Merkwaardig genade-oord Mijnhardtjes" zijn geen ronde, maar hartvormige cachets. De avonturen vaneen Mdim&actl St. Jozef van Smakt DE ZEVEN DONDERDAG 24 MAART 1938 Een prentje voor Mgr. Dr. A. Ariëns Met teekening van Toorop Toscamni in Nederland Geestelijke kracht van een dirigent KiSaKS I De verandering j REINIGT ALLES De Peel, althans het Limburgsche gedeel te. staat dezer dagen wel ln het teeken der belangstelling. Heeft zoo juist de ietwat feestelijke aanvang der ontginning van woeste gronden in 't Wes telijk deel van Sevenum de aandacht op dit gebied gevestigd, niet minder is zulks het ge val geweest met den oproep, welken de Z. E. Heer H. de Greeve zeer onlangs in de bladen tot het katholieke volk van Nederland richtte tot steun van den bouw van een nieuwe St- Jozefkerk te Smakt. Smakt, de in Noord-Limburg en Oost-Bra bant welbekende, maar buiten dit gebied he laas veel te weinig bekende bedevaartplaats van St. Jozef. Het eenige genade-oord van den grooten Heilige in Nederland en een der wei nige genade-oorden ter wereld, waar de H. Voedstervader en Kerkpatroon de massale ver eering van het katholieke volk door bedevaar ten en processies geniet; een der weinige plaat sen waar St. Jozef op bijzonder milde en zeer merkwaardige wijze Gods genaden en gunsten in ruime mate aan zijn vereerders en aan al len, die daar zijn hulp en voorspraak inroepen, uitdeelt. Smakt!.,.. Op de landkaart en in de gewone atlassen zoekt men het tevergeefs, hoéwei het toch een nederzetting van niet zoo geheel Jongen datum is (in de kronieken der 17de eeuw vinden wij het immers reeds vermeld) en' het dus volop gelegenheid gehad heeft zich in den loop der jaren zekere vermaardheid te verwerven. De geografen schijnen het echter te onbelangrijk gevonden te hebben om het op de kaart te plaatsen, en daarom ga hier een kleine oriëntatie vooraf. Op een uur gaans van Venraai, aan den Noordoostelijken rand der Peel, niet ver van het snijpunt der groote wegen VenraaiVenlo en VenraaiHelmond, ligt, verscholen tusschen struiken en aennebosschen, het landelijke ge hucht Smakt, ressorteerend onder de gemeente Venraai. Het is inderdaad als dorp op zichzelf van weinig beteekenis. maar als eenigst gena de-oord van St. Jozef in Nederland en mede met het oog op de dingen, die daar in de naaste toekomst te gebeuren staan, moge het een oogenblik onze welwillende aandacht hebben. Een bedevaartplaats in grooten stijl, toege rust voor de ontvangst en huisvesting van groote pelgrimsscharen, verrijkt met een basiliek of een monumentale kerk, in het bezit van merkwaardigheden en bezienswaardigheden als bijv. Lourdes en Kevelaer, is Smakt niet. Het centrum der devotie, of eigenlijk de eenige plaats voor de vereering van St. Jozef, is een van uiterlijk zeer bescheiden, innerlijk intiem- devoot kapelletje, waarin een genade-beeld van St. Jozef vooral in de maand Maart het mid delpunt vormt der vrome vereering van de pel grimsscharen, die uit den nabijen en ook uit den verren omtrek naar Smakt ter beêvaart gaan. Gecompliceerd of ingewikkeld Is de geschie denis van het "ontstaan en de ontwikkeling van dit Limburgsche bedevaartsoord niet. Ze is even eenvoudig en gespeend van roemruchtige feiten en voorvallen als het leven van den H. Voed stervader zelf; ze is even klaar en kalm en als vanzelf voortvloeiend uit het verloop van fei ten als de bedding van den breeden stroom der Maas, die op enkele kilometers afstand rustig er. kalm haar golven zeewaarts stuwt. En waar ze nauw verband houdt met de ge schiedenis van de vereering van St. Jozef in t algemeen, daar moge een beknopte samenvat ting daarvan aan de historie van Smakt voor afgaan. De openbare vereering van den H. Jozef is van vrij laten datum in de geschiedenis onzer Katholieke Kerk. De vroege eeuwen van het Christendom hebben ons wel enkele sporen na gelaten van zjjn vereering, doch eerst het Con cilie van Constanz (1414) keurde goed, dat de Heilige kerkelijk vereerd werd. Paus Sixtus IV voerde omstreeks 1480 een feestdag van St. Jo zef in de kerk van Rome in, doch pas in 1621 verhief Paus Gregorius XV dit feest tot een door de geheele Kerk te vieren feestdag op 19 Maart. Van dien tijd begint de devotie tot St. Jozef te groeien: het was vooral de groote H. There- sia, die in de 16e eeuw de vereering van St. Jozef in Spanje en vandaar over de geheele wereld verbreidde. In 1729 wordt St. Jozefs naam ingevoegd in de litanie van alle Heili gen; in 't jaar 1870 riep Pius IX St. Jozef uit tot patroon van de H. Kerk, Leo XIII maakte de maand Maart tot St. Jozefmaand in 1889, terwijl het beschermfeest van St. Jozef pas da teert van 1913, onder 't pausschap van Pius X. Hieruit blijkt, dat de laatste drie eeuwen eindelijk den Voedstervader van Gods Zoon de hulde hebben gegeven, die hem toekomt. In Noord-Nederland kon in de 17de eeuw wegens de hervorming met haar droeven na sleep een nieuwe devotie evenmin als de open bare uitoefening van den godsdienst tot haar recht komen. In Zuid-Nederland was het ge lukkig anders. Dit gebied was bij het eindigen van den 80-jarigen oorlog onder de Spaansche heerschappij gekomen. In dit „Spaansche Gel der", waartoe ook het grootste gedeelte van Limburg behoorde, werden de Katholieken niet gehinderd in de uitoefening van den gods dienst. Zoo kreeg toen ook Smakt zijn bede huis in 1699. Wijl koning Karei II van Spanje al zijn landen plechtig toewijdde aan den H. Jozef en onder diens bescherming stelde, is het begrijpelijk dat de kapel te Smakt St. Jo zef tot patroonheilige kreeg. De kapel werd gesticht door Jan Albert Bou- Het genadébeeld van Sint Jozef te Smakt (L.) wens van der Boyen, baron van Neeryssche. heer van Macken, Helden en Venray, erfvoogd van Roermond. De stichtingsacte werd 15 Oc tober 1699 goedgekeurd door J. Reginaldus, bisschop' van Roermond. Vanaf de oprichting heeft het eenvoudig ka pelletje een zekere bekendheid verworven in den omtrek. Velen kwamen ter bedevaart naar „Sint Jozef van de Smakt" en in den loop der tijden namen deze bedevaarten zoo'n grooten omvang aan, dat de kapel te Smakt, die sinds 1699 op Zon- en feestdagen door een der pries ters uit de omgeving bediend werd, in 1860 zijn eersten vasten rector kreeg, terwijl naast de oude een nieuwe St. Jozef-kapel moest ge bouwd worden. Vooral in de maand Maart is het druk in het anders zoo stille en rustige dorpje. Van heinde en verre komen dan duizenden naar de plaats waar St. Jozef zoo graag vereerd wordt en waar hij zooveel gunsten en genaden schenkt. Zoo vele jonge harten hebben hier den weg gevon den, dien zij moesten inslaan voor hun verder leven, zoovele Ouders hebben hier de kracht gevonden om de moeilijke taak van de opvoe ding hunner kinderen te kunnen volbrengen; zoovelen hebben hier ook de genade bekomen van een zaligen dood. Maar vooral St. Jozefs invloed op de keuze van een gelukkigen levens staat schijnt een bijzonder voorrecht van Smakt te zijn, althans nergens, ook niet in buiten- landsche bedevaartplaatsen, heeft men daarvan zooveel en zoo treffende bewijzen gevonden als hier. Vele in het archief van het rectoraat be waarde brieven van vrome pelgrims, die het genade-oord te Smakt bezochten, leggen ge tuigenis af van de vele merkwaardige, ja, zelfs buitengewone gebedsverhooringen, die hier hun vertrouwen beloonden. En vast staat, dat veie bedroefde zielen, die hier voor de beelte nis van St. Jozef hun leed hebben uitgeschreid, opgebeurd en vol moed van hier zijn wegge gaan en dat er niemand is, die hier geen troost en kracht heeft gevonden. Tot zoover het historisch relaas van het ge nade-oord van St. Jozef te Smakt. Veel behoeven wij er niet aan toe te voe gen om de belangstelling van Katholiek Ne derland te wekken voor de pogingen meer pas senden luister bij te zetten aan de uiterst be scheiden installatie van deze bedevaartplaats. Men moge denken over bedevaarten en bede vaartplaatsen zoo men wil, het is niet voor te genspraak vatbaar, dat de uitkomst uit den huidigen ontredderden toestand der wereld al leen nog maar kan komen van hierboven en dat de invloed van St. Jozef, den verborgen en ten onzent veel vergeten Heilige, thans bij God niet minder is dan in den tijd, dat hij diens Voedstervader was te Nazareth. Alleen reeds om die reden is er alleszins aan leiding èn door gebed èn door goede werken dc hulp van St. Jozef te verkrijgen. En ten slotte heeft katholiek Nederland ten opzichte van St. Jozef een oude schuld te vol doen. Terloops merkten wij reeds op, dat eerst de laatste drie eeuwen de Voedstervader van Gods Zoon de hulde hebben gegeven, welke hem toekomt. Maar dit geldt niet voor Noord- Nederland, waar de devotie tot St. Jozef onder den druk der Hervorming zich in den loop dei- eeuwen niet zoo weelderig heeft kunnen ont wikkelen als in andere landen, zoodat wij he den ten dage, ondanks het bezit van meerdere kerken aan St. Jozef toegewijd en organisaties die hem tot haar beschermheilige hebben ge kozen, in dit opzicht nog een belangrijken achterstand hebben in te halen. Zoo ooit, dan zijn nu de tijden gunstig; nu roepen de tijden als 't ware om herstel van die oude eereschuld. En daarom mogen wij hopen en verwachten, dat de Bouwheer der nieuwe St. Jozefkerk, rector P. Wonders te Smakt, op den veelzijdigen en krachtigen steun van heel ons katholieke volk moge rekenen, opdat weldra in het nederig Nazareth van Ne derland de schoonste St. Jozefkerk van heel ons land verrijze! J. J. M. DOUWES De vortretteékening van Mgr. Dr. Alphons Ariëns, door Jan Toorop, is geplaatst op een devotieprentje van het Ariëns-comité Onlangs hebben wij gemeld, dat de jury, die belast was met de keuring der inzendingen in de Prijsvraag voor een devotieprentje van Mgr. Dr. Alphons Ariëns, tot het besluit was geko men, dat géén der inzendingen voor een be kroning in aanmerking kon komen. Naar wij vernemen, worden echter de pogingen voort gezet, om door opdracht te geraken tot een goed ontwerp voor de uitgifte van een prentje, dat aan het verlangen naar de zaligverklaring van den grooten socialen werker uitdrukking geeft. In afwachting daarvan heeft het Ariëns- comité echter reeds een ander prentje uitgege ven, waarop men een reproductie heeft ge plaatst van de prachtige portretteekening, die wijlen Jan Toorop destijds van Ariëns maak te. Deze kernachtige beeltenis van den apostel van Twenthe heeft, hoewel men er aanvanke lijk nog wel iets ongewoons in vond (maar Ariëns was geen „gewoon" man!), thans vrij wel burgerrecht verkregen bij het katholieke volk. En daarom lijkt het ons goed, om ook op déze wijze de herinnering aan den heiligen priester levendig te houden. De markante, psy chologisch zoo scherpe beeltenis zal velen zich doen herinneren hoe hij wés en welk een zegen rijke actie hij in Katholiek Nederland heeft gevoerd. Aan den achterkant van het prentje staat het korte officieele gebed voor de zaligverkla ring van Mgr. Dr. Alphons Ariëns. Het prentje is in opdracht van het Nationaal Ariënscomité uitgegeven door de fa. Wed. J. R. van Rossum. Een dirigent heeft een muzikale kern, daar omheen is zijn persoonlijk karakter ge bouwd en dit uiterst gecompliceerd gees telijke wezen werkt door het lichamelijk appa raat. Zijn die kern, dat karakter e» dat apparaat tan prima kwaliteit, dan kan de eigenaar, ervan het ver brengen. Dat zien we aan dirigenten als Gustav Mahler, Willem Mengelberg en Arturo Toscaninl. Over die muzikale kern van hun wezen is weinig te zeggen. Het muzikaal-zijn is zoo ge compliceerd, dat het aan alle pogingen tot be schrijving eigenlijk ontsnapt. Hoe meer men daarover nadenkt, des te moeilijker wordt het. Maar wanneer we streng aan het onderwerp; den dirigent, houden, kunnen we in elk geval zeggen, dat zijn muzikaal vermogen geschikt moet zijn om het wezen te puren uit de geschre ven noten en dat het vervolgens dat wezen aan grijpend en duidelijk voor de hoorders moet kunnen demonstreeren. Het karakter is van oneindig meer belang voor den dirigent dan voor den solist, die bij zijn ver tolkingen alleen met zich zelf te maken heeft. Alle groote dirigenten zijn tyrannen. Wanneer zij er de bovenmenschelijk sterke lichamelijke ge steldheid voor bezitten, moeten ze in een nooit falende, taaie volharding een kleine honderd „willen" naar hun „wil" buigen. Anders krijgen zij de minutieuze détailverzorging in hun uit voeringen eenvoudig niet gedaan, 'tls hun nooit Nauwelijks had de koning het briefje van den gevangen ka bouter gelezen of hij liet den knapsten smid van zijn koninkrijk roepen. „Smid," zeide de koning, die als steeds zijn kroon droeg, „ga jij eens met dien witten vogel mee. Ze hebben je noodig en je kent je ambacht als de beste. Ik weet, bij jou is het niet twaalf ambachten en dertien ongelukken. Op den rug van den witten vogel vloog de slotenmaker kabouter naar het hol van de heks. Prettig vond hij dat niet, want het was de eerste maal, dat hij zoo hoog door de lucht vloog. Eigenlijk was hij nog nooit de lucht In geweest. „Duurt het nog lang, vogel? vroeg hij. „Neen," zeide de vogel „en ge duld overwint alles." De schoener „De Makreel" had schipbreuk geleden. Toen de stormloop naar de boo ten begon, was Harris, de hofmeester, met stuurman Gresham in een kleine boot terecht gekomen. Even vóór Harris in de boot sprong, had hij in de kajuit een kleine automatische revolver opgeraapt. Het vaartuigje was in de woelige zee omgeslagen en Gresham en Harris waren op een onbewoond eilandje geworpen. Toen ze daar met hun beiden een jaar zaten, gaf de revolver den jongen Harris een heerlijk gevoel van macht. Voor 't eerst in z'n leven ondervond hij wat het beteekent, macht te hebben over iets of over iemand en het feit, dat hij z'n macht niet uitoefende, maakte het niet minder aantrek kelijk voor hem. Naar 't uiterlijk was Harris nog even bang als toen hij hofmeester was op „De Makreel", waar hij de verschoppeling was van de heele bemanning, maar in 't bijzonder van stuurman Gresham. Te midden van den honger, den dorst en 't afschuwelijke leven op het eiland, was er nu een omkeer in 't gemoed van den jongen Harris gekomen. Het leven van stuurman Gresham, z'n treiteraar op den schoener, lag nu in z'n handen, dacht hij, als hij het metaal van het in de kajuit gevonden schietwapen te gen z'n huid voelde. Niet dat hij hem wilde dooden, al was hij door hem hard behandeld en al deed hij het nóg, maar 'twas hem een genot om te kunnen denken dat, terwijl de ke rel hem verachtte, hij, Harris, eigenlijk de baas was. Maar stuurman Gresham, die zoo sterk was als een paard en met z'n vuist slagen als moker slagen kon uitdeelen, was ook verstandelijk alles behalve misdeeld. Hij merkte al gauw, dat Har- ris veranderd was; het verwonderde hem, maar het deed hem ook genoegen. De stuurman ver stond de kunst z'n menschen te laten werken tot ze er bij neervielen en had dan ook geen waardeering voor een man, die niet voor hon derd procent een man was. lederen matroos, die het zou wagen zich tegen z'n wil te verzetten, zou hij neervellen als een os, maar hem waar- deeren om z'n moed. Maar hofmeester Harris, die aan boord van den schoener als een haas wegliep, als men slechts naar hem keek, min achtte hij. Wel te verstaan, voor dat ze samen eenigen tijd op 't in den Oceaan verloren eilandje geweest waren. „Kijk," dacht hij, „dat lamlendige ventje be gint waarachtig meer op een man te gelijken," en hij keek even naar Harris, die zich in 't zweet werkte bij 't opeenstapelen van rotsblokken, om de tent te beschutten, die van het zeil van de boot was gemaakt. „Zeg, Harris, stapel je graag rotsblokken?" vroeg hij eensklaps. „Zoo heel graag niet, stuur; waarom vraagt u dat?" „Wel, omdat je nogal opgewekt bent, zou ik zeggen." „Vindt u, stuur?" antwoordde Harris, met toonlooze stem. De stuurman mocht vooral niet het idee krijgen dat hij veranderd was; dat hij, Harris, nu de macht in handen had. De stuur man was veel te slim. Hij zou arglistige vragen beginnen te stellen en hem het geheim van de revolver ontfutselen. „Het lijkt er veel op," hernam Gresham, „of genoeg naar den zin, 't kan altijd nog beter, nooit zijn ze volmaakt bevredigd. Mahler, die niet bijzonder sterk was, stierf be trekkelijk vroeg, Mengelberg en Toscanini na deren de zeventig en staan nog met een onbe grijpelijke vitaliteit voor hun werk, waarvan de leek de zwaarte onmogelijk kan begrijpen! Voor ons, Nederlanders, is er een eigenaardig hiaat in Toscanini's artistieke verschijning. Over zijn muzikaliteit en lichaamskracht zijn we het allen eens, ook over de tyrannieke, dictatoriale leidersbegaafdheden Hij heeft een conflict met Mengelberg en wil van geen verzoening weten. We kennen de tele gram-geschiedenis van het vorig jaar, we kennen ook dat conflict wel, want Mengelberg heeft het ons wel eens haarfijn uitgelegd. Maar wat doet het er toe? Elke Hollanders zal er zijn typisch - rake uitdrukking voor gebruiken, dat het de sop de kool niet waard is! Nu zou men zeggen, dat de uitsrtaling van Tos canini's muzikale kern op het daaromheen ge bouwde complex van karaktereigenschappen zóó sterk moest wezen en zijn drang naar de ideale klankschoonheid zóó onbedwingbaar, dat hij over een persoonlijke onaangenaamheid heen kon stappen en het Concertgebouworkest gaan dirigeeren Neen! Hij, die den waarlijk vereerenden titel van „Slaaf van het Ideale Schoon" dragen mag, hij schijnt óók slaaf te zijn van een bij oude menschen meer voorkomende eigenzinnigheid, die de zoozeer gewenschte doorstraling belet. Hij is geen beginnelingetje in het vak, wien men wijs kan maken, dat het overigens ver dienstelijke Residentieorkest vergeleken zou kun nen worden met het Amsterdamsche. Daarvoor kennen hij en zijn confraters de muzikale we reldkaart te goed. Hij weet heel precies, dat in Nederland alleen het Concertgebouworkest het zelfde niveau heeft als Toscanini en dat hij in Nederland alleen te Amsterdam zijn hart zou kunnen ophalen. Toch doet hij het niet. Dat is voor ons, Nederlanders, het artistieke probleem in het muzikale phenomeen, dat we Arturo Toscanini noemen. THEO v. d. BIJL IIIIIIIIIIMIIIHIIII je door de schipbreuk en mij nog eens een man zult worden." Harris antwoordde niet en keek naar den grond. „Die ve'rvlkerel," dacht hij, „de man weet niet eens, dat ik hem binnen een oogen blik koud kan maken," en hij drukte de revolver met z'n elleboog tegen z'n ribben. „Kan je dat blok niet optillen?" vroeg de stuurman weer. „Zeker moe, hè? Nu, rust dan maar wat uit." „Ja, stuur," klonk het weer toonloos. „Als je toch niets uitvoert, klim dan even naar boven en gooi nog wat hout op het vuur. Het rookt niet genoeg en als ik de boot niet weer in orde kan krijgen, is onze eenige kans om van dit eilandje af te komen, dat een schip dien rook ziet." „Ja, stuur," zei Harris en begaf zich dadelijk op weg. Hij wilde Gresham wat uit de buurt blijven. Die moest niet de verandering in hem opmer ken; die was erg bemoeiziek. Overal stak hij z'n neus in en als hij dat te weten kwam van die revolver, dan zou hij het eenige pleziertje dat hij sinds z'n jeugd gehad had, moeten mis sen. En dat nooitAls hij in 't kamp terugkwami zou hij zich beter kunnen beheerschen. 't Duurde vrij lang, voordat Harris bij den inham terugkeerde, waarin de beide mannen met de boot waren gedreven. Hij had zich, in 't bewustzijn van z'n macht, niet gehaast en ver wachtte nu, toen hij naar beneden klauterde naar ,'t strand, een vloed van verwijten over z'n lang wegblijven. Maar stuurman Gresham was nergens te zien. „Hij had de boot toch niet hersteld en was er zonder hem vandoor gegaan?" vroeg Harris zich af. Verschrikt rende hij het strand op. Zóó snel liep hij, dat hij geen tijd had zich nog terug te trekken, toen hij bij den ingang der tent twee mannen zag staan. Hij herkende ze direct. Het waren Frock, de bootsman en hem op de „Ma- rr kreel" tal van UCM il&TTlS t malen hadden doen kennis ma- 1 ken met de punten van hun laarzen. Beiden stonden over den stuurman Gresham heengebogen, die met bebloed gelaat op den grond lag. Harris begreep dadelijk wat er ge beurd was. Frock en Leng waren na de schip breuk op een ander gedeelte van het eiland ge komen, hadden de tent ontdekt en met den stuurman willen afrekenen, die hen vroeger z'n gezag vaak zoo hardhandig had doen gevoelen. De beide mannen keerden zich om, zagen Harris en kwamen op hem af. Frock greep hem bij den arm. „Jou zullen we ook eens onderhanden nemen, lammeling!" riep hij. Toen gebeurde er iets, wat Harris zelf niet minder dan z'n tegenstanders verbaasde. De rechtervuist van den hofmeester schoot vooruit en beukte tegen Frock's kin. Het harde leven en 't zware werk van weken lang hadden z'n spieren gestaald. Frock viel op den grond en bleef liggen. Met een triumfkreet wierp Harris zich daarna op Leng, wien hij een vuistslag on der 't oog gaf. De getroffene bedekte met beide handen z'n gezicht, viel achterover en sleepte de tent in z'n val mee. Nog bloedend en duizelig was stuurman Gresham inmiddels opgestaan en greep Leng bij de keel. Nog geen half uur later zaten de beide deer lijk toegetakelde aanvallers rustig op eenigen afstand van 't kamp en stilden hun honger met eenige stukken scheepsbeschuiten, hun door Gresham gegeven, na de belofte van stipte ge hoorzaamheid. De stuurman en Harris zaten op hun gemak onder de weer opgerichte tent. n „Dat was goed werk van je, ouwe jongen, prees de stuurman. „Ze vielen me onverwachts aan en gaven me een zwaren slag op 't hoofd, waardoor ik viel en bewusteloos werd. Dank voor je hulp. Hier is m'n hand." Even zweeg hij. „Maar propos, Harris," her nam hü na een poosje, ,,'tis toch maar goed dat je die revolver niet trok, die je in de ka juit hebt opgeraapt, en die je in je broekzak ronddroeg. Want waarschijnlijk hadden die ke rels zich heelemaal niet laten overbluffen." Harris staarde den stuurman beteuterd aam „Over.... overbluffen!" stamelde hij. „Och ja," zei stuurman Gresham, en hij grin nikte genoeglijk, „ik droeg dat ding gewoonlijk bij me, maar omdat ik liever m'n vuisten gebruik in plaats van een schietwapen, had ik het met een beetje los kruit geladen." VIM i T r« D/^TVTTVT'E1 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen f-i m pi bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door r» nna by een ongeval met T"» q pj 7-4 xAJÖv^/l^l IN Ei O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen t)U«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen E f üU«" doodeiyken afloop JT UüUt" AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL by verlies van een hand een voet of een 000* Door CHRISTIAN HATJGEN Kenton had gedurende zijn wandeling nog op niets gelet, doch nu "bleef hy plotseling staan, om 't ver verwyderde stadsrumoer te beluisteren. De bekende geluiden van trams, auto's en rijtuigen waren allengs uitgestorven. Al wat leven had, had zich een dak boven het hoofd gezocht en de stappen van 'n enkelen laten wandelaar drongen vanwege den mist gedempt tot hem door. De licht-cirkels der lantaarns waren al kleiner en kleiner geworden en schemerden nu in de vochtige dikke avondlucht als licht-gloeiende kogels. Dick Kenton bleef onder een der lantaarns staan en keek op zyn horloge. Het was enkele minuten na elf. Toen hy het uurwerk weer in den zak liet glijden, drong 't opeens tot hem door, dat hij er geen flauw vermoeden van had welke richting hij uit moest. Hy besloot dus hier te wachten, om den eersten den besten agent naar den weg te vragen. Doch alles rondom hem bleef stil. Ook was er geen taxi in zicht. Toch besloot hij te biyven wachten en stak een sigaTet op. Eindelijk scheen hem iemand te naderen. Hy vernam een zwak, schuifelend geluid en keerde zich voor de helft om. Op hetzelfde oogenblik trof hem op het achterhoofd een ge weldige slag, doch deze had, wegens de bewe ging met 't hoofd, niet de bedoelde uitwerking. Dick verloor niet aanstonds het bewustzyn en begreep nog, wat hem overkomen was. Welis waar vermengde zich deze indruk met verwarde gedachten en beelden uit het tooneelstuk, maar hij wist toch, dat hij overvallen werd en ver wonderde er zich over, dat hij zijn arm niet bewegen kon om terug te slaan. Op dit moment echter, toen donkerte en diepe stilte over hem neerzonken, ving zyn oog, al was 'took wazig als in een droom, het beeld van een gezicht op, dat het zyne naderde. Hij ademde een flauwe, zoeteiyke lucht in, als van chloroform en rondom hem heerschte niets dan nacht en eindelooze duisternis. De laatste waarneming echter, waarop zyn hersens nog reageerden, was er een van verba zing. Hy had het gezicht herkend. Het was de man met het litteeken. Enkele lichtpunten flitsten in de ondoor dringbare duisternis op en de beklemmende stilte week meer en meer. Sir Richard Kenton ont waakte met een loodzwaar hoofd, bonkend van hoofdpijn. Hy was doodmoe en wilde slapen, doch 't gelukte hem niet, zoozeer hamerden zijn slapen. Eerst meende hy, dat hy thuis in zijn bed lag. Hy kon nog niet denken en bleef stil lig gen, onbeweegiyk tot zyn hoofd wat lichter werd. En nu keerde ook langzaam zijn geheugen terug en hij herinnerde zich den overval. Tegeiyk begreep hij, dat er menschen in de kamer waren, waarin hij lag en dat zij met elkander spraken. Vóór zijn oogleden ontwaarde hij een matten lichtglans, doch hij dwong zich, onbeweeglijk te blijven liggen. Ook oe- merkte hy, dat de in de kamer aanwezige personen reeds eenigen tijd met elkander ge sproken moesten hebben. De eerste woorden, welke hij duideiyk kon verstaan, werden gespro ken vlak naast hem: „Je hebt toch niet te hard geslagen?" Het was een toonlooze, harde stem die sprak. „Neen, meneer, het is slechts chloroform." „Goed, Herschel. Breng hem bij me, zoodra hij weer tot bewustzijn gekomen is en eer de zon opgaat, zullen we zekerheid hebben. Dan zal ik eindeiyk rust vinden, na deze jarenlange jacht, als ik weet, dat hy z'n gerechte straf niet zal ontloopen, zoomin als de beide anderen, die er 't leven bij ingeschoten hebben." Kenton trachtte tevergeefs aan wat hij hoorde zin en beteekenis te geven, Hy begreep slechts, dat die woorden hem golden en verre van schertsend bedoeld waren. Herschel moest de man met het litteeken zijn. Maar wie was dan zijn meester? Wat had dit alles te beteekenen? Waarvoor moest hij gestraft worden? Was die man gek? Kenton waagde het niet om op te kijken. De pynen in zyn hoofd waren bijna ondraagiyk geworden en iedere poging tot denken was een hernieuwde marteling. Hy gruwde yan de drei gende, krakende stem en een onweerstaanbaar verlangen kwam in hem op, om hier weg te komen. Hij vernam het zachte geluid van schreden op een dik tapijt en nu klonk de stem hem toe, als uit de verte. „Ik ga in de groote zaal, Herschel. Leg voor ons beiden daar 'n pistool klaar, dan hebben wij hem zeker in onze macht. Ga dan direct terug en let goed op hem. Hy is de laatste en mag niet ontkomen." Kenton hoorde een deur openen en wec-r sluiten. Aan het onverstaanbaar gemurmel van enkele woorden bemerkte hij, dat de beide mannen de kamer verlaten hadden. Hij keek ongemerkt rond. Hij was alleen. De weelderige meubileering in de kamer duidde op rykdom, doch Kenton gaf zich niet den tyd, om de aanwezige kunstwerken nader te beschouwen. Hy voelde zich doodziek en versuft door de chloroform. In zyn hoofd brandde een gloeiend vuur. Doch hy had slechts één gedachte: weg van hier en nu direct. Hij trad op het venster toe en rukte de zware overgordijnen opzy. Buiten was het donker, maar de nevel was op getrokken en vóór het venster zag hy breede boomkruinen. In de verte brandden op regel matige afstanden gaslantaarns daar moest dus een straat of een weg zyn. Kenton opende vlug het venster en de koele frissche nachtlucht streek weldadig langs zijn gloeiende slapen. Het venster lag vüf zes meter boven den grond. Hy zag echter direct, dat een vlucht langs dezen weg wel mogelyk was. De boomen uit het park reikten byna tot tegen den muur zoodat hij den voorste met een sprong bereiken kon. Hij klauterde op de vensterbank en stond gereed om te springen, terwyi zyn oog een goe den tak zocht, om vast te grypen. Plots hoorde hy, dat deur geopend werd en hij wendde het hoofd om. In'de deuropening stond de man met het litteeken en richtte den loop van een revolver op hem. Toen hy merkte, dat Kenton hem gezien had, kwam hij nader en zei: „Het heeft toch geen zin. Kom naar bene den, anders schiet ik." Kenton antwoordde niet. Hy sprong in 't don ker, niet rechtuit, zooals hij berekend had, maar in schuinsche richting, zoodat de muur hem zou beschermen tegen de kogels. Op het oogenblik, dat hy sprong, hoorde hy een knal en tegeiyk zwiepten hem twügen en bladeren in 't gezicht. Hy breidde de armen uit en greep een dunnen tak, die onder den zwaren last brak. Kenton greep een anderen, die hem zacht op den grond zette. Hy stond een oogenblik stil, om zich te oriënteeren en keek tusschen de boomstammen door, in de richting waar hij zooeven de lan taarns gezien had. Er viel geen schot meer, doch hij hoorde gedruisch van luide stemmen en het dichtsmakken van deuren. Hij begreep, dat hy achtervolgd werd en toen hy even later onder 't voortrennen omkeek, zag hij verschil lende lichtbundels als van electrische lantaarns. Onder gewone omstandigheden zou Dick Ken- ton geen oogenblik getwyfeld hebben aan zyn lenigheid en lichaamskracht. Had hij zelfs zyn vrienden niet eens ver' baasd doen staan, door op een afstand va duizend M. hun besten poloponny achter zj® te laten? Maar hy voelde nu nog de nawerk'11" van de verdoovende chloroform en bovendic^ hadden zijn achtervolgers nog een grooten voor sprong. Zij kenden het park door en door e» ,bliK droegen licht bij zich, terwyi hy ieder oogen.' gevaar liep over een bank te struikelen of 1 een struik verward te geraken. r Plotseling zag hy in de donkerte een inUl^ opdoemen en hy begreep, dat hy nu den ra11 van 't park bereikt had. Achter den muur de weg met de lantaarns. Als 't hem nu ma gelukte om over den muur te komen, die ottS veer drie meter hoog was met op den bove rand spitse yzeren punten, niet meer dan handbreedte van elkaar. ,-e Kenton berekende, dat, als hy twee van 0 yzeren punten eenmaal vast had, hy zich 'V, verder omhoog zou kunnen werken. Terwijl n^ eenige passen terugging, spande hy zijn sPieLjj met uiterste krachtinspanning en berekende J sprong. Op het volgende oogenblik smakte n tegen den muur en voelde de koude yzers 1 schen zyn handen. Met een ruk trok hy zich o hoog en slingerde zich over den muur. Ach hem klonken verwarde uitroepen van zijn *c tervolgers. Hy herkende de stem van den 111 met het litteeken. „Naar de poort! Naar de poort! Laat hem n ontsnappen!" r (Wordt vervol*0

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10