Eerste Kamer wil architect Vrijman eervol ontslaan \Jl> LS nuouoth, -éérc, ORDE IN DE VERWARRING H D MINISTER LEGT ADVIES NAAST ZICH NEER WOENSDAG 30 MAART 1938 Onbevredigd rechts gevoel 3 cent SE NOR IT A'S ORANJE Kerkelijk leven De Regeering is van oordeeldat de zaak volkomen is afgedaan Zwak betoog van den minister Schadeloosstelling was geen goedheid DE SMOKKEL AF F AIRE IN 1ND1Ë Man achter de schermen onvindbaar VESTIGINGSWET KLEIN BEDRIJF Examens 1938 diploma algemeene handelskennis DE C.A.O. VOOR HET BOEK BINDERSBEDRIJF MINISTER MARCK WEER NAAR BRUSSEL NIEUWE JACHTWET OP KOMST De kwaliteit is dezelfde als van de befaamde KAREL I sigaren. SENORITAS ROOD /9 ^2 cent STRIJD TUSSCHEN SPORT- EN BEROEPSVISSCHERS De Heidemaatschappij zoekt naar een oplossing ENGELSCH STOOMSCHIP GESTRAND Steun aan kleine land bouwbedrijven Drie categorieën, die elk op eigen wijze geholpen worden PRIESTERS VAN HET H. HART Nederlander benoemd tot provin ciaal in Noord-Brazilië SLECHT GEKOZEN SPEEL GOED HARS- EN TERPENTIJN- BEDRIJF AFGEBRAND Academische examens Den Haag, 29 Maart 1938. Met een weinig bevredigd rechtsgevoel zullen onze senatoren enkelen misschien uitgezonderd (wUj leggen den nadruk op het woord „misschien") vanavond het Eerste Kamergebouw verlaten hebben. Wel werd met 34 tegen 10 stemmen de con clusie van het verslag der Commissie voor de Verzoekschriften, om den oud-Rijksbouwmees ter, den heer J. A. W. Vrijman, alsnog eervoï ontslag te verleenen (en hier draait de zaak- Vrijman eigenlijk nog om) aangenomen. De 4 tegenstemmen der N.S.B. zouden niet aan niet-instemming met de conclusie der Commissie, maar wij zouden haast zeggen: integendeel aan den niet ingewilligden eisch van een diepgaander onderzoek te wijten zijn, zoodat dus slechts zes stemmen tegen de ver leening van eervol ontslag werden uitgebracht. Doch de voldoening over het resultaat der debatten moet wel zeer sterk getemperd zijn door de houding van minister De Wilde tijdens de besprekingen en diens verklaring bij voorbaat, dat hij een uitspraak- der Ka mer als die, welke thans gevolgd is, naast zich neer zou leggen. De minister heeft daartoe formeel zeer zeker het recht en hij zeide het in dit geval ook als zijn christenplicht te beschouwen maar dat hij in deze niet handelt naar wat het rechtsgevoel momenteel algemeen eischt, is dui delijk. Nog nooit hebben wij minister De Wilde, die niet alleen in slagvaardigheid en handigheid, maar ook in sterke documentatie en argumen tatie zijn kracht pleegt te zoeken, zoo zwak en nu en dan zelfs zoo.... onsympathiek in het debat gehoord. Volgens dezen bewindsman is de zaak-Vrij man af. Hij bleef volhouden, dat de zaak-Vrij man ten beste geregeld is gewerden. Het ontslag werd niet gemotiveerd, maar de minister achtte zulks in het belang van den betrokkene zelf. Dat de heer Vrijman vol gens arrest van het Haagsche Hof wegens for- meele overtredingen veroordeeld moest worden, en wel, tot zes maanden gevangenisstraf, terwijl hij 18 a 19 maanden reeds preventief geleden had, vond de minister blijkbaar wel erg jam mer, maar, zoo zeide hij, zooiets gebeurt méér. Dat „zooiets" in dit geval echter gebeurd is met schuld der Overheid, daarop legde Z. Excellentie niet den nadruk. Om den Senaat te overtuigen van de juist heid der regeeringshandelwijze tegenover den heer Vrijman, die zich niet verongelijkt mocht achten, wees minister De Wilde op de hem ver leende schadeloosstelling van 66.500 en op het gedane aanbod: een opdracht tot den bouw van een groot werk. Maar juist uit deze beide regeeringsdaden concludeerde de Kamer bij monde van de heeren DE SAVORNIN LOHMAN (C.H.) en VAN CITTERS (A.R.), dat de regee ring wel gevoeld heeft, den heer Vrijman iets schuldig te zijn. Als men iemand na ontslag rehabilitatie wil schenken, beteekent dit, dat het oneervol gegeven ontslag niet juist geweest is. Maar stokstijf bleef de minister volhouden, dat een eervol ontslag niet mogelijk was en niet mogelijk is. „Hoe zou een minister zijn handteekening kun nen zetten onder een besluit tot verleening (alsnog) van een eervol ontslag ten aanzien var> een ambtenaar, die bij onherroepelijk geworden vonnis Wegens valschheid in geschrifte in over heidsdienst veroordeeld is geworden tot 6 maan den gevangenisstraf?" zoo riep minister De Wilde pathetisch uit, en hij maakte de zaak voor den heer Vrijman nog wat zwarter door eraan te herinneren, dat de Haagsche Recht bank den heer Vrijman vóórdien veroordeelde tot zelfs 2% jaar gevangenisstraf wegens op lichting. Hier trad de bewindsman op juridisch en moreel wel heel ongebruikelijke, onsympa thieke wijze terug in een vernietigd vonnis. De heer DE SAVORNIN LOHMAN (C.H.) heeft Zijn vriend, den minister, dan ook duidelijk te verstaan gegeven, dat zulk een „herinnering' in geenenöeele juist is. Te weinig recht heeft minister De Wilde o.i. laten wedervaren aan het feit, dat de oud- Rijksbouwmeester bij zijn administratieve ge dragingen gehandeld heeft onder vigueur van verouderde, formeele en in de practijk in vele gevallen onbruikbare bepalingen van het comp- tabiliteitsrecht en zich door zijn handelingen niet te eigen bate heeft verrijkt, noch ook willen verrijken, zoodat hij, naar de heeren DE SA VORNIN LOHMAN (C.H.) en MICHIELS VAN KESSENICH (R.K.) betoogden, te zwaar ge straft is door ook nog het oneervolle van het ontslag op hem te laten rusten. De minister voerde hiertegen alleen maar aan, dat de regeering verantwoordelijk is voor den goeden gang van zaken in het ambtelijk werk. Een eervol ontslag aan dezen hoogen amb tenaar zou onbillijk zijn tegenover lagere be ambten, die zich aan minder ernstige vergrijpen schuldig maakten en niet-eervol ontslagen blij ven. Allereerst dus weer de negatie van het feit, dat de heer Vrijman handelde onder den drang van omstandigheden, waarin de wetgever te kort geschoten was, en zich zonder zelfbe- voordeeling dus practijken veroorloofde, welke, zooals het heet, zelfs oogluikend werden toegelaten. In zijn vergelijking met andere ont slagen ambtenaren en beambten was de minis ter dan ook volkomen mis; voor deze laatsten bestaan geen excuses, voor den heer Vrijman Zeker wel! Er blijft iets scheef zitten in het geval. In daden erkent de regeering dat de heer Vrijman financieel schadeloos gesteld moet wor den en dat hem rehabilitatie toekomt, maar in woorden verklaart zij plechtig, dat het ontslag niet eervol kan worden verleend. De heer VAN VESSEM (N.S.B.) heeft nog getracht, een nieuw onderzoek uit te iokken over „hoe 't zoo gekomen is" en hoe en door wie(n) de heer Vrijman eruit- en een ander erin-gewerkt is. Wat meer sensatie was den N.S.B.-er blijkbaar niet onwelkom, maar de Kamer ging er niet op in en verwierp een des betreffend voorstel met 40 tegen 4 stemmen. De N.S.B. alleen stemde vóór. Om de „goedheid" der regeering jegens den heer Vrijman in een duidelijker licht te stellen, heeft de heer VAN CITTERS (A.R.) nog ge memoreerd, dat de schadeloosstelling ad 66.500 niet louter goedheid beteekend heeft. Een groot deel van dit bedrag betrof vergoeding voor be talingen, Waarvoor de heer Vrijman ten gunste van het Rijk persoonlijk(l) borg gebleven was De heer Vrijman had dit geld reeds uitgegeven. De heer KRANENBURG (V.D.) de eenige senator, die den minister in het debat gelijk gaf verklaarde zijn stem tegen eervol ontslag met een zwak betoog. De conclusie der Commissie, strekkende tot het alsnog verleenen van eervol ontslag, werd aangenomen met 34 tegen 10 stemmen; tegen stemden de heer Van Sasse van IJsselt (R.K.), de heer Pollema (C.H.), de heer Kranenburg (V.D.), de heeren v. d. Bergh en Van Rappard (Lib.), de voorzitter (C.H.). en de N.S.B.-ers. De conclusie, strekkende tot niet verdere toe kenning van schadevergoeding, werd aangeno men met 40 tegen 4 stemmen; alleen de N.S.B.-ers verklaarden zich tegen. Naar de „Ind. Crt." meldt, is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat in verband met het feit, dat douane en politie een wijdvertakte organi satie hebben ontmaskerd, die er haar werk van maakte, aan contingenteeringsbepalingen on derhevige goederen en thee te smokkelen, bin nenkort nog meer arrestaties zullen worden ver acht. De man achter de schermen, die, wat Java betreft, het kapitaal voor deze zoo lucratieve onderneming fourneerde, is nog steeds voort vluchtig en men vreest, dat hij reeds de wijk naar het buitenland heeft genomen. Het onderzoek is nog steeds in vollen gang, maar wordt ten zeerste belemmerd door het feit, dat de verdachten herhaaldelijk op reeds vroeger afgelegde verklaringen terugkomen. De drie Nederlandsche middenstandsbonden brengen ter algemeene kenis, dat in Juni voor het eerst de examens voor het middenstands diploma algemeene handelskennis zullen wor den afgenomen. De deelneming aan deze exa mens staat open voor een ieder, ongeacht de opleiding, welke werd genoten. Het afnemen der examens geschiedt onder rechtstreeksch toe zicht van het departement van economische zaken. Deze examens bestaan uit het normaal examen (a), waaraan een ieder vrij kan deel nemen en het speciaal examen (b), waaraan alleen kunnen deelnemen zij, die 1 Juli 1938 den leeftijd van 25 jaren hebben bereikt en op dien datum reeds vijf jaar in een tak van de tailhandel, ambacht of kleine nijverheid werk zaam zijn. Het normale examen bestaat uiteen schriftelijk en een mondeling gedeelte, af te nemen resp. op 1 Juni en van 22 Juni a.s. af. De examens worden bij voldoende deelneming namens de middenstandsbonden afgenomen in de navolgende plaatsen des lands: Leeuwarden, Groningen, Emmen, Apeldoorn, Amsterdam en Rotterdam door het Instituut voor Middenstandsontwikkeling (Kon. Ned. Middenstandsbond) Zwolle, Enschede, Nijmegen, Tilburg, Utrecht, Alkmaar en 's Gravenhage door de Onderwijs- centrale N.R.K.M. (Ned. R.K. Middenstands bond) Arnhem, Middelburg, Amersfoort en Dordrecht door de Onderwijscommissie van den Christe- lijken Middenstandsbond. De mogelijkheid wordt verder overwogen, om het examen bovendien nog te doen afnemen in Assen, Terneuzen en Eindhoven. Voor de inschrijvingen voor het examen, welke tot 15 April e.k. kunnen geschieden, heb ben de middenstandsbonden met medewerking van het departement van Economische Zaken een centraal secretariaat der examens gevormd, dat gevestigd is 2de Van den Boschstraat 40 te 's Gravenhage. In de Dinsdag gehouden landelijke vakgroep vergadering van den Ned. R. K. Grafischen Bond is, met groote meerderheid van stemmen, de ge wijzigde collectieve arbeidsovereenkomst voor het boekbinders-, papierwaren- en enveloppen- bedrijf aanvaard. De Belgische minister van het Verkeers wezen, de heer Henri Mark, en zijn gezelschap zijn Dinsdagmiddag om 2.36 uur van het station Hollandsche Spoor te Den Haag naar Brussel vertrokken. De secretaris van de Belgische legatie, baron Ruzette en de gezantschapsattaché de heer Baert, deden hem uitgeleide. Naar wij vernemen, zal binnenkort een ont werp van een nieuwe jachtwet bij de Tweede Kamer worden Ingediend. De geschubde bewoners onzer zoete wateren zijn vroeg of laat de slachtoffers van eeuwigen strijd. In hun prille jeugd zijn ze blootgesteld aan duizend-en-een gevaren. Reeds als ei vin den tallooze hoeveelheden een ontijdig einde in aal-, alver- en andere magen. Duizenden speldevischjes vallen als verkeersslachtoffers van snelvarende motorbooten, die een breed zog over de oevers zweepen. Die dien dooden dans ontspringen zien het veege lijf bedreigd door op aas beluste snoeken, snoekbaarzen, baarzen, reigers, schollevaars enz. Maar moe der natuur is mild. Zij liet één wijfjesvisch honderdduizenden eitjes afgeven en.... zoo treden nog altijd ongetelde aantallen vischjes het bovenmaatsche tijdperk in, wanneer de mensch met geperfectionneerde vangmiddelen het laatste woord wil spreken in de verdere dunningen der gelederen. Was het dus eerst een kwestie voor de vis- schen van eten of gegeten worden, een voort durende waakzaamheid tegen overvallen, thans komen nog de visscher met zijn netten en de sportvisscher met zijn hengels, nadat beiden vaak onderling al strijd geleverd hebben om den nog te behalen buit, in casu de visch, te mogen bemachtigen. Maar de mensch moet bij die jacht op de visschen andere maatstaven aanleggen dan de dieren, die visch moeten eten uitsluitend om te kunnen blijven leven. (In anderen zin is dit tenslotte met den visscher om den broode trouwens ook het geval). De visschende mensch toch heeft tenslotte op het vischwater voor een groot gedeelte de touwtjes in handen, hij zij hengelaar, hij zij broodvisscher. En waar het beiden aangenaam is veel te vangen helaas kan dit de laatste tijden voor den beroepsvisscher niet geheel op gaan, nu hij zijn vangst slechts tegen schame- len prijs of heelemaal niet kwijt kan wordt gezonnen op middelen de mogelijke vangsten zoo groot mogelijk te doen zijn. Sparen speelt hierbij een groote rol, waarbij de wetgever is voorgegaan door een zoodanige minimummaat op de visschen te stellen, dat zij tenminste éénmaal aan de voortplanting hebben kunnen deelnemen alvorens zij aan het water mogen worden onttrokken. Overigens is bij tal van hengelaars het sparen het alpha en omega voor de verkrijging van reuzenvangsten. Aller eerst sparen door het weren van netwerk en verder door het vullen van den spaarpot (het vischwater) met groote hoeveelheden poot- visch, gedachtig aan: waar visch zit, is zij ook aan den hengel te vangen. In de practijk is op tal van plaatsen die gedachte niet juist ge bleken! Trouwens er zijn doorgewinterde hen gelsportliefhebbers, die dit min of meer open lijk willen erkennen. Maar dat is niet vol doende. Sinds jaar en dag werd strijd gevoerd om het vischrecht op tal van wateren met gevolg hoe kan het anders verliezen aan weers kanten. Wel gingen stemmen op om elkander te verstaan èn terwille van den beroepsvisscher én terwille van de hengelsport, die tenslotte toch ook alleen gebaat kan zijn bij wateren waarin wat te vangen is en welke wateren nu eenmaal niet kunnen bestaan als zij niet juist geëxploiteerd worden. Dus ook samenwerking terwille van den vischstand. Uitzonderingen daargelaten is van samenwer king niets terecht gekomen. En zoo is naar vaderlandschen trant tenslotte een commissie in het leven geroepen, bestaande in vertegen woordigers van de beroepsvisschers, te weten bestuursleden van de Hoofdafdeeling Zoet- watervisscherij der Nederlandsche Heidemaat schappij. Die commissie streeft naarstig naar een oplossing. Welke die mogelijke oplossing zal zijn, is nog in den schoot der toekomst verbor gen. Om haar te vinden, is men begonnen met 't zoeken naar wateren, welke waar kunnen ma ken, dat het net nuttig is in tegenstelling met wat haast alle hengelsportliefhebbers meenen en metterdaad bewijzen te gelooven! Daartoe dienen proefnemingen, van welke er reeds een is begonnen in de vestinggrachten van Naar- den door deze met een zegen te bevisschen en een plan te maken voor verdere gezamenlijke bevissching. De bekende Bergsche plassen bij Rotterdam zullen in dit opzicht spoedig vol gen. Er zijn trouwens nog wel een paar wate ren, die proefondervindelijk aantoonen, dat slechts juist kan zijn voor wateren, die ook voor hengelsport moeten dienen: visch vangen èn met het net èn met den hengel. Het Engelsche stoomschip „Alchymist", metende 382 ton, is hedennacht tegen drie uur bij Hoek van Holland tijdens hoog water, even benoorden het Noorderhoofd, tijdens hoog water aan den grond geloopen. Bijzonderheden ontbre ken nog. Het Engelsche stoomschip „Alchymist", dat vannacht benoorden het Noorderhoof aan den grond liep, is vanmorgen zonder hulp bij was send water vlot gekomen. Het schip heeft de reis vervolgd. De groote moeilijkheid bij de hulp aan de kleine boeren was de omstandigheid, dat de landbouwsteun geen rekening houdt met den individueelen boer. Het is een bedrijfs steun; de bijslagen op den prijs der producten en de richtprijzen gelden voor allen en zijn voor alle boeren hetzelfde. Dit stelsel is in zich zeer goed, want op deze wijze krijgt niettegenstaande alle maatregelen van de regeering, de boer een voortdurenden prikkel om zijn bedrijf zoo goed mogelijk te voeren. Hoe meer producten hij van zijn grond weet te halen, hoe hooger zijn steun wordt en hoe grooter het bedrag, dat hem toe komt uit het landbouwcrisisfonds. Het voordeel van deze wijze van steunen is onmiddellijk dui delijk. Niettegenstaande de slechte prijzen im mers, die de boer voor zijn producten kan ma ken, zal hij toch al het mogelijke doen om de resultaten van zijn arbeid zoo groot te doen zijn, als maar kan. Hij kan zijn grond niet ver- waarloozen; hij moet de beste meststoffen ge bruiken; hij moet ervoor zorgen, dat hij het beste zaai- en pootgoed krijgt; hij moet ernaar streven het beste vee te krijgen; kortom, hij moet zijn bedrijf zoo hoog mogelijk opvoeren. Op deze wijze blijft de Nederlandsche landbouw op een peil, waarop hij kan blijven concurreeren met het buitenland. Was het principe van den steun anders en hield dit wel rekening met de omstandigheden van den afzonderlijken boer, dan zou de mogelijkheid gaan bestaan, dat de boer zijn bedrijf zou gaan verwaarloozen en dat daardoor de Nederlandsche landbouw niet meer op dat hooge niveau zou blijven, waarop hij thans staat. Doch tegenover het goede principe van den landbouwsteun kwam de moeilijkheid, dat men den mensch niet mag opofferen aan het systeem en dat men omwille van het principe van den steun niet duizenden en duizenden kleine boe ren mocht laten omkomen. Kort geformuleerd komt de moeilijkheid hierop neer, dat men voor de vraag stond: Moeten we den landbouw in stand houden en de kleine boeren laten ver gaan, of moeten we de kleine boeren helpen, het principe van den bedrijfssteun prijsgeven en zoo het risico loopen, dat de landbouw ten gronde gaat? Het een is even erg als het an dere. De oplossing was, dat men een splitsing zou maken en bij sommigen wel, bij anderen niet rekening zou houden met de persoonlijke omstandigheden van den boer. Doch dan kwam men weer voor andere moeilijkheden te staan: waar ligt de grens tusschen de twee gevallen? En is het wel billijk de gelden, welke worden verkregen uit heffingen op de levensmiddelen en bedoeld zijn om een toeslag op de prijzen aan de boeren te geven, te gebruiken om den socialen nood van sommige groepen te lenigen? Deze laatste vraag heeft verdere strekking, want men zou haar ook anders kunnen stellen: men zou immers kunnen vragen, of men den prijs der levensmiddelen hooger mag belasten dan noodzakelijk is om een redelijken toeslag te geven op de landbouwproducten; redelijk in dien zin, dat met den toeslag erbij de verkoopprijs zoodanig is, dat hij minstens gelijk is aan den kostprijs. Het antwoord op deze laatste vraag is voor ons zeer duidelijk. Herhaalde malen reeds hebben wij te kennen gegeven, dat wij het stelsel der heffingen onbillijk achten, omdat hierdoor de minder draagkrachtigen even zwaar worden belast als de beter gesitueerden en om dat vooral de groote gezinnen een onevenredig zwaar aandeel moeten betalen in den vorm van heffingen op de eerste levensbehoeften. Hoeveel te meer zullen wij het dus afkeuren als deze heffingen worden verhoogd om een bepaalde categorie te helpen. Uit dit alles echter blijkt, dat het vraagstuk van den steun aan de kleine boeren ingewikkeld is als het raadsel van de Sphinx en het pleit voor de commissie, die deze kwestie moest be- studeeren, dat zij er een oplossing voor gevon den heeft. Zij verdeelt wij hebben er reeds aan herinnerd de kleine boeren in drie cate gorieën en wel 1. zij, die in hun landbouwbedrijf een bijverdienste vinden; 2. zij, die in den land bouw hun hoofdinkomsten vinden, doch daar naast nog op een of andere wijze een bijver dienste hebben of gehad hebben; en 3. zij, die geheel en al op hun landbouwbedrijf zijn aan gewezen. Aan deze drie groepen wordt een bedrag uit gekeerd, dat niet berekend is op het bedrijf, maar op den individueelen nood. De gelden, welke noodig zijn om de eerste groep te steu nen, komen ten laste van het departement van Sociale Zaken. Deze groep ontvangt alleen een bepaalde som. Voor de tweede groep heeft de commissie als middel aangegeven de tewerkstelling op het eigen bedrijf. Met de uitvoering van dezen maatregel is reeds begonnen, omdat de regeering reeds enkele voorstellen van het rapport had overgenomen voor het gepubliceerd was. Als basisbedrag voor den steun neemt de commissie de werkloozenuitkeering, die aan den boer zou worden toegekend, als hij uitsluitend en alleen arbeider zou zijn, welk bedrag verminderd wordt met hetgeen hij naar schatting uit het eigen bedrijf ontvangt. Het geld hiervoor komt ten laste gedeeltelijk van het departement van Sociale Zaken, gedeeltelijk van het departement van Economische Zaken. De derde groep, die geheel op het landbouw bedrijf is aangewezen, wordt anders behandeld. Hier past men wel het stelsel van bedrijfssteun toe, doch de steun komt pas op de tweede plaats. Bij het zoeken naar een regeling voor deze groep is de commissie van de grondgedachte uitgegaan, dat de kleine bedrijven door deskun dige voorlichting zooveel mogelijk aan de crisis moeten worden aangepast, welke voorlichting zich dan zou moeten uitstrekken over de landbouw techniek en -economie, de zelfvoorziening en de besteding van het inkomen. Door goede en des kundige voorlichting kunnen deze bedrijven voor de boeren nog een minimum bestaan op leveren. Gezien echter den vergevorderden nood toestand, waarin deze bedrijven verkeeren, zal de aanpassing aan de nieuwe verhoudingen niet kunnen worden verkregen zonder geldelijken bijstand voor het aanschaffen van de noodige grondstoffen ter verbetering van de bedrijfs- exploitatie. Door goede voorlichting kan men de bedrijfsuitgaven tot een minimum beperken en de opbrengst tot een maximum opvoeren. Dit zijn, kort samengevat, de normen, welke gelden bij den steun aan de kleine boe ren. Voor zoover men nu reeds kan nagaan, heeft de hulp volgens deze beginselen in het algemeen zeer goed werk gedaan, al zou men misschien wenschen, dat hier of daar een enkel onderdeel gewijzigd werd en dat bij bepaalde ge vallen een voorzichtige soepelheid kan worden toegepast. et valt niet te ontkennen, dat de houding van het Oostenrijksche Episcopaat, na den „Umstürz" in Oostenrijk aangenomen, in tal van gemoe deren ook in ons land de grootste verwarring heeft gesticht. Hoe nu, vragen velen zich af: Nemen de Oostenrijksche bisschoppen een ander standpunt tegenover het zegevierend nationaal-socialisme in dan Z. H. de Paus in Zijn Encycliek „Mit brennender Sorge" en dan de Duitsche bisschoppen als Kardinaal Faulhaber e.a.? Is het nationaal-socialisme voor Katholieken tot op grootere hoogte te aanvaarden dan de Nederlandsche Bisschop pen in hun bekend mandement over de N. S. B. wilden toegeven? Mag 't Katholicisme zich dan inderdaad niet met politiek bemoeien en moet het dan wezenlijk gebrandmerkt worden als een ontoelaatbaar politiek Katholicisme? En hoe is 't eigenlijk gesteld met den plicht tot de grootst mogelijke politieke eenheid der Katholieken in ons land en met de R.K. Staatspartij, die er aanspraak op maakt de organisatie dier politieke eenheid par excel lence te zijn? Wij zouden deze vragen met nog tal van andere kunnen vermeerderen om aan te geven in hoe hooge mate ook tal van eenvoudige en brave goedwillende katholie ken tot in hun innerlijk zijn verontrust door de oogenschijnlijk verwarrende gebeurtenissen der laatste weken in Midden-Europa. Al zijn de problemen, welke wij hier aanstippen, te veelvuldig en te omvangrijk om ze in het bestek van een kort artikel afdoende te be handelen, toch willen wij pogen althans eenige verheldering te brengen in de duister nis, waarin sommigen den juisten weg dreigen kwijt te raken. Als uitgangspunt moeten wij niet de door Kardinaal Innitzer alleen ge geven instructie, maar de verkla ring van het geheele Oostenrijksche Epis copaat van Zondag j.l., welke naar alle waarschijnlijkheid met voorkennis van het Vaticaan is afgelegd, nemen. In deze verklaring is het niet gezegde even belangrijk als het gezegde. De Oostenrijksche bisschop pen erkennen met vreugde, dat de nationaal- socialistische beweging op het gebied van den nationaleri en economischen opbouw en van de sociale politiek voor het Duitsche Rijk en het Duitsche volk en met name voor de arm ste lagen van het volk belangrijk werk ge presteerd heeft en nog presteert. Deze er kenning bepaalt zich dus strikt tot het nationale en economische en het sociaal- politieke. Zij rept met geen woord van het geestelijke, het religieuze en zelfs niet van het cultureele. In hoeverre daarvoor geen erkenning van kerkelijke en katholieke zijde mag bestaan, heeft de Pauselijke Encycliek „Mit brennender Sorge", die zich slechts tegen bepaalde leerstellingen en practijken van het nationaal-socialisme in Duitschland richtte, duidelijk genoeg aangegeven. Dat ook de Oostenrijksche bisschoppen evenals hun Duitsche collega's tegen zulke leerstellingen en practijken verzet zullen aanteekenen, in dien deze in Oostenrijk zouden worden inge voerd, spreekt wel van zelf. Zoolang het ech ter quaestieus is, of dezen in het hun geeste lijk onderhoorige gebied zullen worden toe gepast, zou een verzet als voorbarig, een slag in de lucht en een bewijs van kwade trouw kunnen worden gedisqualificeerd. Uitdrukkelijk spreken de Oostenrijksche bisschoppen verder hun overtuiging uit, dat door het werken der nationaal-socialistische beweging het gevaar van het alles vernieti gende Godlooze bolsjewisme werd afgeweerd en zü begeleiden dit werken voor de toekomst met hun beste zegewenschen en zullen in dezen zin ook de geloo- vigen opwekken. Hiermede hebben zij oi niets miszegd, maar eenvoudig een geluk kige feitelijkheid geconstateerd. Zij zeggen niet, dat het nationaal-socialisme de eenig mogelijke en beste bestrijdingsmethode tegen het Godlooze bolsjewisme biedt en ook niet, dat er aan het nationaal-socialisme geen andere gevaren en risico's van zuiver geeste lijken aard verbonden kunnen zijn. Dat zij als Katholieke staatsburgers staande tegenover een gewettigd gezag zich als Duitschers voor het Duitsche Rijk bekennen en van alle ge- loovige Christenen verwachten, dat deze beseffen, wat zij hun volk schuldig zijn, is met geen enkel steekhoudend argument aan vechtbaar en daarmee ontzeggen zij zichzelf nóch den geloovigen het recht op eventueels gerechtvaardigde critiek, indien het natio- naal-socialistisch régime in Oostenrijk daar toe straks aanleiding mocht geven. De Oos tenrijksche bisschoppen, alleen sprekend voor en over Oostenrijk, waar tot nu toe geen nationaal-socialistisch regime heeft ge- heerscht, hébben dus in geen enkel opzicht de Duitsche bisschoppen en hun houding tegenover het Nazi-régime in Duitschland gedésavoueerd. Dit zou trouwens him be voegdheid te buiten gaan. Nog veel minder mag uiteraard uit de verklaring der Oostenrijksche bis schoppen eenige bindende conclusie getrokken worden voor Nederland en de N. S. B. en de houding, welke de Nederlandsche Bisschoppen tegenover de N.S.B. in 't besef van hun eigen verantwoordelijkheid hebben meenen te moeten aannemen. De verwarring, welke op het oogenblik in vele geesten heerscht, komt dan ook voort uit een gebrek aan onderscheidingsvermogen, waardoor niet met elkander in verband staande dingen met elkander verbonden worden, en personen en zaken, leerstellingen en practijken, en totaal verschillende omstandigheden dooreen wor den gehaald. Voor de Nederlandsche Katho lieken is een zoo groot mogelijke poli tieke eenheid van het allergrootste be lang, omdat het verbreken dier eenheid een onoverzienbare onzekerheid zou schep pen op alle gebieden, waarop zij thans zekerheid en veiligheid bezitten. In Oos tenrijk vielen plotseling alle tot dan toe bestaande zekerheden door het „fait accom pli" van de inlijving bij Duitschland weg en de Kerkelijke Overheid zou door een a priori niet aanvaarden van die niet meer ongedaan te maken zaak de eenige kans, hoe groot of hoe gering die ook moge wezen, op een nieu we, bevredigende zekerheid hebben uitgeslo ten en in haar gevolgen niet te berekenen moeilijkheden op alle gebied hebben gescha pen. Het Kerkelijk gezag moet er wel-is-waar voor waken zich al te zeer met een tijdelijk politiek régime te vereenzelvigen, maar het heeft den onafwijsbaren plicht ook in het tijdelijke richting en leiding te geven voor zoover daaraan geestelijke en eeuwige belan gen verbonden zijn. Zoo beschouwd, zal veel wat thans verwarrend lijkt, verhelderd wor den. En dit is te meer noodzakelijk, nu velen erop uit zijn van de heerschende verwarring „partij" te trekken. Pater H. R. F. van der Horst S.C.J. is, naar de Leidsche Courant meldt, benoemd tot pro vinciaal der priesters van het H. Hart in Noord- Brazilië. Pater van der Horst werd geboren te Am sterdam 29 Maart 1891. Zijn jeugd bracht hij te Leiden door, waar zijn ouders zich gingen vestigen. Na voorbereidende studies trad hij in de Congregatie van de Priesters van het H. Hart en werd priester gewijd 8 Juli 1917. Na eenige jaren als hulpaalmoezenier bij het Ned. leger in Zeeuwsch Vlaanderen werkzaam te zijn geweest, vertrok hü in September 1919 naar de missie van Noord-Brazilië. Hij is dus thans bijna 19 jaar als missionaris werkzaam. Eerst gedurende 5 jaar te Porto Calvo, ver volgens in Cameragibe en Garanhuns, waar hij belast was met de geestelijke leiding der seminaristen van het bisdom Garanhuns. Ver volgens was hij pastoor in Recife (Pernam- buco), alwaar hij een apostolische school en noviciaat heeft opgericht. De Nederlandsche Vereeniging bot bescherming van dieren verzoekt ons het volgende onder de aandacht te brengen van het publiek: In verschillende gemeenten van ons land komen thans in grooten getale jonge eenden kuikens aan de markt alle „woerdjes" die door de broedmachines bij duizendtallen worden uitgebroed en die praktisch geen handels waarde hebben, omdat zij uiteraard voor de eierproductie niet kunnen dienen. Handigen kooplui is echter gebleken, dat deze diertjes op de markten een zekere attractie zijn voor het publiek, dat ze zonder nadenken voor enkele centen koopt om er de kinderen mede te verblijden. Daartegen zijn reeds van verschillende zijden ernstige bezwaren gerezen, omdat, afgezien er van, dat deze diertjes door het vervoer en het verblijf op de markt veel te lijden hebben, ook het publiek niet weet, op welke wijze ze doel treffend verzorgd moeten worden. Men laat de kuikens dikwijls vrij rond loopen, hetgeen voor deze diertjes, die groote behoefte aan warmte hebben gespeend als ze zijn van alle moeder zorg doorgaans den dood tengevolge heeft. Voor de kinderen is het begrijpelijk een groote pret, ze in een tobbe te laten zwemmen; maar helaas de meeste van deze beestjes zijn „loopeenden", die in het geheel geen be hoefte aan zwemgelegenheid hebben en daar zeker niet in hun natuurlijk element zijn. Voegt men hierbij nog de moeilijke kwestie van de voeding, dan is het niet te verwonderen, dat deze eendenkuikens in handen komend van menschen, die niet weten, hoe ze moeten worden behandeld en van kinderen, die ze als speelgoed beschouwend, onbedoeld op allerlei wijs doen lijden bij honderdtallen op wreede wijs om het leven komen. Het hoofdbestuur van de Nederlandsche Ver eeniging tot bescherming van dieren is het bovenstaande niet ontgaan en is reeds in onder handeling met de autoriteiten, om na te gaan op welke wijze aan dezen zeer ongewenschten gang van zaken een einde zou kunnen worden ge maakt. De Vereeniging doet echter bij voorbaat gaarne een beroep op het publiek. Wanneer voor de diertjes geen koopers meer worden ge vonden, komen zij vanzelf niet meer ter markt. En den kinderen wordt daarmede tevens de teleurstelling bespaard, dat zij zich zouden gaan hechten aan teere wezentjes, die men, ondanks alle zorgen, doorgaans toch niet in het leven kan houden, omdat ze voor speelgoed nu eenmaal niet geschikt zijn. KOETARADJA, 30 Maart (Aneta). Het gouvernements hars- en terpentijnbedrijf te Baleq (Takengon) is geheel afgebrand. De X)rzaak is vermoedelijk onvoorzichtigheid. AMSTERDAM. Bevorderd tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op proefschrift getiteld: ,Decada quinta da „Asia" de heer M. de Jong, geb. te Amsterdam. Doctoraal examen in de Nederlandsche taai en letterkunde de heer F. P. Huygens. GRONINGEN. Doet. examen wis- en natuur kunde (hoofdvak plantkunde) mej. J. Oortwijn Botjes te Groningen. Doet. examen rechten de heeren U. G. Schilthuis te Rotterdam en J. Sanders te Zwolle. LEIDEN. Doctoraal examen geneeskunde mej. M. E. S. Hennemann, Koog a. d. Zaan, en de heeren N. Versteeg, Voorburg; A. J. Zwar tendijk, Boskoop. Candidaatsexamen Indisch recht, de heer J. W. Th. Bosch, Bilthoven. Doctoraal ex. wis- en natuurkunde hoofd vak scheikunde de heer D. W. van Krevelen, Rotterdam. LEIDEN. Geslaagd de dames D. C. Klein, Rotterdam; L. M. Wouters, Voorburg en de heeren M. van Oosten, Den Haag; K. W. J. Dambrink, Den Haag. e sterke wijkt niet voor tegen wind, slechts de zwakke waait mee.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9