Werkloosheid in de groote steden D De avonturen van een k 1 3Ïét modaal van DE ZEVEN Oude problemen en nieuwe cijfers De wacht aan de grens DONDERDAG 7 APRIL 1938 DLmuuiJU Spoorweg-antiquiteiten in woord I De werkloosheid de gedachte er aan mag ons Nederlandsche volk eigenlijk geen oogenblik met rust laten. Zij is een zóó groot moreel en materieel kwaad, dat overheid van stad en land, organisaties en particulieren geen grooter, geen urgen ter arbeid hebben, dan haar met alle mo gelijke middelen te bestrijden. Wij hebben dezer dagen eenige opgaven van het Cen traal Bureau voor de Statistiek gepubli ceerd, waaruit bleek, dat de werkloosheid eenigermate was afgenomen, doch óók, dat de toeneming der werkgelegenheid vooral ten bate was gekomen aan de jeugdigen: de ouderen, d.w.z. de huisvaders, hadden aan de verbetering betrekkelijk weinig deel gehad. Thans vinden we aanleiding om op een tweede ernstig verschijnsel te wijzen. Niet alleen worden blijkbaar bij de tewerk stelling jeugdigen vóór ouderen gekozen, wat in de meeste gevallen wel verband zal houden met het loon, doch ook blijkt, dat met name in de hoofdstad de werkloosheid niet noemenswaard vermindert. Volgens de gegevens van de Amsterdani- sche Arbeidsbeurs werden er in de maand Februari van dit jaar in totaal 70674 aan biedingen van werknemers geplaatst, waar tegenover slechts 5645 aanvragen van werk gevers stonden. Het aantal tot stand ge brachte plaatsingen bedroeg 3206, dat zijn 623 plaatsingen minder dan in Januari 1938 en 60 minder dan in Februari van het vorig jaar. Ook hier zullen de jeugdigen wel de voorkeur gehad hebben, althans onder de geplaatsten waren 1688 mannen en niet minder dan 1518 vrouwen Hoe langzaam de verbetering gaat, zóó dat eigenlijk van verbetering niet gespro ken kan worden, leeren ons de volgende cijfers: aan het einde van Februari 1938 waren ingeschreven bij de Gemeente-Ar beidsbeurs 60.263 werkzoekenden, waarvan 55.836 werkloozen naar eigen opgaaf. Einde Januari van dit jaar bedroeg het aantal werkloozen 56.581, zoodat het aantal werk loozen in één maand slechts verminderd is met 745, dat is met ongeveer 2.5 pet!Men meene bovendien niet, dat deze verminde ring zich gestadig voortzet: vergeleken met de cijfers aan het einde van dezelfde maand Februari van het vorig jaar, toen er 55.601 werkloozen werden genoteerd, vertoont Februari van dit jaar een stijging van 235. Het zijn trieste cijfers en trieste ver schijnselen. Ondanks allen goeden wil en ondanks allerlei maatregelen blijft de werkloosheid op een enorm hoog peil en is de vermindering te gering. Dit verschijnsel, dat kenmerkend is voor de groote gemeen ten, doet de vraag rijzen of bij de autori teiten wel genoeg aandacht aan dit groote- stads-probleem bestaat. Wij twijfelen niet aan hun bezorgdheid voor dit euvel noch ontkennen wij, dat er met allen ijver ge zocht wordt naar werkgelegenheid, maai betoont de regeering van stad en land zich niet los van hun maatregelen in alge- meenen zin in het bijzonder bezig te houden met de belangrijkste haarden van het kwaad, dat werkloosheid heet. Het is ons bekend, dat de uiterste krachten wor den ingespannen om industrie naar de hoofdstad te trekken of wat óók belang rijk is industrie voor de hoofdstad te behouden. Niettemin is het succes niet van zoodani- gen omvang, dat het in eenige verhouding staat tot de verrichte inspanning. Men moge het betreuren men zal het niet kunnen ontkennen. De oorzaken hiervan liggen voor de hand: het is nu eenmaal duur in Amsterdam en ondernemingen, welke veel personeel noodig hebben en een uitgebreide oppervlakte grond, kunnen veel al goedkooper terecht buiten de hoofdstad. Zoolang men dit probleem niet oplost zal men met een groote zorg aan werkloosheid blijven zitten! En dat niet alleen: de oudere werkloozen worden na eenigen tijd armlastigen, het geen voor de groote gemeenten jarenlang zware offers zal beteekenen, dat wil prac- tisch zeggen: hooge belastingen en dit be- teekent weer meerdere ongeneigdheid tot het vestigen van fabrieken etc. Het is ook hier de „circulus vitiosus" Wij herhalen dat wij alle waardeering hebben voor hetgeen reeds geschiedt in den strijd tegen de werkloosheid, alleen maar: wij vreezen, dat men er op deze wijze niet komt. Men zal ook op dit gebied: het eene moeten doen en het andere niet moeten nalaten. Wij bedoelen: men zal ongetwij feld moeten voortgaan met den steun van het Werkfonds en andere middelen groote arbeids-intensieve werken te doen uitvoeren, doch daarnaast zal men ingrij pende maatregelen moeten nemen om het aan de industrie mogelijk te maken zich daar te vestigen, waar de massa der arbei ders, dat wil helaas zeggen: de massa der werkloozen zich bevinden. Naar deze mee- ning behoort dit tot de kern van het vraagstuk der werkloosheid en dit vraag stuk mag niet als onoplosbaar ter zijde wor den geschoven: de groote nood der werk loosheids-slachtoffers verbiedt dit. e optimist is een beter hervormer dan de pessimist. BOEKENWEEK vraagt nu uw boekhandelaar COLUMBA MARMION O. S. B. DAGELIJKSCH BROOD Eén bladzij levenskracht en levensmoed voor iederen dag. Korte overpeinzingen voor den leek, die het druk heeft. Vier deeltjes a 1.05 inganooid, gebonden i liturgische kleuren a 1.50. DE TOORTS N.V. HEEMSTEDE. Weermacht en volk Men schrijft ons uit het Zuiden: De provinciën Noord-Brabant en Lim burg mochten voor aanzienlijke mate onderdak verschaffen aan de troepen, die met ingang van 29 Maart 1.1. de wacht aan onze vaderlandsche grenzen hebben betrokken. Van Bergen-op-Zoom, over Roosendaal, naar Breda, Tilburg, Den Bosch, Grave, dan Zuidwaarts naar Venlo Weert, Roermond en Maastricht loopt thans een rist garnizoenen, die de Neder landsche zelfstandigheidspolitiek en haar naar alle zijden gericht karakter op dui delijke wijze tot uitdrukking brengt. De dag van 29 Maart 1938 was een hoogst belangrijke in de geschiedenis van ons land, een mijlpaal, welks beteekenis ook de latere historieschrijver in het licht zal stellen. Kort en goed komt die beteekenis hierop neer, dat, voor de eerste maal na den grooten wereldoorlog, de Nederlandsche grens weer wordt bewaakt, d.w.z. perma nent bezet met geoefende troepen van be hoorlijke sterkte. Ofschoon in minder abrupten zin had de dag van 29 Maart overeenkomst met dien, toen in 1914 het Nederlandsche veldleger aan de grens zijn plaats innam. De troe pen, die, in volle wapenrusting, thans de nieuwe en versterkte garnizoenen hebben bezet, deden dit met precies dezelfde op dracht, welke, vier-en-twintig jaren gele den, anderen te vervullen hadden: het grondgebied van onzen souvereinen staat door een ieder te doen eerbiedigen. Dat dit thans, vijf minuten vóór twaalf, is kunnen geschieden aan de hand van de wet en zonder dat een schok van onrust door het volk gaat, dat kenmerkt wel zeer bijzonder onze historische en actueele zelfstandig heidspolitiek. Er is nog een punt van overeenkomst. Toen in den zomer van 1914 het leger in het Zuiden kwartier kreeg, ervoeren de troepen met welk een hartelijkheid zij door bet volk van onze Zuidelijke landsdeelen werden ontvangen. Hoevelen in het Noor den zullen zich hu nog dankbaar herinne ren het goede, dat men den soldaten in zoo ruime mate wist te bereiden, en hoe menig bezwaar, aan de mobilisatie onvermijdelijk Eindelijk had men een afdruk van den tooverring genomen en de slotenmaker, geholpen door den anderen kabouter, ging denzelfden nacht uit de hut van de heks. ,,Ik hoop, dat je slagen zult," zeide de kabouter, toen hij zijn makker hielp uit het geopende venster te gaan. „Zonder moeite krijg je niets," zeide de slotenmaker érg wijs. De slotenmaker ging nog dien nacht aan het werk. Hij gunde zich geen slaap om toch maar het werk gereed te krijgen. Hij beukte het gloeiende ijzer, dat de vonken er af vlogen. „Ik wou dat het ijzer het hoofd van de heks was. Enfin," zeide hij, „uit stel is geen afstel." verbonden, vond een tegenwicht in de gul heid, die de ontvangst en het verblijf der mannen zoowel in steden als dorpen ken merkte. Het was 29 Maart 1938 luisterrijker dan in 1914. Nu was er kleurig vertoon, de vlag gen wapperden, huizen en gebouwen waren getooid, hier en daar kon men prachtige versieringen en eerebogen bewonderen, concerten werden gegeven en in feestelijke stemming traden plaatselijke overheden en bevolking de met volle muziek binnenruk kende troepen tegemoet. In de zeer ernstige dagen van 1914 kon aan zulke feestelijk heid niet worden gedacht. Afgezien hier van echter is er volkomen overeenstem ming tusschen de gevoelens, waarmede toen en nu de bevolking van Brabant en Limburg de nieuwe gasten heeft opgeno men. De éénheid tusschen volk en weer macht, factor van groote werkelijke en moreele waarde, trad 29 Maart 1.1. weer op sprekende wijze aan het licht. E5n commissie van ambtenaren der London and North Eastern Railway, een van En- gelands vier groote spoorwegmaatschap pijen, heeft juist een aanvang gemaakt met een rondreis door drie noordelijke graafschap pen: Durham, Northumberland en Yorkshire. Het doel van deze reis is oude gebouwen en overblijfselen op te sporen, welke op kenmer kende wijze verband houden met de ontwik keling van het spoorwezen, of licht werpen op de oude methodes van spoorweg-exploitatie. Stappen zullen gedaan worden om die vene- rabele „igedenteeken", welke de commissie vinden mocht, op sterk water te zetten, zoodat zij voor het nageslacht behouden worden. De eerste „ontdekking" der commissie is een zeer merkwaardige geweest. Zij bestaat uit wat waarschijnlijk het oudste spoorwegstation op aarde is. Het werd meer dan honderd jaar geleden gebouwd te Telling aan de Tyne, en het heeft sindsdien ternauwernood eenige verandering ondergaan. Willem IV regeerde nog over Groot Brittannië; Victoria, die weldra den troon be stijgen zou, was nog een onvolwassen meisje, en Dickens' „Pickwick Papers", een epos van postkoetsen, moest nog geschreven worden. Spoorwegen waren het allernieuwste en aller modernste, maar zelfs in Engeland, waar de eerste spoorlijn aangelegd was, had de over- groote meerderheid van het volk nog nooit een trein gezien. Maar toch waren reeds een aantal lijnen in wording, of zelfs gereed, en in de streken, waardoor zij voerden, gaapte het volk het wonder aan met een haast bijgeloovig ont zag, en vaker nog met vijandschap. Maar ook in dien tijd was het volk verdeeld in menschen die zwoeren bij den „goeden ouden tijd", en anderen voor wie alles, zonder nader onder zoek, voortreffelijk was indien het maar aan spraak kon maken op den naam van „modern." In kleine, slaperige dorpen, die in eeuwen tijds bijna geen verandering ondergaan hadden en waarlangs een spoorweg aangelegd werd, waren de jongeren opgetogen en schudden de ouderen het hoofd. De eerbied, de belangstelling, ja bijna de ontroering, waarmede zij het kleine, eenvoudige spoorwegstation zagen verrijzen, waren machtiger dan die, waarvan volgende geslachten blijk gaven bij de verwezenlijking van nieuwere wonderen op het gebied van ver keer en techniek, want deze waren alle pha ses in een ontwikkeling, die reeds sinds eenige generaties voortgeduurd had, terwijl men hon derd jaren geleden aan den allereersten aan vang dier ontwikkeling stond. Het spoorwegstation van Pelling was voor een bevolking, die van geslacht op geslacht bijna geïsoleerd geleefd had, de uitgangspoort naar „de wereld." Manchester, Liverpool, Leeds, Sheffield en de andere krachtig opkomende centra van handel én nijverheid in Lancashire en Yorkshire zou men binnen weinige uren kunnen bereiken welk een wonder! En grooter wonder nog: Londen voor de mees ten een bijna legendarische stad zou in den loop der jaren in tien uren tijds bereikt kunnen worden van het noorden van Engeland uit. (Men rijdt thans, zonder zich te over haasten, per auto in zeven uren van Londen naar Durham!) Al de spoorwegstations uit dien oertijd zijn, voor zoover men weet, verdwenen. Alleen dat te Pelling bestaat nog een getuige uit den tijd, waarin machinisten hooge hoeden droe gen en de dorpelingen „Puffing Billy" (gelijk zij den trein, of eigenlijk de locomotief, noem den) juichend verwelkomden en ook wel uitjouwden. Het toewuiven van spoortreinen door per sonen, die ze zagen voorbijrijden, was in dien tijd een bijna algemeen verschijnsel, ook in ons land. Het was eenerzijds een uiting van opgetogenheid over het opzienbarende ver keersmiddel, waarmede het menschdom ver rijkt was, anderzijds een soort tegenbetooging tegen diegenen, die vijandschap aan de spoor wegen gezworen hadden en de treinen vaak met steenen bombardeerden. Merkwaardig is het, dat de gewoonte van het toewuiven, vooral in plattelandsdistricten, nooit geheel uitge storven is, en dat ook in onze dagen kinderen en dorpelingen nog vaak een voorbijrijdenden trein wuivend groeten, ofschoon zij zulk een Een directeur, die zoo vast aan den grond zat als Lock Blair, was een zeldzaam ge val. Op den 19den April verscheen de Oak- land-bode voor 't laatst. Het blad had 53 abon- né's gehad en daar 't kwartaal van 52 hunner binnen enkele dagen afliep, maakte Lock Blair zich over de opheffing niet erg druk. Maar.... er was één abonné, die zoo royaal of dwaas (zooals men 't noemen wil) geweest was, een jaarabonnement vooruit te betalen en met hem, zoo dacht Lock, kon hij wel eens „mot" krijgen. Z'n voorgevoelen werd bewaarheid. Op den 21sten April verscheen op Blair's kan toor een lange, forsch gebouwde man, met hooge rijlaarzen aan. Hij legde een zware browning op tafel, ging op een stoel zitten en vroeg met dreiging in z'n stem: „En hoe staat het nu met het abonnement, Blair?" De directeur, die eerst een hooghartige, vast beraden houding had willen aannemen, maar bij 't zien van de browning zoo bleek geworden was als een doek, antwoordde zoo goed hij kon: „Ja, zie je, zooals je weet Ted Seattle, het blad is noodgedwongen opgeheven. De belangstelling voor dit voorname, actueele, hoogstaande „Praat asjeblieft gewoon," viel de bezoeker hem ruw in de rede. „Wil je oorlog? Geld terug, ja of neen?" „Op 't oogenblik,"stotterde Lock, „doen... jadoen zich eenige moeilijkheden voor." „Wat voor moeilijkheden?" De vraag klonk onheilspellend. „Ik heb geen cent meer. Ik had in de Oak- land-bode al m'n geld gestoken. M'n laatste stuiver zit er in en kan er niet meer uit." Ted Seattle stond in z'n volle lengte voorden directeur. „Hoor eens, Blair," zei hij; „ik heb me op jouw blad geabonneerd en voor een heel jaar vooruitbetaald; vijftien dollars, dat weet je. Ik wil waar voor m'n geld hebben, ik heb er recht op. Dus, de krant, of anders m'n geld terug." „Maar Ted," riep de in 't nauw gedreven ex-uitgever, „ik kan toch onmogelijk voor één mensch een blad in elkaar laten zetten en drukken!" „Luister eens, Lock, ik zal je eens wat zeg gen. In de heele Unie is geen sterveling te vin den, die er zich op kan beroemen, uit Ted IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllllllllllllllllilllllll""*" vriendelijkheid nooit bewijzen zullen aan een electrische tram of omnibus. Het is een der eigenaardigste gevallen van atavisme, die wij kennen. Het station te Feiling, dat de ontwikkeling der heele spoorweggeschiedenis heeft meege maakt, bestaat nog en is onveranderd geble ven, evenals de bijgebouwen. Het lag aan den ouden, sinds lang vergeten Branding Junc tion spoorweg en er is sinds vele jaren geen trein meer langsgereden, want de lijn werd later verlegd. Maar het station bleef intact en is thans waarschijnlijk het belangrijkste juweel van spoorweg-archeologie, dat Engeland, of eenig ander land, bezit. De London and North Eastern Railway on derhoudt te York, de hoofdzetel van het noor delijke deel van haar uitgebreid net, een zeer mooi spoorwegmuseum, waarin het reeds tal van „vondsten" heeft geëtaleerd. Het station van Felling kan niet daarheen worden over gebracht, maar het zal toch deel uitmaken van de verzameling, waarop de maatschappij zeer trotsch is. De commissie hoopt nog meer belangrijke „ontdekkingen" te doen, en zal zich niet alleen laten leiden door de vraag of het ontdekte oud is, maar ook of het in zijn soort mooi is, of wel kenmerkend voor de verhou dingen uit den tijd, waartoe het behoorde. Van het station te Feiling verklaart zij, dat het architectonisch zeer belangwekkend is, hetgeen wij moeten opvatten in dien zin dat het een merkwaardig staaltje is van stations architectuur van honderd jaar geleden. Seattle z'n zak geld te hebben geklopt, zonder daarvoor iets te hebben geleverd. Nog nooit in m'n leven heb ik, al ben ik ook maar een boer, geld verloren, en dat wensch ik ook nu niet te doen. Je zegt dat je blad niet verschijnen kan. Goed. Maar ik kan wel verschijnen, overal, en denk er aan: hier, bij jouw, ook. Eiken mid dag kom ik van m'n boerderij naar hier gere den en dan moet je me je krant „vertellen." Overal van, van politiek zoowel als van kunst. Dat is een vlot voorstel, Lock. En anders.... ik ben je de bekentenis schuldig, dat ik verduiveld nijdig kan worden en alles in je lokaal met den grond gelijk kan maken, met je lokaal er bij. Dus, wat wil je?" „Je voorstel is wel wat vreemd, Ted." „Maar drommels goedkoop. Denk alleen maar eens aan de zetkosten, die je bespaart. Nu, is de zaak in orde?" Lock Blair zuchtte, maar zei toch: „Vooruit dan maar." Toen Ted Seattle den volgenden middag de kamer van Blair binnentrad, had deze zich met het voorstel verzoend. Hij bezat twee kostbare eigenschappen voor een uitgever: een geweldige durf en een grenzelooze fantasie. Ted zette z'n knoestige, mispelaren stok tusschen de knieën, nam z'n pet in de hand en de voordracht van de krant begon. Lock Blair had geen informatiedienst, geen correspondentiebureau of correspondenten noo dig; hij vond z'n berichten zelf wel. Hij begon met overstroomingen in Kansas, met aardbevingen in Cambodsja, met kinder roof op de Ladronen of Dieren-eilanden. Hij liet alle sport- records slaan en van alle kanten I r\ 1 1 r 7 nieuwe filmster- Udklana-uOde ren schitteren; hij benoemde presidenten van de Fransche Re- publiek en zette de helft der Engelsche minis, ters af. Ted Seattle kwam getrouw eiken dag en hoor de het steeds wonderbare nieuws in gespannen aandacht aan. De ex-uitgever had eenige oude boeken van de klassieken opgediept en vertelde lustig en boeiend over Pompejus en Tigellinus, over The- mistoclès en Alcibiadès. De „Vroolijke vrouw tjes van Windsor" en andere tooneelstukken van Shakespeare droeg hij aan den met open mond luisterenden Ted Seattle, als feuilleton voor. Hij liet de Republiek Andorra den oorlog verklaren aan Japan. Ja, op een zonnigen Juni dag meldde het blad, door den mond van z'n uitgever, de ontbinding van den Volkenbond en de ontwapening, geheel vrijwillig en op eigen initiatief, van Italië en Duitschland, niet te overtreffen sensationeele tijdingen. Zoo bevatte de Oakland-bode, in woord, een bijna onafzienbare reeks van ongehoorde ge beurtenissen, die alleen in de verbeelding van haar uitgever bestonden, maar die door den eenigen abonné, met z'n mispelaren stok tus schen de knieën, met onverdeelde belangstelling en ingespannen aandacht werden aangehoord. Op den 31sten December eindigde de „Oak- landbode" in zoover, met een passend Oude jaarsavondgedicht, dat Lock Blair uitstekend voordroeg, haar leven. Zonder een syllabe te zeggen, bleef Ted Seattle eenige oogenblikken bewogen zitten. Daarna herstelde hij zich en zei: „Jammer, verduiveld jammer, Lock. Je blad was een buitengewoon interessante krant. Ik heb er meer plezier van gehad dan van welke krant ook in m'n leven. Het spijt me verschrik- kelijk, dat m'n abonnement afgeloopen is." Lock Blair dacht even na en zei toen: „Beste Ted, dat is zoo erg niet. Leg jij je vijftien dollars maar neer, dan ben je voor een volgend jaar geabonneerd. Ik heb zoo'n idee, dat deOaklandbode in woord dan nog interes santer zal worden." EROM MEVROUW, DAT U IN UW A VELO WASMACHINE ALLÉÉN J RINSO GEBRUIKT 3 IK ZAL VANDAAG NOG RINSO GAAN KOPEN.C De vooraanstaande Velo Waschmachinemaatschappij beveelt steeds Rinso aan om in alle Velo wasmachines te gebruiken. Enduizenden huisvrouwen hebben het reedsgeconstateerd: met Rinso komt de wasmachine het best tot zijn recht. In een oogwenk een overvloedig sop, dat in anderhalf uur al het wasgoed van 5 personen prachtig wit maakt voor slechts 12| cent. Dat is het resultaat, dat U alleen maar met de „overvette" Rinso kan bereiken. En niet alleen in elke wasmachine, maar ook in elke tobbe! i Bovendien heeft Rinso nog een bon voor geschenken. ^1 .OVERVETTE" RINSO. SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE «35 -030Ö t y j-1 a q *T JVT F1 J C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *-l wg/y bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken door w-i w rff\ bij een ongeval met 1"» nf A A I .1 iTi vvl 11^1 O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 17 I OU#" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f Uwdoodeltjken afloop uOUi" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een band, een voet «f een oog. Door CHRISTIAN HAUOEN 17 Zij lieten zich whisky en soda-water brengen en werden zoozeer door de laatste gebeurtenis ln beslag genomen, dat zij het bestaan van een zekeren Mr. Granger volkomen vergaten. Zij onderhielden zich in hun eigen landstaal, zon der zich ook maar een oogenblik af te vragen, of hij niet in de kamer naast de hunne was en hen daar niet afluisterde. Toen de majoor zijn tweede glas ingeschon ken had, zei hij: „Zou 't niet beter zijn, om de heele historie te laten voor wat ze is en een flinke reis te onder nemen? Een tocht naar Spitsbergen of Canada zou toch wel prettig zijn. Als we dan terug komen zijn Mr. X, en de man met het littee- ken misschien wel gestorven of is 't raadsel op een andere manier tot oplossing gebracht. Dit grapje begint me werkelijk nerveus te maken. Hoewel het mij niet direct aangaat, houdt het me toch dag en nacht bezig. Ik kan er maar niet aan ontkomen, om te trachten de zaak tot klaarheid te brengen hoeveel erger moet 't dan wel niet voor jou zijn. Zoo'n reisje zou ons allebei zeker goed doen. Wat zeg je van m'n voorstel, Dick?" „Neen," antwoordde deze lachend en schudde het hoofd. „Je moet niet vergeten, dat ik dan ook haar verlaten moet en dat wil lk niet. Bovendien geloof ik niet, dat 't van eenige be teekenis is waar ik mij bevind of hoeveellkreis. De mart met het litteeken zal me toch weten te vinden." Zij spraken er verder niet meer over. Zwijgend zaten zij bij elkaar, leder met z'n eigen gedachten bezig. Enkele minuten voor vijf klopte het kamermeisje en gaf Kenton een brief. „Wie bracht dien brief?" vroeg de majoor, terwijl hij met een goudstuk tusschen de vin gers speelde, om de mededeelzaamheid van 't meisje wat aan te moedigen. „Een kleine jongen, 't zoontje van een vis- scher, die beneden aan de kust woont," ant woordde zij, in de richting van de zee wijzend. „Hij is dezelfde van gisteren." .Heeft hij niet gezegd, wie hem den brief ge geven heeft?" „Ja. Toen ik er hem naar vroeg," zeide hij, „dat een zeer chique dame aan 't venster ge klopt heeft en hem vroeg even den brief te be zorgen." „Kende hij die dame?" „Neen. Maar zij gaf hem drie shilling voor de moeite. Hij vertelde, dat ze wel buitengewoon rijk moest zijn." Intusschen had Kenton den brief reeds gele zen, Hij luidde: Lieve Dick, Wat ben ik blij, dat Herschel je vandaag achtervolgd heeft. Anders had ik je zeker ver loren en dat verlies zou voor mij niet meer te herstellen geweest zijn. Ik heb je nog even gezien, op den terugweg. De anderen denken, dat je te zwak bent om vanavond uit te gaan en daarom ls de gelegenheid nu gunstig om je te ontmoeten. Ik verwacht je om nef£n uur, waar de weg naar 't strand de bergen inbuigt. We kunnen elkaar daar ongestoord spreken. Ieder gevaar voor jou is uitgesloten. Ik geloof in je, lieve Dick. Een slechte of lage daad zou je niet kunnen doen, nietwaar? Ik ben er zeker van, dat je alles zult kun nen ophelderen. Ik houd zoo van je, Dick. EVELYN. Kenton vouwde den brief langzaam op en stak hem bij de andere. „En?" vroeg Perring. Kenton's stem klonk zeer ernstig, toen hij antwoordde: „Deze brief is voor mij een onweerlegbaar be wijs, dat Lady Evelyn met mijn vijand, den geheimzinnigen Mr. X. in verbinding staat." XVI DE ONGEZIENE MOORDENAAR De brief had op Kenton een diepen indruk gemaakt. Wat hij tot nu toe voor onmogelijk ge houden had, bleek dus werkelijkheid te zijn. Het was hem nu duidelijk, dat Lady Evelyn de kennismaking met hem uitgelokt had, enkel om hem in 't geweld van zijn vijanden te voeren. Daarom ook had zij hem op dien voormiddag opgehouden, terwijl er bij hem ingebroken werd. Zij was 't, die dien nachtelijken overval moge lijk had gemaakt. En om dezelfde redenen had zij hem naar dit eenzame oord gelokt. En on danks al deze duidelijke bewijzen van haar valsch en verraderlijk spel, was hij toch niet bedroefd of ontstemd. Was deze brief tevens voor hem niet 'n bewijs, dat zij hem lief had? Dit was dan ook de reden, waarom hij den brief niet aan den majoor wilde laten zien. Deze woorden van liefde waren geschreven door haar, die hij aanbad en hjj zou 't als 'n soort ontwijding gevoeld hebben, een ander, al was 't dan ook zijn besten vriend, te laten lezen, wat zij hem toevertrouwd had. De majoor vermoedde zulks en hij verried door geen enkel teeken, dat hij zich sterk voor den brief intereseerde en hem graag gelezen had. „Het komt zeker uit zooals ik voorspeld heb?" zeide hij. „Zij speelt een rol van 'n lokvogel." „Ja." „En geeft zij nu geen verklaring van haar gedrag?" „Neen. Daaromtrent zegt deze brief hoege naamd niets. Doch welke motieven ook aan haar houding ten grondslag mogen liggen, ik weet zeker, dat 't geen onedele zijn. Zij wordt gedwongen deze rol te spelen. Maar vanavond wordt alles opgehelderd. We ontmoeten elkaar om negen uur, daar waar dé weg naar 't strand ombuigt de bergen in." De majoor staarde op den grond en speelde nerveus met een luciferdoosje. „Vind je ook niet", vroeg hij naar 'n poosje, „dat 't er wel 'n beetje verdacht uitziet? Het is daar een stil, afgelegen plekje, en 't leent zich uitstekend voor een overval. Ik geloof vast, dat ze je daar vermoorden kunnen, zonder dat er iemand in den omtrek is, die 't zou kun nen verhinderen. De zee is vlakbij en kan je lijk wegspoelen, waarmee dan meteen alle sporen uitgewischt zijn." „Zooiets had je nooit mogen zeggen," meen de Kenton en keek zijn vriend verwijtend aan. „Wat een afschuwelijke gedachte. Maar je kent haar niet, weet niet, wat ik weet en daarom wil ik je vergeven. Afgezien van 't feit, dat zij deel uitmaakt van 't complot tegen mij, algezien zelfs van haar gevoelens ten opzichte van mij, weten we toch, dat zij me al herhaalde malen gewaarschuwd heeft. Waarom zou zij nu van avond.... Neen, beste kerel, lk geloof vast, dat zij niets slechts met mij voor heeft, integen deel, binnen enkele uren zullen wij een vol ledige verklaring hebben voor al de geheim zinnige gebeurtenissen der laatste dagen." De majoor keek strak voor zich uit en de plooien op zijn voorhoofd verrieden nog steeds zijn groote bezorgdheid. Hij kon zijn argwaan niet van zich afzetten, doch' maakte geen ver dere toespelingen, wijl hij wist, dat zij toch maar onnoodig kwaad bloed zouden zetten. Innerlijk was hij er van overtuigd, dat Lady Evelyn ook nu weer komedie speelde en deze samenkomst voorbereid had, om Kenton des te vaster in haar netten te verstrikken. „Och de zaak is toch niet meer zoo gecom pliceerd," zeide hij, dikke rookwolken uitbla zend. „Wat wij altijd als twee verschillende ge- helmen beschouwd hebben blijkt nu wel dege lijk met elkaar in verband te staan. Hoewel t geheel er daarom niet minder mysterieus om geworden is." „Lady Evelyn schrijft," antwoordde Kenton, „dat ik in staat ben om alles op te helderen. Het kan dus niet anders, of we hebben hier een misverstand te doen. Evelyn en Mr. X. moeten mij met een anderen persoon verwisselen." „Dat komt me al zeer onwaarschijnlijk voor, wijl zü omtrent je persoon en je positie zoo goed ingelicht zijn. Neen, het is hopeloos. Hoe meer lk over de geschiedenis nadenk, hoe in gewikkelder ze wordt. Ga er vanavond heen en als je me bij je terugkomst eenige ophel dering kunt geven, dan geef ik een schitterend diner aan al onze vrienden in Savoy, met Jou als eere-gast." Kenton had opeens zijn goede luim weer terug. Hij stond op, maakte een diepe bui ging en zei: „Ik ben den majoor dankbaar voor de groote eer, doch voorioopig zullen wij ons moeten be palen tot een eenvoudigen maaltijd in dit be scheiden pension." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10