Merkwaardig genade-oord
Mijnhardtjes" zijn geen ronde, maar hartvormige cachets.
De avonturen vaneen
Mdim&actl
St. Jozef van Smakt
DE ZEVEN
DONDERDAG 24 MAART 1938
Een prentje voor
Mgr. Dr. A. Ariëns
Met teekening van Toorop
Toscamni in Nederland
Geestelijke kracht van een dirigent
KiSaKS I De verandering j
REINIGT ALLES
De Peel, althans het Limburgsche gedeel
te. staat dezer dagen wel ln het teeken
der belangstelling.
Heeft zoo juist de ietwat feestelijke aanvang
der ontginning van woeste gronden in 't Wes
telijk deel van Sevenum de aandacht op dit
gebied gevestigd, niet minder is zulks het ge
val geweest met den oproep, welken de Z. E.
Heer H. de Greeve zeer onlangs in de bladen
tot het katholieke volk van Nederland richtte
tot steun van den bouw van een nieuwe St-
Jozefkerk te Smakt.
Smakt, de in Noord-Limburg en Oost-Bra
bant welbekende, maar buiten dit gebied he
laas veel te weinig bekende bedevaartplaats
van St. Jozef. Het eenige genade-oord van den
grooten Heilige in Nederland en een der wei
nige genade-oorden ter wereld, waar de H.
Voedstervader en Kerkpatroon de massale ver
eering van het katholieke volk door bedevaar
ten en processies geniet; een der weinige plaat
sen waar St. Jozef op bijzonder milde en zeer
merkwaardige wijze Gods genaden en gunsten
in ruime mate aan zijn vereerders en aan al
len, die daar zijn hulp en voorspraak inroepen,
uitdeelt.
Smakt!.,.. Op de landkaart en in de gewone
atlassen zoekt men het tevergeefs, hoéwei het
toch een nederzetting van niet zoo geheel
Jongen datum is (in de kronieken der 17de
eeuw vinden wij het immers reeds vermeld) en'
het dus volop gelegenheid gehad heeft zich in
den loop der jaren zekere vermaardheid te
verwerven. De geografen schijnen het echter
te onbelangrijk gevonden te hebben om het
op de kaart te plaatsen, en daarom ga hier een
kleine oriëntatie vooraf.
Op een uur gaans van Venraai, aan den
Noordoostelijken rand der Peel, niet ver van
het snijpunt der groote wegen VenraaiVenlo
en VenraaiHelmond, ligt, verscholen tusschen
struiken en aennebosschen, het landelijke ge
hucht Smakt, ressorteerend onder de gemeente
Venraai. Het is inderdaad als dorp op zichzelf
van weinig beteekenis. maar als eenigst gena
de-oord van St. Jozef in Nederland en mede
met het oog op de dingen, die daar in de naaste
toekomst te gebeuren staan, moge het een
oogenblik onze welwillende aandacht hebben.
Een bedevaartplaats in grooten stijl, toege
rust voor de ontvangst en huisvesting van
groote pelgrimsscharen, verrijkt met een basiliek
of een monumentale kerk, in het bezit van
merkwaardigheden en bezienswaardigheden als
bijv. Lourdes en Kevelaer, is Smakt niet. Het
centrum der devotie, of eigenlijk de eenige
plaats voor de vereering van St. Jozef, is een
van uiterlijk zeer bescheiden, innerlijk intiem-
devoot kapelletje, waarin een genade-beeld van
St. Jozef vooral in de maand Maart het mid
delpunt vormt der vrome vereering van de pel
grimsscharen, die uit den nabijen en ook uit
den verren omtrek naar Smakt ter beêvaart
gaan.
Gecompliceerd of ingewikkeld Is de geschie
denis van het "ontstaan en de ontwikkeling van
dit Limburgsche bedevaartsoord niet. Ze is even
eenvoudig en gespeend van roemruchtige feiten
en voorvallen als het leven van den H. Voed
stervader zelf; ze is even klaar en kalm en als
vanzelf voortvloeiend uit het verloop van fei
ten als de bedding van den breeden stroom der
Maas, die op enkele kilometers afstand rustig
er. kalm haar golven zeewaarts stuwt.
En waar ze nauw verband houdt met de ge
schiedenis van de vereering van St. Jozef in t
algemeen, daar moge een beknopte samenvat
ting daarvan aan de historie van Smakt voor
afgaan.
De openbare vereering van den H. Jozef is
van vrij laten datum in de geschiedenis onzer
Katholieke Kerk. De vroege eeuwen van het
Christendom hebben ons wel enkele sporen na
gelaten van zjjn vereering, doch eerst het Con
cilie van Constanz (1414) keurde goed, dat de
Heilige kerkelijk vereerd werd. Paus Sixtus IV
voerde omstreeks 1480 een feestdag van St. Jo
zef in de kerk van Rome in, doch pas in 1621
verhief Paus Gregorius XV dit feest tot een
door de geheele Kerk te vieren feestdag op 19
Maart.
Van dien tijd begint de devotie tot St. Jozef
te groeien: het was vooral de groote H. There-
sia, die in de 16e eeuw de vereering van St.
Jozef in Spanje en vandaar over de geheele
wereld verbreidde. In 1729 wordt St. Jozefs
naam ingevoegd in de litanie van alle Heili
gen; in 't jaar 1870 riep Pius IX St. Jozef uit
tot patroon van de H. Kerk, Leo XIII maakte
de maand Maart tot St. Jozefmaand in 1889,
terwijl het beschermfeest van St. Jozef pas da
teert van 1913, onder 't pausschap van Pius X.
Hieruit blijkt, dat de laatste drie eeuwen
eindelijk den Voedstervader van Gods Zoon de
hulde hebben gegeven, die hem toekomt.
In Noord-Nederland kon in de 17de eeuw
wegens de hervorming met haar droeven na
sleep een nieuwe devotie evenmin als de open
bare uitoefening van den godsdienst tot haar
recht komen. In Zuid-Nederland was het ge
lukkig anders. Dit gebied was bij het eindigen
van den 80-jarigen oorlog onder de Spaansche
heerschappij gekomen. In dit „Spaansche Gel
der", waartoe ook het grootste gedeelte van
Limburg behoorde, werden de Katholieken niet
gehinderd in de uitoefening van den gods
dienst. Zoo kreeg toen ook Smakt zijn bede
huis in 1699. Wijl koning Karei II van Spanje
al zijn landen plechtig toewijdde aan den H.
Jozef en onder diens bescherming stelde, is
het begrijpelijk dat de kapel te Smakt St. Jo
zef tot patroonheilige kreeg.
De kapel werd gesticht door Jan Albert Bou-
Het genadébeeld van Sint Jozef
te Smakt (L.)
wens van der Boyen, baron van Neeryssche.
heer van Macken, Helden en Venray, erfvoogd
van Roermond. De stichtingsacte werd 15 Oc
tober 1699 goedgekeurd door J. Reginaldus,
bisschop' van Roermond.
Vanaf de oprichting heeft het eenvoudig ka
pelletje een zekere bekendheid verworven in
den omtrek. Velen kwamen ter bedevaart naar
„Sint Jozef van de Smakt" en in den loop der
tijden namen deze bedevaarten zoo'n grooten
omvang aan, dat de kapel te Smakt, die sinds
1699 op Zon- en feestdagen door een der pries
ters uit de omgeving bediend werd, in 1860 zijn
eersten vasten rector kreeg, terwijl naast de
oude een nieuwe St. Jozef-kapel moest ge
bouwd worden.
Vooral in de maand Maart is het druk in het
anders zoo stille en rustige dorpje. Van heinde
en verre komen dan duizenden naar de plaats
waar St. Jozef zoo graag vereerd wordt en waar
hij zooveel gunsten en genaden schenkt. Zoo
vele jonge harten hebben hier den weg gevon
den, dien zij moesten inslaan voor hun verder
leven, zoovele Ouders hebben hier de kracht
gevonden om de moeilijke taak van de opvoe
ding hunner kinderen te kunnen volbrengen;
zoovelen hebben hier ook de genade bekomen
van een zaligen dood. Maar vooral St. Jozefs
invloed op de keuze van een gelukkigen levens
staat schijnt een bijzonder voorrecht van Smakt
te zijn, althans nergens, ook niet in buiten-
landsche bedevaartplaatsen, heeft men daarvan
zooveel en zoo treffende bewijzen gevonden als
hier.
Vele in het archief van het rectoraat be
waarde brieven van vrome pelgrims, die het
genade-oord te Smakt bezochten, leggen ge
tuigenis af van de vele merkwaardige, ja, zelfs
buitengewone gebedsverhooringen, die hier
hun vertrouwen beloonden. En vast staat, dat
veie bedroefde zielen, die hier voor de beelte
nis van St. Jozef hun leed hebben uitgeschreid,
opgebeurd en vol moed van hier zijn wegge
gaan en dat er niemand is, die hier geen troost
en kracht heeft gevonden.
Tot zoover het historisch relaas van het ge
nade-oord van St. Jozef te Smakt.
Veel behoeven wij er niet aan toe te voe
gen om de belangstelling van Katholiek Ne
derland te wekken voor de pogingen meer pas
senden luister bij te zetten aan de uiterst be
scheiden installatie van deze bedevaartplaats.
Men moge denken over bedevaarten en bede
vaartplaatsen zoo men wil, het is niet voor te
genspraak vatbaar, dat de uitkomst uit den
huidigen ontredderden toestand der wereld al
leen nog maar kan komen van hierboven en dat
de invloed van St. Jozef, den verborgen en ten
onzent veel vergeten Heilige, thans bij God
niet minder is dan in den tijd, dat hij diens
Voedstervader was te Nazareth.
Alleen reeds om die reden is er alleszins aan
leiding èn door gebed èn door goede werken
dc hulp van St. Jozef te verkrijgen.
En ten slotte heeft katholiek Nederland ten
opzichte van St. Jozef een oude schuld te vol
doen. Terloops merkten wij reeds op, dat eerst
de laatste drie eeuwen de Voedstervader van
Gods Zoon de hulde hebben gegeven, welke
hem toekomt. Maar dit geldt niet voor Noord-
Nederland, waar de devotie tot St. Jozef onder
den druk der Hervorming zich in den loop dei-
eeuwen niet zoo weelderig heeft kunnen ont
wikkelen als in andere landen, zoodat wij he
den ten dage, ondanks het bezit van meerdere
kerken aan St. Jozef toegewijd en organisaties
die hem tot haar beschermheilige hebben ge
kozen, in dit opzicht nog een belangrijken
achterstand hebben in te halen.
Zoo ooit, dan zijn nu de tijden gunstig; nu
roepen de tijden als 't ware om herstel van
die oude eereschuld. En daarom mogen wij
hopen en verwachten, dat de Bouwheer der
nieuwe St. Jozefkerk, rector P. Wonders te
Smakt, op den veelzijdigen en krachtigen steun
van heel ons katholieke volk moge rekenen,
opdat weldra in het nederig Nazareth van Ne
derland de schoonste St. Jozefkerk van heel
ons land verrijze!
J. J. M. DOUWES
De vortretteékening van Mgr. Dr.
Alphons Ariëns, door Jan Toorop, is
geplaatst op een devotieprentje van het
Ariëns-comité
Onlangs hebben wij gemeld, dat de jury, die
belast was met de keuring der inzendingen in
de Prijsvraag voor een devotieprentje van Mgr.
Dr. Alphons Ariëns, tot het besluit was geko
men, dat géén der inzendingen voor een be
kroning in aanmerking kon komen. Naar wij
vernemen, worden echter de pogingen voort
gezet, om door opdracht te geraken tot een goed
ontwerp voor de uitgifte van een prentje, dat
aan het verlangen naar de zaligverklaring van
den grooten socialen werker uitdrukking geeft.
In afwachting daarvan heeft het Ariëns-
comité echter reeds een ander prentje uitgege
ven, waarop men een reproductie heeft ge
plaatst van de prachtige portretteekening, die
wijlen Jan Toorop destijds van Ariëns maak
te. Deze kernachtige beeltenis van den apostel
van Twenthe heeft, hoewel men er aanvanke
lijk nog wel iets ongewoons in vond (maar
Ariëns was geen „gewoon" man!), thans vrij
wel burgerrecht verkregen bij het katholieke
volk. En daarom lijkt het ons goed, om ook
op déze wijze de herinnering aan den heiligen
priester levendig te houden. De markante, psy
chologisch zoo scherpe beeltenis zal velen zich
doen herinneren hoe hij wés en welk een zegen
rijke actie hij in Katholiek Nederland heeft
gevoerd.
Aan den achterkant van het prentje staat
het korte officieele gebed voor de zaligverkla
ring van Mgr. Dr. Alphons Ariëns.
Het prentje is in opdracht van het Nationaal
Ariënscomité uitgegeven door de fa. Wed. J.
R. van Rossum.
Een dirigent heeft een muzikale kern, daar
omheen is zijn persoonlijk karakter ge
bouwd en dit uiterst gecompliceerd gees
telijke wezen werkt door het lichamelijk appa
raat. Zijn die kern, dat karakter e» dat apparaat
tan prima kwaliteit, dan kan de eigenaar, ervan
het ver brengen. Dat zien we aan dirigenten als
Gustav Mahler, Willem Mengelberg en Arturo
Toscaninl.
Over die muzikale kern van hun wezen is
weinig te zeggen. Het muzikaal-zijn is zoo ge
compliceerd, dat het aan alle pogingen tot be
schrijving eigenlijk ontsnapt. Hoe meer men
daarover nadenkt, des te moeilijker wordt het.
Maar wanneer we streng aan het onderwerp;
den dirigent, houden, kunnen we in elk geval
zeggen, dat zijn muzikaal vermogen geschikt
moet zijn om het wezen te puren uit de geschre
ven noten en dat het vervolgens dat wezen aan
grijpend en duidelijk voor de hoorders moet
kunnen demonstreeren.
Het karakter is van oneindig meer belang voor
den dirigent dan voor den solist, die bij zijn ver
tolkingen alleen met zich zelf te maken heeft.
Alle groote dirigenten zijn tyrannen. Wanneer
zij er de bovenmenschelijk sterke lichamelijke ge
steldheid voor bezitten, moeten ze in een nooit
falende, taaie volharding een kleine honderd
„willen" naar hun „wil" buigen. Anders krijgen
zij de minutieuze détailverzorging in hun uit
voeringen eenvoudig niet gedaan, 'tls hun nooit
Nauwelijks had de koning het briefje van den gevangen ka
bouter gelezen of hij liet den knapsten smid van zijn koninkrijk
roepen. „Smid," zeide de koning, die als steeds zijn kroon
droeg, „ga jij eens met dien witten vogel mee. Ze hebben je
noodig en je kent je ambacht als de beste. Ik weet, bij jou is
het niet twaalf ambachten en dertien ongelukken.
Op den rug van den witten vogel vloog de slotenmaker
kabouter naar het hol van de heks. Prettig vond hij dat niet,
want het was de eerste maal, dat hij zoo hoog door de lucht
vloog. Eigenlijk was hij nog nooit de lucht In geweest. „Duurt
het nog lang, vogel? vroeg hij. „Neen," zeide de vogel „en ge
duld overwint alles."
De schoener „De Makreel" had schipbreuk
geleden. Toen de stormloop naar de boo
ten begon, was Harris, de hofmeester, met
stuurman Gresham in een kleine boot terecht
gekomen. Even vóór Harris in de boot sprong,
had hij in de kajuit een kleine automatische
revolver opgeraapt. Het vaartuigje was in de
woelige zee omgeslagen en Gresham en Harris
waren op een onbewoond eilandje geworpen.
Toen ze daar met hun beiden een jaar zaten,
gaf de revolver den jongen Harris een heerlijk
gevoel van macht.
Voor 't eerst in z'n leven ondervond hij wat
het beteekent, macht te hebben over iets of
over iemand en het feit, dat hij z'n macht niet
uitoefende, maakte het niet minder aantrek
kelijk voor hem.
Naar 't uiterlijk was Harris nog even bang
als toen hij hofmeester was op „De Makreel",
waar hij de verschoppeling was van de heele
bemanning, maar in 't bijzonder van stuurman
Gresham. Te midden van den honger, den dorst
en 't afschuwelijke leven op het eiland, was er
nu een omkeer in 't gemoed van den jongen
Harris gekomen. Het leven van stuurman
Gresham, z'n treiteraar op den schoener, lag
nu in z'n handen, dacht hij, als hij het metaal
van het in de kajuit gevonden schietwapen te
gen z'n huid voelde. Niet dat hij hem wilde
dooden, al was hij door hem hard behandeld
en al deed hij het nóg, maar 'twas hem een
genot om te kunnen denken dat, terwijl de ke
rel hem verachtte, hij, Harris, eigenlijk de baas
was.
Maar stuurman Gresham, die zoo sterk was
als een paard en met z'n vuist slagen als moker
slagen kon uitdeelen, was ook verstandelijk alles
behalve misdeeld. Hij merkte al gauw, dat Har-
ris veranderd was; het verwonderde hem, maar
het deed hem ook genoegen. De stuurman ver
stond de kunst z'n menschen te laten werken
tot ze er bij neervielen en had dan ook geen
waardeering voor een man, die niet voor hon
derd procent een man was. lederen matroos, die
het zou wagen zich tegen z'n wil te verzetten,
zou hij neervellen als een os, maar hem waar-
deeren om z'n moed. Maar hofmeester Harris,
die aan boord van den schoener als een haas
wegliep, als men slechts naar hem keek, min
achtte hij. Wel te verstaan, voor dat ze samen
eenigen tijd op 't in den Oceaan verloren
eilandje geweest waren.
„Kijk," dacht hij, „dat lamlendige ventje be
gint waarachtig meer op een man te gelijken,"
en hij keek even naar Harris, die zich in 't zweet
werkte bij 't opeenstapelen van rotsblokken, om
de tent te beschutten, die van het zeil van de
boot was gemaakt.
„Zeg, Harris, stapel je graag rotsblokken?"
vroeg hij eensklaps.
„Zoo heel graag niet, stuur; waarom vraagt
u dat?"
„Wel, omdat je nogal opgewekt bent, zou ik
zeggen."
„Vindt u, stuur?" antwoordde Harris, met
toonlooze stem. De stuurman mocht vooral niet
het idee krijgen dat hij veranderd was; dat hij,
Harris, nu de macht in handen had. De stuur
man was veel te slim. Hij zou arglistige vragen
beginnen te stellen en hem het geheim van de
revolver ontfutselen.
„Het lijkt er veel op," hernam Gresham, „of
genoeg naar den zin, 't kan altijd nog beter,
nooit zijn ze volmaakt bevredigd.
Mahler, die niet bijzonder sterk was, stierf be
trekkelijk vroeg, Mengelberg en Toscanini na
deren de zeventig en staan nog met een onbe
grijpelijke vitaliteit voor hun werk, waarvan de
leek de zwaarte onmogelijk kan begrijpen!
Voor ons, Nederlanders, is er een eigenaardig
hiaat in Toscanini's artistieke verschijning. Over
zijn muzikaliteit en lichaamskracht zijn we het
allen eens, ook over de tyrannieke, dictatoriale
leidersbegaafdheden
Hij heeft een conflict met Mengelberg en wil
van geen verzoening weten. We kennen de tele
gram-geschiedenis van het vorig jaar, we kennen
ook dat conflict wel, want Mengelberg heeft het
ons wel eens haarfijn uitgelegd. Maar wat doet
het er toe? Elke Hollanders zal er zijn typisch -
rake uitdrukking voor gebruiken, dat het de sop
de kool niet waard is!
Nu zou men zeggen, dat de uitsrtaling van Tos
canini's muzikale kern op het daaromheen ge
bouwde complex van karaktereigenschappen zóó
sterk moest wezen en zijn drang naar de ideale
klankschoonheid zóó onbedwingbaar, dat hij
over een persoonlijke onaangenaamheid heen
kon stappen en het Concertgebouworkest gaan
dirigeeren
Neen!
Hij, die den waarlijk vereerenden titel van
„Slaaf van het Ideale Schoon" dragen mag, hij
schijnt óók slaaf te zijn van een bij oude
menschen meer voorkomende eigenzinnigheid,
die de zoozeer gewenschte doorstraling belet.
Hij is geen beginnelingetje in het vak, wien
men wijs kan maken, dat het overigens ver
dienstelijke Residentieorkest vergeleken zou kun
nen worden met het Amsterdamsche. Daarvoor
kennen hij en zijn confraters de muzikale we
reldkaart te goed. Hij weet heel precies, dat in
Nederland alleen het Concertgebouworkest het
zelfde niveau heeft als Toscanini en dat hij in
Nederland alleen te Amsterdam zijn hart zou
kunnen ophalen.
Toch doet hij het niet.
Dat is voor ons, Nederlanders, het artistieke
probleem in het muzikale phenomeen, dat we
Arturo Toscanini noemen. THEO v. d. BIJL
IIIIIIIIIIMIIIHIIII
je door de schipbreuk en mij nog eens een man
zult worden."
Harris antwoordde niet en keek naar den
grond. „Die ve'rvlkerel," dacht hij, „de man
weet niet eens, dat ik hem binnen een oogen
blik koud kan maken," en hij drukte de revolver
met z'n elleboog tegen z'n ribben.
„Kan je dat blok niet optillen?" vroeg de
stuurman weer. „Zeker moe, hè? Nu, rust dan
maar wat uit."
„Ja, stuur," klonk het weer toonloos.
„Als je toch niets uitvoert, klim dan even
naar boven en gooi nog wat hout op het vuur.
Het rookt niet genoeg en als ik de boot niet
weer in orde kan krijgen, is onze eenige kans
om van dit eilandje af te komen, dat een schip
dien rook ziet."
„Ja, stuur," zei Harris en begaf zich dadelijk
op weg.
Hij wilde Gresham wat uit de buurt blijven.
Die moest niet de verandering in hem opmer
ken; die was erg bemoeiziek. Overal stak hij
z'n neus in en als hij dat te weten kwam van
die revolver, dan zou hij het eenige pleziertje
dat hij sinds z'n jeugd gehad had, moeten mis
sen. En dat nooitAls hij in 't kamp terugkwami
zou hij zich beter kunnen beheerschen.
't Duurde vrij lang, voordat Harris bij den
inham terugkeerde, waarin de beide mannen
met de boot waren gedreven. Hij had zich, in 't
bewustzijn van z'n macht, niet gehaast en ver
wachtte nu, toen hij naar beneden klauterde
naar ,'t strand, een vloed van verwijten over z'n
lang wegblijven. Maar stuurman Gresham was
nergens te zien.
„Hij had de boot toch niet hersteld en was er
zonder hem vandoor gegaan?" vroeg Harris
zich af.
Verschrikt rende hij het strand op. Zóó snel
liep hij, dat hij geen tijd had zich nog terug te
trekken, toen hij bij den ingang der tent twee
mannen zag staan. Hij herkende ze direct. Het
waren Frock, de
bootsman en
hem op de „Ma- rr
kreel" tal van UCM il&TTlS t
malen hadden
doen kennis ma- 1
ken met de punten van hun laarzen.
Beiden stonden over den stuurman Gresham
heengebogen, die met bebloed gelaat op den
grond lag. Harris begreep dadelijk wat er ge
beurd was. Frock en Leng waren na de schip
breuk op een ander gedeelte van het eiland ge
komen, hadden de tent ontdekt en met den
stuurman willen afrekenen, die hen vroeger z'n
gezag vaak zoo hardhandig had doen gevoelen.
De beide mannen keerden zich om, zagen
Harris en kwamen op hem af. Frock greep hem
bij den arm.
„Jou zullen we ook eens onderhanden nemen,
lammeling!" riep hij.
Toen gebeurde er iets, wat Harris zelf niet
minder dan z'n tegenstanders verbaasde. De
rechtervuist van den hofmeester schoot vooruit
en beukte tegen Frock's kin. Het harde leven
en 't zware werk van weken lang hadden z'n
spieren gestaald. Frock viel op den grond en
bleef liggen. Met een triumfkreet wierp Harris
zich daarna op Leng, wien hij een vuistslag on
der 't oog gaf. De getroffene bedekte met beide
handen z'n gezicht, viel achterover en sleepte
de tent in z'n val mee. Nog bloedend en duizelig
was stuurman Gresham inmiddels opgestaan en
greep Leng bij de keel.
Nog geen half uur later zaten de beide deer
lijk toegetakelde aanvallers rustig op eenigen
afstand van 't kamp en stilden hun honger met
eenige stukken scheepsbeschuiten, hun door
Gresham gegeven, na de belofte van stipte ge
hoorzaamheid.
De stuurman en Harris zaten op hun gemak
onder de weer opgerichte tent. n
„Dat was goed werk van je, ouwe jongen,
prees de stuurman. „Ze vielen me onverwachts
aan en gaven me een zwaren slag op 't hoofd,
waardoor ik viel en bewusteloos werd. Dank
voor je hulp. Hier is m'n hand."
Even zweeg hij. „Maar propos, Harris," her
nam hü na een poosje, ,,'tis toch maar goed
dat je die revolver niet trok, die je in de ka
juit hebt opgeraapt, en die je in je broekzak
ronddroeg. Want waarschijnlijk hadden die ke
rels zich heelemaal niet laten overbluffen."
Harris staarde den stuurman beteuterd aam
„Over.... overbluffen!" stamelde hij.
„Och ja," zei stuurman Gresham, en hij grin
nikte genoeglijk, „ik droeg dat ding gewoonlijk
bij me, maar omdat ik liever m'n vuisten gebruik
in plaats van een schietwapen, had ik het met
een beetje los kruit geladen."
VIM
i T r« D/^TVTTVT'E1 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen f-i m pi bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door r» nna by een ongeval met T"» q pj
7-4 xAJÖv^/l^l IN Ei O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen t)U«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen E f üU«" doodeiyken afloop JT UüUt"
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by verlies van een hand
een voet of een 000*
Door
CHRISTIAN
HATJGEN
Kenton had gedurende zijn wandeling nog
op niets gelet, doch nu "bleef hy plotseling staan,
om 't ver verwyderde stadsrumoer te beluisteren.
De bekende geluiden van trams, auto's en
rijtuigen waren allengs uitgestorven. Al wat
leven had, had zich een dak boven het hoofd
gezocht en de stappen van 'n enkelen laten
wandelaar drongen vanwege den mist gedempt
tot hem door. De licht-cirkels der lantaarns
waren al kleiner en kleiner geworden en
schemerden nu in de vochtige dikke avondlucht
als licht-gloeiende kogels.
Dick Kenton bleef onder een der lantaarns
staan en keek op zyn horloge. Het was enkele
minuten na elf. Toen hy het uurwerk weer in
den zak liet glijden, drong 't opeens tot hem
door, dat hij er geen flauw vermoeden van had
welke richting hij uit moest.
Hy besloot dus hier te wachten, om den
eersten den besten agent naar den weg te
vragen. Doch alles rondom hem bleef stil. Ook
was er geen taxi in zicht. Toch besloot hij te
biyven wachten en stak een sigaTet op.
Eindelijk scheen hem iemand te naderen.
Hy vernam een zwak, schuifelend geluid en
keerde zich voor de helft om. Op hetzelfde
oogenblik trof hem op het achterhoofd een ge
weldige slag, doch deze had, wegens de bewe
ging met 't hoofd, niet de bedoelde uitwerking.
Dick verloor niet aanstonds het bewustzyn en
begreep nog, wat hem overkomen was. Welis
waar vermengde zich deze indruk met verwarde
gedachten en beelden uit het tooneelstuk, maar
hij wist toch, dat hij overvallen werd en ver
wonderde er zich over, dat hij zijn arm niet
bewegen kon om terug te slaan.
Op dit moment echter, toen donkerte en
diepe stilte over hem neerzonken, ving zyn oog,
al was 'took wazig als in een droom, het beeld
van een gezicht op, dat het zyne naderde. Hij
ademde een flauwe, zoeteiyke lucht in, als van
chloroform en rondom hem heerschte niets
dan nacht en eindelooze duisternis.
De laatste waarneming echter, waarop zyn
hersens nog reageerden, was er een van verba
zing. Hy had het gezicht herkend. Het was de
man met het litteeken.
Enkele lichtpunten flitsten in de ondoor
dringbare duisternis op en de beklemmende stilte
week meer en meer. Sir Richard Kenton ont
waakte met een loodzwaar hoofd, bonkend van
hoofdpijn. Hy was doodmoe en wilde slapen,
doch 't gelukte hem niet, zoozeer hamerden zijn
slapen. Eerst meende hy, dat hy thuis in zijn bed
lag. Hy kon nog niet denken en bleef stil lig
gen, onbeweegiyk tot zyn hoofd wat lichter
werd. En nu keerde ook langzaam zijn geheugen
terug en hij herinnerde zich den overval.
Tegeiyk begreep hij, dat er menschen in de
kamer waren, waarin hij lag en dat zij met
elkander spraken. Vóór zijn oogleden ontwaarde
hij een matten lichtglans, doch hij dwong zich,
onbeweeglijk te blijven liggen. Ook oe-
merkte hy, dat de in de kamer aanwezige
personen reeds eenigen tijd met elkander ge
sproken moesten hebben. De eerste woorden,
welke hij duideiyk kon verstaan, werden gespro
ken vlak naast hem:
„Je hebt toch niet te hard geslagen?"
Het was een toonlooze, harde stem die sprak.
„Neen, meneer, het is slechts chloroform."
„Goed, Herschel. Breng hem bij me, zoodra hij
weer tot bewustzijn gekomen is en eer de zon
opgaat, zullen we zekerheid hebben. Dan zal
ik eindeiyk rust vinden, na deze jarenlange
jacht, als ik weet, dat hy z'n gerechte straf niet
zal ontloopen, zoomin als de beide anderen, die
er 't leven bij ingeschoten hebben."
Kenton trachtte tevergeefs aan wat hij hoorde
zin en beteekenis te geven, Hy begreep slechts,
dat die woorden hem golden en verre van
schertsend bedoeld waren. Herschel moest de
man met het litteeken zijn. Maar wie was dan
zijn meester? Wat had dit alles te beteekenen?
Waarvoor moest hij gestraft worden? Was die
man gek?
Kenton waagde het niet om op te kijken.
De pynen in zyn hoofd waren bijna ondraagiyk
geworden en iedere poging tot denken was een
hernieuwde marteling. Hy gruwde yan de drei
gende, krakende stem en een onweerstaanbaar
verlangen kwam in hem op, om hier weg te
komen.
Hij vernam het zachte geluid van schreden op
een dik tapijt en nu klonk de stem hem toe,
als uit de verte.
„Ik ga in de groote zaal, Herschel. Leg voor
ons beiden daar 'n pistool klaar, dan hebben
wij hem zeker in onze macht. Ga dan direct
terug en let goed op hem. Hy is de laatste en
mag niet ontkomen."
Kenton hoorde een deur openen en wec-r
sluiten. Aan het onverstaanbaar gemurmel van
enkele woorden bemerkte hij, dat de beide
mannen de kamer verlaten hadden.
Hij keek ongemerkt rond. Hij was alleen. De
weelderige meubileering in de kamer duidde op
rykdom, doch Kenton gaf zich niet den tyd, om
de aanwezige kunstwerken nader te beschouwen.
Hy voelde zich doodziek en versuft door de
chloroform. In zyn hoofd brandde een gloeiend
vuur. Doch hy had slechts één gedachte: weg
van hier en nu direct. Hij trad op het venster
toe en rukte de zware overgordijnen opzy.
Buiten was het donker, maar de nevel was op
getrokken en vóór het venster zag hy breede
boomkruinen. In de verte brandden op regel
matige afstanden gaslantaarns daar moest
dus een straat of een weg zyn.
Kenton opende vlug het venster en de koele
frissche nachtlucht streek weldadig langs zijn
gloeiende slapen.
Het venster lag vüf zes meter boven den
grond. Hy zag echter direct, dat een vlucht
langs dezen weg wel mogelyk was. De boomen
uit het park reikten byna tot tegen den muur
zoodat hij den voorste met een sprong bereiken
kon. Hij klauterde op de vensterbank en stond
gereed om te springen, terwyi zyn oog een goe
den tak zocht, om vast te grypen.
Plots hoorde hy, dat deur geopend werd en
hij wendde het hoofd om. In'de deuropening
stond de man met het litteeken en richtte den
loop van een revolver op hem. Toen hy merkte,
dat Kenton hem gezien had, kwam hij nader
en zei:
„Het heeft toch geen zin. Kom naar bene
den, anders schiet ik."
Kenton antwoordde niet. Hy sprong in 't don
ker, niet rechtuit, zooals hij berekend had, maar
in schuinsche richting, zoodat de muur hem zou
beschermen tegen de kogels.
Op het oogenblik, dat hy sprong, hoorde hy
een knal en tegeiyk zwiepten hem twügen en
bladeren in 't gezicht. Hy breidde de armen uit
en greep een dunnen tak, die onder den zwaren
last brak. Kenton greep een anderen, die hem
zacht op den grond zette.
Hy stond een oogenblik stil, om zich te
oriënteeren en keek tusschen de boomstammen
door, in de richting waar hij zooeven de lan
taarns gezien had. Er viel geen schot meer,
doch hij hoorde gedruisch van luide stemmen en
het dichtsmakken van deuren. Hij begreep, dat
hy achtervolgd werd en toen hy even later
onder 't voortrennen omkeek, zag hij verschil
lende lichtbundels als van electrische lantaarns.
Onder gewone omstandigheden zou Dick Ken-
ton geen oogenblik getwyfeld hebben aan zyn
lenigheid en lichaamskracht.
Had hij zelfs zyn vrienden niet eens ver'
baasd doen staan, door op een afstand va
duizend M. hun besten poloponny achter zj®
te laten? Maar hy voelde nu nog de nawerk'11"
van de verdoovende chloroform en bovendic^
hadden zijn achtervolgers nog een grooten voor
sprong. Zij kenden het park door en door
e»
,bliK
droegen licht bij zich, terwyi hy ieder oogen.'
gevaar liep over een bank te struikelen of 1
een struik verward te geraken. r
Plotseling zag hy in de donkerte een inUl^
opdoemen en hy begreep, dat hy nu den ra11
van 't park bereikt had. Achter den muur
de weg met de lantaarns. Als 't hem nu ma
gelukte om over den muur te komen, die ottS
veer drie meter hoog was met op den bove
rand spitse yzeren punten, niet meer dan
handbreedte van elkaar. ,-e
Kenton berekende, dat, als hy twee van 0
yzeren punten eenmaal vast had, hy zich 'V,
verder omhoog zou kunnen werken. Terwijl n^
eenige passen terugging, spande hy zijn sPieLjj
met uiterste krachtinspanning en berekende J
sprong. Op het volgende oogenblik smakte n
tegen den muur en voelde de koude yzers 1
schen zyn handen. Met een ruk trok hy zich o
hoog en slingerde zich over den muur. Ach
hem klonken verwarde uitroepen van zijn *c
tervolgers. Hy herkende de stem van den 111
met het litteeken.
„Naar de poort! Naar de poort! Laat hem n
ontsnappen!" r
(Wordt vervol*0