Oss' laatste schandaal?
Tiet w/duud mn den da§
De avonturen van een verkeersagent je
'n
m
1^2
Het optreden van de
Marechaussee
T-
DE ZEVEN
DINSDAG 5 APRIL 1938
Gids voor de Ned.
Musea
Arme parochies in
Parijs
Luipaarden
Sinds enkele jaren geniet Oss in Neder
land dezelfde twijfelachtige reputatie,
die Chicago in Amerika bezit. Na de
,.?roote schoonmaak" onder de mannen van
Toon de Soep verschijnt in de bladen tel
kens opnieuw de naam Oss in verband met
misdrijven, fraudes of onregelmatigheden,
waarbij overheidsinstellingen of vooraan
staande personen op geestelijk en financieel
gebied ter plaatse betrokken zijn en die
telkens op min of meer sensationeele
wijze door de marechaussee aan het
licht werden gebracht. Geruchten, ver-
hooren en arrestaties vestigen herhaal
delijk de aandacht op deze gemeente
en hielden haar voortdurend in den
kwaden roep van de meest gevaarlijke en
bedorven gemeente des lands te zijn, waar
hoog noodig een krachtiger hand dan die
van den tegenwoordigen burgemeester den
eerbied voor de orde dient te herstellen.
Zoo was de toestand aan de oppervlakte
bekeken.
Ingewijden echter wisten, dat, wanneer
men, alles, wat den laatsten tijd in
Oss voorvalt, aan een critisch onderzoek
onderwerpt, men tot de verrassende
ontdekking komt, dat er sinds het uit
roeien van de beruchte bende eigenlijk
maar één werkelijk „schandaal" door de
marechaussee tot klaarheid werd gebracht.
En bovendien, dat deze ééne affaire de
kwestie van de „Organon" niet aan
het licht kwam door de activiteit van het
betrokken corps, doch door het bloot-toe
vallige feit, dat bij de marechaussee de
eerste aangifte van een strafbaar feit bin
nenkwam.
Al het andere echter houdt geen stand.
Oss is bijvoorbeeld opgeschrikt doordat
de marechaussee twee jongemannen in
hechtenis nam, twee leiders van de ge
meentelijke zorg voor de jeugdige werkloo-
zen. Zij zouden groenten hebben gestolen
van het terrein, waarop zij met hun jon
gens werkten. Dit terrein bestond echter
uit tuintjes, waarvan den jongens uitdruk
kelijk het vruchtgebruik was toegestaan.
Vier dagen hebben de jongelui in de ka
zerne vastgezeten; zij werden naar Den
Bosch geleid, waar de Officier van Justitie
niets anders kón doen, dan ze vrijlaten.
Iets strafbaars hadden ze niet gedaan.
Maar Oss had een „schandaal". Denzelfden
avond, waarop de jongens van Den Bosch
huiswaarts keerden, bevatte het plaatselijke
blad een „uit goede bron stammende" me-
dedeeling, dat zij hadden „bekend".
Driemaal werd daarna van de zijde der
marechaussee proces-verbaal opgemaakt
tegen ambtenaren van gemeentelijke in
stellingen. Een crisis-ambtenaar had aan
onbevoegden vleeschbonnen in handen ge
geven. Daar die vleeschbonnen echter geen
waarde hadden, kon hier van een conflict
met de strafwet geen sprake zijn. Twee
politie-agenten hadden gestolen bij de
sluiting van een landbouwtentoonstelling.
Bij die heele sluiting bleek geen politie
agent aanwezig te zijn geweest. De direc
teur van de gasfabriek had een der ge
meentenaren een looden pijp in handen
gespeeld. Die pijp bleek een waarde te heb
ben van nog geen gulden enwas be
taald!
Viermaal kwam dus de naam van ge
meente-instellingen te Oss in opspraak
zonder dat eenig reëel feit aanwezig was.
Viermaal werd geverbaliseerd, werden
verhooren afgenomen, werd met den goeden
naam gesold door menschen, die strafbare
en niet-strafbare feiten klaarblijkelijk nau
welijks konden onderscheiden!
Met de affaire van den bankier, die op
Zaterdag 19 Maart in een open zijspan naar
de kazerne van de marechaussee werd ge
leid terwijl de inventaris van zijn bureau
met een veewagen werd leeggehaald alles
op klaarlichten dag kwamen de Ossche
„schandalen" in een nieuw stadium. Niet
meer gemeente-instellingen, doch vooraan
staande particulieren kwamen aan de beurt.
De man werd enkele dagen naderhand
ontslagen van rechtsvervolging.
Het werd nadien nog erger.
Het verleden van twee priesters in Oss
werd „onderzocht". Tegen den een werd
een kroongetuige in het veld gevoerd, die
tot de meest gevreesde figuren van de
plaats behoort. In het bijzijn van dezen
man werd een nog niet volwassen knaap
door zes marechaussees gehoord over een
feit, dat zich tien jaar geleden zou hebben
afgespeeld. In diezelfde zaak werden kin
deren buiten het bijzijn van hun ouders
„gehoord" over vermeende wangedragingen
van een priester.
In de zaak tegen een ander priester is
het de vraag of vóór het onderzoek wel
werd nagegaan, of de ten laste gelegde fei
ten strafbaar waren of niet.
Hoe het met deze beide onderzoekingen
zal afloopen wij loopen er niet op vooruit
al hebben wij persoonlijk den indruk, dat
het in denzelfden geest zal zijn als vele
voorgaande zaken. Doch wij wijzen op de
methoden van onderzoek, die daarbij wer
den gevolgd en op het feit, dat heel Oss
nauwkeurig wist, dat de marechaussees
met die en die zaak bezig waren, dat zij die
en die personen hadden gehoord, dat zij
daar en daarvoor naar Den Haag waren
geweest en al zulke dingen meer.
Handelden deze mannen overeenkomstig
hun instructies wanneer zij zulke zaken
op een zoodanige wijze onderzoeken, dat een
heele plaats er schande van spreekt?
Terwijl dus nog niets, heelemaal niets
vaststond!
Of is hun opleiding zóó slecht, dat zij nog
niet behoorlijk een strafbaar feit kunnen
herkennen?
Ieder in Oss stelde zich deze vragen.
Terwijl groote bladen den naam van den
burgemeester door het slijk haalden op een
wijze, die het dezen magistraat zoolang
hij zichzelf respecteerde onmogelijk
maakte zich te verweren, werd de brigade
van de marechaussee or» haar heldenda
den, die door de bona-fide Ossche bevol
king als terreur werden gevoeld, opgehe
meld als de groep der wakers voor de ge
rechtigheid. Dat kón zoo niet voortduren.
Binnenskamers wist men, dat de kwestie
van het optreden der marechaussee gelei
delijk uitgroeide tot het naar men hoopte
uiteindelijk laatste schandaal van Oss.
Gelukkig is dit voorkomen. De justitie-
autoriteiten hebben de brigade in haar ge
heel overgeplaatst. De sensatie-pers
moge haar hedenochtend roerende woorden
ten afscheid wijden zij heeft, naar wij
in deze beslissing bevestigd zien, in haar
politioneele taak gefaald. Werd haar wel
licht door de pers teveel wierook toege
zwaaid? Ook de roem is een weelde, die
sterke beenen vraagt.
Wij pleitten voor een actieve en strenge
politie, die „affaires" uitroeit, maar geen
onbeheerschte agitatie, die „affaires"
maakt, waar zij niet zijn.
MUSeUM
Teekening van Hans Basart in de „Gids
voor de Nederlandsche Musea", die door
het Departement van O., K. en W. is
uitgegeven
Een handig boekje
Bij de Algemeene Landsdrukkerij te 's Gra-
venhage is een zeer handig boekje verschenen,
getiteld „De Nederlandsche Musea." Het doel
van de uitgave, die wordt verlevendigd door
tien afbeeldingen en twee kaarten, is ruimer
bekendheid te verleenen aan de historische
en artistieke schatten die in onze musea zijn
te vinden.
Het Departement van OnderwijB, Kunsten
en Wetenschappen heeft er ongetwijfeld een
nuttig werk mee verricht. Alle steden en dor
pen die een oudheidkamer of museumverzame-
ling bezitten zijn er in vermeld, met alle zake
lijke gegevens betreffende de daar te vinden
collecties.
In het prospectus lezen we het volgende:
„Wat het goud van de Nederlandsche Bank
is voor het zakenleven, zijn de kunstschatten
in het Rijksmuseum voor de Nederlandsche
cultuur."
„Deze woorden uit de Rijksmuseum-film, die
de onschatbare beteekenis van deze instelling
voor ons volk zoo duidelijk in het licht stellen,
zouden met hetzelfde recht voor het geheele
complex onzer musea kunnen zijn gebruikt.
Doch terwijl de goudstaven, om haar nuttig
werk te kunnen verrichten, door slechts
enkelen aanschouwd, in de duisternis der bank
kluizen moeten blijven rusten, dienen de
musea in het volle licht te worden gesteld en
door drommen landgenooten bezocht te worden,
willen zij het volle profijt afwerpen. Te weinig
nog beseft men, welk een genot geregeld mu-
seumbezoek kan opleveren en welk een betee
kenis dit voor de cultureele vorming kan heb
ben. Te weinig kent men onze musea. Weet gij:
dat ons land 250 musea rijk is? welke schatten
daar bewaard worden? wanneer zij te bezich
tigen zijn?"
Deze gids is, dunkt ons, onmisbaar voor allen
die in historie, kunst, techniek, volkenkunde,
missie etcetera belang stellen. Ook voor leeraren
van scholen, die met de leerlingen uitstapjes
willen maken en daarbij, iets leerzaams ge
nieten, is het boekje een baken en een veilig
raadgever.
Op een kaart van Nederland vindt men
alle plaatsen, die verzamelingen rijk zijn, aan
geduid en hetzelfde vindt men op een kaart
van de hoofdstad voor Amsterdam. De teeke-
ningen die het werkje illustreeren zijn van
Hans Bassart.
Een paar steekproeven, die we namen, heb
ben ons overtuigd, dat de verschafte gegevens
betrouwbaar zijn en wetenschappelijk verant
woord.
Als deze uitgave er toe bijdraagt het muse-
umbezoek te vergrooten, zullen de uitgevers
hun doel stellig bereikt achten.
-f
Aantal priesterroepingen stijgt
Ia alle kerken en kapellen van Parijs worden
collectes gehouden voor de arme kerken
van Parijs en voor de geestelijkheid. In aan
sluiting hierop heeft kardinaal Verdier enkele
inlichtingen gegeven aan een correspondent
van de „Figaro."
De Farijsche geestelijkheid aldus zeide
de Kardinaal lijdt ten zeerste onder de ge
volgen en den weerslag van de economische
crisis. Vooral de inkomsten van de arme pa
rochies zijn gedaald, doordat de vroeger rijke
parochies nu zelf veel moeite doen om te blij
ven bestaan. De priesters in de banlieu hebben
maar een zeer klein salaris, ofschoon hun hel
denmoed en opoffering al het denkbare over
treffen. Ik weet dat meerderen honger lijden en
zich van het noodzakelijkste bsrooven, om
werken van liefdadigheid te kunnen doen, om
de ongelukkigen te helpen, een wanhopige ziel
te redden, om de kinderen voor den honger
dood te behoeden.
Ik heb vertrouwen in de Parijsche liefdadig
heid, die werkelijk onuitputtelijk is. Het resul
taat van mijn oproep heeft alle verwachtingen
overtroffen.
Wij hebben tallooze werken te onderhouden
en er is hier geen budget voor den eeredienst
meer. Als men denkt aan de moeiten, die de
katholieken van Frankrijk moeten doen, want
zij zijn het die de werken der Kerk, de kerken,
de scholen en de priesters ondernouden, dan
kan men niet anders dan in bewondering staan
en dankbaar zijn.
De Kardinaal voegde eraan toe, dat het aan
tal roepingen in Parijs de laatste jaren is toe
genomen. Er zijn op het oogenblik meer dan
800 leerlingen, die zich op het H. Priesterschap
voorbereiden, ongeveer 200 meer dan 10 jaar
geleden. Een dergelijke vooruitgang wordt
overal in Frankrijk opgemerkt. De dag is niet
ver meer, dat sommige bisdommen met hun
priesters ook minder begenadigde gebieden
kunnen helpen.
De grond scheen onder zijn voeten weg te
zinken, toen meneer Grijs den drempel
van het privé-kantoor van den directeur
overschreed. Hij zag er bepaald zoo zielig uit
(hij had den vorigen nacht niet geslapen van
angst, na den oproep, dien hij ontvangen had),
dat de stem van zijn chef hem heel wat minza
mer toesprak, dan de bedoeling was geweest.
Komt u maar binnen! Merkt u niet dat
het tocht?
Maar toen meneer Grijs al zijn moed bijeen
geraapt had om te gaan zitten, hernam de di
recteur op strenger toon:
U, met twintig dienstjaren, waarin u altijd
uw best hebt gedaan, durft me dat te leveren!
U lijkt wel gek. Kijk eens hier, u hebt thuis een
schrijfmachine en een hoop papier, om te ver
knoeien, en een zakcentje om aan postzegels uit
te geven. Aha, u ontkent het dus niet? 'tls
maar goed, dat u bekent!
Er was geen verweer mogelijk. Meneer Grijs,
commies van de afdeeling poste-restante, her
kende de brieven een voor een net zooals de
schrijfmachine-deskundige ze aan een en de
zelfde machine had toegeschreven. Ook de di
verse handteekeningen moesten van een en de
zelfde hand afkomstig zijn: „De man, die gek
op u is"„Hij, die u altijd gedenkt"Uw
hartedief," en zoo meer.
Een fraaie manier, om u op het zwakke ge
slacht te wreken, dat moet ik zeggen! bromde
de directeur, die wist dat meneer Grijs een
verbitterd vrijgezel was. U hebt al die schep
sels voor den gek gehouden en met die flauwe
grap bent u een half jaar bezig geweest. Een
ambtenaar als u en op uw leeftijd, moest toch
zéker zulke aardigheden niet uithalen
Maar het waren geen aardigheden, me
neer.
Wilt u mij ook nog voor den gek houden?
barstte de directeur uit.
Integendeel, meneer, stamelde meneer
Grijs, ik waser vast van overtuigd, dat ik
er een goed werk mee deed
En aangezien de directeur hem grijnzend aan
keek, ging meneer Grijs geruster voort:
Zeker, meneer, het betreft hier dames van
allerlei leeftijd. Eiken morgen komen ze voor
het loket, met oogen, dat je er medelijden mee
krijgt. Dan vragen ze: „Rosa M„Ca
roline P„Tony S„Is er niets?
Vanmorgen ook niet? Wilt u nog eens goed kij
ken? Weet u 't wel zeker?" Dat ondervind ik
allemaal. En dan voel ik, hoe die verlangende
oogen naar mijn vingers kijken, als ik den sta
pel brieven door mijn handen laat gaan. Als ik
dan moet zeggen dat er niets is
H'm. En daarom
Als u die arme schepsels eens voorstelt,
meneer! Ze verwachten allemaal een beetje
troost.van zoo'n briefje. En dan moeten ze on
getroost weggaan, tot den volgenden morgen, en
dan zie ik ze weer voor het loket komen, nog
veel verlangender dan den vorigen dag! Het is
daarom
Nu....?
Daarom heb ik zoo nu en dan wat geschre
ven, dat den moed er een beetje inhoudt zoo
iets als een medicijn, die ze helpt, om het leven
door te komen
Ja, ja, zei de directeur en nooit op de
gedachte gekomen, dat u als ambtenaar iets
deed wat niet in den haak is, hé? Maar tusschen
iimiiinifiii
llllllflllllllllttlllllll
twee haakjes, er zal toch ook wel een beetje
ongezond verlangen bij geweest zijn, om eh
u te amuseeren op een goedkoope manier?
O, meneer
Het was al erg genoeg, dat vele van die da
mes aan de gezichten tenminste te zien
hem er sterk van verdachten, dat hij er een
dol genoegen in had, als hij moest zeggen dat
er niets was. Toch was zijn geweten niet heele
maal zuiver. Als er een oude vrijster kwam, had
hem wel eens de lust bekropen, om die „ertus-
schen" te nemen
Kunt u er een eed op doen, dat u alleen
maar zoete woordjes van troost geschreven hebt,
aan al die dames? Kent u een zekere juffrouw
Martha C....?
Die oude poederdoos? Neem me niet kwa
lijk, meneer,
maar dat misbak
sel is de plaag 1
geweest van r» j.
mijn leven. Twin- i l OStC-TBStCLTltC
tig jaar geleden I
heb ik van haar 1
gehouden heb
ik ongehoorde offers voor haar gebracht, en
zelfs mijn studies eraan gegeven, zoodat ik nu
maar een gewoon postambtenaartje ben gewor
den. Zal ik u vertellen, op wat voor manier ik
door haar aan den dijk ben gezet, en hoe dat
schepsel me nog een heelen tijd mijn leven heeft
vergald, zoodat ik
Spaar het me maar, meneer Grijs, spaar
het me maar! zei de directeur, die het op dat
oogenblik te kwaad had met een hoestbui.
En hoe zou het dan vinden, meneer, als
u dat schepsel op een goeden morgen voor het
loket zag komen en dat ze daar vraagt, met
die stem van jaren terug: „Martha C
Ja, dat zei ik: Martha CIk doe er een eed
op, meneer, dat ze me niet herkend heeft! Als
vrouwen oud worden, herkennen ze nooit de
mannen, die ze ongelukkig gemaakt hebben.
En zoo hebt die anders zoo vertroostend
van aard bent, u laten verleiden tot uitdruk
kingen als: „ruiter te voet," „een van de vele
herfstbladeren," „schemerlampje"e.d. U
moet het indertijd wel héél erg te pakken heb
ben gehad!
Dat is nu voorbij, meneer. Het is tegelijk
koddig en treurig om te zien, als dat opgelapte
portret zich aan het loket vertoont, in gezel
schap van een langharig mormeldier, om te
vragen, of een of andere oude kennis haar wat
gestuurd heeft.
Maar het is nóg treuriger, zei de directeur,
als er bij mij klachten komen, dat de men
schen onhebbelijke anonieme brieven krijgen,
en als ik dan tot de ontdekking moet komen,
dat een van mijn meest vertrouwde ambtenaren
zich daaraan schuldig maakt. Voortaan zal ik
me nergens meer over verbazen!
Doe met mij, wat u wilt, meneer, zei me
neer Grijs gelaten. Jaag me weg, of ver
plaats memaar zegt u alstublieft niet aan
die juffrouw, dat ikLaat ze niet eens een
vermoeden hebben....
Het zou geen pretje wezen, hè? Laat eens
kijken. We kunnen u nog niet met pensioen la
ten gaan. Dat duurt nog wel een paar jaartjes.
Weet u, wat we doen? Ik zet u bij den pak
ketdienst.... Daar komen alleen serieuze
menschen.
Op een steenen bank, met'het hoofd op stukken rots, lag
de heks te slapen. Haar bezem stond bij haar in een hoek,
terwijl zij werd bewaakt door een groote spin, die allesbehalve
vriendelijk keek, toen ze de twee kabouters zag naderen. Ze
zag er echt nijdig als een spin uit.
Een der kabouters wist een vlieg te vangen en gaf die aan
de spin, die dat lekkere boutje niet versmaadde. Ze greep de
vlieg en ging daarmede naar boven om ze lekker op te peu
zelen. „Die kan tenminste haar buikje vullen, terwijl wij ons
werk doen," zeide de slotenmaker tot de andere kabouter.
Eigenlijk is de tsjita, die al sinds oude
tijden de jachthond van de Oostersche
koningen is, heelemaal geen luipaard; hij
wordt door de Europeesche jagers alleen
„jacht-luipaard" genoemd vanwege zijn kat-
achtigen lichaamsvorm en zijn ongelooflijke
vlugheid en behendigheid, die hem tot den
snelsten viervoeter ter wereld maken.
De tsjita is een huisdier en men kan zijn
geschiedenis nagaan sinds den tijd, dat hij door
de herderskoningen in Egypte ingevoerd werd.
Van Egypte uit zoo neemt men aan sloeg
de voorliefde voor den tsjita over naar Perzië
en verder naar Indië, het vaderland dezer die
ren, waar de maharadja's ze temmen en voor
de jacht africhten. Toch kan men de Indische
tsjita's als uitgestorven beschouwen. Om de
voortplanting te verzekeren, kwam een maha-
radja onlangs op de gedachte, om zijn tsjitastal
met een aantal dieren uit de Afrikaansche ko
lonie Kenia aan te vullen.
Het is een soort op zichzelf, die bepaalde
eigenschappen van kat en hond in zich ver-
eenigt. Op het eerste gezicht meent men een
kat te zien. Maar als men hem wat nauw
keuriger bekijkt, valt direct de lichtere, lang-
beenige lichaamsbouw op. Pooten en klauwen
die niet geheel kunnen worden ingetrokken,
zijn geen kattepooten. De eigenaardige ver
menging weerspiegelt zich ook in de psycho
logie van het dier. De tsjita's bezitten namelijk
iets van de instinctieve genegenheid van den
hond voor den mensch: een jong, dat in huis
werd grootgebracht, spint in het bijzijn van
menschen als tien katten. Het rolt zich in
elkaar, poetst de pooten en den kop, juist als
een kat; maar van den anderen kant speelt
en stoeit het met zijn meester, alsof het een
hond was. Zelfs geheel in het wild opgegroeide
tsjita's worden al zijn ze in het begin ook
wat schuw na een geschikte dressuur spoedig
echte huisdieren. Ze luisteren naar hun naam,
volgen hun meester als een hond en men kan
ervan op aan, dat ze nooit meer, zooals lui
paarden, in hun wilden staat terugvallen. Tot
nog toe heeft een wilde tsjita nog nooit een
mensch aangevallen; het schieten van deze
mooie dieren door bezoekers van Kenia moet
daarom ten zeerste worden gelaakt.
Alleen de dieren, die in wilden staat zijn op-
gegroèid, kunnen die enorme snelheid ontwik
kelen, waarover werd gesproken: de jongen,
die als nuisdieren opgroeiden, kunnen nooit de
razende snelheid van de in het wild opgegroei-
den bereiken. De tsjita is zeer fijngevoelig en
rwoet met die grootste zachtheid behandeld
worden. Ook heeft hij ietó van den onafhan
kelijkheidszin der katten en hij erkent den
mensch niet bereidwillig als rechter. Hij wil
niet eenvoudigweg gehoorzamen, enkel en al
leen omdat het hem bevolen is. Slechts van
lieverlede kan men hem er aan wennen, dat
gene te doen, wat van hem verlangd wordt.
wUhm
OP ELKE BUS EEN BON VOOR GESCHENKEN
att |-i D/^TVTlVTTr 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen |~i w bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T~» mpi/v bi) een ongeval met T"1 n [JA
/A I j I I, llUl O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f O vL"" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Owe"" doodelijken afloop 1/ MüUi"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
b(] verlies van een hand,
een voet of een oog.
Door
CHRISTIAN
HAUGEN
15
„Ik heb nog slechts één vermoeden: zeker is,
dat die jonge dame als lokvogel geëxploiteerd
wordt. Maar zij werd verliefd op jé en wil je
nu waarschuwen voor een val, die ze voor je
gespannen hebben. Maar wie? Niet door ie
mand, die enkel 'n medeminnaar in je ziet. Je
ruimt toch waarachtig iemand niet uit den weg,
omdat hij toevallig op je toekomstige vrouw
verliefd wordt?"
„Enfin," zuchtte Kenton, „we moeten afwach
ten, tot er iets gebeurt. Ander worden we nooit
iets wijzer. Waarom zou iemand mij in een val
willen lokken? Niemand kan tegen mijn wil
m'n geld bemachtigen en niemand kan eenig
voordeel bij mijn dood hebben. Morgen zal ten
minste alles opgehelderd worden wat Evelyn
betreft."
Er werd geklopt en het kamermeisje meldde,
dat een dame sir Richard aan de telefoon
vroeg.
„Nu al!" riep de majoor uit. „Het is pas half
zeven."
De telefooncel stond op 't eind van de gang,
vlak naast Perring's kamer. Terwijl Kenton te
lefoneerde, keek hij onafgebroken door 't kleine
raampje en hoewel 't reeds duister begon te
worden, kon hij toch nog de geheele gang over
zien.
Lady Evelyn's stem klonk rustig als altijd.
Niets in haar toon verried een bijzondere ge
moedsgesteldheid, maar uit haar woordkeus kon
hij opmaken, hoe zij haar merkwaardige vra
gen beantwoord wenschte te zien. Nadat zij el
kander begroet hadden, vroeg zij
„Maar waarom ben je gisteren toch niet ge
komen, Dick? Was je ziek?"
„Ja, ik voelde me heelemaal niet lekker."
„Dat spijt me. Hoe bevalt 't je anders hier?
Hoe vind je ons strand?"
Zij liet hem geen tijd om haar eerste vraag
te beantwoorden en daarom prees hij slechts
de bergen, de mooie natuur en was vol lof
over het water.
„Ik vind 't erg onvoorzichtig van je, om te
gaan baden als je niet erg lekker bent", zeide
zy. ,Het had gemakkelijk slechte gevolgen voor
je kunnen hebben."
„Ja ik geloof, dat je gelijk hebt, want eigenlijk
voel ik me heelemaal niet goed."
„O, wat jammer. Ik had er net zoo op gere-
kenend, om samen een wandeling te maken
door de bosschenmaar als je niet goed
bent
„Ik vind 't werkelijk heel jammer. Ik had je
zoo graag eens willen sprekenmaar...."
„We zullen dan maar uitstellen tot morgen
nietwaar?"
„Ja dat zal wel 't beste zijn, hoe 't me ook
spijt om je vanavond teleur te stellen. Maar
waar zie ik je morgen en hoe laat?"
Lady Evelyn antwoordde niet direct en Ken-
ton kreeg den indruk, alsof zij eerst overleg
pleegde met een derde.
„Kun je om zeven uur? Neen dan dineer ik.
Om acht dan?"
„Afgesproken. Maar waar?"
„Waarschijnlijk op dat open plekje bij dien
dennenboom zooals ik je laatst telefonisch uit
geduid heb. Weet je 't nog?"
„Ja ik herinner 't me. Ik zal 't wel vinden."
Zij wisselden nog een paar woorden over onbe
duidende zaken en groetten elkaar met een „tot
ziens."
Op de gang was 't nu volkomen donker,
slechts een smal venster gaf een streep licht.
En juist die donkerte stelde Kenton in de ge
legenheid de volgende korte scène waar te
nemen.
Toen hij uit de telefooncel trad, zag hij een
smal lichtstraaltje dwars over den looper en op
den tegenovergestelden muur vallen. De licht
bundel werd breeder en breeder naargelang de
deur, die het licht doorliet verder geopend werd.
Een oogenblik zag hij een schaduw in de deur
opening en nu werd de lichtstraal weer smaller
en verdween geheel. Er was dus iemand uit een
kamer gekomen, die op dezelfde zijde lag als
Kenton's kamer. En was de betrokkene niet zoo
ongemeen voorzichtig te werk gegaan, dan zou
Dick aan 't voorval niet de minste aandacht
geschonken hebben. Nu echter was zijn
nieuwsgierigheid gaande gemaakt en het bleek
hem, dat het de deur van Mr. Granger geweest
was, welke zoo geheimzinnig geopend en gesloten
was geworden. Zijn buur had dus gedurende zijn
gesprek op de gang gestaan, met de bedoeling
hem af te luisteren. Omtrent zijn vroegere ver
moedens kreeg hij nu zekerheid.
Kenton vertelde zijn vriend het verloop van
het telefoongesprek en ook, wat daarna ge
beurd was.
„Ik houd 't voor zeer waarschijnlijk," zei de
majoor, „dat de man een spion is. Ik ben zeer
benieuwd, welke partij de zijne is, die van Lady
Evelyn of van den man met het litteeken of,
dat de reden van zijn verblijf in dit eenzame
oord nog een derde geheim verbergt. Wat meen
jij?"
„Ik meen, dat we maar eens moesten gaan
eten. Wij kunnen hem dan meteen weer eens
wat meer van nabij zien."
XIV
DE REDDER
Er waren nieuwe gasten in Mrs. Nolly's Pen
sion aangekomen en eenige van hen, die blijk
baar tot de beste kringen van Goed behoorden,
zaten aan kleine gereserveerde tafeltjes bij de
vensters. Zoo ook Kenton en zijn vriend. Ook
de man met de grauwe bakkebaarden was van
de groote massa gescheiden gehouden en zat
alleen aan een klein bijzettafeltje. Mogelijk had
hij den wensch te kennen gegeven zoo dicht
mogelijk in de buurt te zitten van de beide
Londensche heeren, die dit afgelegen hoekje van
den aardbodem hadden opgezocht.
Hij zat nu zoo dicht bij hen, dat hij ieder
woord, dat zij spraken kon verstaan.
Kenton keerde hem den rug toe, zoodat Per
ring het genoegen had, het bleeke, starre ge
zicht, met de onbestemde uitdrukking in de
oogen, 'n uurtje voor zich te zien. Doch als 't er
Mr. Granger om te doen geweest was, de beide
heeren af te luisteren, dan moet hij wel bitter
teleurgesteld geweest zijn, als hij tenminste de
Indische taal en haar verschillende dialecten
niet verstond, want in deze taal onderhielden
de beide heeren zich, zoolang het diner duurde.
Mr. Granger toonde niet de minste verwon
dering en nog minder misnoegen, toen hem de
eigenaardige spreekwijze in de ooren klonk. Zijn
gezicht behield zijn strakke, schijnheilige
plooi.
„De man ziet er waarachtig uit als de ver
moorde onschuld," zei Perring, „maar niettemin
kan hij toch een schurk zijn. Weet je zeker,
dat hij 't was, dien je in den corridor zag?"
„Dat staat vast. Maar op zichzelf zegt dat nog
niet veel."
Perring besloot den man nauwkeurig gade te
slaan. Onopgemerkt bestudeerde hij onder 't
eten diens gelaat, zonder echter te kunnen
ontdekken, of de bleeke gelaatskleur en de
bakkebaarden wel echt waren. De schuwe,
loerende blik uit zijn harde oogen wekte toch
Perring's argwaan. En een toeval zou hem bij
zijn onderzoek te hulp komen. Mr. Granger wilde
juist aan zijn dessert beginnen, toen een groote
vlieg 'n bijzondere interesse aan den dag legde
voor zijn rechterwang, vlak voor 't oor. Hoe
energiek Mr. Granger ook z-'n hoof dj schudde, de.
vlieg week niet van haar plaats en er bleef hem
dan ook niets anders over, dat zijn lepel weg
te leggen en het brutale beest met 'n klap te
verwijderen. En dat had hij nu juist niet mogen
doen, want 't had niet enkel tot resultaat dat de
vlieg wegvloog, maar ook, dat zijn bakkebaardje
ter plaatse losliet en 'n stukje van enkele cen
timeters onder zijn oor bengelde.
Met een verwarden blik keek Mr. Granger
rond en haastte zich het stukje met behulp van
zijn zakdoek vast te plakken. Perring deed alsof
hij niets gezien had en besteedde oogenschijn-
Hjk al zijn aandacht aan zijn „ommelet confi
ture," alsof hij voor niets anders ter wereld
ook maar eenige interesse had.
Kort daarop was het diner geëindigd en Mr.
Granger was een der eersten, die de eetzaal
verliet.
„Neen, Dick," zei Perring, toen hij de deur
achter zich gesloten had, „die man is zeker zoo
onschuldig niet als hij er uitziet. Hij heeft zich
vermomd. Zijn bakkebaarden zijn valsch."
„Hij moet dan toch dezelfde zijn als de man
uit het restaurant Milan," antwoorde Kenton
tamelijk onverschillig. „Waarschijnlijk is hij
hier om mijn gangen na te gaan. Misschien kom
ik van Lady Evelyn wel te weten, wie hij is en
waarom hij me nareist. Laten we naar mijn
kamer gaan om 'n kop koffie te drinken en een
sigaar te rooken, maar laat ons toch in vredes
naam over wat anders praten dan over dien
man."
„Bijvoorbeeld over Lady Evelyn," plaagde
Perring.
(Wordt vervolgd)