V <Ketveï&acd ma den da# De avonturen vaneen verkee rsagentje i h oogstaande vrouw Co-educatie H Werk, werk, werk! F 750.- F 750.- F 250.- I een ZATERDAG 16 APRIL 1938 De parapluie F1ETSRECHT Maria aan Den Oever De arbeiders van Maastricht d emonstreeren R.K. Militairen-vereenising te Grave A T -p a D^"\lVTTVTr'O op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen rA I .1 .1* j 1\ 1m| i |J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een voet ot et vergt vaak den grootsten zedelijken moed, voor de eenvoudigste waarheden uit te komen. Men is zoo bang voor „be krompen" te worden aangezien! Dit geldt zeker ook voor al wat betrekking heeft op den omgang tusschen de seksen in de jeugd-werelcL Hoe gemakkelijk kan men niet blijk geven van monumentale verlichtheid en ruimheid van opvatting, wanneer men zich maar met hautaine minachting afwendt van diegenen die meenen dat een jongen nu een maal een jongen, en een meisje een meisje is, en bovendien dat kinderen kinderen zijn. Welk een vernietigend schoulerophalen over de idiote ouders, die een tienjarig kind nog niet „ingeli,cht" hebben. Aan dat niet-„inlichten" zijn alle rampen toe te schrijven, die het menschdom geteisterd hebben! Kinderen moe ten van hun prilste jeugd af op elk gebied de waarheid leeren kennen! Helaas zijn er al te veel ouders, die slechts op één speciaal gebied in staat zijn zich een voorstelling te vormen van de waarheid, of althans van de realiteit, er. dit is dan vaak hun heele inventaris. Ook in ander opvoedkundig opzicht zijn zij warme voorstanders van de „verlichting", en in het bijzonder dwepen zij met datgene wat men „co-educatie" noemt. Lange theorieën zijn opgebouwd omtrent de onvergelijkelijke voor- deelen, welke dit systeem heeft, èn voor de kinderen, èn voor de maatschappij. Maar het voornaamste nut schijnt toch geformuleerd te moeten worden in de leus: „Weg met de dwaze oude vooroordeelen!" Dat nieuwe vooroordeelen vaak nog dwazer kunnen zijn, wordt zelden in aanmerking ge nomen. In Engeland heeft „co-educatie" maar zeer weinig ingang gevonden. Het Engelsche school systeem, dat in ieder geval het voordeel heeft zich zuiver-nationaal ontwikkeld te hebben, en niet door alle mogelijke buitenlandsche stel sels, theorieën en opvattingen beïnvloed te zijn, leent zich niet tot gezamenlijke opvoeding van jongens en meisjes. De grondslag van dit sys teem is de public school, welke in hoofdzaak kostschool is (het woord „public" heeft hier een geheel andere beteekenis dan „openbaar") en waarvan men de elementen zelfs terugvindt in de kostelooze „council schools", de eigen lijke openbare scholen, en in de particuliere scholen, welke hier helaas nog altijd welig bloeien. Niet alleen zal in een land met een zoo sterk ontwikkeld kostschoolwezen gemeen schappelijke opvoeding van jongens en meisjes steeds praktisch onmogelijk blijven, maar heel het Engelsche schoolleven is hiermede onver- eenigbaar. Zoo moet men rekening houden met de zeer groote rol, welke sport op de En gelsche scholen speelt. Op elke public school en op de meeste andere scholen zijn minstens twee sporten verplichtend gesteld, op dezelfde ma nier als aan de Nederlandsche scholen gym- <i nastiek, maar met dit verschil dat rugger en cricket geen „bijvakken" zijn, doch minstens op voet van gelijkheid staan met de voornaam ste studievakken. Op haar sportieve successen laat een school zich in haar prospecti meer voorstaan dan op examen-successen. Verder is een Engelsche school in veel ge ringer mate uitsluitend onderwijs-, en in veel hooger mate tevens opvoedings-instelling. De leerlingen worden er vóór alles opgeleid tot burgers en menschen. Vandaar dat Katholieke public schools, die onder leiding der Jezuïeten staan, zoo voortreffelijk in het Engelsche ka- dei passen. Terwijl het precies hetzelfde is of men een jongen dan wel een meisje de gehei men van het Latijn, de wiskunde of de aard rijkskunde bijbrengt, is het heel iets anders of men een jongen opvoedt tot man en burger, dan wel een meisje tot vrouw en burgeres. De Engelsche jongen verkeert dus in een zui vere jongensomgeving, en een meisje in een om geving van uitsluitend meisjes afgezien na tuurlijk van het contact met huisgenooten en kennissen buiten de school. Wanneer men in aanmerking neemt, hoe buitengewoon gunstig de positie is van de Engelsche vrouw; hoe groot de vrijheid is, die zij zich, dank zij het fatsoen van den gemiddelden Engelschen man, veroorloven kan, dan zal men ook erkennen, dat strenge scheiding der seksen bij de op voeding volstrekt geen mannelijke rauwheid en gebrek aan eerbied voor het andere geslacht ten gevolge behoeft te hebben. Integendeel: naar de verhoudingen in Engeland te oordee- len. zou men veeleer tot een tegenovergestelde conclusie komen. Co-educatie evenwel is een van die „stok paardjes", waarvoor veel propaganda gevoerd wordt, ofschoon wij ons met den besten wil ter wereld niet kunnen voorstellen wat Duitschers, Italianen of Amerikanen zich erom bekomme ren, hoe Engelschen hun kinderen opvoeden. En velen gaan zich dan afvragen of Engeland eigenlijk niet heel achterlijk, conservatief en bekrompen is, omdat het zoo halsstarrig wei gert zekere van verlichting en „moderniteit" getuigende buitenlandsche methodes en stelsels over te nemen. Te Londen werd Zaterdag een conferentie gehouden van den Nationalen Bond van „Com munity Centres", een organisatie, welke voor namelijk beoogt Jongelieden gedurende vacan- ties in kampen of buitenhuizen bijeen te bren gen en hen daar een soort gemeenschapsleven te doen leiden. Een der vele variaties dus op de padvinderij, maar zonder het kwasi-hero- en mensch kan evenmin een pri vaten godsdienst hebben, alsdat hij een private zon of een private maan heeft. ieke tintje. Een der sprekers beval de organi satie aan van gemeenschappelijke werkzaam heden voor jongeheden van beide seksen, volgens het Amerikaansche plan. Gewoonlijk durft men tegen dergelijke voorstellen weinig in te bren gen; dat staat immers zoo bekrompen! De voorzitter verzekert dan in den regel, dat het bestuur de zaak overwegen zal, en dan is een ieder tevreden, ofschoon een ieder weet, dat men er in geen jaren iets van hooren zal. Maar ditmaal had de voorzitter, Dr. Ernest Barker, den moed te antwoorden met een van die eenvoudige waarheden, die zooveel indruk wekkender zijn dan lange betoogen vol paeda- gogische en psychologische diepzinnigheden. „In ons land," zeide hij, „zijn jongens, zoo lang zij jongens zijn, monniken van natuur, en meisjes, zoolang zij meisjes zijn, nonnen. Ik 'geloof dan ook niet dat het Amerikaansche voor beeld bij ons navolging verdient. Onze jonge vrienden willen onder elkaar spelen, en zoeken hun vrienden onder hun eigen sekse. Er komt een tijd dat zij belang in elkaar gaan stellen en eikaars gezelschap gaan zoeken, maar al vorens het zoo ver is, behooren jongens en meisjes afzonderlijk te spelen." En veelzeggend voegde hij eraan toe; „Ik maak deze opmerkingen als resultaat van mijn ervaringen in Amerika, die heel aardig zijn, maar toch haar keerzijde hebben." Hoe de verhoudingen in andere landen ook zijn mogen, in Engeland zijn zij ongetwijfeld gelijk Dr. Barker ze aangaf, en wij kunnen slechts hopen, dat zij zoo blijven zullen. Een der gevolgen is, dat tegen den tijd dat jongens en meisjes wel belang in elkaar gaan stellen, de verhoudingen zich veel zuiverder gaan ont wikkelen dan in landen of landstreken, waar die belangstelling reeds jaren van tevoren door „paedagogen" georganiseerd is. Londen en Parijs zijn het op het oogenblik net elkaar niet eens, wie van beide steden 't :erst t regenscherm gekend heeft. De Engel schen, die dit jaar het tweehonderdjarig be staan van dit nuttige voorwerp herdenken, be weren dat het in het jaar 1738 door den Lon- denaar Jonas Hanway uit China naar Londen werd gebracht. In het Rijk van het Midden diende het als regen-, zoowel als zonnescherm. Als speciaal regenscherm kwam het echter in Londen tot zijn bestemming, zoodat Jonas Hanway eigen lijk wel als de uitvinder mag worden be schouwd. Maar daarmee waren de Parijzenaars het niet eens en nu hebben zij in oude kronieken ontdekt, dat men in Frankrijk reeds honderd jaar vóór Jonas Hanway het regen-, zonne scherm gekend heeft. Slechts op één punt zijn de Engelschen en de Franschen het met elkaar eens, nJ. dat het regenscherm oorspronkelijk uit China gekomen is, zoodat wij den Chïneezen, halve menige andere uitvinding, ook die van het zoo nuttige voorwerp, de parapluie (en de parasol) te danken hebben. Interessanter echter dan al dat gekibbel om het vaderschap is de ontwikkeling, die de para pluie in den loop van twee eeuwen heeft onder gaan. In Engeland werd het gebruik ervan tot een soort monopolie, want gedurende de geheele 18de eeuw vond men de parapluies uitsluitend in de „pubs", de betere soort der toenmalige herbergen in de Theemsstad, waar bij slecht weer den gasten, die geen koets wilden nemen, een „umbrella" geleend werd. Men zegt, dat het gebruik van een regenscherm destijds zeer in de mode was; dat menige cavalier, ofschoon hij een eigen rijtuig bezat, te voet naar zijn stam- koffiehuis ging, om het genoegen te smaken met het nieuwe mode-artikel naar huis te kun nen gaan! In Parijs, daarentegen, leidde het regenscherm een meer burgerlijk bestaan. Reeds honderd jaar voor hij in de hand des „Burgerkonings" den schepter verving, gold hij in Frankrijk als een familiestuk, en in oude familie-kronieken wordt regelmatig onder de andere waardevolle voor werpen ook de parapluie genoemd die van vader op zoon als erfstuk overging en derhalve ook slechts tot een buitengewoon hoogen prijs te koop was. Eerst in de 19e eeuw vond de parapluie toe gang tot alle kringen van het volk, vooral ook toen vooral in Duitschland de industrie het, tengevolge van matige prijzen, voor iedereen verkrijgbaar maakte. Eigenaardig mag het ge noemd worden, dat in den loop van de jaren de parapluie niet vervolmaakt maar wel ver eenvoudigd werd en altijd meer tot haar eigen lijke bestemming gebracht dan tot een „article de luxe" gemaakt werd. In het begin der vorige eeuw waren nog wel allerlei luxe-para- pluies in de winkels verkrijgbaar, zooals die met blauw-zijden en andere gekleurde voering, zoodat het practisch nut gepaard ging met een bekoring voor het oog, waardoor de eigenaar wel over het onaangename weer heengekomen zal zijn, als hij met opgestoken parapluie de buien moest trotseeren. Ook opvouwbare para pluies, die men in zijn reiskoffer kon pakken of in den zak steken, heeft men gekend en weer andere hadden het voordeel dat ze „vanzelf" opengingen als men op een heel'klein knopje drukte. En dan had men nog een klein formaat para pluies vooral voor dames die zoowel be schutting tegen den regen als tegen de zon boden. Men noemde ze „en-tous-cas", dat het in den volksmond tot „antoeka" bracht! Tegenwoordig wordt echter de parapluie voor zoover het tenminste het mannelijk ge slacht betreft steeds meer door de regenjas verdrongen. Jong gewend is oud gedaan. Zakelijkheid in Amerika Overal groeit nu snel het besef, dat wij een werkloosheid als de thans be staande zij moge dan in de afge- loopen maand door voorloopig nog moeilijk naspeurbare oorzaken, waaronder de uit breiding van het leger-contingent een aan zienlijke rol speelt een onverwachte afname vertoonen niet kunnen houden, het be sef, dat er iets, en véél gedaan moet worden om de menschen aan werk te helpen, vóórdat een nieuwe crisis opdaagt. Thans hebben de arbeiders van Maas tricht gesproken. In een demonstratieve vergadering kwamen zij bijeen om een be roep te doen op de hulp der regeering. Terecht! Maastricht telt 5000 werkloozen, dat is een derde van de werkende be volking. Terwijl nu in de provincies Groningen en Overijsel de helft van alle werkloozen is opgenomen in werkverschaffing of werk verruiming, terwijl in Drente, Friesland, Gelderland en Zeeland een derde van over heidswege werk krijgt, heeft de provincie Limburg niet meer dan 15 a 16 pCt. van haar werkloozen op die manier aan den arbeid kunnen zetten en de stad Maastricht slechtsdrie pCt. Maastricht deed daarom een beroep op de regeering. In den geest defileeren wij voorbij de regee- rings-gebouwen, sprak aalmoezenier Roumen. Mortitura te salutant: Excellenties, de stad die zonder uw ingrijpen op den duur verloren is, de stad zonder economisch perspectief, zij groet u. Wij zijn niet tegen defensie-maatregelen, Excellenties, maar wat baten ons de millioenen om onze onafhankelijkheid te verdedigen, in dien ons volk afhankelijk wordt van den duivel der werkloosheid? Heel bijzonder hebben wij vertrouwen in u, Excellentie Romme: wij we ten, dat gij het roer aan sociale zaken hebt om gegooid: wij weten ook, dat de kwestie van de werkloosheid geen specifiek Maastrichtsch pro bleem is, maar een nationaal en internationaal, zij 't dan dat Maastricht méér dan elders het slachtoffer -Ward. Maar bereidt dan ook die af doende maatregelen voor die uiteindelijk de plaag op de vlucht jagen, zooals werktijdver korting en werksspreiding. Durf ook gerust een plan van schijnbaar onproductieve groote wer ken aan, want de mensch is de maat van de economie en er bestaat ook een sociale ren tabiliteit. Maar in afwachting help Maastricht met de middelen, die gij thans voorhanden hebt. Deze woorden zijn niet allen uit ons hart, doch uit onze kolommen gegrepen! De aandrang der Maastrichtsche arbei ders moge de regeering een nieuwen spoor slag vormen om ten koste van welk offer ook werk, werk te verschaffen aan hen, die in het vrije bedrijfsleven geen plaats kun nen vinden. Ja zeker, want de wet eischt op de fiets; 1e een wit aebterspatbord, 2e een goedgekeurd rood achterlicht, dat tevens; 3e ais reflector dienst kan doen. 't Is voor uw eigen veiligheid: zorgt, dat uw fiets nog vandaag in orde komt! Weet je 't al, Bennie?" „Wat bedoel je?" „Wel, 'tis af met Selina en je buur man Joost Punt." „Wat zeg je daar? Dat meen je toch niet?" „Zoo waar als ik hier sta." Geheel in de war door dit nieuws, doopte Bennie, die zat te schrijven, z'n pen in den aschbak. Daarna trachtte hij weer geregeld te denken. Zou z'n liefde voor Selina niet tever- geefsch geweest zijn? vroeg hij zich af. Haar verloving met Joost Punt was verbroken. Om dat ze hem, Bennie, lief had, misschien? Waar schijnlijk wel, dacht Bennie, en hij vond dat z'n kansen bij Selina goed stonden. Den daarop volgenden nacht deed hij geen oog dicht, zoozeer had het onverwachte en wel kome nieuws hem aangegrepen. Slapeloos lag hij het geval te overdenken. De man scheen helder en haar zilveren licht scheen het crayon portret van z'n overleden grootmoeder, dat aan den wand hing, te metamorfoseeren in de zon nige beeltenis van haar, die hij al zoo lang vu rig had bemind. Alles wat hij zag, was Selina en in het suizen van den wind meende hij haar stem te herkennen. Maar de dagen, de weken vlogen om en on danks het ijverig zoeken en speuren van den verliefden jongeling, was de aangebedene zijns harten nergens te vinden. Ze scheen eensklaps spoorloos verdwenen. Hij had de lunchrooms bezocht, waar ze dikwijls kwam; hij had wan delingen door het bosch gemaakt, hij had de heele stad in alle richtingen doorkruist, maar zonder eenig resultaat. Op zekeren dag was hij naar het park ge wandeld, een klein kwartier van de stadsdrukte verwijderd, om daar door niemand gestoord, te kunnen mijmeren. En al mijmerend was Ben nie in een dichterlijke stemming geraakt en had, zonder dat hij 't eigenlijk zelf goed wist, de volgende versregels op een leege bladzijde van z'n notitieboekje gekrabbeld: „O schoonste der schoonen, Selina, „Door 't noodlot mij wreed ontrukt, „Wist gij slechts hoe ik moet lijden, „Mijn ziel is ten doode bedrukt!" In dien trant krabbelde hij nog 3 a 4 strofen rijmelarij, waarmee hij ten zeerste was inge nomen, waarop hij trotsch was. Ja, dacht hij, de liefde heeft mij, den drogen cijferaar, die voor de acte wiskunde studeerde, tot een dich ter gemaakt. Dat moest Selina nu eens lezen. Maar ach, ze is weg en blijft weg. Toen het donker werd, stond Bennie moei zaam van de bank op, om huiswaarts te keeren. Juist kwam er een bus aan, waarin hij plaats nam, nog geheel onder den indruk zijner neer slachtige overpeinzingen. Hij keek eens rond naar z'n medepassagiers enwat zag hij daar? Was hij wel klaar wakker? Neen, zij was het, en nog wel vlak naast hem. Zenuwachtig glimlachend knikte hij Selina toe en zocht naar woorden, zonder die te vin den, zóó overstuur was hij door die ongedachte, verrassende ontmoeting. Daar voelde hij eensklaps een zacht duwtje van haar arm tegen den zijnen. Wat beteekende dat? Meer dan verbaasd keek hij het meisje aan. „Mijnheer Corvers," fluisterde Selina bijna onhoorbaar, terwijl haar blik waarschuwend ging in de richting van den man, die aan haar andere zijde _zat. „M'n vaderhier!" En voor dat Bennie* van z'n verbazing bekomen was, had het meisje hem een enveloppe in de hand gedrukt. Nu begreep de verliefde Bennie den toestand en moffelde haastig het briefje in z'n zak. Ket bonsde in z'n hoofd. Wat moet dat briefje be duiden? Maar.... hoe kon hij ook zoo dom Terwijl de verkeersagent manmoedig de wacht hield met ge trokken zwaard, verwisselden de slotenmaker en de kabouter den tooverring voor dien, welke door den slotenmaker Was ver vaardigd. „Ik ben nieuwsgierig of ze het zal merken, als ze wak ker wordt,' zeide de slotenmaker. „Ik denk het niet," ant woordde de andere, „want de gelijkenis is sprekend." Nauwelijks waren de ringen verwisseld of er dreigde een groot gevaar. De groote spin, die steeds boven het bed van de heks hing en daar de Wacht hield, kwam dreigend naar beneden, zoo nijdig als een spin natuurlijk. Ze zag wat men wilde en kwam naar hen toe, terwijl de agent met zijn zwaard bleef staan. „Vlucht, vlucht," riep de kabouter. Het gevaar is groot en tel je vijand niet te licht." zijn? Natuurlijkhet kon niet anders; dat briefje was voor hem. Maar lieve hemel! Ze zal hem toch niet vragen? Wie weet, of ook zij niet al lang verliefd op hem was! Als hij haar nu maar iets mocht zeggen. Daar schoot hem z'n „gedicht" te binnen. Ja, na tuurlijk, dat zou hij haar geven. Hij tastte in z'n zak en een oogenblik later had hij het meisje naast hem het velletje papier op dezelf de slinksche manier in handen gespeeld. Op haar beurt zichtbaar verbaasd, frommel de Selina het papiertje in haar mantelzak, 't Was juist op tijd, want op 't zelfde oogenblik stopte de bus. Ze moesten beiden hier uitstap pen. Het meisje vertrok aan den arm van d* vader en ook Bennie verliet het voertuig, bijna dolzinnig van blijdschap. Voor de deur zijner woning gekomen, kon de jonge man z'n ..„„„„„„„„„.„■„„„■•■""s nieuwsgierigheid niet langer be- flpAjrht vatl dwingen en bij kJVUlLfU UUn het licht eener n 1 straatlantaarn BetlMC j verscheurde hij -iT-i,. iiiiiiiiiiiimitiiiiiiiitmiiiiiiiMiiiii"111" de enveloppe. Er- kwam een tweede enveloppe te voorschijn, maar ook een briefje, kort en zakelijk. Bennie las: „U kent zeker wel Joost Punt. Doe me hei- genoegen en overhandig hem persoonlijk inge sloten brief. Bij voorbaat vriendelijk dank. Selina Bossers." Tegen den avond van den volgenden dag kreeg Bennie Corvers bezoek van Joost Punt. „Ik moet je hartelijk danken, Bennie," zel Joost, „ook namens Selina, voor 't prompt be zorgen van haar brief aan mij't is nu allemaal weer in orde tusschen ons. Maar," ging hi) glimlachend voort, terwijl hij den beteuterden Bennie een verfrommeld blaadje uit een noti- tieboekjé overhandigde, „dat moest ik Je namens Selina teruggeven, 't Spijt haar wel..-* 't is een erg mooi gedicht, maar.... 't heeft nu geen zin meer." (Nadruk verboden) Men heeft in de Oostenrijksche hoofdstad vele kerken gebouwd, die gewijd zijn aan de Moeder Gods; men kent en de ke''K van Maria Hemelvaart, Maria Boodschap, Ma* ria, Koningin der Martelaren, Maria Geboorte» Marie aan den Oever. Het zijn als 't ware steengeworden Marialiederen, die verhalen van oude, heilige tijden. Tot de schoonste behoort „Maria aan den Oever". Schippers en visschers hadden in de 12e eeuw aan den toenmaligen Don au-oever een houten kerkje gebouwd; tegenwoordig daar niets meer van den Donau te zien, al leen de vroegere, steile oever, welke nog her kenbaar is aan de trappen, die voeren naar de kerk, die nu op de plaats van het vroegere kerkje staat. Deze trappen werden onlangs zorgvuldig £e~ restaureerd. De oorspronkelijke oude trappe11 hebben het veld moeten ruimen voor een bree- de trap, welke van een met graniet geplavei voorplein naar de kerk leidt. Het smalle schip» waarvan de daklijn een kleine kromming heei als poogde zij te passen in deze oeroude Ween* sche omgeving, kijkt thans vrij uit over de mid' deleeuwsche, door elkaar staande huizen, aa" den vroegeren Waterweg, de wijk „Aan de» Oever". De hooge slanke toren met zijn rijken, sierW' ken laatgothischen bouw in den koepel stijgt m boven de wereld van kleine vreugden en stil W" den,die hem in eeuwige wisseling omspoelt. Aan het einde van de 18e eeuw scheen h®t einde van „Maria aan den Oever" te zijn ge' komen. De kerk was, zonder veel schade t® hebben ondervonden, door de Turksche oorlo gen gekomen, maar zij verviel door verwaarloo- zing. In 1786 werd besloten de kerk te sluite doch toen kwam er een gunstige wending 1 het lot van het oude kerkje. Het bestuur va»^ de stad Weenen, waaraan het kerkje was aau* geboden, wilde niet op het aanbod ingaan, om dat men terugschrok voor de kosten van v® voer van bouwmaterialen. „Maria aan oe Oever" werd in den Franschen tijd, in 1809, £e* bruikt voor vruchtenpakhuis. Dit was voor de g® loovigen van Weenen te bar; men besloot ëe' den in te zamelen en vroeg het stadsbestn permissie het kerkje te laten restaureeren. de jaren 1817-1818 ging men aan het werk. binnen werd de kerk geheel vernieuwd en 8 durende de geheele vorige eeuw werd zij gr0"* dig onderhouden. Slechts aan het uiterlijk v het kerkje veranderde men zoo min moge»J omdat het middeleeuwsche exterieur v® vreemdelingen trok, en dit ook thans nog doe In verband met de vestiging van het gar1"*. zoen te Grave is aldaar een R.K. Militaire vereeniging geopend. Het gebouw is geleg aan de Bagijnenstraat. 1jjK) Autoriteiten gaven van hun belangstelling P o.m. Majoor-aalmoezenier G. Huijs, uit Bre- Deken Goossens, Burgemeester Ficq, e.a. pitein De Ruyter van Steveninck verteg woordigde den garnizoenscommandant. by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bij een ongeval met doodelijken afloop b oo* Bewerkt naar het Fransch door CHRISTINE KAMP „Neen," antwoordde kortaf het andere jonge meisje, „ik geloof je niet. Het geluk dat is rijkdom, kennis, eer en aanzienhet geluk, dat is omringd te zijn door alle gemakken van het leven, overladen te worden door eerbewijzen, bemind te worden boven alles." Marian zei die woorden op gedempten toon, heel kalm, maar in haar stem trilde een onder drukte hartstocht. Julia kreeg opeens den in druk, dat er een tip van den sluier werd op gelicht, de geheimen van dat karakter even onthulde. Het ongeluk," ging zij voort, „dat is arm te zijn, gedwongen om te werken voor het dagelijksch brood, de krachten van een ont wikkelden geest, die zich wil baan breken, te onderdrukken en dat, omdat men geen geld ge noeg heeftHet ongeluk, Julia, dat is een oprechte en vurige liefde niet te kunnen beant woorden, zich veroordeeld te zien eenzaam door het leven te gaan, om de vreeselijke geldver- legenheden te ontwijken, die zooveel arme vrouwen voor den tijd doen verbleeken en weg kwijnen, die den wil verlammen en het ver stand verlagen tot een dom instrument, dat zich alleen bezig houdt met alledaagsche din gen." Julia legde zachtjes de hand op haar schou der en antwoordde: „Marian, weet je wat je daar zegt?Je woorden verloochenen de leer van het Evangelie. Die verachting van de ar moede, dat hartstochtelijk verlangen naar rijk dom en eer.... O, Marian, dat alles is veroor deeld in de H. Schrift. Heb je dat vergeten?" „O, neen," zei zij koeltjes. „Ik heb een uitste kend geheugen. Ik herinner mij heel goed de onderrichtingen van den eerwaarden heer Hil ton, die ons op school den catechismus leerde. Maar om dat alles in praktijk te brengen neen, mijn godsdienst kan niet tot zoover gaan. En wat jou betreft, Julia, je overdrijft, laat mij je dat zeggen. Daar ik katholiek ben, vol breng ik de plichten van mijn godsdienst met stiptheid, ik verwaarloos niets en wat de moraal betreft, koester ik de degelijkste principes. Wat is er dan nog meer noodig?" „Ja. Marian, je vervult de voornaamste plich ten, maar dat is ook alles. Maar de goddelijke leer, het Evangelie, waarover je eens geoordeeld zult worden?De ware godsdienst heeft zijn zetel in het hart, daar is onze troost en geluk. Je komt in opstand tegen ons burgerlijk en werkzaam bestaan, dat heb ik al lang gemerkt. Dat verbittert je en kwelt je." „Mogelijk," antwoordde zij onverschillig en trok den zwaren kristallen inktkoker naar zich toe. „Ik stik in ons kommervol leven en natuur lijk ondervind ik oogenblikken van opstandigheid. Maar dat kun je piet begrijpen. Je hebt een vreedzaam gemoed, weinig ambitie; dat bestaan, zoo kalm en alledaagsch, bevalt je, misschien beter dan een ander leven het zou doen. Is het niet zoo?" Een droefgeestige glimlach verhelderde een oogenblik het gelaat van Julia; het was een bevallig gezicht, met onregelmatige trekken, maar met een tint, zacht rose als de bloem van de perzikboom, met groote, donker bruine oogen van groote zachtheid. Dat gelaat trok aan en hield vast de ernstige zielen, zij, die den adel van het hart weten te waardeeren en de vol heid van het verstand in een blik en een glim lach. „Heelemaal niet, Marian. Zooals anderen zou ik er van houden fortuin te bezitten, de vol doeningen van het verstand en de vreugden van aan mijn armen medemensch hulp te ver schaffen, te genieten. Als ik plotseling rijk werd, zou je zien hoe ik veranderde, niet na'ar het zedelijke, dat hoop ik. maar naar het uiterlijke. Ik zou mij elegant kleeden, reizen maken, van de kunst genieten, dat zou je zienEn ik zou je mee laten genieten, dat verzeker ik je." Zij lachte vroolijk en die lach gaf haar een bekoorlijkheid van jeugd en frischheid, die Marian niet bezat, hoewel zij slechts weinig in leeftijd verschilden. Een spottende plooi kwam op de lippen van miss Mac-Rae. „Och kom, je zou er nooit ge heel van kunnen profiteeren, dat blijf ik be weren en het is ook beter, dat „Dat ik niet rijk word en dat het beter zou zijn, dat jijik wensch het je oprecht toe, Marian, want ik denk er niet aan.... Maar wie is daar?" Uit een hoek van het vertrek, dat slechts spaarzaam door de lamp verlicht werd, kwam een tengere gestalte en liep langzaam naar de tafel. „O, het is Lily," zei Julia lachend. „Wat deed je daar, beste meid?" Al sprekende nam zij het blanke handje, dat zich naar haar uitstrekte en trok het naar zich toe. Zij keek teeder naar het gezichtje, dat vol maakt ovaal was, bijna dorschijnend bleek, maar waarop twee groote blauwe oogen een stralend licht brachten. Het was een heel jong meisje, bijna nog een kind, ondanks haar gestalte, die grooter was dan die van Julia. Zij was tenger en slank, haar hoofd was bedekt met een blonden haardos, die zuiverachtige weerglanzen had en heel haar persoon geleek het type van een jonge heilige, waard in een gebrandschilderd raam te worden afgebeeld. „Ik was in slaap gevallen," zei zjj met een zachten glimlach. „Ik voelde mij een beetje moe." „Wat heb je dan uitgevoerd om zoo moe te zijn?" Het meisje sloeg de oogen neer onder den onderzoekenden blik van Julia, er kwam een zachte blos op haar bleek gelaat, maar zjj ant woordde niet. „Ik kan het wel raden, Lily. Je hebt mijn werk willen afmaken en hebt je gehaast om zooveel mogelijk er aan te doen." „Ja, ja, lieve Julia," riep zij uit, terwijl zij haar hoofd op den schouder van haar nicht liet rusten. „Ik zou je zoo graag willen helpen, maar mijn krachten zijn niet toereikend. Mijn goede wil alleen is niet voldoende," voegde zij er droefgeestig aan toe. Julia' streelde zachtjes het lieve gelaat. „Waar denk je aan, dwaas meisje? Je hebt ook je bezig heden en die zijn zwaar genoeg, je moet je krach ten sparen, Maar ik moet naar de keuken. Het is tijd voor de thee en ik geloof, dat dokter Brice vanmiddag komtniet waar, Marian?" „Hij was het ten minste van plan, toen ik hem gisteren ontmoette," antwoordde miss Mac- Rae, terwijl zij met zorg een penhouder uit koos. Julia ging snel de huiskamer uit en liep naar een bescheiden gemeubeld kamertje, waar zij gewoond had, sedert zij als twaalfjarig kind in het huis van dokter Mac-Rae was gekomen. Veel tranen hadden daar in dat vertrek ge vloeid en de muren waren getuigen geweest van innerlijken strijd, doorstaan door dat arme kind, dat moest leven te midden van protestan ten, waar zij alleen katholiek was, want Marian bevond zich toen op een kostschool. Maar Julia had haar geloof weten te bewaren, Zij had de onderrichtingen van haar moeder niet vergeten. De Goddelijke vonk had haar hart verwarmd in die koude en onaangename omgeving. Maar weldra had zij een troost ge vonden in de liefde der kinderen en vooral in de vriendschap van Lily, de oudste dochter het tweede huwelijk van den dokter. Dat n»e dat een zeer zacht en liefderijk gemoed be zocht bij Julia, wat zij niet had kunnen vin bij haar vader noch bij Marian. Julia zette gauw haar hoed af en deed f mantel uit. Snel streek zij met de kam ^aS haar haar, dat door den wind in de war, 0rt gekomen en na een eenvoudig huishoudsc te hebben aangedaan, ging zij naar de keu - waar Lily bezig was de boterhammen voor theeuurtje te snijden. Het water was bijna de kook en een meisje zat daar naast °Phie]p bankje om er op te letten. Een jongen haar bij haar gemakkelijke taak. „Ambroos, je hoort hier niet, ga heen, Julia op strengen toon. ttep. „En jij, Cecile, ga de theetafel klaarze Leg ook de pumcake op de schaal, want je James komt theedrinken en hij behoort gJ1 stevigs te krijgen na zijn tochten in weer wind." en De twee kinderen gingen de keuken tu.>en, Julia nam den waterketel op om thee te aar toen Lily, die werkeloos aan de tafel zat, hand op het brood, opeens op droomigen zei: „Wat is het toch eigenaardig, dat M zoo hartstochtelijk naar rijkdommen veria Kan zij anders niet gelukkig zijn?" .(Word tvervo. ilgd>

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10