Werkloosheid in de groote
steden
D
De avonturen van een
k
1
3Ïét modaal van
DE ZEVEN
Oude problemen en
nieuwe cijfers
De wacht aan de
grens
DONDERDAG 7 APRIL 1938
DLmuuiJU
Spoorweg-antiquiteiten
in woord I
De werkloosheid de gedachte er aan
mag ons Nederlandsche volk eigenlijk
geen oogenblik met rust laten. Zij is
een zóó groot moreel en materieel kwaad,
dat overheid van stad en land, organisaties
en particulieren geen grooter, geen urgen
ter arbeid hebben, dan haar met alle mo
gelijke middelen te bestrijden. Wij hebben
dezer dagen eenige opgaven van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek gepubli
ceerd, waaruit bleek, dat de werkloosheid
eenigermate was afgenomen, doch óók, dat
de toeneming der werkgelegenheid vooral
ten bate was gekomen aan de jeugdigen:
de ouderen, d.w.z. de huisvaders, hadden
aan de verbetering betrekkelijk weinig deel
gehad. Thans vinden we aanleiding om op
een tweede ernstig verschijnsel te wijzen.
Niet alleen worden blijkbaar bij de tewerk
stelling jeugdigen vóór ouderen gekozen,
wat in de meeste gevallen wel verband zal
houden met het loon, doch ook blijkt, dat
met name in de hoofdstad de werkloosheid
niet noemenswaard vermindert.
Volgens de gegevens van de Amsterdani-
sche Arbeidsbeurs werden er in de maand
Februari van dit jaar in totaal 70674 aan
biedingen van werknemers geplaatst, waar
tegenover slechts 5645 aanvragen van werk
gevers stonden. Het aantal tot stand ge
brachte plaatsingen bedroeg 3206, dat zijn
623 plaatsingen minder dan in Januari
1938 en 60 minder dan in Februari van het
vorig jaar. Ook hier zullen de jeugdigen wel
de voorkeur gehad hebben, althans onder
de geplaatsten waren 1688 mannen en niet
minder dan 1518 vrouwen
Hoe langzaam de verbetering gaat, zóó
dat eigenlijk van verbetering niet gespro
ken kan worden, leeren ons de volgende
cijfers: aan het einde van Februari 1938
waren ingeschreven bij de Gemeente-Ar
beidsbeurs 60.263 werkzoekenden, waarvan
55.836 werkloozen naar eigen opgaaf. Einde
Januari van dit jaar bedroeg het aantal
werkloozen 56.581, zoodat het aantal werk
loozen in één maand slechts verminderd is
met 745, dat is met ongeveer 2.5 pet!Men
meene bovendien niet, dat deze verminde
ring zich gestadig voortzet: vergeleken met
de cijfers aan het einde van dezelfde maand
Februari van het vorig jaar, toen er 55.601
werkloozen werden genoteerd, vertoont
Februari van dit jaar een stijging van 235.
Het zijn trieste cijfers en trieste ver
schijnselen. Ondanks allen goeden wil en
ondanks allerlei maatregelen blijft de
werkloosheid op een enorm hoog peil en is
de vermindering te gering. Dit verschijnsel,
dat kenmerkend is voor de groote gemeen
ten, doet de vraag rijzen of bij de autori
teiten wel genoeg aandacht aan dit groote-
stads-probleem bestaat. Wij twijfelen niet
aan hun bezorgdheid voor dit euvel noch
ontkennen wij, dat er met allen ijver ge
zocht wordt naar werkgelegenheid, maai
betoont de regeering van stad en land zich
niet los van hun maatregelen in alge-
meenen zin in het bijzonder bezig te
houden met de belangrijkste haarden van
het kwaad, dat werkloosheid heet. Het is
ons bekend, dat de uiterste krachten wor
den ingespannen om industrie naar de
hoofdstad te trekken of wat óók belang
rijk is industrie voor de hoofdstad te
behouden.
Niettemin is het succes niet van zoodani-
gen omvang, dat het in eenige verhouding
staat tot de verrichte inspanning. Men
moge het betreuren men zal het niet
kunnen ontkennen. De oorzaken hiervan
liggen voor de hand: het is nu eenmaal
duur in Amsterdam en ondernemingen,
welke veel personeel noodig hebben en een
uitgebreide oppervlakte grond, kunnen veel
al goedkooper terecht buiten de hoofdstad.
Zoolang men dit probleem niet oplost zal
men met een groote zorg aan werkloosheid
blijven zitten!
En dat niet alleen: de oudere werkloozen
worden na eenigen tijd armlastigen, het
geen voor de groote gemeenten jarenlang
zware offers zal beteekenen, dat wil prac-
tisch zeggen: hooge belastingen en dit be-
teekent weer meerdere ongeneigdheid tot
het vestigen van fabrieken etc. Het is ook
hier de „circulus vitiosus"
Wij herhalen dat wij alle waardeering
hebben voor hetgeen reeds geschiedt in den
strijd tegen de werkloosheid, alleen maar:
wij vreezen, dat men er op deze wijze niet
komt. Men zal ook op dit gebied: het eene
moeten doen en het andere niet moeten
nalaten. Wij bedoelen: men zal ongetwij
feld moeten voortgaan met den steun
van het Werkfonds en andere middelen
groote arbeids-intensieve werken te doen
uitvoeren, doch daarnaast zal men ingrij
pende maatregelen moeten nemen om het
aan de industrie mogelijk te maken zich
daar te vestigen, waar de massa der arbei
ders, dat wil helaas zeggen: de massa der
werkloozen zich bevinden. Naar deze mee-
ning behoort dit tot de kern van het
vraagstuk der werkloosheid en dit vraag
stuk mag niet als onoplosbaar ter zijde wor
den geschoven: de groote nood der werk
loosheids-slachtoffers verbiedt dit.
e optimist is een beter hervormer
dan de pessimist.
BOEKENWEEK
vraagt nu uw boekhandelaar
COLUMBA MARMION O. S. B.
DAGELIJKSCH BROOD
Eén bladzij levenskracht en levensmoed
voor iederen dag. Korte overpeinzingen
voor den leek, die het druk heeft.
Vier deeltjes a 1.05 inganooid,
gebonden i liturgische kleuren a 1.50.
DE TOORTS N.V. HEEMSTEDE.
Weermacht en volk
Men schrijft ons uit het Zuiden:
De provinciën Noord-Brabant en Lim
burg mochten voor aanzienlijke
mate onderdak verschaffen aan de
troepen, die met ingang van 29 Maart 1.1.
de wacht aan onze vaderlandsche grenzen
hebben betrokken. Van Bergen-op-Zoom,
over Roosendaal, naar Breda, Tilburg, Den
Bosch, Grave, dan Zuidwaarts naar Venlo
Weert, Roermond en Maastricht loopt
thans een rist garnizoenen, die de Neder
landsche zelfstandigheidspolitiek en haar
naar alle zijden gericht karakter op dui
delijke wijze tot uitdrukking brengt.
De dag van 29 Maart 1938 was een hoogst
belangrijke in de geschiedenis van ons
land, een mijlpaal, welks beteekenis ook
de latere historieschrijver in het licht zal
stellen. Kort en goed komt die beteekenis
hierop neer, dat, voor de eerste maal na
den grooten wereldoorlog, de Nederlandsche
grens weer wordt bewaakt, d.w.z. perma
nent bezet met geoefende troepen van be
hoorlijke sterkte.
Ofschoon in minder abrupten zin had de
dag van 29 Maart overeenkomst met dien,
toen in 1914 het Nederlandsche veldleger
aan de grens zijn plaats innam. De troe
pen, die, in volle wapenrusting, thans de
nieuwe en versterkte garnizoenen hebben
bezet, deden dit met precies dezelfde op
dracht, welke, vier-en-twintig jaren gele
den, anderen te vervullen hadden: het
grondgebied van onzen souvereinen staat
door een ieder te doen eerbiedigen. Dat dit
thans, vijf minuten vóór twaalf, is kunnen
geschieden aan de hand van de wet en
zonder dat een schok van onrust door het
volk gaat, dat kenmerkt wel zeer bijzonder
onze historische en actueele zelfstandig
heidspolitiek.
Er is nog een punt van overeenkomst.
Toen in den zomer van 1914 het leger in
het Zuiden kwartier kreeg, ervoeren de
troepen met welk een hartelijkheid zij door
bet volk van onze Zuidelijke landsdeelen
werden ontvangen. Hoevelen in het Noor
den zullen zich hu nog dankbaar herinne
ren het goede, dat men den soldaten in zoo
ruime mate wist te bereiden, en hoe menig
bezwaar, aan de mobilisatie onvermijdelijk
Eindelijk had men een afdruk van den tooverring genomen
en de slotenmaker, geholpen door den anderen kabouter, ging
denzelfden nacht uit de hut van de heks. ,,Ik hoop, dat je slagen
zult," zeide de kabouter, toen hij zijn makker hielp uit het
geopende venster te gaan. „Zonder moeite krijg je niets," zeide
de slotenmaker érg wijs.
De slotenmaker ging nog dien nacht aan het werk. Hij gunde
zich geen slaap om toch maar het werk gereed te krijgen. Hij
beukte het gloeiende ijzer, dat de vonken er af vlogen. „Ik wou
dat het ijzer het hoofd van de heks was. Enfin," zeide hij, „uit
stel is geen afstel."
verbonden, vond een tegenwicht in de gul
heid, die de ontvangst en het verblijf der
mannen zoowel in steden als dorpen ken
merkte.
Het was 29 Maart 1938 luisterrijker dan
in 1914. Nu was er kleurig vertoon, de vlag
gen wapperden, huizen en gebouwen waren
getooid, hier en daar kon men prachtige
versieringen en eerebogen bewonderen,
concerten werden gegeven en in feestelijke
stemming traden plaatselijke overheden en
bevolking de met volle muziek binnenruk
kende troepen tegemoet. In de zeer ernstige
dagen van 1914 kon aan zulke feestelijk
heid niet worden gedacht. Afgezien hier
van echter is er volkomen overeenstem
ming tusschen de gevoelens, waarmede
toen en nu de bevolking van Brabant en
Limburg de nieuwe gasten heeft opgeno
men. De éénheid tusschen volk en weer
macht, factor van groote werkelijke en
moreele waarde, trad 29 Maart 1.1. weer op
sprekende wijze aan het licht.
E5n commissie van ambtenaren der London
and North Eastern Railway, een van En-
gelands vier groote spoorwegmaatschap
pijen, heeft juist een aanvang gemaakt met
een rondreis door drie noordelijke graafschap
pen: Durham, Northumberland en Yorkshire.
Het doel van deze reis is oude gebouwen en
overblijfselen op te sporen, welke op kenmer
kende wijze verband houden met de ontwik
keling van het spoorwezen, of licht werpen
op de oude methodes van spoorweg-exploitatie.
Stappen zullen gedaan worden om die vene-
rabele „igedenteeken", welke de commissie
vinden mocht, op sterk water te zetten, zoodat
zij voor het nageslacht behouden worden.
De eerste „ontdekking" der commissie is een
zeer merkwaardige geweest. Zij bestaat uit wat
waarschijnlijk het oudste spoorwegstation op
aarde is.
Het werd meer dan honderd jaar geleden
gebouwd te Telling aan de Tyne, en het heeft
sindsdien ternauwernood eenige verandering
ondergaan. Willem IV regeerde nog over Groot
Brittannië; Victoria, die weldra den troon be
stijgen zou, was nog een onvolwassen meisje,
en Dickens' „Pickwick Papers", een epos van
postkoetsen, moest nog geschreven worden.
Spoorwegen waren het allernieuwste en aller
modernste, maar zelfs in Engeland, waar de
eerste spoorlijn aangelegd was, had de over-
groote meerderheid van het volk nog nooit een
trein gezien. Maar toch waren reeds een aantal
lijnen in wording, of zelfs gereed, en in de
streken, waardoor zij voerden, gaapte het volk
het wonder aan met een haast bijgeloovig ont
zag, en vaker nog met vijandschap. Maar ook
in dien tijd was het volk verdeeld in menschen
die zwoeren bij den „goeden ouden tijd", en
anderen voor wie alles, zonder nader onder
zoek, voortreffelijk was indien het maar aan
spraak kon maken op den naam van „modern."
In kleine, slaperige dorpen, die in eeuwen tijds
bijna geen verandering ondergaan hadden en
waarlangs een spoorweg aangelegd werd, waren
de jongeren opgetogen en schudden de ouderen
het hoofd. De eerbied, de belangstelling, ja
bijna de ontroering, waarmede zij het kleine,
eenvoudige spoorwegstation zagen verrijzen,
waren machtiger dan die, waarvan volgende
geslachten blijk gaven bij de verwezenlijking
van nieuwere wonderen op het gebied van ver
keer en techniek, want deze waren alle pha
ses in een ontwikkeling, die reeds sinds eenige
generaties voortgeduurd had, terwijl men hon
derd jaren geleden aan den allereersten aan
vang dier ontwikkeling stond.
Het spoorwegstation van Pelling was voor
een bevolking, die van geslacht op geslacht
bijna geïsoleerd geleefd had, de uitgangspoort
naar „de wereld." Manchester, Liverpool, Leeds,
Sheffield en de andere krachtig opkomende
centra van handel én nijverheid in Lancashire
en Yorkshire zou men binnen weinige uren
kunnen bereiken welk een wonder! En
grooter wonder nog: Londen voor de mees
ten een bijna legendarische stad zou in
den loop der jaren in tien uren tijds bereikt
kunnen worden van het noorden van Engeland
uit. (Men rijdt thans, zonder zich te over
haasten, per auto in zeven uren van Londen
naar Durham!)
Al de spoorwegstations uit dien oertijd zijn,
voor zoover men weet, verdwenen. Alleen dat
te Pelling bestaat nog een getuige uit den
tijd, waarin machinisten hooge hoeden droe
gen en de dorpelingen „Puffing Billy" (gelijk
zij den trein, of eigenlijk de locomotief, noem
den) juichend verwelkomden en ook wel
uitjouwden.
Het toewuiven van spoortreinen door per
sonen, die ze zagen voorbijrijden, was in dien
tijd een bijna algemeen verschijnsel, ook in
ons land. Het was eenerzijds een uiting van
opgetogenheid over het opzienbarende ver
keersmiddel, waarmede het menschdom ver
rijkt was, anderzijds een soort tegenbetooging
tegen diegenen, die vijandschap aan de spoor
wegen gezworen hadden en de treinen vaak
met steenen bombardeerden. Merkwaardig is
het, dat de gewoonte van het toewuiven, vooral
in plattelandsdistricten, nooit geheel uitge
storven is, en dat ook in onze dagen kinderen
en dorpelingen nog vaak een voorbijrijdenden
trein wuivend groeten, ofschoon zij zulk een
Een directeur, die zoo vast aan den grond
zat als Lock Blair, was een zeldzaam ge
val. Op den 19den April verscheen de Oak-
land-bode voor 't laatst. Het blad had 53 abon-
né's gehad en daar 't kwartaal van 52 hunner
binnen enkele dagen afliep, maakte Lock Blair
zich over de opheffing niet erg druk. Maar....
er was één abonné, die zoo royaal of dwaas
(zooals men 't noemen wil) geweest was, een
jaarabonnement vooruit te betalen en met hem,
zoo dacht Lock, kon hij wel eens „mot" krijgen.
Z'n voorgevoelen werd bewaarheid.
Op den 21sten April verscheen op Blair's kan
toor een lange, forsch gebouwde man, met hooge
rijlaarzen aan. Hij legde een zware browning op
tafel, ging op een stoel zitten en vroeg met
dreiging in z'n stem:
„En hoe staat het nu met het abonnement,
Blair?"
De directeur, die eerst een hooghartige, vast
beraden houding had willen aannemen, maar
bij 't zien van de browning zoo bleek geworden
was als een doek, antwoordde zoo goed hij kon:
„Ja, zie je, zooals je weet Ted Seattle, het blad
is noodgedwongen opgeheven. De belangstelling
voor dit voorname, actueele, hoogstaande
„Praat asjeblieft gewoon," viel de bezoeker
hem ruw in de rede. „Wil je oorlog? Geld terug,
ja of neen?"
„Op 't oogenblik,"stotterde Lock, „doen...
jadoen zich eenige moeilijkheden voor."
„Wat voor moeilijkheden?" De vraag klonk
onheilspellend.
„Ik heb geen cent meer. Ik had in de Oak-
land-bode al m'n geld gestoken. M'n laatste
stuiver zit er in en kan er niet meer uit."
Ted Seattle stond in z'n volle lengte voorden
directeur.
„Hoor eens, Blair," zei hij; „ik heb me op
jouw blad geabonneerd en voor een heel jaar
vooruitbetaald; vijftien dollars, dat weet je. Ik
wil waar voor m'n geld hebben, ik heb er recht
op. Dus, de krant, of anders m'n geld terug."
„Maar Ted," riep de in 't nauw gedreven
ex-uitgever, „ik kan toch onmogelijk voor één
mensch een blad in elkaar laten zetten en
drukken!"
„Luister eens, Lock, ik zal je eens wat zeg
gen. In de heele Unie is geen sterveling te vin
den, die er zich op kan beroemen, uit Ted
IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIItllllllllllllllllilllllll""*"
vriendelijkheid nooit bewijzen zullen aan een
electrische tram of omnibus. Het is een der
eigenaardigste gevallen van atavisme, die wij
kennen.
Het station te Feiling, dat de ontwikkeling
der heele spoorweggeschiedenis heeft meege
maakt, bestaat nog en is onveranderd geble
ven, evenals de bijgebouwen. Het lag aan den
ouden, sinds lang vergeten Branding Junc
tion spoorweg en er is sinds vele jaren geen
trein meer langsgereden, want de lijn werd
later verlegd. Maar het station bleef intact
en is thans waarschijnlijk het belangrijkste
juweel van spoorweg-archeologie, dat Engeland,
of eenig ander land, bezit.
De London and North Eastern Railway on
derhoudt te York, de hoofdzetel van het noor
delijke deel van haar uitgebreid net, een zeer
mooi spoorwegmuseum, waarin het reeds tal
van „vondsten" heeft geëtaleerd. Het station
van Felling kan niet daarheen worden over
gebracht, maar het zal toch deel uitmaken
van de verzameling, waarop de maatschappij
zeer trotsch is. De commissie hoopt nog meer
belangrijke „ontdekkingen" te doen, en zal zich
niet alleen laten leiden door de vraag of het
ontdekte oud is, maar ook of het in zijn soort
mooi is, of wel kenmerkend voor de verhou
dingen uit den tijd, waartoe het behoorde.
Van het station te Feiling verklaart zij, dat
het architectonisch zeer belangwekkend is,
hetgeen wij moeten opvatten in dien zin dat
het een merkwaardig staaltje is van stations
architectuur van honderd jaar geleden.
Seattle z'n zak geld te hebben geklopt, zonder
daarvoor iets te hebben geleverd. Nog nooit in
m'n leven heb ik, al ben ik ook maar een boer,
geld verloren, en dat wensch ik ook nu niet te
doen. Je zegt dat je blad niet verschijnen kan.
Goed. Maar ik kan wel verschijnen, overal, en
denk er aan: hier, bij jouw, ook. Eiken mid
dag kom ik van m'n boerderij naar hier gere
den en dan moet je me je krant „vertellen."
Overal van, van politiek zoowel als van kunst.
Dat is een vlot voorstel, Lock. En anders.... ik
ben je de bekentenis schuldig, dat ik verduiveld
nijdig kan worden en alles in je lokaal met den
grond gelijk kan maken, met je lokaal er bij.
Dus, wat wil je?"
„Je voorstel is wel wat vreemd, Ted."
„Maar drommels goedkoop. Denk alleen maar
eens aan de zetkosten, die je bespaart. Nu, is
de zaak in orde?"
Lock Blair zuchtte, maar zei toch: „Vooruit
dan maar."
Toen Ted Seattle den volgenden middag de
kamer van Blair binnentrad, had deze zich met
het voorstel verzoend. Hij bezat twee kostbare
eigenschappen voor een uitgever: een geweldige
durf en een grenzelooze fantasie. Ted zette z'n
knoestige, mispelaren stok tusschen de knieën,
nam z'n pet in de hand en de voordracht van
de krant begon.
Lock Blair had geen informatiedienst, geen
correspondentiebureau of correspondenten noo
dig; hij vond z'n berichten zelf wel.
Hij begon met overstroomingen in Kansas,
met aardbevingen in Cambodsja, met kinder
roof op de Ladronen of Dieren-eilanden. Hij
liet alle sport-
records slaan en
van alle kanten I r\ 1 1 r 7
nieuwe filmster- Udklana-uOde
ren schitteren;
hij benoemde
presidenten van
de Fransche Re-
publiek en zette de helft der Engelsche minis,
ters af.
Ted Seattle kwam getrouw eiken dag en hoor
de het steeds wonderbare nieuws in gespannen
aandacht aan.
De ex-uitgever had eenige oude boeken van
de klassieken opgediept en vertelde lustig en
boeiend over Pompejus en Tigellinus, over The-
mistoclès en Alcibiadès. De „Vroolijke vrouw
tjes van Windsor" en andere tooneelstukken
van Shakespeare droeg hij aan den met open
mond luisterenden Ted Seattle, als feuilleton
voor. Hij liet de Republiek Andorra den oorlog
verklaren aan Japan. Ja, op een zonnigen Juni
dag meldde het blad, door den mond van z'n
uitgever, de ontbinding van den Volkenbond
en de ontwapening, geheel vrijwillig en op eigen
initiatief, van Italië en Duitschland, niet te
overtreffen sensationeele tijdingen.
Zoo bevatte de Oakland-bode, in woord, een
bijna onafzienbare reeks van ongehoorde ge
beurtenissen, die alleen in de verbeelding van
haar uitgever bestonden, maar die door den
eenigen abonné, met z'n mispelaren stok tus
schen de knieën, met onverdeelde belangstelling
en ingespannen aandacht werden aangehoord.
Op den 31sten December eindigde de „Oak-
landbode" in zoover, met een passend Oude
jaarsavondgedicht, dat Lock Blair uitstekend
voordroeg, haar leven.
Zonder een syllabe te zeggen, bleef Ted
Seattle eenige oogenblikken bewogen zitten.
Daarna herstelde hij zich en zei:
„Jammer, verduiveld jammer, Lock. Je blad
was een buitengewoon interessante krant. Ik
heb er meer plezier van gehad dan van welke
krant ook in m'n leven. Het spijt me verschrik-
kelijk, dat m'n abonnement afgeloopen is."
Lock Blair dacht even na en zei toen:
„Beste Ted, dat is zoo erg niet. Leg jij je
vijftien dollars maar neer, dan ben je voor een
volgend jaar geabonneerd. Ik heb zoo'n idee,
dat deOaklandbode in woord dan nog interes
santer zal worden."
EROM MEVROUW, DAT U IN UW A
VELO WASMACHINE ALLÉÉN J
RINSO GEBRUIKT 3
IK ZAL VANDAAG NOG
RINSO GAAN KOPEN.C
De vooraanstaande Velo Waschmachinemaatschappij beveelt
steeds Rinso aan om in alle Velo wasmachines te gebruiken.
Enduizenden huisvrouwen hebben het reedsgeconstateerd:
met Rinso komt de wasmachine het best tot zijn recht. In
een oogwenk een overvloedig sop, dat in anderhalf uur
al het wasgoed van 5 personen prachtig wit maakt voor
slechts 12| cent. Dat is het resultaat, dat U alleen maar
met de „overvette" Rinso kan bereiken. En niet
alleen in elke wasmachine, maar ook in elke tobbe! i
Bovendien heeft Rinso nog een bon voor geschenken. ^1
.OVERVETTE" RINSO. SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE
«35 -030Ö
t y j-1 a q *T JVT F1 J C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *-l wg/y bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken door w-i w rff\ bij een ongeval met 1"» nf A
A I .1 iTi vvl 11^1 O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 17 I OU#" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f Uwdoodeltjken afloop uOUi"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een band,
een voet «f een oog.
Door
CHRISTIAN
HAUOEN
17
Zij lieten zich whisky en soda-water brengen
en werden zoozeer door de laatste gebeurtenis
ln beslag genomen, dat zij het bestaan van een
zekeren Mr. Granger volkomen vergaten. Zij
onderhielden zich in hun eigen landstaal, zon
der zich ook maar een oogenblik af te vragen,
of hij niet in de kamer naast de hunne was en
hen daar niet afluisterde.
Toen de majoor zijn tweede glas ingeschon
ken had, zei hij:
„Zou 't niet beter zijn, om de heele historie te
laten voor wat ze is en een flinke reis te onder
nemen? Een tocht naar Spitsbergen of Canada
zou toch wel prettig zijn. Als we dan terug
komen zijn Mr. X, en de man met het littee-
ken misschien wel gestorven of is 't raadsel op
een andere manier tot oplossing gebracht. Dit
grapje begint me werkelijk nerveus te maken.
Hoewel het mij niet direct aangaat, houdt het
me toch dag en nacht bezig. Ik kan er maar
niet aan ontkomen, om te trachten de zaak tot
klaarheid te brengen hoeveel erger moet 't
dan wel niet voor jou zijn. Zoo'n reisje zou ons
allebei zeker goed doen. Wat zeg je van m'n
voorstel, Dick?"
„Neen," antwoordde deze lachend en schudde
het hoofd. „Je moet niet vergeten, dat ik dan
ook haar verlaten moet en dat wil lk niet.
Bovendien geloof ik niet, dat 't van eenige be
teekenis is waar ik mij bevind of hoeveellkreis.
De mart met het litteeken zal me toch weten te
vinden."
Zij spraken er verder niet meer over.
Zwijgend zaten zij bij elkaar, leder met z'n
eigen gedachten bezig. Enkele minuten voor vijf
klopte het kamermeisje en gaf Kenton een
brief.
„Wie bracht dien brief?" vroeg de majoor,
terwijl hij met een goudstuk tusschen de vin
gers speelde, om de mededeelzaamheid van 't
meisje wat aan te moedigen.
„Een kleine jongen, 't zoontje van een vis-
scher, die beneden aan de kust woont," ant
woordde zij, in de richting van de zee wijzend.
„Hij is dezelfde van gisteren."
.Heeft hij niet gezegd, wie hem den brief ge
geven heeft?"
„Ja. Toen ik er hem naar vroeg," zeide hij,
„dat een zeer chique dame aan 't venster ge
klopt heeft en hem vroeg even den brief te be
zorgen."
„Kende hij die dame?"
„Neen. Maar zij gaf hem drie shilling voor de
moeite. Hij vertelde, dat ze wel buitengewoon
rijk moest zijn."
Intusschen had Kenton den brief reeds gele
zen, Hij luidde:
Lieve Dick,
Wat ben ik blij, dat Herschel je vandaag
achtervolgd heeft. Anders had ik je zeker ver
loren en dat verlies zou voor mij niet meer te
herstellen geweest zijn. Ik heb je nog even
gezien, op den terugweg. De anderen denken,
dat je te zwak bent om vanavond uit te gaan
en daarom ls de gelegenheid nu gunstig om
je te ontmoeten.
Ik verwacht je om nef£n uur, waar de weg
naar 't strand de bergen inbuigt. We kunnen
elkaar daar ongestoord spreken. Ieder gevaar
voor jou is uitgesloten.
Ik geloof in je, lieve Dick. Een slechte of
lage daad zou je niet kunnen doen, nietwaar?
Ik ben er zeker van, dat je alles zult kun
nen ophelderen.
Ik houd zoo van je, Dick.
EVELYN.
Kenton vouwde den brief langzaam op en
stak hem bij de andere.
„En?" vroeg Perring.
Kenton's stem klonk zeer ernstig, toen hij
antwoordde:
„Deze brief is voor mij een onweerlegbaar be
wijs, dat Lady Evelyn met mijn vijand, den
geheimzinnigen Mr. X. in verbinding staat."
XVI
DE ONGEZIENE MOORDENAAR
De brief had op Kenton een diepen indruk
gemaakt. Wat hij tot nu toe voor onmogelijk ge
houden had, bleek dus werkelijkheid te zijn.
Het was hem nu duidelijk, dat Lady Evelyn de
kennismaking met hem uitgelokt had, enkel om
hem in 't geweld van zijn vijanden te voeren.
Daarom ook had zij hem op dien voormiddag
opgehouden, terwijl er bij hem ingebroken werd.
Zij was 't, die dien nachtelijken overval moge
lijk had gemaakt. En om dezelfde redenen had
zij hem naar dit eenzame oord gelokt. En on
danks al deze duidelijke bewijzen van haar
valsch en verraderlijk spel, was hij toch niet
bedroefd of ontstemd. Was deze brief tevens
voor hem niet 'n bewijs, dat zij hem lief had?
Dit was dan ook de reden, waarom hij den
brief niet aan den majoor wilde laten zien.
Deze woorden van liefde waren geschreven
door haar, die hij aanbad en hjj zou 't als 'n
soort ontwijding gevoeld hebben, een ander, al
was 't dan ook zijn besten vriend, te laten
lezen, wat zij hem toevertrouwd had.
De majoor vermoedde zulks en hij verried
door geen enkel teeken, dat hij zich sterk voor
den brief intereseerde en hem graag gelezen
had.
„Het komt zeker uit zooals ik voorspeld heb?"
zeide hij. „Zij speelt een rol van 'n lokvogel."
„Ja."
„En geeft zij nu geen verklaring van haar
gedrag?"
„Neen. Daaromtrent zegt deze brief hoege
naamd niets. Doch welke motieven ook aan
haar houding ten grondslag mogen liggen, ik
weet zeker, dat 't geen onedele zijn. Zij wordt
gedwongen deze rol te spelen. Maar vanavond
wordt alles opgehelderd. We ontmoeten elkaar
om negen uur, daar waar dé weg naar 't strand
ombuigt de bergen in."
De majoor staarde op den grond en speelde
nerveus met een luciferdoosje.
„Vind je ook niet", vroeg hij naar 'n poosje,
„dat 't er wel 'n beetje verdacht uitziet? Het
is daar een stil, afgelegen plekje, en 't leent
zich uitstekend voor een overval. Ik geloof vast,
dat ze je daar vermoorden kunnen, zonder dat
er iemand in den omtrek is, die 't zou kun
nen verhinderen. De zee is vlakbij en kan je lijk
wegspoelen, waarmee dan meteen alle sporen
uitgewischt zijn."
„Zooiets had je nooit mogen zeggen," meen
de Kenton en keek zijn vriend verwijtend aan.
„Wat een afschuwelijke gedachte. Maar je kent
haar niet, weet niet, wat ik weet en daarom wil
ik je vergeven. Afgezien van 't feit, dat zij deel
uitmaakt van 't complot tegen mij, algezien
zelfs van haar gevoelens ten opzichte van mij,
weten we toch, dat zij me al herhaalde malen
gewaarschuwd heeft. Waarom zou zij nu van
avond.... Neen, beste kerel, lk geloof vast, dat
zij niets slechts met mij voor heeft, integen
deel, binnen enkele uren zullen wij een vol
ledige verklaring hebben voor al de geheim
zinnige gebeurtenissen der laatste dagen."
De majoor keek strak voor zich uit en de
plooien op zijn voorhoofd verrieden nog steeds
zijn groote bezorgdheid. Hij kon zijn argwaan
niet van zich afzetten, doch' maakte geen ver
dere toespelingen, wijl hij wist, dat zij toch
maar onnoodig kwaad bloed zouden zetten.
Innerlijk was hij er van overtuigd, dat Lady
Evelyn ook nu weer komedie speelde en deze
samenkomst voorbereid had, om Kenton des te
vaster in haar netten te verstrikken.
„Och de zaak is toch niet meer zoo gecom
pliceerd," zeide hij, dikke rookwolken uitbla
zend. „Wat wij altijd als twee verschillende ge-
helmen beschouwd hebben blijkt nu wel dege
lijk met elkaar in verband te staan. Hoewel t
geheel er daarom niet minder mysterieus om
geworden is."
„Lady Evelyn schrijft," antwoordde Kenton,
„dat ik in staat ben om alles op te helderen.
Het kan dus niet anders, of we hebben hier een
misverstand te doen. Evelyn en Mr. X. moeten
mij met een anderen persoon verwisselen."
„Dat komt me al zeer onwaarschijnlijk voor,
wijl zü omtrent je persoon en je positie zoo
goed ingelicht zijn. Neen, het is hopeloos. Hoe
meer lk over de geschiedenis nadenk, hoe in
gewikkelder ze wordt. Ga er vanavond heen
en als je me bij je terugkomst eenige ophel
dering kunt geven, dan geef ik een schitterend
diner aan al onze vrienden in Savoy, met Jou
als eere-gast."
Kenton had opeens zijn goede luim weer
terug. Hij stond op, maakte een diepe bui
ging en zei:
„Ik ben den majoor dankbaar voor de groote
eer, doch voorioopig zullen wij ons moeten be
palen tot een eenvoudigen maaltijd in dit be
scheiden pension."
(Wordt vervolgd)