VIM
1
JCdveïfiaal vonden dag
De avonturen van een verkeersagent je
m
alle abonné's
DE ZEVEN
I
I
1
Het aambeeld
Moderne Icarus
DONDERDAG 14 APRIL 1938
Gerard Dou
Suriname ontdekt
reinigt
alles!
Een „spierkracht-vliegtuig"
De begaafde fijnschilder
een^vannikkef" I Het erfstuk j
Nader initiatief mogelijk
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL
VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Een maand later bevonden Evelyn en Kenton
EMAILLE
De beangstigende werkloozen-
cijfers
In de afleveringen van „de R.K.Staats
partij" wordt, gelukkig, geregeld de
aandacht gevestigd op het probleem
der werkloosheid. Ook in de jongste afle
vering is dit het geval.
De partij-voorzitter, mr. T. Verschuur,
schrijft over de noodzakelijkheid van be
Wapening maar laat toch niet na in dit
verband er op te wijzen „dat de zenuwen
Van ons volk een groote rol spelen voor de
eelfstandigheid en dat zij gezond blijven
dis ons volk, met name de jonge generatie,
arbeidt."
In een ander artikel, dat gewijd is aan
de werkloosheidsstatistiek, is een overzicht
van den stand der werkloosheid verwerkt
Van 1935 tot de eerste maanden van 1938
H*e schrijver, mr. Teulings, merkt terecht op,
dat het werkloosheidsprobleem sterk in
het centrum der staatkundige belangstel
ling is geplaatst en na de cijfers vergeleken
1® hebben komt hij tot de slotsom, welke
Vdj bij alle bezorgdheid voor de militaire
verdediging niet mogen vergeten:
Het beangstigende in deze cijfers ligt niet
daarin zooals nog al te vaak wordt voor
gesteld om tot een sterk illustratief cijfer te
komen dat bijv. het werkloozencijfer in
Juni 1937 bedroeg 310.000 en in Januari 1938
steeg tot 439.000, maar hierin, dat in de
maanden Juni en volgende de afstand met
de maandcijfers van het vorig jaar (1937
Vergeleken met 1938) ruim 60.000 beliep en
thans deze afstand (Februari 1938 vergele
ken met Februari 1937) tot 20.000 inkromp.
Inderdaad is dit beangstigend. Sinds Oc
tober 1937 is de geleidelijke inkrimping van
het werkloozencijfer niet doorgezet. Wij
staan thans zegt mr. Teulings onge
veer gelijk met de maandcijfers van 1935.
tn 1935 daalden de cijfers óók wel in de
volgende maanden (de gewone seizoencla-
hng), maar vergeleken met 1934 stegen zij
Slaand voor maand. En nu is de groote
ffees, dat wij in 1938 niet onder de her
stel aangevende maandcijfers voor 1937
Sullen blijven, maar daar geleidelijk weer
hoven uit zullen komen. Dat is de groote
Zorg.
Inderdaad, maar helaas is 't niet de
cenige zorg. Er komt nog een andere zorg
hl, n.l. dat hoe langer de werkloosheid op
suik een hoog niveau blijft einde Fe
bruari 1938: 370.000 des te zekerder is,
dat het aantal werkloozen, dat nooit meer
••aan den slag" zal komen zal toenemen.
Deze zijde van het werkloosheidsprobleem
'Uag hoe dreigend ze ook is niet uit
het oog worden verloren, het is plicht om
er aanhoudend op te wijzen. Van deskun-
vbge zijde vernamen wij, dat alleen al in
Amsterdam dit aantal blij vend-werkloozen
eeschat wordt op niet minder dan 25 a
30.000!
Het is vooral met het oog op de toe
komst, dat wij aandringen op werkloos
heidsbestrijding in grooten stijl! De heer
Rulings spreekt van „een zorg, die onge-
^ijfeld ook de verantwoordelijke regee
rhig ten diepste zal gevoelen en die ons
®hen doet vragen naar een krachtig ge-
ei<le politiek van stimuleering tot werk-
Verruiming en arbeid voor ons volk", doch
^ij vreezen, dat de budgetaire eischen van
"huister De Wilde, welke vermoedelijk niet
hieen
door hem doch ook door eenige an-
j*ere ambtgenooten worden gesteld, daar-
eSen een beletsel vormen.
Voor de defensie-kosten moet het geld er
en het komt er ook! Maar in
et Maandblad onzer partij wordt de vraag
^esteld zou het ook mogelijk kunnen
dat de volkswelvaart, de volkskracht
op andere wijze zóódanig worden aan-
*eWst, dat daaruit bedreiging van deze na-
OP ELKE BUS EEN BON
VOOR GESCHENKEN
tionale integriteit rechtstreeks voort
vloeit?
En de voorzitter onzer partij zegt: ge
hamerd worde zoo noodig op dit aambeeld,
denkt aan de zenuwen van ons volk, welke
alleen bij arbeid gezond kunnen blijven!
Het is alles zoo volkomen juist gezegd
Alleen vreezen wij, dat op de departemen
ten „de economie van de huismoeder" be
gin en einde is van de staatkunde en dal
men de zorg van wat onafwendbaar komen
gaat afleidt met eenige geleerde beschou
wingen over het dogma van het sluitende
budget.
Een oeroude droom der menschheid: op
eigen kracht zich verheffen in de lucht,
opstijgen naar den blauwen hemel, in het
stralende licht, de zon tegemoet.
Rusteloos is zij nagestreefd in den loop der
eeuwen door de koenste onder de menschen-
geesten. Is het omdat de mensch er in voelde
een symbool, los te zijn van alle aardebanden
en zoo te stijgen naar het licht? Talloozen
moesten hun proefnemingen met den dood
bekoopen.
De eerste vlieger was de legendarische Ica
rus, die zijn zoon zag vallen als slachtoffer
van zijn stoutmoedige poging. Na hem volgden
er velen.
Lang niet - altijd werden hun daden gewaar
deerd door hun tijdgenooten. Laat mij er een
markant voorbeeld van verhalen:
Onder tsaar Iwan den Verschrikkelijken (1533-
1584) vond een Russische boer, Nikitka ge
naamd, een vliegmachine met houten vleugels
uit. Hij bouwde het toestel en vloog er mede
rond om het gansche dorp Alexandrowsky, in
de nabijheid van Moskou nu een stad, tot
groote verbazing van de talrijke toeschouwers.
Ondanks zijn succes liep de zaak leelijk voor
hem af. Zijn tijdgenooten waren over den uit
vinder al zeer slecht te spreken. „De mensch
is geen vogel", zoo verklaarden zij, „en heefc
geen vleugels. Wanneer hij zich desalniettemin
zulk een soort houten vleugels verschaft, dan
handelt hij tegen de natuur. Zijn werk is geen
werk Gods, maar werk des duivels."
Gij voelt al, waarde lezer, waar dat heen
moet. Hij werd gevonnist. „Om zijn vriend
schap met den duivel zal de uitvinder ont
hoofd worden, en zijn afschuwelijk, stinkend
lichaatn den zwijnen tot voedsel worden voor
geworpen. De uitvinder zelf zal als duivels
werk na een plechtige Mis verbrand worden."
Aldus luidde in lang niet malsche termen
't vonnis. Een suggestieve Russische film heeft
Icarus' val, naar een gravure in
Vondels Ovidius-vertaling (1671)
dit verhaal in beeld gebracht onder den titel:
„Slaven hebben geen vleugels."
Na deze „aanmoedigende" gebeurtenis ver
dwenen dat hoeft ons niet te verwonderen
in Rusland alle gedachten aan vliegen. Eerst
tegen het eind van de 17e eeuw probeerde weer
een Moezjik met behulp van vleugels te vlie
gen. Zijn plannen vonden een gunstiger ont
haal, met name bij het Ministerie van Oorlog,
dat blijkbaar al een fijnen neus had voor de
militaire mogelijkheden van de uitvinding en
hem 18 roebel verstrekte voor mica vleugels.
Deze bleken echter te zwaar te zijn. Men ver
vaardigde nieuwe lichtere, maar nóg vloog de
boer niet.
Toen daalde de gerechte toorn van zijn geld
schieters over zijn arme hoofd neer. Men be
schouwde hem als een ordinairen bedrieger en
bestrafte hem op echt Russische manier; hij
werd afgerammeld, nadat men hem het hemd
had uitgetrokken. Daarop nam men het hem
gegeven geld terug, door zijn have en goed te
verkoopen.
Het einde van een uitvinders-droom!
Het denkbeeld van vliegen door eigen kracht
en op de wijze van een vogel, dus door be
weegbare vleugels, heeft de menschelijke geest
eigenlijk nooit losgelaten. Een van de pioniers
is de vliegtuigconstructeur Gustav Weckler te
Frankfort a/d Main. In 1909 was deze reeds
op de toenmaals gehouden internationale lucht
vaarttentoonstelling, de ILA, met een vlieg
tuigmodel aanwezig.
Nu heeft hij een modern vleugelviiegtuig
ontworpen, dat door spierkracht kan worden
voortbewogen. Het toestel is een derde lichter
dan het bekende spierkrachtvliegtuig van de
constructeurs Hassler en Billinger uit Dessau,
hetwelk door middel van een, door fietspedalen
in beweging gebrachte, luchtschroef aangedre
ven wordt. Uitgaande van de instrumenten
borden voor zeilvliegtuigen, is hij er in ge
slaagd, door nieuwe vormgeving en verkleining
der instrumenten, het gewicht daarvan bedui
dend te verlagen.
Eerlang zullen Pa en Ma hun tandem du3
kunnen inruilen voor een spierkrachtvlieg
tuig! Het zij zoo. We hopen, dat het de slanke
lijn zal ten goede komen. ING. D.
„Lezende oude vrouw" (ca. 1660) van Gerard Dou, thans in de Ermitage te
Leningrad
Dezer dagen was het 325 jaar geleden, dat
Gerard Dou te Leiden werd geboren.
Reeds vroeg openbaarde zich de gave van
Dou en toen hij pas 15 jaar was kwam hij in de
leer bij Rembrandt, die toen 22 jaar was en
in de eerste periode van zijn scheppen ver
keerde. Hij bleef drie jaar bij den grootmeester
van het clair-obscur; toen vertrok deze naar
Amsterdam. Die drie jaren waren echter vol
doende, om Gerard Dou voor zijn gansche leven
te beïnvloeden. Hij nam de helle kleur en uit
voerige werkwijze van Rembrandt's vroege
jaren over. Later werd zijn palet wel soberder,
maar hij werd daarbij steeds preciezer en uit
voeriger in zijn stofuitdrukking. Het gold in
het midden van de vorige eeuw voor een teeken
van zijn meesterschap, dat men de draden in
een weefsel kon „tellen". Gerard Dou werd
aldus de leider van de Leidsche school der z.g.
fijnschilders: Frans van Mieris, Brekelenkam,
Van Slingerlandt, en anderen volgden hem na
en muntten allen uit in het maken van kleine,
uiterst verzorgde genrestukken en portretten.
die zeer populair waren en het langen tijd
bleven, zoo lang n.l. als de smaak van het
publiek gesteld bleef op een zeer natuurge
trouwe, naturalistische uitbeelding. Het is dus
te begrijpen, dat de stukken van Dou nog in
het midden der vorige eeuw tot de duurstbetaal-
de van de schilderijen der zeventiende-eeuw-
sche Hollandsche schilders behoorden.
Later heeft men ingezien, dat het talent van
Gerard Dou, hoe groot zijn technische kunde ook
was, niet tot de hooge toppen der kunst reikte.
Rembrandt en Seghers, die de precieze werke
lijkheidsuitbeelding loslieten, stegen veel hoo-
ger, Vermeer doorzielde de beelding der werke
lijkheid op een veel fijner en feestelijker ma
nier. Wat niet wegneemt, dat Dou een zeer
respectabel meester blijft, wiens kunde en werk
kracht menigeen ten voorbeeld mogen wezen.
Een van zijn fraaiste werken is de beroemde
Avondschool in het Rijksmuseum.
'oede manieren, die niet uit in
nerlijke beschaving voortkomen,
zijn aangeleerde kunstjes, gelijk
gedresseerde dieren plegen te ver-
toonen.
Het was waarlijk geen wonder, dat m'n
vader, die z'n heele huis vol klokken had
hangen, een man van de klok was. Hij
verlangde beslist, dat we prompt op tijd naar
beneden kwamen voor 't ontbijt. Maar m'n
broers en ik waren dikwijls te laat, behalve
Sam. Sam, zoo prees m'n vader hem, kwam zóó
vroeg naar beneden, dat hij zelfs nog tijd had,
een paar minuten zich op de piano te oefenen.
Maar m'n broer Sam was een slimmeling. De
reden waarom hij zoo vlug beneden was, was
deze: hij wilde graag de sport-pagina zien vóór
vader de krant in handen kreeg. Hij speelde dan
piano, om ons, onder 't aankleeden, te laten
weten wie den vorigen dag met voetballen ge
wonnen had. Wij hadden een stel seinen afge
sproken, en terwijl we onze kousen en schoenen
aantrokken, hingen we ovér de leuning van de
trap, om op de piano den uitslag te hooren af
kondigen. Een vroolijk wijsje beteekende, dat
de „Rowdy-Dowdy boys" gewonnen hadden,
maar als er een kermend of jankend geluid uit
de piano opsteeg,' dan had Bully onzen Andy
verslagen.
Dus, Sam muntte zóó uit door stiptheid en
vader was daar zóó over in z'n schik, dat hij
een horloge voor hem kocht met er achterop
gegraveerd: „Sam Dijt, altijd op tijd." Bij die
gelegenheid vertelde vader me dat hij m ij eerst
een horloge had willen geven, omdat ik de oud
ste was, en hij liet het me zien. 't Was er net
zoo een als dat van Sam, maar er stond niets
op gegraveerd. Vader zei dat hij 't zou op
bergen, tot ik 't verdiend had door op tijd aan
't ontbijt te komen.
Er viel niet veel beterschap van mijn kant te
bespeuren. Treuzelen was een gewoonte bij me
geworden. M'n goede moeder zei, dat 't wel beter
zou gaan, als vader mij 't horloge al vast gaf.
Maar vader zei en ik kon hem geen ongelijk
geven dat dit de verkeerde manier zou wezen
om een jongen op te voeden. Maar moeder nam
haar juweelenkistje en gaf me daaruit een hor
loge. 't Was oud en ik was jong. We pasten niet
bij elkaar, 't had een voor- en een achterdeksel
van dun goud en 't deksel paste zóó krap, dat
er bijna geen plaats was voor een glas over de
wijzerplaat. Het glas moest heel dun zijn, waar
door het door den minsten druk op 't deksel
brak.
Toen dit nu eenmaal geschied was, drukte ik
natuurlijk niet meer op 't deksel, en alles zou
goed gegaan zijn, als andere jongens even voor
zichtig geweest waren als ik. Maar ik kon ze
niet voorzichtig genoeg krijgen. Als ik aan 't
vechten ging, vriendschappelijk of niet, ver
zocht ik m'n tegenstander, niet tegen den lin
kerkant van m'n maag te stompen, waar m'n
horloge zat. Maar of hij er zich aan stoorde of
niet, als hij en ik wat opgewonden waren, en
van geen uitscheiden wisten, dan brak het glas
altijd.
Ik had nooit tyd, om m'n horloge eerst af te
leggen; ik zou ook niet weten, waar ik het had
moeten laten. Enfin, een horloge, dat in den
zak van een jongen, overal wordt meegedragen,
moet 't leven maar nemen, zooals het is. Het
lastige van de zaak was echter, dat m ij n
horloge zich niet aan z'n lot kon aanpassen.
De eerste twee glazen, die ik brak en dat
gebeurde al heel gauw betaalde m'n goede
moeder, want vader wou met de heele onder
neming niets te maken hebben en keurde die
af. Maar moeder kwam altijd klein geld te kort;
ik viel haar dus niet graag lastig enzij
wilde ook niet graag lastig gevallen worden.
„O Bram, lieve jongen, 't glas is toch niet
wéér kapot?" riep ze, toen ik het deksel den
tweeden keer opende om haar de glassplinters
te laten zien.
Ze was zóó van streek, dat ik 't haar den
volgenden keer niet vertelde, en besloot de
averfj zelf te betalen.
Nooit kreeg ik meer zakgeld van vader dan
een dollar in de maand, en ieder nieuw glas
kostte 25 centen, wat ik veel vond. Wanneer ik
met Chevy Slyme over den grond rolde en tolde
en daarbij absoluut niet aan m'n horloge dacht,
dan hoorde ik eensklaps een zwak gekraak en
wist dat het al weer zoo laat was. Ik haalde het
De deur waar de gevangenenen waren, werd het eerst ge
opend en zoo kwamen de agent, de slotenmaker, de professor,
het prinsesje en de kabouter bijeen. Ze beraadslaagden wat ze
zouden doen. Allemaal spraken ze tegelijk. „Dat is niet ver
standig," zeide de professor, „je kunt niet tegelijk praten, wel
breien of zingen. Daarom ieder op zijn beurt."
Men besloot, dat het muisje zou gaan kijken in het vertrek,
waar de heks sliep. Het zou gaan zien, wat daar gebeurde en
of de heks nog sliep. „Dat kan best," zeide het muisje, omdat
ik wel een gaatje weet om er in te kruipen." Zoo gezegd, zoo
gedaan en terwijl de anderen zich schuil hielden, ging het
muisje door het gat. „En nu zoo stil als een muisje," maande
de kabouter.
glas dat aan gruizelementen was er dan uit en
hield het horloge zoo, tot ik weer 25 centen bij
elkaar had. Dan liet ik er weer een nieuw glas
inzetten.
Ik trachtte de glazen goedkooper te krijgen,
omdat ik een vaste klant was, maar de horloge
maker legde me uit, dat dit niet kon, omdat er
aan die ouderwetsche, dunne glazen haast geen
aankomen was.
Eindelijk gaf ik 't op, ik zei tegen moeder, dat
ik 't horloge niet meer dragen wou. Toen werd
moeder boos.
,,'t Horloge is een erfstuk," zei ze met nadruk,
„en een erfstuk moet men op prijs stellen en
waarderen en je moet blü zijn, dat je zoo rijk
bent een gouden
horloge te bezit-
ten. Je broer Sam
Het was merk-
waardig om te i
hooren, met hoe-
veel minachting m'n moeder dat woord „nik
kel" uitsprak.
Nu werd de vloek van den rijkdom een leven
dige gedachte voor mij en werd ik voortdurend
gekweld door de eischen die rijkdommen aan
den eigenaar stellen. Weken lang had ik geen
geld voor knikkers en stuiters. Zelfs een nieuwen
tol kon ik niet betalen. Ik was gekoppeld aan
een horloge dat ik nu hardgrondig haatte, om
dat ik er mee moest leven en omgaan als een
huisvrouw met kraakporcelein.
Eindelijk vond ik een uitweg. Door mijn tot
een gewoonte geworden treuzelen, was ik al dien
tijd, minstens drie keer in de week te laat aan
t ontbijt gekomen, maar nu flitste de gedachte
in me op.
„Wanneer ik m'n leven beter, dan geeft vader
mij misschien dat nikkelen, betrouwbare hor
loge, met dat dikke, onbreekbare glas, dat in
de kast ligt."
En ik beterde m'n leven. Wel niet in eens,
maar telkens als ik een glas brak, gevoelde ik
me gedrongen tot nieuwe inspanning. Toen ik
eindelijk, naar de meening van m'n vader, tot
voldoende stiptheid gekomen was, liet hij m'n
naam op 't nikkelen horloge graveeren en gaf
het mij.
Hij keek me een beetje verwonderd aan om
de uitbundige blijdschap, die ik aan den dag
legde, en toen ik uitgelaten in de kamer rond
sprong, vermaande hij:
„Nou, nou Bramkalmpjes aan, jongen;
straks gooi je nog een vaas om."
Maar moeder was niet tevreden.
„Ik begrijp niet, zei ze tegen vader, „waarom
je hem een nikkelen horloge geeft, als hij al
een gouden heeft."
,Dat ouwe ding is niets voor een flinken jon
gen," lachte m'n vader.
Ontstemd legde moeder het erfstuk weer ter
ruste in haar juweelenkistje.
M'n vader was een knap en pienter zakenman
en de baas in huis. Maar nooit heeft hij *t
met al z'n knap- en pienterheid zóóver kunnen
brengen, dat hij 't laatste woord had. Dat had
steeds m'n goede moeder. Ook nu.
„Ik heb het toch goed gehad," zei ze, „ik neb
altijd wel gezegd, dat Bram een horloge moest
hebben om te leeren op tijd aan 't ontbijt te
komen."
(Nadruk verboden)
Dezer dagen hield mr. dr. Van Haaien, bur
gemeester van Schiedam, een lezing over Suri
name, waardoor nieuwe belangstelling voor dit
gebiedsdeel gewekt schijnt te zijn. Zoo wijdt het
veertiendaagsche blad „Onze Mail" een uit
voerige beschouwing aan deze lezing en ver
volgt dan:
Maar men dient hier niet bij te blijven stil
staan.
Suriname verdient belangstelling. Niet alleen
om de liefde, waarmede er op verschillend ge
bied gewerkt wordt, niet alleen om zijn ver
knochtheid aan het Vorstenhuis, niet alleen
om zijn natuurlijke schoonheid. Suriname heeft
recht op belangstelling, heeft èen goed recht
in de eerste plaats op een juiste en ware op
vatting van het land.
Het is merkwaardig, maar ongetwijfeld waar,
dat juist „officieele stukken'", later gepubliceerd
in courant en tijdschrift, waarin slechts de
moeilijkheden breed werden uitgemeten, er toe
hebben bijgedragen om een verkeerde meening
omtrent Suriname te doen postvatten.
Het is bijna iets onrechtvaardigs.
Daarom dient er ook met alle kracht aan te
worden gewerkt om dat verkeerde oordeel te
doen plaats maken voor een dat juist is en voor
een dat de mogelijkheid laat om een beter in
zicht te krijgen en om belangstelling te kweeken,
toch het eerste noodige voor een betere toe
komst.
Het is dienstig, dat meer van dergelijke le
zingen worden gehouden, ook in breeder kring.
Wij hopen, dat hiertoe het initiatief niet zal
ontbreken.
op dit blad Zijn ingevolge de verzekenngsyoorwaarden tegen pi MMn bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A I OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
F'yCZfX bfl een ongeval met f-i nr/\
i OU»" doodelijken afloop JP faiDU*"
w^HlSTTAN
23
«6^ g^ft geen in,
6-^" zeide Lord Percy en haal-
>,T sehouders op.
zal hy ons niet ontkomen", merkte de
a ^geruststellend op. „Hij is een misdadiger,
^ehto bovendlen nog op een moordaanslag op
''tie +n, schuldig gemaakt heeft. Als wij de po-
°bste], foneeren en aan alle stations wachten
•,t) v6n' moet hij ergens in de val loopen."
?ehier. geet>" antwoordde Lord Percy, „of mis-
et We.et u het nog niet dat deze schurk in
is van sterk compromitteerende papie-
to>„. we moeten dus zeer voorzichtig te werk
n Afrika leefde ik onder een anderen
naam en onder dien naam werd ik ook ver
oordeeld. Het zou dus een ongehoord schandaal
zijn als het moest uitkomen, dat de zoon van
den Hertog van Monthfort een paar dagen ge
leden uit een strafkolonie ontslagen werd, na
dat hij wegens diamantdiefstal vier en een half
jaar dwangarbeid verricht heeft. Dit dient onder
alle omstandigheden vermeden te worden en
daarom geef ik er de voorkeur aan, niet de hulp
van de politie in te roepen. Juist daarom wilden
wij ons zelf wreken."
„Gelooft u dan, dat hij die papieren bij zich
draagt?"
„Neen, dat is niet waarschijnlijk. Hij zal ze
wel ergens verborgen hebben."
„Misschien bij zich thuis."
„Weet u, waar hy woont?"
„Neen, maar daaromtrent hoop ik spoedig na
dere inlichtingen te hebben." En de majoor ver
telde hem van de sigaretten-eindjes, die hy in
Granger's kamer gevonden had en dat hy reeds
een detective aan het werk had gezet.
„Het is zoo goed als zeker, dat hy nog niet
lang in Londen is", ging hij verder, „anders zou
hy reeds een aanslag op Kenton gewaagd heb
ben. Mogelyk is hy nog maar kort geleden uit,
Indië teruggekeerd en heeft hij de sigaretten
zelf meegebracht. En dan bestaat er nog een
tweede mogeiykheid: de betrokken importeur
heeft zijn winkel midden in Strand en zoo kan
mr. Granger in het voorbijgaan even een doosje
bij hem gekocht hebben."
„Toch geloof ik, dat wij deze kans moeten
waarnemen, hoe gering die ook is. De schurk
zoekt natuurlyk zoo spoedig mogelijk Londen te
bereiken. De eerste trein gaat om acht uur. Hoe
kunnen we nu vóór hem in Londen aankomen?"
„Hebt u een goeden auto?"
„Ja m'n vader heeft er een, die tweehonderd
kilometer per uur kan halen."
„Goed, laten we het probeeren."
Nog eer de dag begon te schemeren, suisde de
geweldige machine, versierd met het wapen der
Monthforts, over den grooten straatweg. Overal
was de politie reeds ingelicht over de wilde
vaart van het monster en zy' had order gekre
gen, den auto zonder meer te laten passeeren.
Met stof en modder bedekt kwam men vyf mi
nuten voor den trein in Londen.
De man met de gouden tanden woonde in
Chelsea, Oakleystreet 45, onder den naam
Blackmore, berichtte de door Perring in het
werk gestelde detective.
De twee nieuwe vrienden begaven zich, om
geen opzien te baren in een anderen auto naar
de aangegeven plaats. Zonder zich ook maar een
oogenblik te bezinnen, zette Lord Percy zyn
schouder tegen de deur, die den naam Black
more droeg en de majoor volgde zijn voorbeeld.
Met inspanning van beider krachten was de
deur spoedig geforceerd en na een half uurtje
van naarstig zoeken hadden zij de bewuste pa
pieren gevonden. Zij verlieten nu ylings de ka
mer en lieten deze ongeveer in denzelfden toe
stand achter, zooals eenige dagen geleden de
man met het litteeken Kenton's kamer over
hoop gehaald had.
Majoor Perring had intusschen zyn gewonden
vriend niet in mrs. Nolly's Pension alleen laten
liggen. Vóór hy zich voor den autotocht gereed
maakte, had hij hem een plaatsvervanger ge
vonden, die het van harte gaarne op zich nam,
hem verder te verzorgen. En hy had moeiiyk
een betere keuze kunnen doen. Toen Richard
Kenton, na meer dan tien uur geslapen te
hebben, ontwaakte, meende hy in een geluk
kiger en zonniger wereld aangeland te zijn.
Want het eerste wat zijn oogen ontmoetten, was
het liefste wezen, dat hy kende.
„Evelyn," fluisterde hij, ,Jy hier.
„Ja Dick, antwoordde zij zacht, „en nu wil
ik altijd bij je blijven. De hooge muur, die tus-
schen ons stond, is verdwenen. De schaduwen
zijn geweken en ik voel me zoo gelukkig, Dick,
zoo gelukkig."
Nu eerst bemerkte Kenton, dat hy zyn linker
arm niet bewegen kon. De dokter had dien vast
tegen zijn lichaam gebonden. En de herinnering
aan het licht in 't bosch en de twee schoten
flitste heel even door zijn hoofd. Doch slechts
een oogenblik. Zy, die hier bij hem zat, deed hem
al het andere vergeten. Langzaam strekte hy ziin
gezonden arm naar haar uit. En met tranen in
de oogen die van onuitsprekeiyk geluk en
liefde spraken, zonk zy tegen hem aan.
„Ik houd van je, Evelyn," fluisterde hij, „ik
houd van je." Hy drukte haar vast tegen zich
aan, als wilde hij het geluk, dat hij nu gevon
den had, nooit meer verliezen, en kuste haar.
kuste haar...."
by veilles van een band
een voet at een oog.
De groote reputatie
dankt Edy emaille aan
lijn, kleur en kwaliteit.
Staal en emaille één
geheel; IJzersterk.
'AB81ZZ TI DIEKIN
zich op hun huweiyksreis in het zonnige Italië.
Richard Erral Kenton werd tot levenslange
gevangenisstraf veroordeeld. De oude Hertog
was bij het uitspreken van het vonnis aan
wezig.
„Het is z'n verdiende straf," mompelde hij
ontroerd. „M'n eenen zoon heeft hy vermoord,
m'n anderen zoon in t verderf gestort, m'n
naam haast onteerd en het geluk van m'n
dochter byna verwoest. Eindelyk z'n verdiende
straf.
EINDE,