Oss' laatste schandaal? Tiet w/duud mn den da§ De avonturen van een verkeersagent je 'n m 1^2 Het optreden van de Marechaussee T- DE ZEVEN DINSDAG 5 APRIL 1938 Gids voor de Ned. Musea Arme parochies in Parijs Luipaarden Sinds enkele jaren geniet Oss in Neder land dezelfde twijfelachtige reputatie, die Chicago in Amerika bezit. Na de ,.?roote schoonmaak" onder de mannen van Toon de Soep verschijnt in de bladen tel kens opnieuw de naam Oss in verband met misdrijven, fraudes of onregelmatigheden, waarbij overheidsinstellingen of vooraan staande personen op geestelijk en financieel gebied ter plaatse betrokken zijn en die telkens op min of meer sensationeele wijze door de marechaussee aan het licht werden gebracht. Geruchten, ver- hooren en arrestaties vestigen herhaal delijk de aandacht op deze gemeente en hielden haar voortdurend in den kwaden roep van de meest gevaarlijke en bedorven gemeente des lands te zijn, waar hoog noodig een krachtiger hand dan die van den tegenwoordigen burgemeester den eerbied voor de orde dient te herstellen. Zoo was de toestand aan de oppervlakte bekeken. Ingewijden echter wisten, dat, wanneer men, alles, wat den laatsten tijd in Oss voorvalt, aan een critisch onderzoek onderwerpt, men tot de verrassende ontdekking komt, dat er sinds het uit roeien van de beruchte bende eigenlijk maar één werkelijk „schandaal" door de marechaussee tot klaarheid werd gebracht. En bovendien, dat deze ééne affaire de kwestie van de „Organon" niet aan het licht kwam door de activiteit van het betrokken corps, doch door het bloot-toe vallige feit, dat bij de marechaussee de eerste aangifte van een strafbaar feit bin nenkwam. Al het andere echter houdt geen stand. Oss is bijvoorbeeld opgeschrikt doordat de marechaussee twee jongemannen in hechtenis nam, twee leiders van de ge meentelijke zorg voor de jeugdige werkloo- zen. Zij zouden groenten hebben gestolen van het terrein, waarop zij met hun jon gens werkten. Dit terrein bestond echter uit tuintjes, waarvan den jongens uitdruk kelijk het vruchtgebruik was toegestaan. Vier dagen hebben de jongelui in de ka zerne vastgezeten; zij werden naar Den Bosch geleid, waar de Officier van Justitie niets anders kón doen, dan ze vrijlaten. Iets strafbaars hadden ze niet gedaan. Maar Oss had een „schandaal". Denzelfden avond, waarop de jongens van Den Bosch huiswaarts keerden, bevatte het plaatselijke blad een „uit goede bron stammende" me- dedeeling, dat zij hadden „bekend". Driemaal werd daarna van de zijde der marechaussee proces-verbaal opgemaakt tegen ambtenaren van gemeentelijke in stellingen. Een crisis-ambtenaar had aan onbevoegden vleeschbonnen in handen ge geven. Daar die vleeschbonnen echter geen waarde hadden, kon hier van een conflict met de strafwet geen sprake zijn. Twee politie-agenten hadden gestolen bij de sluiting van een landbouwtentoonstelling. Bij die heele sluiting bleek geen politie agent aanwezig te zijn geweest. De direc teur van de gasfabriek had een der ge meentenaren een looden pijp in handen gespeeld. Die pijp bleek een waarde te heb ben van nog geen gulden enwas be taald! Viermaal kwam dus de naam van ge meente-instellingen te Oss in opspraak zonder dat eenig reëel feit aanwezig was. Viermaal werd geverbaliseerd, werden verhooren afgenomen, werd met den goeden naam gesold door menschen, die strafbare en niet-strafbare feiten klaarblijkelijk nau welijks konden onderscheiden! Met de affaire van den bankier, die op Zaterdag 19 Maart in een open zijspan naar de kazerne van de marechaussee werd ge leid terwijl de inventaris van zijn bureau met een veewagen werd leeggehaald alles op klaarlichten dag kwamen de Ossche „schandalen" in een nieuw stadium. Niet meer gemeente-instellingen, doch vooraan staande particulieren kwamen aan de beurt. De man werd enkele dagen naderhand ontslagen van rechtsvervolging. Het werd nadien nog erger. Het verleden van twee priesters in Oss werd „onderzocht". Tegen den een werd een kroongetuige in het veld gevoerd, die tot de meest gevreesde figuren van de plaats behoort. In het bijzijn van dezen man werd een nog niet volwassen knaap door zes marechaussees gehoord over een feit, dat zich tien jaar geleden zou hebben afgespeeld. In diezelfde zaak werden kin deren buiten het bijzijn van hun ouders „gehoord" over vermeende wangedragingen van een priester. In de zaak tegen een ander priester is het de vraag of vóór het onderzoek wel werd nagegaan, of de ten laste gelegde fei ten strafbaar waren of niet. Hoe het met deze beide onderzoekingen zal afloopen wij loopen er niet op vooruit al hebben wij persoonlijk den indruk, dat het in denzelfden geest zal zijn als vele voorgaande zaken. Doch wij wijzen op de methoden van onderzoek, die daarbij wer den gevolgd en op het feit, dat heel Oss nauwkeurig wist, dat de marechaussees met die en die zaak bezig waren, dat zij die en die personen hadden gehoord, dat zij daar en daarvoor naar Den Haag waren geweest en al zulke dingen meer. Handelden deze mannen overeenkomstig hun instructies wanneer zij zulke zaken op een zoodanige wijze onderzoeken, dat een heele plaats er schande van spreekt? Terwijl dus nog niets, heelemaal niets vaststond! Of is hun opleiding zóó slecht, dat zij nog niet behoorlijk een strafbaar feit kunnen herkennen? Ieder in Oss stelde zich deze vragen. Terwijl groote bladen den naam van den burgemeester door het slijk haalden op een wijze, die het dezen magistraat zoolang hij zichzelf respecteerde onmogelijk maakte zich te verweren, werd de brigade van de marechaussee or» haar heldenda den, die door de bona-fide Ossche bevol king als terreur werden gevoeld, opgehe meld als de groep der wakers voor de ge rechtigheid. Dat kón zoo niet voortduren. Binnenskamers wist men, dat de kwestie van het optreden der marechaussee gelei delijk uitgroeide tot het naar men hoopte uiteindelijk laatste schandaal van Oss. Gelukkig is dit voorkomen. De justitie- autoriteiten hebben de brigade in haar ge heel overgeplaatst. De sensatie-pers moge haar hedenochtend roerende woorden ten afscheid wijden zij heeft, naar wij in deze beslissing bevestigd zien, in haar politioneele taak gefaald. Werd haar wel licht door de pers teveel wierook toege zwaaid? Ook de roem is een weelde, die sterke beenen vraagt. Wij pleitten voor een actieve en strenge politie, die „affaires" uitroeit, maar geen onbeheerschte agitatie, die „affaires" maakt, waar zij niet zijn. MUSeUM Teekening van Hans Basart in de „Gids voor de Nederlandsche Musea", die door het Departement van O., K. en W. is uitgegeven Een handig boekje Bij de Algemeene Landsdrukkerij te 's Gra- venhage is een zeer handig boekje verschenen, getiteld „De Nederlandsche Musea." Het doel van de uitgave, die wordt verlevendigd door tien afbeeldingen en twee kaarten, is ruimer bekendheid te verleenen aan de historische en artistieke schatten die in onze musea zijn te vinden. Het Departement van OnderwijB, Kunsten en Wetenschappen heeft er ongetwijfeld een nuttig werk mee verricht. Alle steden en dor pen die een oudheidkamer of museumverzame- ling bezitten zijn er in vermeld, met alle zake lijke gegevens betreffende de daar te vinden collecties. In het prospectus lezen we het volgende: „Wat het goud van de Nederlandsche Bank is voor het zakenleven, zijn de kunstschatten in het Rijksmuseum voor de Nederlandsche cultuur." „Deze woorden uit de Rijksmuseum-film, die de onschatbare beteekenis van deze instelling voor ons volk zoo duidelijk in het licht stellen, zouden met hetzelfde recht voor het geheele complex onzer musea kunnen zijn gebruikt. Doch terwijl de goudstaven, om haar nuttig werk te kunnen verrichten, door slechts enkelen aanschouwd, in de duisternis der bank kluizen moeten blijven rusten, dienen de musea in het volle licht te worden gesteld en door drommen landgenooten bezocht te worden, willen zij het volle profijt afwerpen. Te weinig nog beseft men, welk een genot geregeld mu- seumbezoek kan opleveren en welk een betee kenis dit voor de cultureele vorming kan heb ben. Te weinig kent men onze musea. Weet gij: dat ons land 250 musea rijk is? welke schatten daar bewaard worden? wanneer zij te bezich tigen zijn?" Deze gids is, dunkt ons, onmisbaar voor allen die in historie, kunst, techniek, volkenkunde, missie etcetera belang stellen. Ook voor leeraren van scholen, die met de leerlingen uitstapjes willen maken en daarbij, iets leerzaams ge nieten, is het boekje een baken en een veilig raadgever. Op een kaart van Nederland vindt men alle plaatsen, die verzamelingen rijk zijn, aan geduid en hetzelfde vindt men op een kaart van de hoofdstad voor Amsterdam. De teeke- ningen die het werkje illustreeren zijn van Hans Bassart. Een paar steekproeven, die we namen, heb ben ons overtuigd, dat de verschafte gegevens betrouwbaar zijn en wetenschappelijk verant woord. Als deze uitgave er toe bijdraagt het muse- umbezoek te vergrooten, zullen de uitgevers hun doel stellig bereikt achten. -f Aantal priesterroepingen stijgt Ia alle kerken en kapellen van Parijs worden collectes gehouden voor de arme kerken van Parijs en voor de geestelijkheid. In aan sluiting hierop heeft kardinaal Verdier enkele inlichtingen gegeven aan een correspondent van de „Figaro." De Farijsche geestelijkheid aldus zeide de Kardinaal lijdt ten zeerste onder de ge volgen en den weerslag van de economische crisis. Vooral de inkomsten van de arme pa rochies zijn gedaald, doordat de vroeger rijke parochies nu zelf veel moeite doen om te blij ven bestaan. De priesters in de banlieu hebben maar een zeer klein salaris, ofschoon hun hel denmoed en opoffering al het denkbare over treffen. Ik weet dat meerderen honger lijden en zich van het noodzakelijkste bsrooven, om werken van liefdadigheid te kunnen doen, om de ongelukkigen te helpen, een wanhopige ziel te redden, om de kinderen voor den honger dood te behoeden. Ik heb vertrouwen in de Parijsche liefdadig heid, die werkelijk onuitputtelijk is. Het resul taat van mijn oproep heeft alle verwachtingen overtroffen. Wij hebben tallooze werken te onderhouden en er is hier geen budget voor den eeredienst meer. Als men denkt aan de moeiten, die de katholieken van Frankrijk moeten doen, want zij zijn het die de werken der Kerk, de kerken, de scholen en de priesters ondernouden, dan kan men niet anders dan in bewondering staan en dankbaar zijn. De Kardinaal voegde eraan toe, dat het aan tal roepingen in Parijs de laatste jaren is toe genomen. Er zijn op het oogenblik meer dan 800 leerlingen, die zich op het H. Priesterschap voorbereiden, ongeveer 200 meer dan 10 jaar geleden. Een dergelijke vooruitgang wordt overal in Frankrijk opgemerkt. De dag is niet ver meer, dat sommige bisdommen met hun priesters ook minder begenadigde gebieden kunnen helpen. De grond scheen onder zijn voeten weg te zinken, toen meneer Grijs den drempel van het privé-kantoor van den directeur overschreed. Hij zag er bepaald zoo zielig uit (hij had den vorigen nacht niet geslapen van angst, na den oproep, dien hij ontvangen had), dat de stem van zijn chef hem heel wat minza mer toesprak, dan de bedoeling was geweest. Komt u maar binnen! Merkt u niet dat het tocht? Maar toen meneer Grijs al zijn moed bijeen geraapt had om te gaan zitten, hernam de di recteur op strenger toon: U, met twintig dienstjaren, waarin u altijd uw best hebt gedaan, durft me dat te leveren! U lijkt wel gek. Kijk eens hier, u hebt thuis een schrijfmachine en een hoop papier, om te ver knoeien, en een zakcentje om aan postzegels uit te geven. Aha, u ontkent het dus niet? 'tls maar goed, dat u bekent! Er was geen verweer mogelijk. Meneer Grijs, commies van de afdeeling poste-restante, her kende de brieven een voor een net zooals de schrijfmachine-deskundige ze aan een en de zelfde machine had toegeschreven. Ook de di verse handteekeningen moesten van een en de zelfde hand afkomstig zijn: „De man, die gek op u is"„Hij, die u altijd gedenkt"Uw hartedief," en zoo meer. Een fraaie manier, om u op het zwakke ge slacht te wreken, dat moet ik zeggen! bromde de directeur, die wist dat meneer Grijs een verbitterd vrijgezel was. U hebt al die schep sels voor den gek gehouden en met die flauwe grap bent u een half jaar bezig geweest. Een ambtenaar als u en op uw leeftijd, moest toch zéker zulke aardigheden niet uithalen Maar het waren geen aardigheden, me neer. Wilt u mij ook nog voor den gek houden? barstte de directeur uit. Integendeel, meneer, stamelde meneer Grijs, ik waser vast van overtuigd, dat ik er een goed werk mee deed En aangezien de directeur hem grijnzend aan keek, ging meneer Grijs geruster voort: Zeker, meneer, het betreft hier dames van allerlei leeftijd. Eiken morgen komen ze voor het loket, met oogen, dat je er medelijden mee krijgt. Dan vragen ze: „Rosa M„Ca roline P„Tony S„Is er niets? Vanmorgen ook niet? Wilt u nog eens goed kij ken? Weet u 't wel zeker?" Dat ondervind ik allemaal. En dan voel ik, hoe die verlangende oogen naar mijn vingers kijken, als ik den sta pel brieven door mijn handen laat gaan. Als ik dan moet zeggen dat er niets is H'm. En daarom Als u die arme schepsels eens voorstelt, meneer! Ze verwachten allemaal een beetje troost.van zoo'n briefje. En dan moeten ze on getroost weggaan, tot den volgenden morgen, en dan zie ik ze weer voor het loket komen, nog veel verlangender dan den vorigen dag! Het is daarom Nu....? Daarom heb ik zoo nu en dan wat geschre ven, dat den moed er een beetje inhoudt zoo iets als een medicijn, die ze helpt, om het leven door te komen Ja, ja, zei de directeur en nooit op de gedachte gekomen, dat u als ambtenaar iets deed wat niet in den haak is, hé? Maar tusschen iimiiinifiii llllllflllllllllttlllllll twee haakjes, er zal toch ook wel een beetje ongezond verlangen bij geweest zijn, om eh u te amuseeren op een goedkoope manier? O, meneer Het was al erg genoeg, dat vele van die da mes aan de gezichten tenminste te zien hem er sterk van verdachten, dat hij er een dol genoegen in had, als hij moest zeggen dat er niets was. Toch was zijn geweten niet heele maal zuiver. Als er een oude vrijster kwam, had hem wel eens de lust bekropen, om die „ertus- schen" te nemen Kunt u er een eed op doen, dat u alleen maar zoete woordjes van troost geschreven hebt, aan al die dames? Kent u een zekere juffrouw Martha C....? Die oude poederdoos? Neem me niet kwa lijk, meneer, maar dat misbak sel is de plaag 1 geweest van r» j. mijn leven. Twin- i l OStC-TBStCLTltC tig jaar geleden I heb ik van haar 1 gehouden heb ik ongehoorde offers voor haar gebracht, en zelfs mijn studies eraan gegeven, zoodat ik nu maar een gewoon postambtenaartje ben gewor den. Zal ik u vertellen, op wat voor manier ik door haar aan den dijk ben gezet, en hoe dat schepsel me nog een heelen tijd mijn leven heeft vergald, zoodat ik Spaar het me maar, meneer Grijs, spaar het me maar! zei de directeur, die het op dat oogenblik te kwaad had met een hoestbui. En hoe zou het dan vinden, meneer, als u dat schepsel op een goeden morgen voor het loket zag komen en dat ze daar vraagt, met die stem van jaren terug: „Martha C Ja, dat zei ik: Martha CIk doe er een eed op, meneer, dat ze me niet herkend heeft! Als vrouwen oud worden, herkennen ze nooit de mannen, die ze ongelukkig gemaakt hebben. En zoo hebt die anders zoo vertroostend van aard bent, u laten verleiden tot uitdruk kingen als: „ruiter te voet," „een van de vele herfstbladeren," „schemerlampje"e.d. U moet het indertijd wel héél erg te pakken heb ben gehad! Dat is nu voorbij, meneer. Het is tegelijk koddig en treurig om te zien, als dat opgelapte portret zich aan het loket vertoont, in gezel schap van een langharig mormeldier, om te vragen, of een of andere oude kennis haar wat gestuurd heeft. Maar het is nóg treuriger, zei de directeur, als er bij mij klachten komen, dat de men schen onhebbelijke anonieme brieven krijgen, en als ik dan tot de ontdekking moet komen, dat een van mijn meest vertrouwde ambtenaren zich daaraan schuldig maakt. Voortaan zal ik me nergens meer over verbazen! Doe met mij, wat u wilt, meneer, zei me neer Grijs gelaten. Jaag me weg, of ver plaats memaar zegt u alstublieft niet aan die juffrouw, dat ikLaat ze niet eens een vermoeden hebben.... Het zou geen pretje wezen, hè? Laat eens kijken. We kunnen u nog niet met pensioen la ten gaan. Dat duurt nog wel een paar jaartjes. Weet u, wat we doen? Ik zet u bij den pak ketdienst.... Daar komen alleen serieuze menschen. Op een steenen bank, met'het hoofd op stukken rots, lag de heks te slapen. Haar bezem stond bij haar in een hoek, terwijl zij werd bewaakt door een groote spin, die allesbehalve vriendelijk keek, toen ze de twee kabouters zag naderen. Ze zag er echt nijdig als een spin uit. Een der kabouters wist een vlieg te vangen en gaf die aan de spin, die dat lekkere boutje niet versmaadde. Ze greep de vlieg en ging daarmede naar boven om ze lekker op te peu zelen. „Die kan tenminste haar buikje vullen, terwijl wij ons werk doen," zeide de slotenmaker tot de andere kabouter. Eigenlijk is de tsjita, die al sinds oude tijden de jachthond van de Oostersche koningen is, heelemaal geen luipaard; hij wordt door de Europeesche jagers alleen „jacht-luipaard" genoemd vanwege zijn kat- achtigen lichaamsvorm en zijn ongelooflijke vlugheid en behendigheid, die hem tot den snelsten viervoeter ter wereld maken. De tsjita is een huisdier en men kan zijn geschiedenis nagaan sinds den tijd, dat hij door de herderskoningen in Egypte ingevoerd werd. Van Egypte uit zoo neemt men aan sloeg de voorliefde voor den tsjita over naar Perzië en verder naar Indië, het vaderland dezer die ren, waar de maharadja's ze temmen en voor de jacht africhten. Toch kan men de Indische tsjita's als uitgestorven beschouwen. Om de voortplanting te verzekeren, kwam een maha- radja onlangs op de gedachte, om zijn tsjitastal met een aantal dieren uit de Afrikaansche ko lonie Kenia aan te vullen. Het is een soort op zichzelf, die bepaalde eigenschappen van kat en hond in zich ver- eenigt. Op het eerste gezicht meent men een kat te zien. Maar als men hem wat nauw keuriger bekijkt, valt direct de lichtere, lang- beenige lichaamsbouw op. Pooten en klauwen die niet geheel kunnen worden ingetrokken, zijn geen kattepooten. De eigenaardige ver menging weerspiegelt zich ook in de psycho logie van het dier. De tsjita's bezitten namelijk iets van de instinctieve genegenheid van den hond voor den mensch: een jong, dat in huis werd grootgebracht, spint in het bijzijn van menschen als tien katten. Het rolt zich in elkaar, poetst de pooten en den kop, juist als een kat; maar van den anderen kant speelt en stoeit het met zijn meester, alsof het een hond was. Zelfs geheel in het wild opgegroeide tsjita's worden al zijn ze in het begin ook wat schuw na een geschikte dressuur spoedig echte huisdieren. Ze luisteren naar hun naam, volgen hun meester als een hond en men kan ervan op aan, dat ze nooit meer, zooals lui paarden, in hun wilden staat terugvallen. Tot nog toe heeft een wilde tsjita nog nooit een mensch aangevallen; het schieten van deze mooie dieren door bezoekers van Kenia moet daarom ten zeerste worden gelaakt. Alleen de dieren, die in wilden staat zijn op- gegroèid, kunnen die enorme snelheid ontwik kelen, waarover werd gesproken: de jongen, die als nuisdieren opgroeiden, kunnen nooit de razende snelheid van de in het wild opgegroei- den bereiken. De tsjita is zeer fijngevoelig en rwoet met die grootste zachtheid behandeld worden. Ook heeft hij ietó van den onafhan kelijkheidszin der katten en hij erkent den mensch niet bereidwillig als rechter. Hij wil niet eenvoudigweg gehoorzamen, enkel en al leen omdat het hem bevolen is. Slechts van lieverlede kan men hem er aan wennen, dat gene te doen, wat van hem verlangd wordt. wUhm OP ELKE BUS EEN BON VOOR GESCHENKEN att |-i D/^TVTlVTTr 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen |~i w bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T~» mpi/v bi) een ongeval met T"1 n [JA /A I j I I, llUl O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A f O vL"" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A Owe"" doodelijken afloop 1/ MüUi" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL b(] verlies van een hand, een voet of een oog. Door CHRISTIAN HAUGEN 15 „Ik heb nog slechts één vermoeden: zeker is, dat die jonge dame als lokvogel geëxploiteerd wordt. Maar zij werd verliefd op jé en wil je nu waarschuwen voor een val, die ze voor je gespannen hebben. Maar wie? Niet door ie mand, die enkel 'n medeminnaar in je ziet. Je ruimt toch waarachtig iemand niet uit den weg, omdat hij toevallig op je toekomstige vrouw verliefd wordt?" „Enfin," zuchtte Kenton, „we moeten afwach ten, tot er iets gebeurt. Ander worden we nooit iets wijzer. Waarom zou iemand mij in een val willen lokken? Niemand kan tegen mijn wil m'n geld bemachtigen en niemand kan eenig voordeel bij mijn dood hebben. Morgen zal ten minste alles opgehelderd worden wat Evelyn betreft." Er werd geklopt en het kamermeisje meldde, dat een dame sir Richard aan de telefoon vroeg. „Nu al!" riep de majoor uit. „Het is pas half zeven." De telefooncel stond op 't eind van de gang, vlak naast Perring's kamer. Terwijl Kenton te lefoneerde, keek hij onafgebroken door 't kleine raampje en hoewel 't reeds duister begon te worden, kon hij toch nog de geheele gang over zien. Lady Evelyn's stem klonk rustig als altijd. Niets in haar toon verried een bijzondere ge moedsgesteldheid, maar uit haar woordkeus kon hij opmaken, hoe zij haar merkwaardige vra gen beantwoord wenschte te zien. Nadat zij el kander begroet hadden, vroeg zij „Maar waarom ben je gisteren toch niet ge komen, Dick? Was je ziek?" „Ja, ik voelde me heelemaal niet lekker." „Dat spijt me. Hoe bevalt 't je anders hier? Hoe vind je ons strand?" Zij liet hem geen tijd om haar eerste vraag te beantwoorden en daarom prees hij slechts de bergen, de mooie natuur en was vol lof over het water. „Ik vind 't erg onvoorzichtig van je, om te gaan baden als je niet erg lekker bent", zeide zy. ,Het had gemakkelijk slechte gevolgen voor je kunnen hebben." „Ja ik geloof, dat je gelijk hebt, want eigenlijk voel ik me heelemaal niet goed." „O, wat jammer. Ik had er net zoo op gere- kenend, om samen een wandeling te maken door de bosschenmaar als je niet goed bent „Ik vind 't werkelijk heel jammer. Ik had je zoo graag eens willen sprekenmaar...." „We zullen dan maar uitstellen tot morgen nietwaar?" „Ja dat zal wel 't beste zijn, hoe 't me ook spijt om je vanavond teleur te stellen. Maar waar zie ik je morgen en hoe laat?" Lady Evelyn antwoordde niet direct en Ken- ton kreeg den indruk, alsof zij eerst overleg pleegde met een derde. „Kun je om zeven uur? Neen dan dineer ik. Om acht dan?" „Afgesproken. Maar waar?" „Waarschijnlijk op dat open plekje bij dien dennenboom zooals ik je laatst telefonisch uit geduid heb. Weet je 't nog?" „Ja ik herinner 't me. Ik zal 't wel vinden." Zij wisselden nog een paar woorden over onbe duidende zaken en groetten elkaar met een „tot ziens." Op de gang was 't nu volkomen donker, slechts een smal venster gaf een streep licht. En juist die donkerte stelde Kenton in de ge legenheid de volgende korte scène waar te nemen. Toen hij uit de telefooncel trad, zag hij een smal lichtstraaltje dwars over den looper en op den tegenovergestelden muur vallen. De licht bundel werd breeder en breeder naargelang de deur, die het licht doorliet verder geopend werd. Een oogenblik zag hij een schaduw in de deur opening en nu werd de lichtstraal weer smaller en verdween geheel. Er was dus iemand uit een kamer gekomen, die op dezelfde zijde lag als Kenton's kamer. En was de betrokkene niet zoo ongemeen voorzichtig te werk gegaan, dan zou Dick aan 't voorval niet de minste aandacht geschonken hebben. Nu echter was zijn nieuwsgierigheid gaande gemaakt en het bleek hem, dat het de deur van Mr. Granger geweest was, welke zoo geheimzinnig geopend en gesloten was geworden. Zijn buur had dus gedurende zijn gesprek op de gang gestaan, met de bedoeling hem af te luisteren. Omtrent zijn vroegere ver moedens kreeg hij nu zekerheid. Kenton vertelde zijn vriend het verloop van het telefoongesprek en ook, wat daarna ge beurd was. „Ik houd 't voor zeer waarschijnlijk," zei de majoor, „dat de man een spion is. Ik ben zeer benieuwd, welke partij de zijne is, die van Lady Evelyn of van den man met het litteeken of, dat de reden van zijn verblijf in dit eenzame oord nog een derde geheim verbergt. Wat meen jij?" „Ik meen, dat we maar eens moesten gaan eten. Wij kunnen hem dan meteen weer eens wat meer van nabij zien." XIV DE REDDER Er waren nieuwe gasten in Mrs. Nolly's Pen sion aangekomen en eenige van hen, die blijk baar tot de beste kringen van Goed behoorden, zaten aan kleine gereserveerde tafeltjes bij de vensters. Zoo ook Kenton en zijn vriend. Ook de man met de grauwe bakkebaarden was van de groote massa gescheiden gehouden en zat alleen aan een klein bijzettafeltje. Mogelijk had hij den wensch te kennen gegeven zoo dicht mogelijk in de buurt te zitten van de beide Londensche heeren, die dit afgelegen hoekje van den aardbodem hadden opgezocht. Hij zat nu zoo dicht bij hen, dat hij ieder woord, dat zij spraken kon verstaan. Kenton keerde hem den rug toe, zoodat Per ring het genoegen had, het bleeke, starre ge zicht, met de onbestemde uitdrukking in de oogen, 'n uurtje voor zich te zien. Doch als 't er Mr. Granger om te doen geweest was, de beide heeren af te luisteren, dan moet hij wel bitter teleurgesteld geweest zijn, als hij tenminste de Indische taal en haar verschillende dialecten niet verstond, want in deze taal onderhielden de beide heeren zich, zoolang het diner duurde. Mr. Granger toonde niet de minste verwon dering en nog minder misnoegen, toen hem de eigenaardige spreekwijze in de ooren klonk. Zijn gezicht behield zijn strakke, schijnheilige plooi. „De man ziet er waarachtig uit als de ver moorde onschuld," zei Perring, „maar niettemin kan hij toch een schurk zijn. Weet je zeker, dat hij 't was, dien je in den corridor zag?" „Dat staat vast. Maar op zichzelf zegt dat nog niet veel." Perring besloot den man nauwkeurig gade te slaan. Onopgemerkt bestudeerde hij onder 't eten diens gelaat, zonder echter te kunnen ontdekken, of de bleeke gelaatskleur en de bakkebaarden wel echt waren. De schuwe, loerende blik uit zijn harde oogen wekte toch Perring's argwaan. En een toeval zou hem bij zijn onderzoek te hulp komen. Mr. Granger wilde juist aan zijn dessert beginnen, toen een groote vlieg 'n bijzondere interesse aan den dag legde voor zijn rechterwang, vlak voor 't oor. Hoe energiek Mr. Granger ook z-'n hoof dj schudde, de. vlieg week niet van haar plaats en er bleef hem dan ook niets anders over, dat zijn lepel weg te leggen en het brutale beest met 'n klap te verwijderen. En dat had hij nu juist niet mogen doen, want 't had niet enkel tot resultaat dat de vlieg wegvloog, maar ook, dat zijn bakkebaardje ter plaatse losliet en 'n stukje van enkele cen timeters onder zijn oor bengelde. Met een verwarden blik keek Mr. Granger rond en haastte zich het stukje met behulp van zijn zakdoek vast te plakken. Perring deed alsof hij niets gezien had en besteedde oogenschijn- Hjk al zijn aandacht aan zijn „ommelet confi ture," alsof hij voor niets anders ter wereld ook maar eenige interesse had. Kort daarop was het diner geëindigd en Mr. Granger was een der eersten, die de eetzaal verliet. „Neen, Dick," zei Perring, toen hij de deur achter zich gesloten had, „die man is zeker zoo onschuldig niet als hij er uitziet. Hij heeft zich vermomd. Zijn bakkebaarden zijn valsch." „Hij moet dan toch dezelfde zijn als de man uit het restaurant Milan," antwoorde Kenton tamelijk onverschillig. „Waarschijnlijk is hij hier om mijn gangen na te gaan. Misschien kom ik van Lady Evelyn wel te weten, wie hij is en waarom hij me nareist. Laten we naar mijn kamer gaan om 'n kop koffie te drinken en een sigaar te rooken, maar laat ons toch in vredes naam over wat anders praten dan over dien man." „Bijvoorbeeld over Lady Evelyn," plaagde Perring. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10