de, qhiefi iehsbortd.
POklIN J#
tKdtmfml vonden dag
De avonturen van een verkeersagentje
Joseph Kennedy, Amerika's nieuwe
ambassadeur te Londen
E
F 250.-
SHEA
VADER VAN NEGEN
KINDEREN
Namen in Indië
j
van de lersche Brigade
VRIJDAG 18 MAART 1938
Hij won de harten der Engelschen
door bij het golfspel in één
slag een „hole" te maken
Vriendschap voor goed
verzekerd
En hoe zij veranderen
Politieke betooging
Kamerplanten
houden van
KUNSTMEST S
In den coupé
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR RANDALL PARRISH
(Van onzen Londenschen correspondent)
Mr. Joseph Kennedy, de nieuwe Ameri
kaansche ambassadeur aan het Hof van St.
James, was hier vóór zijn aankomst te Lon
den, en zelfs ge ruimen ttfd voor zijn offi-
cieele benoeming', zeer populair, niet zoozeer
omdat hij aan het hoofd staat van een
groote diplomatieke missie, maar vooral
omdat hjj aan het hoofd staat van een
groot gezin.
Hij heeft negen kinderen, die evenwel niet
allen meegekomen zijn naar Londen, want de
oudsten studeeren aan de Harvard Universiteit.
De Engelschen hebben een oprechte, ofschoon,
helaas, meestal nogal contemplatieve bewonde
ring voor groote gezinnen, en ontelbare foto's
van de heele Kennedy-familie zijn dan ook in
de Engelsche pers afgedrukt geweest.
De nieuwe ambassadeur werd hier dus door
„het publiek" hartelijk welkom geheeten, maar
het viel hem niet in op zijn gezinslauweren te
rusten. Dezer dagen speelde hij golf, en maakte
een „hole' in één slag. Dit is een bijna nog
groo tere verdienste dan een talrijk gezin heb
ben; de pers gaf een eereplaats aan dit in de
Engelsch-Amerikaansche geschiedenis zoo be
langrijke feit, en wat er verder ook gebeuren
moge: de vriendschap tusschen de beide landen
is thans verzekerd.
De vorige week heeft hij den koning zijn
geloofsbrieven overhandigd. De Amerikaansche
ambassadeurs zijn, met die van Sovjet-Rusland,
de eenigen die nooit in gala-rok of uniform
aan het Hof komen. De Duitschers hebben
sinds 1918, bij gebrek aan een Hof, eveneens het
diplomatiek uniform afgeschaft, maar diegenen
die nog een gala-costuum bezaten, mochten dit
dragen, en de anderen hadden allen wel een of
anderen militairen rang, welke hun de be
voegdheid schonk bij statiegelegenheden een
uniform te dragen, ofschoon het voorkwam, dat
diplomaten op leeftijd gestoken waren in luite
nants-uniform. omdat zij eenige geslachten ge
leden luitenant geweest waren, maar daarna
overgegaan waren tot de diplomatie. Meestal
was het gewaad van dien nederigen en jeug
digen rang dan zoo rijkelijk besprenkeld met
schitterende ridderorden en commandeurskrui
sen, dat men den drager voor een veldmaar
schalk hield.
Opgemerkt zij overigens, dat de schittering
van het diplomatiek uniform meestal omge
keerd evenredig is aan de beteekenis van het
door den drager vertegenwoordigde land, of
schoon vóór de bolsjewistische revoutle de Rus
sische diplomaten in uiterlijke pracht bijna
konden wedijveren met die van Guatemala.
Ofschoon ontelbare Amerikanen militaire ti
tels voeren, vertoonen zij zich nimmer in uni
form. De meesten hunner hebben er trouwens
nooit een gedragen, en hebben geen dag van
hun leven militairen dienst gedaan. Meestal zijn
zij „kolonel" (zonder ooit majoor, kapitein of
luitenant geweest te zijn); de beroemde Gene
raal Dawes, die hier acht jaren geleden Am
bassadeur was, was (natuurlijk) generaal. Maar
hjj verscheen niet in generaalsuniform aan het
Hof.
De Amerikaansche diplomaten kennen geen
ander gala-costuum dan den zwarten rok met
witte das; tijdens het zilveren jubileum van
George V heeft de Ambasadeur na lang en rijp
beraad, en waarschijnlijk na ernstig overleg
met de Regeering te Washington, besloten een
hoffeest bij te wonen in de korte broek en
zijden kousen, welke protocolair voorgeschreven
zijn aan diegenen, die geen gala-costuum met
degen dragen.
Bij het aanbieden van geloofsbrieven rijdt de
Ambassadeur in een hofkoets en onder escorte
naar Buckingham Palace, en hij kleedt zich in
groot gala. Overigens is dit costuum overdag
alleen voorgeschreven aan diegenen, die ont
boden worden („ontbieden" is in dit geval de
protocolaire term) naar de koninklijke „levées".
Bij beide gelegenheden steekt de Amerikaan
sche Ambassadeur zich dus in rok en witte
das. Dit is eigenlijk een ernstig vergrijp tegen
de maatschappelijke wetten, want een rok mag
anders onder geen omstandigheid gedragen wor
den vóór den avond. Er is weinig, dat den En
gelschen zoozeer choqueert als het feit, dat in
sommige continentale landen bij plechtige ge
legenheden, en in het bijzonder bij koninklijke
audiënties, overdag een rok gedragen wordt.
Mr. Kennedy maakte de vorige week zijn op
wachting bij den koning dus in rok, maar aan
gezien deze thans als de diplomatieke dracht
van een Amerikaanschen Ambassadeur be
schouwd wordt, neemt het toonaangevende Lon
den er geen aanstoot meer aan.
Indrukwekkender uitgedost was de diplomaat,
die onmiddellijk volgde op Mr. Kennedy, en wel
de gezant van Liberia. Aangezien dit land een
onder Amerikaansche auspiciën gestichte Re
publiek van Amerikaansche negers is, was het
passend, dat zijn gezant volgde in de voetsporen
van Mr. Kennedy.
In 1931 verbrak Engeland, evenals Amerika,
de diplomtaieke betrekkingen met Liberia we
gens de schandelijke feiten, die aan het licht
gekomen waren omtrent wanbestuur, en in het
bijzonder omtrent slavenhandel. Liberia is, als
experiment, een groote mislukking geweest; het
land is een dubbele persiflage geworden: een
persiflage van wat een neger is, en een persi
flage van wat een westersche samenleving is.
Zijn bewoners worden door de Afrikaansche
negerstammen geminacht, en schijnen dit ge
heel aan zichzelf te wijten te hebben.
De toestanden zijn evenwel sinds 1931 aan
merkelijk verbeterd; de Vereenigde Staten
hervatten de diplomatieke betrekkingen weder
in 1935, en zonden Mr. Lester Walton, een
neger-journalist, als gezant naar Monrovia. In
1936 herstelde ook Engeland de betrekkingen
met Liberia, en benoemde den Britschen Con
sul-Generaal in Liberia, Mr. Arthur Yapp, tot
zaakgelastigde.
Thans heeft Liberia ook weder een gezant
naar Londen gestuurd. Of eigenlijk is het woord
„sturen" hier misplaatst, want de benoemde
woont hier reeds sinds jaren. Hij is een Neder
lander, baron van Lynden, heeft een Engelsche
vrouw gehuwd, en beweegt zich voornamelijk
op economisch gebied. Het vorige jaar ver
scheen een boek van zijn hand, „The Curse of
Credit" (de Vloek van het Crediet).
Hij is reeds eenigen tijd zaakgelastigde van
Liberia geweest, en de legatie zal gevestigd blij
ven in zijn huis aan Pontstreet.
De vorige gezant van Liberia, die in 1931 bij
het afbreken der betrekkingen zijn ambt ver
loor, was eveneens een Nederlander, de heer C.
W. Dresselhuys.
iets
en naam is, voor ons Nederlanders,
wat vaststaat.
We hebben hem nu eenmaal en een on
welluidenden naam draag je mee door het leven
als b.v. een kuif rood haar. Tenzij men zich
de noodige kosten en formaliteiten wenscht te
getroosten, die aan een naamsverandering ver
bonden zijn.
Toen onlangs in de 2e Kamer zich tusschen
den Minister van Koloniën en den Kamervoor
zitter een meeningsverschil openbaarde ten aan
zien van den naam van het communistische lid
Roestam Effendl, heeft menig lezer zich afge
vraagd, hoe een dergelijk misverstand mogelijk
was. Doch ook de pers was deze zaak niet geheel
en al duidelijk. Zoo veronderstelde b.v. de
Avondpost, dat in de geboorte-acte van den com
munist de naam Roestam toch wel zou staan.
Het is echter met namen en registers van den
burgerlijken stand in Indië wat de Indone
siërs betreft wel eenigszins anders gesteld dan
in ons lieve vaderland.
Geslachts- of familienamen zooals wij die
kennen, zijn bij de Inheemsche bevolking van
Nederlandsch Indië niet gebruikelijk. In de ge
vallen, waarin men ze toch aantreft, is dat toe
te schrijven aan Europeeschen invloed. Zoo
vindt men bij de Inlandsche Christenen in de
Minahassa Hollandsche namen, dateerend uit
den Compagnietijd, en elders schoonklinkende
Portugeesche namen, op eilanden waar Portu-
geezen zich vestigden.
Wordt op Java een kind geboren, dan ont
vangt dat meestal zijn naam op den derden dag
na zijn geboorte en dit gaat gepaard met een
feestelijke bijeenkomst van de desagenooten. De
naam, die meestal door den vader is uitgezocht
wordt dan aan de goedkeuring van de oudere
aanwezigen onderworpen. Toch is deze naam dan
slechts zijn „kindernaam" en is het lang niet
zeker, dat de Javaan dien zijn heele verdere
leven zal blijven dragen. Op lateren leeftijd wordt
hy gewooniyk voor andere namen verwisseld.
Zoodoende ziet men by namen van Inlanders,
die met justitie of administratie te maken kry-
gen, na hun naam dikwyis vermeld de aanwij
zing aliasde naam dien zij vroeger gedra
gen hebben.
Verschillende gebeurtenissen in het leven van
den Inlander kunnen voor hem een aanleiding
zyn om van naam te verwisselen. Zoo bijvoor
beeld de geboorte van zijn eerste kind. Hy gaat
zich dan dikwyis naar dat kind noemen. Men
spreekt dan van Karan Anak, wat „geheeten zyn
naar zijn kind" beteekent. De ouders worden dan
genoemd met den naam van dat kind, voor den
Er gaat toch maar niets boven een Londen
schen omnibus! Er stonden er dezer dagen op'n
avond minstens vijftig op de niet al te ruime
Piccadillycircus, en zij staken hoog uit boven
een paar honderd taxi's en particuliere auto's.
Er was geen beweging in de massa te krygen.
Het plein, 's avonds toch reeds een der drukste
punten van Londen, was voor zoover al die
voertuigen nog ruimte overlieten „zwart van
de menschen". Het moeten er met inbegrip
van de menigte in de zystraten vele duizen
den geweest zijn. Het is merkwaardig hoeveel
menschen en voertuigen plaats vinden op een
kleine plek gronds.
Datgene, wat men „het verkeer" noemt, stond
evenwel hopeloos stil. Sommige menschen
bromden en verlieten den omibnus. Anderen
bromden en bleven geduldig wachten. Maar de
meesten vermaakten zich en beschouwden het
als een tfuitenkansje van hun eerste rangs loge
plaatsen het spel op straat te kunnen gade
slaan. De voorstelling duurde zoowat een half
uur, of eigenlijk zij duurde veel langer, maar
na een half uur waren een paar honderd poli
tiebeambten erin geslaagd, zooveel ruimte te
maken, dat het „verkeer" weer een uitweg kon
vinden. Zy dachten zeker bijzonder verdienste-
lyk werk te verrichten, maar zelfs diegenen, die
in het begin het hardst gebromd hadden,
„Kyk naar Eros!" riep mijn' geïmproviseerde
partygenoot, de conducteur, my na.
Eros is het beeld boven op de fontein, welke
midden op het plein staat. Toen ik met groote
moeite naderbij gekomen was, zag ik dat de po
litieagenten drie mannen, die op de fontein
geklommen waren, er af trokken en even later
klauterde nog een agent naar beneden met, in
zijn hand, een buitgemaakte banier. Het op
schrift luidde, in het Nederlandsch vertaald, on
geveer: „Laat Ribbentrop er niet in! Laat
Chamberlain eruit gaan!"
Er is altijd iets grappigs in een politie
beambte met een buitgemaakte catapult of een
veroverd vaandel met opruiend opschrift.
„Hoera!" schreeuwde de betoogende menigte
om de fontein, toen de agent, als vaandeldrager
des oproers, omlaag daalde.
Goed gehumeurd zyn ze hier steeds, tot zelfs
de politie toe.
De korte, doch moeizame tocht naar de Duit-
sche Ambassade aan Carlton terrace leverde te
leurstellende resultaten op. Er was een gewel
dige politiemacht by het gezantschap opgesteld,
doch het aantal betoogers was gering.
„Voorzorgsmaatregelen", zei een sergeant,
wien ik inlichtingen vroeg. „Maar er zal wel
niets gebeuren. Die betooging was georganiseerd
omdat Ribbentrop zou aankomen. Maar hij
heeft zijn plannen veranderd en wordt pas mor
gen verwacht. Daardoor is de betooging een
beetje mislukt."
„Jammer", zei ik, zonder politieke oogmerken,
maar als journalist houd ik natuurlijk meer van
een gelukte betooging, al was het er een tegen
myzelf.
Ik keerde terug in de richting van het plein
en stiet bij den ingang van het ondergrondsch
station op een troep dapperen, die luisterden
naar de instructies van een of anderen „lei
der".
„En nu rustig verder afwachten", zei de lei
der. en voegde de afwachtende daad bij het
woord en zette zich in postuur om de wereld
geschiedenis de gelegenheid te geven zich ver
der te ontwikkelen.
„Wat is eigenlyk het doel van uw betooging?"
vroeg ik.
„We zijn tegen Ribbentrop en tegen Cham
berlain", zei hy.
„En waarom?" vroeg ik.
„Omdat wy een vry volk zyn, en niet willen
dat Chamberlain onze rechten prijs geeft aan
een man, die bommen werpt op de Spaansche
vrouwen en kinderen."
„Maar dat heeft Ribbentrop toch nooit ge
daan!" voerde ik aan.
„Zoo! zoo! Nou, gaat u dan maar mee met
de reactie. Maar ik sterf liever op de laatste
borstwering."
Mijn bus stond er nog. De conducteur verwel
komde mij broederlyk.
„Nu krijgen ze hun trekken thuis voor Abes-
sinië", zei hij wraakgierig.
Let op den hartvorm.
1 2 st. 50 ct. 2 st. 10 ct.
vader onder toevoeging van pah (bapah vader)
en voor de moeder van bok (embok moeder).
De man, die tevoren b.v. als Sidin bekend stond,
heet nu plotseling Pah-Kromo, omdat het
kind den naam Kromo gekregen heeft en moe
der gaat voortaan door de wereld als Bok-
Kromo.
Doch er kunnen ook andere redenen zyn, om
een nieuwen naam aan te nemen. Merkwaar
dig is de volgende:
Een kind sukkelt en is ziekelijk. De ouders
veranderen nu den naam van het kind, om dit
aan de slechte en kwaadwillige invloeden te
onttrekken en de kleine, die vroeger Sariman
heette, heet nu voortaan b.v. Boeang gooi
weg, n.l. de ziekte.).
Ook volwassenen verwisselen soms van
naam uit soortgelijke overwegingen, wanneer zij
byvoorbeeld met allerlei tegenslag en ramp
spoed te kampen hebben. Door die naamsver
wisseling hopen zy dan daaraan te ontkomen,
zy gaan het dus onder een nieuwen naam pro-
beeren.
Het zijn soms ook prettige gebeurtenissen,
die den drager van een naam er toe brengen
dezen voor een anderen te verruilen. Verandert
iemands rang en stand, wordt hy bijvoorbeeld
dorpshoofd, of priaji (hooge vorstenambte-
naar), dan kan hy zich geroepen gevoelen,
zich een naam aan te meten, die voor zyn nieu
wen rang passend is. We kennen iets dergelijks
uit Engeland, als iemand tot het peerschap
verheven wordt. Hy kiest dan by zyn Lords-
titel een nieuwen naam. Zoo kan hieruit de
eigenaardige moeiiykheid voortkomen, dat een
hooggeplaatst Indonesiër, die hier zijn acade
mische studies komt maken, in het bezit is van
een einddiploma der middelbare school, dat een
heel anderen naam vermeldt. Wanneer hij in-
tusschen in het huweiyk getreden is met een
vorstendochter, voert hij sindsdien een anderen
naam! Dergeiyke complicaties zyn voor een
rechtgeaard bureaucraat van den Hollandschen
stempel natuuriyk om te watertanden!
Tot het Christendom bekeerde Inlanders ne
men in den regel bij den doop naast hun
ouden naam een tweeden aan, in de meesje
gevallen een bybelschen, althans een Europee
schen. Soms wordt de oude naam dan tot ach
ternaam. Met name de Protestantsche zending
voerde tal van oud-testamentische namen, als
Abraham, Habakuk, Zefanja enz. in. Soms zelfs
krygen gedoopte Inlanders Europeesche ach
ternamen, zoo loopen er op Borneo Bismarck's
en Moltke's rond!
meenden dat de politie beter gedaan had zich
met haar eigen zaken te bemoeien en hen tot
het einde toe van het schouwspel te laten ge
nieten. Sommigen verlieten nu zelfs den bus
om getuige te zijn van den „afloop."
Ik niet. Ik ben journalist, en weet dus dat
een Londensche betooging, ofschoon zij wel
afloopt, nooit op iets uitloopt. Maar ik
erken een zeer genoeglijk half uurtje boven op
den bus te hebben doorgebracht.
Wat was er aan de hand? De beste reporters
zyn geen journalisten, doch busconducteurs, en
de onze kwam ons reeds zeer spoedig op onze
boven-étage opzoeken, om ons te vertellen dat
het tegen Von Ribbentrop ging.
Een groote optocht, met muziek en een trom
mel aan het hoofd, baande zich een weg door
de menigte.
„Dat zyn de communisten", zei de conducteur,
zyn hoofd weer even naar binnen stekend. „Die
hebben in St. Pancras vergaderd."
„Waarover?" vroeg ik ongrammatikaal.
„Over Ribbentrop en Chamberlain".
Meer kon hy niet zeggen, want hy moest nu
weer de benedenverdieping voorlichten.
Nu viel het mij in, dat op geen vijf miriuten
afstands de Duitsche ambassade gelegen was.
Ik ging het trapje af.
„Conducteur, ik wil even bij Waterloo place
gaan kijken. Als de bus er nog staat, kan ik dan
op dit kaartje weer verder rijden?"
„Eigenlijk niet, meneer. Maar.... bent u vóór
Von Ribbentrop?"
Ik begreep welk antwoord hij verwachtte.
„Fel tegen!" zei ik met onbluschbaren haat
in mijn stem en myn oogen.
„Nou, meneer, als wij er dan nog staan...."
Nu was ik op straat, in het midden van de
herrie, hoorde veel, maar zag niets.
25 EN 40 CENT BIJ BLOEM- EN ZAADWINKELS flfcr
ui*
<11%.
Aldus het verhaal van een prinses, die in een muis werd ver
anderd. We hebben den armen kabouter verlaten, die door de
heks was opgesloten en zyn lot afwachtte. Gelukkig was hier
de uil, jullie weet wel de professor, die in een uil was ver
anderd. Hy maakte de deur van de cel van den kabouter open
en zeide: „Maak maar van de gelegenheid gebruik, nu de lieve
juffer van huis is." En de kabouter,, gevolgd door de muis,
kwam uit de cel. „Ik dank je wel, professor," zeide de kabouter.
„Niet te danken, vriend," antwoordde de uil, we zyn op de
wereld om elkaar te helpen.
En terwyi de kabouter met zyn tooverstaf bijlichtte, waar
door hy weer kon zien, dat de uil een professor en de muis een
prinses was, ging de professor naar zijn geheime bergplaats
en haalde daaruit allerlei potten en flesschen en een stamper.
„Daarmee zal ik nou eens zien of ik niets tegen de heks kan
beginnen. Ik zal niet rusten voor ik haar klein heb gekregen."
Zou je dat heusch kunnen?" vroeg de prinses. „Een man een
man, een woord een woord," zeide de professor.
ef Dickson was een eigenaardig mensch.
Overal probeerde hy zijn kleine persoontje
op den voorgrond te dringen en hij rustte
niet, voor het hem gelukt was met een of ander
omstandig, maar vooral griezelig verhaal de
aandacht op zich te vestigen. Moge dit een wel
meer voorkomend, maar daarom niet minder
hinderlijk verschynsel zyn, het byzondere van
Jef Dickson zat hem meer hierin, dat hij ook
van anderen „kei"-verhalen kon aanhooren,
zonder, en hier willen we vooral den nadruk
op leggen, zonder ook maar één interruptie te
maken!
In „De vergulde driesprong" deed zich weer
eens zoo'n uitzonderlijke situatie voor, nu Wil
liam High Dickson's vraag „of hy wel eens bang
was geweest," met een volmondig, proefonder-
vindelyk „ja" wilde beantwoorden.
„En dat noemt zich nu „man," schimpte Jef
Dickson. „Ik heb al heel wat beleefd, uit de
verhalen, welke ik je zooal verteld heb, is dat
duidelijk genoeg gebleken, maar angst
angst, nee, ik weet niet, wat dat eigenlyk is!"
En triomfantelyk keek hy langs de stamtafel,
omringd door een schaar bejaarde heeren, die,
liever dan Jef Dickson tegen te spreken, hun
bittertje in één teug verwerkten! U ziet, Dick
son's reputatie in „De vergulde driesprong"
was enorm.
William High bette zijn dikke lippen eens
heel voorzichtig in de prikkelende vloeistof en
zette zich om zijn „angst"-verhaal op te
disschen.
„In den tijd dat ik nog vertegenwoordiger was
by de grossierderij van Whisby, bereisde ik
meestal Schotland. In het begin interesseerde
me het landschap byzonder, maar ach, 'tis hier
mede ook al juist als met alles, als je het eiken
dag krijgt, vind je er op 't laatst zooveel niet
meer aan!"
„Je bedoelt natuurlijk het landschap," onder
brak een der luisteraars. „Want ik drink eiken
middag myn borreltje, maar dat verveelt me
nog om de weerlicht niet!"
Een kwaadaardig gegrom van Jef Dickson
moest een bestraffing voor den interpellant en
een aansporing voor William High, om verder
te vertellen, zijn. En beiden accepteerden het
zoo, zonder meer. William High vervolgde:
„Ik had, wat je noemt, een sof dag gehad.
Een paar klanten, die dik in 't kryt stonden,
hadden me beloofd, wat te zullen afbetalen.
Maar by beiden ving ik bot. Ik had 't eigenlyk
wel kunnen verwachten ook, want die lui wa
ren door allerlei oorzaken zoo arm als de mieren.
Maar ja, philosofeerde ik, een mensch is en
biyft mensch, en zoo hoort by ons vak nu een
maal geld! Zóó ongeveer was myn gedachten-
gang, toen ik met het locaaltje naar huis boe
melde. Van alles haalde ik in myn hoofd; ik
wilde ze zus aanpakken en dan zoo laten be
talen. En dan dacht ik weer, dat het andersom
wellicht toch nog beter zou zyn. Enfin, om kort
te gaan, 't was voor my een opluchting, dat er
tenslotte iemand by me in den coupé kwam zit
ten. Die zou myn gepieker wel wat afleiden.
Maar die man zei geen stom woord, nam een
krant en vond die, hoewel die al tweemaal vier-
en-twintig uur oud was, biykbaar veel interes
santer dan mijn persoontje."
„Dat laat zich begrijpen!"
Jef Dickson gromde opnieuw, zoodat William
High weer zijn verhaal kon vervolgen.
Zoo weinig aandacht hij aan mij schonk, des
te meer nam ik hem op. Het was een kerel als
een boom, een Hercules in den waren zin van
het woord. Een massieve vleeschmassa, waarop
een groote, hoekige kop, bekroond met een haar
dos, welke slechts met een grasschaar te fat
soeneeren was!"
William High grijnsde om z'n eigen woorden
keus. Ze zouden nu wel begrypen, met welk 'n
vreeselijk mensch hij, moederziel alleen, in den
coupé opgeborgen was geweest.
En om het geheel nog even aan te dikken,
vervolgde hij: „Hy had een breeden, rooden
mond, waarin een ry vervaariyke, byna zwarte
tanden! Echt het type van een oer-mensch! Ik
weet niet, hoe vaak ik hem wel van top tot teen
opgenomen had hy zelf scheen er niets van
te bemerken, toen ik plotseling een ragfynen,
rooden draad ontdekte, welke op zijn schouder
stond!"
„Stond?!"
„Ja, stond! Gelukkig scheen mijn overbuur
het met den slaap te kwaad te hebben; al
thans zyn hoofd ging knikkebollend heen en
weer, op de cadans van de spoorwielen. Ik had
nu een prachtige gelegenheid om de situatie
eens scherp op te nemen en toen zag ik niet
één, maar wel miimii
vier, vijf van die
lange dunne dra-
den, welke allen
op z'n schouder
terecht kwamen.
En daar lagI
toen ik het dui-
delijk zag, was het, alsof mijn hart stilstond—
daar lag op z'n schouder, een groote, ronde,
roode plas
„Bloed?" fluisterde Jef Dickson, die tegelijker
tijd zijn reputatie een geduchten knauw gaf.
William High keek den kring eens rond, trok
diepe rimpels in zyn voorhoofd en boog zich
behoedzaam voorover. Fluisterend vervolgde hij:
„Ik probeerde te ontdekken, wat er aan de
hand was. Voorzichtig nam ik de situatie op.
zonder den man een moment uit het oog te
verliezen, tot ik eindelijk de bron van die roode
ellende ontdekte. Het angstzweet brak me uit.
Ik keek naar buiten en trachtte me te oriën-
teeren. Het zou nog minstens tien minutlen du
ren, voor de trein het volgende station zou be
reiken. Hoe lang die minuten duurden en hoe
ellendig ik me gevoelde is met geen pen te be-
schryven. 't Was of die trein over de rails kroop!
En altijd maar door sieperde de draad op den
man z'n schouder! Die donkerroode vlek werd
met de seconde grooter! Dat monstrueuze hoofd
zwikte steeds dieper door zoodat ik elk oogen-
blik vreesde, dat het den schouder zou raken!
En dan.
Ik was nog nooit uit een rydenden trein ge
sprongen, maar toen de eerste tegels van het
perron zichtbaar waren, heb ik het portier
opengeduwd en ben uit den coupé gesprongen!
Als een dolleman ben ik het perron afgehold,
het stadje in! Wel vier, vyf, mij totaal onbe
kende straten ben ik doorgerend, voor ik het
waagde om te zien, of die Goliath mij niet op
de hielen zat!
„En die roode vlek?" drong men aan.
„In het bagagenet had ik een grooten pot
stroop neergelegd. Door het schudden van den
trein was het glas gebroken, waardoor de kle
verige inhoud in lange slierten omlaag kwam!"
(Nadruk verboden)
I> da afstand''tussch^A deir uiterste
zijkant van uw auto eridè buitenzijde
van het koplampglas soms ook grooter
dan 40 centimeter?
Dat moogt u wel eens nameten, want
In dat geval hebt u
t r ¥-t r>Jr"\TVT'N.TT 'O op dit blad zyn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen T"« )w N r» by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fï bij een ongeval met
I I i Lli 31 sj i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I O verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T f Ov doodeiyken afloop
by verlies van een hand
een voet of een oog-
44
Zy leunde voorover met akelig bleek gelaat en
staarde naar het ïyk van haar broeder. Toen
knielde zy neer en maakte het teeken van het
kruis. Ik wachtte in stilte, met het zwaard nog
in myn hand; ik was er nog niet zeker van
waar Francois was en of hy soms anderen ter
hulp had gehaald. Het was zoo volkomen rustig
ons heen, dat ik het kloppen van mijn hart
kon hooren, en de spookachtige gedaanten om
my heen waren de verschrikkelyke getuigen van
de ontzettende oogenblikken, die ik zoo even
doorworsteld had. Het kostte mij moeite om te
gelooven, dat deze mannen werkelijk dood waren
dat d'Enville en ik, als man tegen man, met
hen hadden gestreden en de overwinning hadden
behaald. Het licht was nu krachtig genoeg om
een blik te kunnen slaan op de naar omhoog
geheven gezichten.
Ik kon my niet weerhouden te sidderen, en
mijn hoofd bonsde nog van de pyn. Toen be
merkte ik, dat Mademoiselle was opgestaan. Het
was haar stem, die door den nevel van myn som
bere gedachten heendrong, en my tot daden
aanzette.
.Monsieur.... wat moeten wij beginnen?"
„Om de waarheid te zeggen," zei ik, een
beetje beschaamd over myzelf en naar woorden
van troost zoekend, „lykt gy wel de soldaat en
ik het meisje. Ik sta hier half versuft te droo-
men. Ja, Mademoiselle, wat zullen wy doen?
Wel, wy moeten op de eerste plaats probeeren
hier vandaan te komen, vóór de kerel, die hier
zonder wonden op te loopen, ontsnapt is, meer
schurken byeen kan halen om den toegang te
ersperren."
„Denkt gy dan, dat er meer zyn?"
„Dat kan ik niet zeggen. Maar het moet haast
wel, tenzij zy gevlucht zyn, want beneden ston
den er heel wat meer op wacht dan er hier
verslagen liggen. Gy hebt hen toch zeker ook
gezien?"
„Ja, Monsieur, er waren er meer, Ik zou den
ken vier of vyf."
.Hat leek my ook zoo, de lafaards zyn er
zeker stil van door gegaan. Kerels als zy zullen
ons geen moeilijkheden in den weg leggen. Gy
■hebt uw pistool afgevuurd, Mademoiselle, het
zal het beste zyn, dat ik het opnieuw laad, voor
wy er op uitgaan."
Terwijl ik hiermee bezig was, zag ik, dat zy
zich dichter tegen den muur terugtrok, alsof zij
zoo ver mogelijk van de lyken af wou zijn.
Plotseling uitte zy een kreet van verwondering.
„Monsieur.... wie zyn dat?"
Zy wees naar het zuiden, en, met een enkelen
stap stond ik naast haar en keek scherp uit
over het moeras naar het bosch in de verte.
Langs den smallen weg bewoog zich een kleine
groep ruiters, twee aan twee; zelfs op dezen
afstand kon men zien, dat zy in goede conditie
waren; zy reden in de richting van de kasteel
poort.
Het was op 't eerste gezicht te zien, dat zy
soldaten waren, maar de uniform, die zy droe
gen, kon ik nog niet onderscheiden. Ook was er
geen wind, die de vanen deed wapperen het
was ongetwyfeld een groep verkenners of een
eskadron fourageurs. Maar tot welk leger zou
den zy behooren? Ik staarde en bleef staren!
„Het zijn soldaten en zy komen dezen kant
uit," brak ik ten laatste de spanning van het
meisje, „maar ik kan niet zeggen of zy vrien
den of vyanden zyn. Het is hier neutrale grond,
waar detachementen van de onderscheidene
legers patrouilleeren."
„Kunt u het niet zien, Monsieur?.' riep zy
begeesterd uit. „Ik onderscheid de uniform van
den officier, die voorop gaat. Het is dezelfde als
gy draagt, Monsieur, zij zyn van de lersche
Brigade."
Ik leunde over den muur heen en begon op
nieuw te turen. Toen zag ik, dat zy gelyk had
zij behoorden inderdaad tot de Koninklijke
lersche Garde en wij waren gered! De
plotselinge reactie, die op de spannende feiten
van de laatste uren was gevolgd, maakte my
een oogenblik versuft en als tot niets in staat.
Het meest overheerschende gevoel in my was
spyt wy zouden nu van elkaar gaan zonder
elkaar ooit weer te zien. Het standsverschil
richtte een onoverkomelyken hinderpaal tusschen
ons op en noodzaakte ons, ieder zyn eigen leven
te leiden. Zy, de dochter van den Markies
d'Enville, zou naar het hof teruggaan, en ik
zou het oude kampleven hervatten. De droom
was voorby; de hoop op liefde dood in my.
Ik voelde den lichten druk van haar hand op
mijn mouw en keek naar haar op.
„Wat hindert u, Monsieur? U ziet er niet
gelukkig uit."
„Terwllle van u, Mademoiselle ben ik natuur
iyk bly," gaf ik ernstig ten antwoord. „Ik ver
heug my, dat gy nu in goede handen zijt. Maar
gij zult toch ook wel begrijpen, wat dit voor my
wil zeggen? Gy keert natuurlijk naar Parys
terug en hervat daar uw vroeger leven. Louis
zal er zich natuuriyk wel voor wachten ooit te
laten uitlekken, dat hy iets van dat duivelsche
plan van de Saule af wist. Hij zal natuuriyk
glimlachen en veinzen zooals alleen een vorst
dit kan. En ikwelnu, het eenige, dat my
van u zal overbiyven, zal de herinnering zyn,
dat ik u eenmaal van dienst was."
„En waarom, Monsieur?" vroeg zij eenvoudig
en oprecht. „Zal ik dan niet Camille d'Enville
blyven?"
„Over wier natuur gy my gesproken hebt
een wezen van stemmingen, veranderlyk als het
vreemde zyden weefsel, dat uw naam draagt.
Denkt gy dan werkeiyk. dat ik zoo spoedig heb
vergeten, welk een verschil de dageraad van een
volgenden dag kan brengen?"
Even bleef het stil tusschen ons, zy scheen de
woorden, die zy van plan was te zeggen, niet
te durven uiten. Haar wangen gloeiden en zy
sloeg haar oogen niet op.
„Dit is de morgen, Monsieur."
„En gy?"
„Ik ik ben niet veranderd; misschien heb ik
u niet de geheele waarheid verteld. Het lijkt
my nu zoo heel anders toe, sinds ik kennis met
u hebt gemaakt."
Ik kon deze woorden niet gelooven, ik begreep
den zin er van slechts ten halve, en ik wist voor
het oogenblik niets beters te doen dan haaf
handen, die ze my toestak, te grypen.
„Zie my aan!" riep ik verheugd uit. „Ik z°u
graag in uw oogen willen lezen. Hebt gy mU
soms willen zeggen
De lange wimpers gingen heel voorzichtig om
hoog en in haar diepe oogen las ik een blik van
oneindige teederheid.
„Dit is de morgen, Monsieur."
Dit is het eind van de geschiedenis van een
krijgsman; het heeft niet de pretentie meer te
willen zijn dan een paar hoofdstukken uit de
herinneringen van een strydlustig geslacht. Df
zonneschyn verhelderde ons gelaat, het licht
van de liefde scheen in onze harten en beneden
stonden mijn kameraden klaar om ons te hulp
te komen.
Voor my was de wereld mooi.
EINDE.