de, qhiefi iehsbortd. POklIN J# tKdtmfml vonden dag De avonturen van een verkeersagentje Joseph Kennedy, Amerika's nieuwe ambassadeur te Londen E F 250.- SHEA VADER VAN NEGEN KINDEREN Namen in Indië j van de lersche Brigade VRIJDAG 18 MAART 1938 Hij won de harten der Engelschen door bij het golfspel in één slag een „hole" te maken Vriendschap voor goed verzekerd En hoe zij veranderen Politieke betooging Kamerplanten houden van KUNSTMEST S In den coupé AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR RANDALL PARRISH (Van onzen Londenschen correspondent) Mr. Joseph Kennedy, de nieuwe Ameri kaansche ambassadeur aan het Hof van St. James, was hier vóór zijn aankomst te Lon den, en zelfs ge ruimen ttfd voor zijn offi- cieele benoeming', zeer populair, niet zoozeer omdat hij aan het hoofd staat van een groote diplomatieke missie, maar vooral omdat hjj aan het hoofd staat van een groot gezin. Hij heeft negen kinderen, die evenwel niet allen meegekomen zijn naar Londen, want de oudsten studeeren aan de Harvard Universiteit. De Engelschen hebben een oprechte, ofschoon, helaas, meestal nogal contemplatieve bewonde ring voor groote gezinnen, en ontelbare foto's van de heele Kennedy-familie zijn dan ook in de Engelsche pers afgedrukt geweest. De nieuwe ambassadeur werd hier dus door „het publiek" hartelijk welkom geheeten, maar het viel hem niet in op zijn gezinslauweren te rusten. Dezer dagen speelde hij golf, en maakte een „hole' in één slag. Dit is een bijna nog groo tere verdienste dan een talrijk gezin heb ben; de pers gaf een eereplaats aan dit in de Engelsch-Amerikaansche geschiedenis zoo be langrijke feit, en wat er verder ook gebeuren moge: de vriendschap tusschen de beide landen is thans verzekerd. De vorige week heeft hij den koning zijn geloofsbrieven overhandigd. De Amerikaansche ambassadeurs zijn, met die van Sovjet-Rusland, de eenigen die nooit in gala-rok of uniform aan het Hof komen. De Duitschers hebben sinds 1918, bij gebrek aan een Hof, eveneens het diplomatiek uniform afgeschaft, maar diegenen die nog een gala-costuum bezaten, mochten dit dragen, en de anderen hadden allen wel een of anderen militairen rang, welke hun de be voegdheid schonk bij statiegelegenheden een uniform te dragen, ofschoon het voorkwam, dat diplomaten op leeftijd gestoken waren in luite nants-uniform. omdat zij eenige geslachten ge leden luitenant geweest waren, maar daarna overgegaan waren tot de diplomatie. Meestal was het gewaad van dien nederigen en jeug digen rang dan zoo rijkelijk besprenkeld met schitterende ridderorden en commandeurskrui sen, dat men den drager voor een veldmaar schalk hield. Opgemerkt zij overigens, dat de schittering van het diplomatiek uniform meestal omge keerd evenredig is aan de beteekenis van het door den drager vertegenwoordigde land, of schoon vóór de bolsjewistische revoutle de Rus sische diplomaten in uiterlijke pracht bijna konden wedijveren met die van Guatemala. Ofschoon ontelbare Amerikanen militaire ti tels voeren, vertoonen zij zich nimmer in uni form. De meesten hunner hebben er trouwens nooit een gedragen, en hebben geen dag van hun leven militairen dienst gedaan. Meestal zijn zij „kolonel" (zonder ooit majoor, kapitein of luitenant geweest te zijn); de beroemde Gene raal Dawes, die hier acht jaren geleden Am bassadeur was, was (natuurlijk) generaal. Maar hjj verscheen niet in generaalsuniform aan het Hof. De Amerikaansche diplomaten kennen geen ander gala-costuum dan den zwarten rok met witte das; tijdens het zilveren jubileum van George V heeft de Ambasadeur na lang en rijp beraad, en waarschijnlijk na ernstig overleg met de Regeering te Washington, besloten een hoffeest bij te wonen in de korte broek en zijden kousen, welke protocolair voorgeschreven zijn aan diegenen, die geen gala-costuum met degen dragen. Bij het aanbieden van geloofsbrieven rijdt de Ambassadeur in een hofkoets en onder escorte naar Buckingham Palace, en hij kleedt zich in groot gala. Overigens is dit costuum overdag alleen voorgeschreven aan diegenen, die ont boden worden („ontbieden" is in dit geval de protocolaire term) naar de koninklijke „levées". Bij beide gelegenheden steekt de Amerikaan sche Ambassadeur zich dus in rok en witte das. Dit is eigenlijk een ernstig vergrijp tegen de maatschappelijke wetten, want een rok mag anders onder geen omstandigheid gedragen wor den vóór den avond. Er is weinig, dat den En gelschen zoozeer choqueert als het feit, dat in sommige continentale landen bij plechtige ge legenheden, en in het bijzonder bij koninklijke audiënties, overdag een rok gedragen wordt. Mr. Kennedy maakte de vorige week zijn op wachting bij den koning dus in rok, maar aan gezien deze thans als de diplomatieke dracht van een Amerikaanschen Ambassadeur be schouwd wordt, neemt het toonaangevende Lon den er geen aanstoot meer aan. Indrukwekkender uitgedost was de diplomaat, die onmiddellijk volgde op Mr. Kennedy, en wel de gezant van Liberia. Aangezien dit land een onder Amerikaansche auspiciën gestichte Re publiek van Amerikaansche negers is, was het passend, dat zijn gezant volgde in de voetsporen van Mr. Kennedy. In 1931 verbrak Engeland, evenals Amerika, de diplomtaieke betrekkingen met Liberia we gens de schandelijke feiten, die aan het licht gekomen waren omtrent wanbestuur, en in het bijzonder omtrent slavenhandel. Liberia is, als experiment, een groote mislukking geweest; het land is een dubbele persiflage geworden: een persiflage van wat een neger is, en een persi flage van wat een westersche samenleving is. Zijn bewoners worden door de Afrikaansche negerstammen geminacht, en schijnen dit ge heel aan zichzelf te wijten te hebben. De toestanden zijn evenwel sinds 1931 aan merkelijk verbeterd; de Vereenigde Staten hervatten de diplomatieke betrekkingen weder in 1935, en zonden Mr. Lester Walton, een neger-journalist, als gezant naar Monrovia. In 1936 herstelde ook Engeland de betrekkingen met Liberia, en benoemde den Britschen Con sul-Generaal in Liberia, Mr. Arthur Yapp, tot zaakgelastigde. Thans heeft Liberia ook weder een gezant naar Londen gestuurd. Of eigenlijk is het woord „sturen" hier misplaatst, want de benoemde woont hier reeds sinds jaren. Hij is een Neder lander, baron van Lynden, heeft een Engelsche vrouw gehuwd, en beweegt zich voornamelijk op economisch gebied. Het vorige jaar ver scheen een boek van zijn hand, „The Curse of Credit" (de Vloek van het Crediet). Hij is reeds eenigen tijd zaakgelastigde van Liberia geweest, en de legatie zal gevestigd blij ven in zijn huis aan Pontstreet. De vorige gezant van Liberia, die in 1931 bij het afbreken der betrekkingen zijn ambt ver loor, was eveneens een Nederlander, de heer C. W. Dresselhuys. iets en naam is, voor ons Nederlanders, wat vaststaat. We hebben hem nu eenmaal en een on welluidenden naam draag je mee door het leven als b.v. een kuif rood haar. Tenzij men zich de noodige kosten en formaliteiten wenscht te getroosten, die aan een naamsverandering ver bonden zijn. Toen onlangs in de 2e Kamer zich tusschen den Minister van Koloniën en den Kamervoor zitter een meeningsverschil openbaarde ten aan zien van den naam van het communistische lid Roestam Effendl, heeft menig lezer zich afge vraagd, hoe een dergelijk misverstand mogelijk was. Doch ook de pers was deze zaak niet geheel en al duidelijk. Zoo veronderstelde b.v. de Avondpost, dat in de geboorte-acte van den com munist de naam Roestam toch wel zou staan. Het is echter met namen en registers van den burgerlijken stand in Indië wat de Indone siërs betreft wel eenigszins anders gesteld dan in ons lieve vaderland. Geslachts- of familienamen zooals wij die kennen, zijn bij de Inheemsche bevolking van Nederlandsch Indië niet gebruikelijk. In de ge vallen, waarin men ze toch aantreft, is dat toe te schrijven aan Europeeschen invloed. Zoo vindt men bij de Inlandsche Christenen in de Minahassa Hollandsche namen, dateerend uit den Compagnietijd, en elders schoonklinkende Portugeesche namen, op eilanden waar Portu- geezen zich vestigden. Wordt op Java een kind geboren, dan ont vangt dat meestal zijn naam op den derden dag na zijn geboorte en dit gaat gepaard met een feestelijke bijeenkomst van de desagenooten. De naam, die meestal door den vader is uitgezocht wordt dan aan de goedkeuring van de oudere aanwezigen onderworpen. Toch is deze naam dan slechts zijn „kindernaam" en is het lang niet zeker, dat de Javaan dien zijn heele verdere leven zal blijven dragen. Op lateren leeftijd wordt hy gewooniyk voor andere namen verwisseld. Zoodoende ziet men by namen van Inlanders, die met justitie of administratie te maken kry- gen, na hun naam dikwyis vermeld de aanwij zing aliasde naam dien zij vroeger gedra gen hebben. Verschillende gebeurtenissen in het leven van den Inlander kunnen voor hem een aanleiding zyn om van naam te verwisselen. Zoo bijvoor beeld de geboorte van zijn eerste kind. Hy gaat zich dan dikwyis naar dat kind noemen. Men spreekt dan van Karan Anak, wat „geheeten zyn naar zijn kind" beteekent. De ouders worden dan genoemd met den naam van dat kind, voor den Er gaat toch maar niets boven een Londen schen omnibus! Er stonden er dezer dagen op'n avond minstens vijftig op de niet al te ruime Piccadillycircus, en zij staken hoog uit boven een paar honderd taxi's en particuliere auto's. Er was geen beweging in de massa te krygen. Het plein, 's avonds toch reeds een der drukste punten van Londen, was voor zoover al die voertuigen nog ruimte overlieten „zwart van de menschen". Het moeten er met inbegrip van de menigte in de zystraten vele duizen den geweest zijn. Het is merkwaardig hoeveel menschen en voertuigen plaats vinden op een kleine plek gronds. Datgene, wat men „het verkeer" noemt, stond evenwel hopeloos stil. Sommige menschen bromden en verlieten den omibnus. Anderen bromden en bleven geduldig wachten. Maar de meesten vermaakten zich en beschouwden het als een tfuitenkansje van hun eerste rangs loge plaatsen het spel op straat te kunnen gade slaan. De voorstelling duurde zoowat een half uur, of eigenlijk zij duurde veel langer, maar na een half uur waren een paar honderd poli tiebeambten erin geslaagd, zooveel ruimte te maken, dat het „verkeer" weer een uitweg kon vinden. Zy dachten zeker bijzonder verdienste- lyk werk te verrichten, maar zelfs diegenen, die in het begin het hardst gebromd hadden, „Kyk naar Eros!" riep mijn' geïmproviseerde partygenoot, de conducteur, my na. Eros is het beeld boven op de fontein, welke midden op het plein staat. Toen ik met groote moeite naderbij gekomen was, zag ik dat de po litieagenten drie mannen, die op de fontein geklommen waren, er af trokken en even later klauterde nog een agent naar beneden met, in zijn hand, een buitgemaakte banier. Het op schrift luidde, in het Nederlandsch vertaald, on geveer: „Laat Ribbentrop er niet in! Laat Chamberlain eruit gaan!" Er is altijd iets grappigs in een politie beambte met een buitgemaakte catapult of een veroverd vaandel met opruiend opschrift. „Hoera!" schreeuwde de betoogende menigte om de fontein, toen de agent, als vaandeldrager des oproers, omlaag daalde. Goed gehumeurd zyn ze hier steeds, tot zelfs de politie toe. De korte, doch moeizame tocht naar de Duit- sche Ambassade aan Carlton terrace leverde te leurstellende resultaten op. Er was een gewel dige politiemacht by het gezantschap opgesteld, doch het aantal betoogers was gering. „Voorzorgsmaatregelen", zei een sergeant, wien ik inlichtingen vroeg. „Maar er zal wel niets gebeuren. Die betooging was georganiseerd omdat Ribbentrop zou aankomen. Maar hij heeft zijn plannen veranderd en wordt pas mor gen verwacht. Daardoor is de betooging een beetje mislukt." „Jammer", zei ik, zonder politieke oogmerken, maar als journalist houd ik natuurlijk meer van een gelukte betooging, al was het er een tegen myzelf. Ik keerde terug in de richting van het plein en stiet bij den ingang van het ondergrondsch station op een troep dapperen, die luisterden naar de instructies van een of anderen „lei der". „En nu rustig verder afwachten", zei de lei der. en voegde de afwachtende daad bij het woord en zette zich in postuur om de wereld geschiedenis de gelegenheid te geven zich ver der te ontwikkelen. „Wat is eigenlyk het doel van uw betooging?" vroeg ik. „We zijn tegen Ribbentrop en tegen Cham berlain", zei hy. „En waarom?" vroeg ik. „Omdat wy een vry volk zyn, en niet willen dat Chamberlain onze rechten prijs geeft aan een man, die bommen werpt op de Spaansche vrouwen en kinderen." „Maar dat heeft Ribbentrop toch nooit ge daan!" voerde ik aan. „Zoo! zoo! Nou, gaat u dan maar mee met de reactie. Maar ik sterf liever op de laatste borstwering." Mijn bus stond er nog. De conducteur verwel komde mij broederlyk. „Nu krijgen ze hun trekken thuis voor Abes- sinië", zei hij wraakgierig. Let op den hartvorm. 1 2 st. 50 ct. 2 st. 10 ct. vader onder toevoeging van pah (bapah vader) en voor de moeder van bok (embok moeder). De man, die tevoren b.v. als Sidin bekend stond, heet nu plotseling Pah-Kromo, omdat het kind den naam Kromo gekregen heeft en moe der gaat voortaan door de wereld als Bok- Kromo. Doch er kunnen ook andere redenen zyn, om een nieuwen naam aan te nemen. Merkwaar dig is de volgende: Een kind sukkelt en is ziekelijk. De ouders veranderen nu den naam van het kind, om dit aan de slechte en kwaadwillige invloeden te onttrekken en de kleine, die vroeger Sariman heette, heet nu voortaan b.v. Boeang gooi weg, n.l. de ziekte.). Ook volwassenen verwisselen soms van naam uit soortgelijke overwegingen, wanneer zij byvoorbeeld met allerlei tegenslag en ramp spoed te kampen hebben. Door die naamsver wisseling hopen zy dan daaraan te ontkomen, zy gaan het dus onder een nieuwen naam pro- beeren. Het zijn soms ook prettige gebeurtenissen, die den drager van een naam er toe brengen dezen voor een anderen te verruilen. Verandert iemands rang en stand, wordt hy bijvoorbeeld dorpshoofd, of priaji (hooge vorstenambte- naar), dan kan hy zich geroepen gevoelen, zich een naam aan te meten, die voor zyn nieu wen rang passend is. We kennen iets dergelijks uit Engeland, als iemand tot het peerschap verheven wordt. Hy kiest dan by zyn Lords- titel een nieuwen naam. Zoo kan hieruit de eigenaardige moeiiykheid voortkomen, dat een hooggeplaatst Indonesiër, die hier zijn acade mische studies komt maken, in het bezit is van een einddiploma der middelbare school, dat een heel anderen naam vermeldt. Wanneer hij in- tusschen in het huweiyk getreden is met een vorstendochter, voert hij sindsdien een anderen naam! Dergeiyke complicaties zyn voor een rechtgeaard bureaucraat van den Hollandschen stempel natuuriyk om te watertanden! Tot het Christendom bekeerde Inlanders ne men in den regel bij den doop naast hun ouden naam een tweeden aan, in de meesje gevallen een bybelschen, althans een Europee schen. Soms wordt de oude naam dan tot ach ternaam. Met name de Protestantsche zending voerde tal van oud-testamentische namen, als Abraham, Habakuk, Zefanja enz. in. Soms zelfs krygen gedoopte Inlanders Europeesche ach ternamen, zoo loopen er op Borneo Bismarck's en Moltke's rond! meenden dat de politie beter gedaan had zich met haar eigen zaken te bemoeien en hen tot het einde toe van het schouwspel te laten ge nieten. Sommigen verlieten nu zelfs den bus om getuige te zijn van den „afloop." Ik niet. Ik ben journalist, en weet dus dat een Londensche betooging, ofschoon zij wel afloopt, nooit op iets uitloopt. Maar ik erken een zeer genoeglijk half uurtje boven op den bus te hebben doorgebracht. Wat was er aan de hand? De beste reporters zyn geen journalisten, doch busconducteurs, en de onze kwam ons reeds zeer spoedig op onze boven-étage opzoeken, om ons te vertellen dat het tegen Von Ribbentrop ging. Een groote optocht, met muziek en een trom mel aan het hoofd, baande zich een weg door de menigte. „Dat zyn de communisten", zei de conducteur, zyn hoofd weer even naar binnen stekend. „Die hebben in St. Pancras vergaderd." „Waarover?" vroeg ik ongrammatikaal. „Over Ribbentrop en Chamberlain". Meer kon hy niet zeggen, want hy moest nu weer de benedenverdieping voorlichten. Nu viel het mij in, dat op geen vijf miriuten afstands de Duitsche ambassade gelegen was. Ik ging het trapje af. „Conducteur, ik wil even bij Waterloo place gaan kijken. Als de bus er nog staat, kan ik dan op dit kaartje weer verder rijden?" „Eigenlijk niet, meneer. Maar.... bent u vóór Von Ribbentrop?" Ik begreep welk antwoord hij verwachtte. „Fel tegen!" zei ik met onbluschbaren haat in mijn stem en myn oogen. „Nou, meneer, als wij er dan nog staan...." Nu was ik op straat, in het midden van de herrie, hoorde veel, maar zag niets. 25 EN 40 CENT BIJ BLOEM- EN ZAADWINKELS flfcr ui* <11%. Aldus het verhaal van een prinses, die in een muis werd ver anderd. We hebben den armen kabouter verlaten, die door de heks was opgesloten en zyn lot afwachtte. Gelukkig was hier de uil, jullie weet wel de professor, die in een uil was ver anderd. Hy maakte de deur van de cel van den kabouter open en zeide: „Maak maar van de gelegenheid gebruik, nu de lieve juffer van huis is." En de kabouter,, gevolgd door de muis, kwam uit de cel. „Ik dank je wel, professor," zeide de kabouter. „Niet te danken, vriend," antwoordde de uil, we zyn op de wereld om elkaar te helpen. En terwyi de kabouter met zyn tooverstaf bijlichtte, waar door hy weer kon zien, dat de uil een professor en de muis een prinses was, ging de professor naar zijn geheime bergplaats en haalde daaruit allerlei potten en flesschen en een stamper. „Daarmee zal ik nou eens zien of ik niets tegen de heks kan beginnen. Ik zal niet rusten voor ik haar klein heb gekregen." Zou je dat heusch kunnen?" vroeg de prinses. „Een man een man, een woord een woord," zeide de professor. ef Dickson was een eigenaardig mensch. Overal probeerde hy zijn kleine persoontje op den voorgrond te dringen en hij rustte niet, voor het hem gelukt was met een of ander omstandig, maar vooral griezelig verhaal de aandacht op zich te vestigen. Moge dit een wel meer voorkomend, maar daarom niet minder hinderlijk verschynsel zyn, het byzondere van Jef Dickson zat hem meer hierin, dat hij ook van anderen „kei"-verhalen kon aanhooren, zonder, en hier willen we vooral den nadruk op leggen, zonder ook maar één interruptie te maken! In „De vergulde driesprong" deed zich weer eens zoo'n uitzonderlijke situatie voor, nu Wil liam High Dickson's vraag „of hy wel eens bang was geweest," met een volmondig, proefonder- vindelyk „ja" wilde beantwoorden. „En dat noemt zich nu „man," schimpte Jef Dickson. „Ik heb al heel wat beleefd, uit de verhalen, welke ik je zooal verteld heb, is dat duidelijk genoeg gebleken, maar angst angst, nee, ik weet niet, wat dat eigenlyk is!" En triomfantelyk keek hy langs de stamtafel, omringd door een schaar bejaarde heeren, die, liever dan Jef Dickson tegen te spreken, hun bittertje in één teug verwerkten! U ziet, Dick son's reputatie in „De vergulde driesprong" was enorm. William High bette zijn dikke lippen eens heel voorzichtig in de prikkelende vloeistof en zette zich om zijn „angst"-verhaal op te disschen. „In den tijd dat ik nog vertegenwoordiger was by de grossierderij van Whisby, bereisde ik meestal Schotland. In het begin interesseerde me het landschap byzonder, maar ach, 'tis hier mede ook al juist als met alles, als je het eiken dag krijgt, vind je er op 't laatst zooveel niet meer aan!" „Je bedoelt natuurlijk het landschap," onder brak een der luisteraars. „Want ik drink eiken middag myn borreltje, maar dat verveelt me nog om de weerlicht niet!" Een kwaadaardig gegrom van Jef Dickson moest een bestraffing voor den interpellant en een aansporing voor William High, om verder te vertellen, zijn. En beiden accepteerden het zoo, zonder meer. William High vervolgde: „Ik had, wat je noemt, een sof dag gehad. Een paar klanten, die dik in 't kryt stonden, hadden me beloofd, wat te zullen afbetalen. Maar by beiden ving ik bot. Ik had 't eigenlyk wel kunnen verwachten ook, want die lui wa ren door allerlei oorzaken zoo arm als de mieren. Maar ja, philosofeerde ik, een mensch is en biyft mensch, en zoo hoort by ons vak nu een maal geld! Zóó ongeveer was myn gedachten- gang, toen ik met het locaaltje naar huis boe melde. Van alles haalde ik in myn hoofd; ik wilde ze zus aanpakken en dan zoo laten be talen. En dan dacht ik weer, dat het andersom wellicht toch nog beter zou zyn. Enfin, om kort te gaan, 't was voor my een opluchting, dat er tenslotte iemand by me in den coupé kwam zit ten. Die zou myn gepieker wel wat afleiden. Maar die man zei geen stom woord, nam een krant en vond die, hoewel die al tweemaal vier- en-twintig uur oud was, biykbaar veel interes santer dan mijn persoontje." „Dat laat zich begrijpen!" Jef Dickson gromde opnieuw, zoodat William High weer zijn verhaal kon vervolgen. Zoo weinig aandacht hij aan mij schonk, des te meer nam ik hem op. Het was een kerel als een boom, een Hercules in den waren zin van het woord. Een massieve vleeschmassa, waarop een groote, hoekige kop, bekroond met een haar dos, welke slechts met een grasschaar te fat soeneeren was!" William High grijnsde om z'n eigen woorden keus. Ze zouden nu wel begrypen, met welk 'n vreeselijk mensch hij, moederziel alleen, in den coupé opgeborgen was geweest. En om het geheel nog even aan te dikken, vervolgde hij: „Hy had een breeden, rooden mond, waarin een ry vervaariyke, byna zwarte tanden! Echt het type van een oer-mensch! Ik weet niet, hoe vaak ik hem wel van top tot teen opgenomen had hy zelf scheen er niets van te bemerken, toen ik plotseling een ragfynen, rooden draad ontdekte, welke op zijn schouder stond!" „Stond?!" „Ja, stond! Gelukkig scheen mijn overbuur het met den slaap te kwaad te hebben; al thans zyn hoofd ging knikkebollend heen en weer, op de cadans van de spoorwielen. Ik had nu een prachtige gelegenheid om de situatie eens scherp op te nemen en toen zag ik niet één, maar wel miimii vier, vijf van die lange dunne dra- den, welke allen op z'n schouder terecht kwamen. En daar lagI toen ik het dui- delijk zag, was het, alsof mijn hart stilstond— daar lag op z'n schouder, een groote, ronde, roode plas „Bloed?" fluisterde Jef Dickson, die tegelijker tijd zijn reputatie een geduchten knauw gaf. William High keek den kring eens rond, trok diepe rimpels in zyn voorhoofd en boog zich behoedzaam voorover. Fluisterend vervolgde hij: „Ik probeerde te ontdekken, wat er aan de hand was. Voorzichtig nam ik de situatie op. zonder den man een moment uit het oog te verliezen, tot ik eindelijk de bron van die roode ellende ontdekte. Het angstzweet brak me uit. Ik keek naar buiten en trachtte me te oriën- teeren. Het zou nog minstens tien minutlen du ren, voor de trein het volgende station zou be reiken. Hoe lang die minuten duurden en hoe ellendig ik me gevoelde is met geen pen te be- schryven. 't Was of die trein over de rails kroop! En altijd maar door sieperde de draad op den man z'n schouder! Die donkerroode vlek werd met de seconde grooter! Dat monstrueuze hoofd zwikte steeds dieper door zoodat ik elk oogen- blik vreesde, dat het den schouder zou raken! En dan. Ik was nog nooit uit een rydenden trein ge sprongen, maar toen de eerste tegels van het perron zichtbaar waren, heb ik het portier opengeduwd en ben uit den coupé gesprongen! Als een dolleman ben ik het perron afgehold, het stadje in! Wel vier, vyf, mij totaal onbe kende straten ben ik doorgerend, voor ik het waagde om te zien, of die Goliath mij niet op de hielen zat! „En die roode vlek?" drong men aan. „In het bagagenet had ik een grooten pot stroop neergelegd. Door het schudden van den trein was het glas gebroken, waardoor de kle verige inhoud in lange slierten omlaag kwam!" (Nadruk verboden) I> da afstand''tussch^A deir uiterste zijkant van uw auto eridè buitenzijde van het koplampglas soms ook grooter dan 40 centimeter? Dat moogt u wel eens nameten, want In dat geval hebt u t r ¥-t r>Jr"\TVT'N.TT 'O op dit blad zyn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen T"« )w N r» by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fï bij een ongeval met I I i Lli 31 sj i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I O verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T f Ov doodeiyken afloop by verlies van een hand een voet of een oog- 44 Zy leunde voorover met akelig bleek gelaat en staarde naar het ïyk van haar broeder. Toen knielde zy neer en maakte het teeken van het kruis. Ik wachtte in stilte, met het zwaard nog in myn hand; ik was er nog niet zeker van waar Francois was en of hy soms anderen ter hulp had gehaald. Het was zoo volkomen rustig ons heen, dat ik het kloppen van mijn hart kon hooren, en de spookachtige gedaanten om my heen waren de verschrikkelyke getuigen van de ontzettende oogenblikken, die ik zoo even doorworsteld had. Het kostte mij moeite om te gelooven, dat deze mannen werkelijk dood waren dat d'Enville en ik, als man tegen man, met hen hadden gestreden en de overwinning hadden behaald. Het licht was nu krachtig genoeg om een blik te kunnen slaan op de naar omhoog geheven gezichten. Ik kon my niet weerhouden te sidderen, en mijn hoofd bonsde nog van de pyn. Toen be merkte ik, dat Mademoiselle was opgestaan. Het was haar stem, die door den nevel van myn som bere gedachten heendrong, en my tot daden aanzette. .Monsieur.... wat moeten wij beginnen?" „Om de waarheid te zeggen," zei ik, een beetje beschaamd over myzelf en naar woorden van troost zoekend, „lykt gy wel de soldaat en ik het meisje. Ik sta hier half versuft te droo- men. Ja, Mademoiselle, wat zullen wy doen? Wel, wy moeten op de eerste plaats probeeren hier vandaan te komen, vóór de kerel, die hier zonder wonden op te loopen, ontsnapt is, meer schurken byeen kan halen om den toegang te ersperren." „Denkt gy dan, dat er meer zyn?" „Dat kan ik niet zeggen. Maar het moet haast wel, tenzij zy gevlucht zyn, want beneden ston den er heel wat meer op wacht dan er hier verslagen liggen. Gy hebt hen toch zeker ook gezien?" „Ja, Monsieur, er waren er meer, Ik zou den ken vier of vyf." .Hat leek my ook zoo, de lafaards zyn er zeker stil van door gegaan. Kerels als zy zullen ons geen moeilijkheden in den weg leggen. Gy ■hebt uw pistool afgevuurd, Mademoiselle, het zal het beste zyn, dat ik het opnieuw laad, voor wy er op uitgaan." Terwijl ik hiermee bezig was, zag ik, dat zy zich dichter tegen den muur terugtrok, alsof zij zoo ver mogelijk van de lyken af wou zijn. Plotseling uitte zy een kreet van verwondering. „Monsieur.... wie zyn dat?" Zy wees naar het zuiden, en, met een enkelen stap stond ik naast haar en keek scherp uit over het moeras naar het bosch in de verte. Langs den smallen weg bewoog zich een kleine groep ruiters, twee aan twee; zelfs op dezen afstand kon men zien, dat zy in goede conditie waren; zy reden in de richting van de kasteel poort. Het was op 't eerste gezicht te zien, dat zy soldaten waren, maar de uniform, die zy droe gen, kon ik nog niet onderscheiden. Ook was er geen wind, die de vanen deed wapperen het was ongetwyfeld een groep verkenners of een eskadron fourageurs. Maar tot welk leger zou den zy behooren? Ik staarde en bleef staren! „Het zijn soldaten en zy komen dezen kant uit," brak ik ten laatste de spanning van het meisje, „maar ik kan niet zeggen of zy vrien den of vyanden zyn. Het is hier neutrale grond, waar detachementen van de onderscheidene legers patrouilleeren." „Kunt u het niet zien, Monsieur?.' riep zy begeesterd uit. „Ik onderscheid de uniform van den officier, die voorop gaat. Het is dezelfde als gy draagt, Monsieur, zij zyn van de lersche Brigade." Ik leunde over den muur heen en begon op nieuw te turen. Toen zag ik, dat zy gelyk had zij behoorden inderdaad tot de Koninklijke lersche Garde en wij waren gered! De plotselinge reactie, die op de spannende feiten van de laatste uren was gevolgd, maakte my een oogenblik versuft en als tot niets in staat. Het meest overheerschende gevoel in my was spyt wy zouden nu van elkaar gaan zonder elkaar ooit weer te zien. Het standsverschil richtte een onoverkomelyken hinderpaal tusschen ons op en noodzaakte ons, ieder zyn eigen leven te leiden. Zy, de dochter van den Markies d'Enville, zou naar het hof teruggaan, en ik zou het oude kampleven hervatten. De droom was voorby; de hoop op liefde dood in my. Ik voelde den lichten druk van haar hand op mijn mouw en keek naar haar op. „Wat hindert u, Monsieur? U ziet er niet gelukkig uit." „Terwllle van u, Mademoiselle ben ik natuur iyk bly," gaf ik ernstig ten antwoord. „Ik ver heug my, dat gy nu in goede handen zijt. Maar gij zult toch ook wel begrijpen, wat dit voor my wil zeggen? Gy keert natuurlijk naar Parys terug en hervat daar uw vroeger leven. Louis zal er zich natuuriyk wel voor wachten ooit te laten uitlekken, dat hy iets van dat duivelsche plan van de Saule af wist. Hij zal natuuriyk glimlachen en veinzen zooals alleen een vorst dit kan. En ikwelnu, het eenige, dat my van u zal overbiyven, zal de herinnering zyn, dat ik u eenmaal van dienst was." „En waarom, Monsieur?" vroeg zij eenvoudig en oprecht. „Zal ik dan niet Camille d'Enville blyven?" „Over wier natuur gy my gesproken hebt een wezen van stemmingen, veranderlyk als het vreemde zyden weefsel, dat uw naam draagt. Denkt gy dan werkeiyk. dat ik zoo spoedig heb vergeten, welk een verschil de dageraad van een volgenden dag kan brengen?" Even bleef het stil tusschen ons, zy scheen de woorden, die zy van plan was te zeggen, niet te durven uiten. Haar wangen gloeiden en zy sloeg haar oogen niet op. „Dit is de morgen, Monsieur." „En gy?" „Ik ik ben niet veranderd; misschien heb ik u niet de geheele waarheid verteld. Het lijkt my nu zoo heel anders toe, sinds ik kennis met u hebt gemaakt." Ik kon deze woorden niet gelooven, ik begreep den zin er van slechts ten halve, en ik wist voor het oogenblik niets beters te doen dan haaf handen, die ze my toestak, te grypen. „Zie my aan!" riep ik verheugd uit. „Ik z°u graag in uw oogen willen lezen. Hebt gy mU soms willen zeggen De lange wimpers gingen heel voorzichtig om hoog en in haar diepe oogen las ik een blik van oneindige teederheid. „Dit is de morgen, Monsieur." Dit is het eind van de geschiedenis van een krijgsman; het heeft niet de pretentie meer te willen zijn dan een paar hoofdstukken uit de herinneringen van een strydlustig geslacht. Df zonneschyn verhelderde ons gelaat, het licht van de liefde scheen in onze harten en beneden stonden mijn kameraden klaar om ons te hulp te komen. Voor my was de wereld mooi. EINDE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10