen en verdronken. Het lijk is nog niet gevonden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9