V
<Ketveï&acd ma den da#
De avonturen vaneen verkee rsagentje
i
h
oogstaande vrouw
Co-educatie
H
Werk, werk, werk!
F 750.-
F 750.-
F 250.-
I
een
ZATERDAG 16 APRIL 1938
De parapluie
F1ETSRECHT
Maria aan Den Oever
De arbeiders van Maastricht
d emonstreeren
R.K. Militairen-vereenising
te Grave
A T -p a D^"\lVTTVTr'O op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen
rA I .1 .1* j 1\ 1m| i |J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van
een voet ot
et vergt vaak den grootsten zedelijken
moed, voor de eenvoudigste waarheden
uit te komen. Men is zoo bang voor „be
krompen" te worden aangezien!
Dit geldt zeker ook voor al wat betrekking
heeft op den omgang tusschen de seksen in
de jeugd-werelcL Hoe gemakkelijk kan men
niet blijk geven van monumentale verlichtheid
en ruimheid van opvatting, wanneer men zich
maar met hautaine minachting afwendt van
diegenen die meenen dat een jongen nu een
maal een jongen, en een meisje een meisje is,
en bovendien dat kinderen kinderen zijn. Welk
een vernietigend schoulerophalen over de
idiote ouders, die een tienjarig kind nog niet
„ingeli,cht" hebben. Aan dat niet-„inlichten"
zijn alle rampen toe te schrijven, die het
menschdom geteisterd hebben! Kinderen moe
ten van hun prilste jeugd af op elk gebied de
waarheid leeren kennen! Helaas zijn er al te
veel ouders, die slechts op één speciaal gebied
in staat zijn zich een voorstelling te vormen
van de waarheid, of althans van de realiteit,
er. dit is dan vaak hun heele inventaris.
Ook in ander opvoedkundig opzicht zijn zij
warme voorstanders van de „verlichting", en
in het bijzonder dwepen zij met datgene wat
men „co-educatie" noemt. Lange theorieën zijn
opgebouwd omtrent de onvergelijkelijke voor-
deelen, welke dit systeem heeft, èn voor de
kinderen, èn voor de maatschappij. Maar het
voornaamste nut schijnt toch geformuleerd te
moeten worden in de leus: „Weg met de dwaze
oude vooroordeelen!"
Dat nieuwe vooroordeelen vaak nog dwazer
kunnen zijn, wordt zelden in aanmerking ge
nomen.
In Engeland heeft „co-educatie" maar zeer
weinig ingang gevonden. Het Engelsche school
systeem, dat in ieder geval het voordeel heeft
zich zuiver-nationaal ontwikkeld te hebben, en
niet door alle mogelijke buitenlandsche stel
sels, theorieën en opvattingen beïnvloed te zijn,
leent zich niet tot gezamenlijke opvoeding van
jongens en meisjes. De grondslag van dit sys
teem is de public school, welke in hoofdzaak
kostschool is (het woord „public" heeft hier
een geheel andere beteekenis dan „openbaar")
en waarvan men de elementen zelfs terugvindt
in de kostelooze „council schools", de eigen
lijke openbare scholen, en in de particuliere
scholen, welke hier helaas nog altijd welig
bloeien. Niet alleen zal in een land met een
zoo sterk ontwikkeld kostschoolwezen gemeen
schappelijke opvoeding van jongens en meisjes
steeds praktisch onmogelijk blijven, maar heel
het Engelsche schoolleven is hiermede onver-
eenigbaar. Zoo moet men rekening houden
met de zeer groote rol, welke sport op de En
gelsche scholen speelt. Op elke public school en
op de meeste andere scholen zijn minstens twee
sporten verplichtend gesteld, op dezelfde ma
nier als aan de Nederlandsche scholen gym-
<i nastiek, maar met dit verschil dat rugger en
cricket geen „bijvakken" zijn, doch minstens
op voet van gelijkheid staan met de voornaam
ste studievakken. Op haar sportieve successen
laat een school zich in haar prospecti meer
voorstaan dan op examen-successen.
Verder is een Engelsche school in veel ge
ringer mate uitsluitend onderwijs-, en in veel
hooger mate tevens opvoedings-instelling. De
leerlingen worden er vóór alles opgeleid tot
burgers en menschen. Vandaar dat Katholieke
public schools, die onder leiding der Jezuïeten
staan, zoo voortreffelijk in het Engelsche ka-
dei passen. Terwijl het precies hetzelfde is of
men een jongen dan wel een meisje de gehei
men van het Latijn, de wiskunde of de aard
rijkskunde bijbrengt, is het heel iets anders of
men een jongen opvoedt tot man en burger,
dan wel een meisje tot vrouw en burgeres.
De Engelsche jongen verkeert dus in een zui
vere jongensomgeving, en een meisje in een om
geving van uitsluitend meisjes afgezien na
tuurlijk van het contact met huisgenooten en
kennissen buiten de school. Wanneer men in
aanmerking neemt, hoe buitengewoon gunstig
de positie is van de Engelsche vrouw; hoe
groot de vrijheid is, die zij zich, dank zij het
fatsoen van den gemiddelden Engelschen man,
veroorloven kan, dan zal men ook erkennen,
dat strenge scheiding der seksen bij de op
voeding volstrekt geen mannelijke rauwheid en
gebrek aan eerbied voor het andere geslacht
ten gevolge behoeft te hebben. Integendeel:
naar de verhoudingen in Engeland te oordee-
len. zou men veeleer tot een tegenovergestelde
conclusie komen.
Co-educatie evenwel is een van die „stok
paardjes", waarvoor veel propaganda gevoerd
wordt, ofschoon wij ons met den besten wil ter
wereld niet kunnen voorstellen wat Duitschers,
Italianen of Amerikanen zich erom bekomme
ren, hoe Engelschen hun kinderen opvoeden.
En velen gaan zich dan afvragen of Engeland
eigenlijk niet heel achterlijk, conservatief en
bekrompen is, omdat het zoo halsstarrig wei
gert zekere van verlichting en „moderniteit"
getuigende buitenlandsche methodes en stelsels
over te nemen.
Te Londen werd Zaterdag een conferentie
gehouden van den Nationalen Bond van „Com
munity Centres", een organisatie, welke voor
namelijk beoogt Jongelieden gedurende vacan-
ties in kampen of buitenhuizen bijeen te bren
gen en hen daar een soort gemeenschapsleven
te doen leiden. Een der vele variaties dus op
de padvinderij, maar zonder het kwasi-hero-
en mensch kan evenmin een pri
vaten godsdienst hebben, alsdat
hij een private zon of een private
maan heeft.
ieke tintje. Een der sprekers beval de organi
satie aan van gemeenschappelijke werkzaam
heden voor jongeheden van beide seksen, volgens
het Amerikaansche plan. Gewoonlijk durft men
tegen dergelijke voorstellen weinig in te bren
gen; dat staat immers zoo bekrompen! De
voorzitter verzekert dan in den regel, dat het
bestuur de zaak overwegen zal, en dan is een
ieder tevreden, ofschoon een ieder weet, dat
men er in geen jaren iets van hooren zal.
Maar ditmaal had de voorzitter, Dr. Ernest
Barker, den moed te antwoorden met een van
die eenvoudige waarheden, die zooveel indruk
wekkender zijn dan lange betoogen vol paeda-
gogische en psychologische diepzinnigheden.
„In ons land," zeide hij, „zijn jongens, zoo
lang zij jongens zijn, monniken van natuur,
en meisjes, zoolang zij meisjes zijn, nonnen. Ik
'geloof dan ook niet dat het Amerikaansche voor
beeld bij ons navolging verdient. Onze jonge
vrienden willen onder elkaar spelen, en zoeken
hun vrienden onder hun eigen sekse. Er komt
een tijd dat zij belang in elkaar gaan stellen
en eikaars gezelschap gaan zoeken, maar al
vorens het zoo ver is, behooren jongens en
meisjes afzonderlijk te spelen."
En veelzeggend voegde hij eraan toe; „Ik
maak deze opmerkingen als resultaat van
mijn ervaringen in Amerika, die heel aardig
zijn, maar toch haar keerzijde hebben."
Hoe de verhoudingen in andere landen ook
zijn mogen, in Engeland zijn zij ongetwijfeld
gelijk Dr. Barker ze aangaf, en wij kunnen
slechts hopen, dat zij zoo blijven zullen. Een
der gevolgen is, dat tegen den tijd dat jongens
en meisjes wel belang in elkaar gaan stellen,
de verhoudingen zich veel zuiverder gaan ont
wikkelen dan in landen of landstreken, waar
die belangstelling reeds jaren van tevoren door
„paedagogen" georganiseerd is.
Londen en Parijs zijn het op het oogenblik
net elkaar niet eens, wie van beide steden 't
:erst t regenscherm gekend heeft. De Engel
schen, die dit jaar het tweehonderdjarig be
staan van dit nuttige voorwerp herdenken, be
weren dat het in het jaar 1738 door den Lon-
denaar Jonas Hanway uit China naar Londen
werd gebracht.
In het Rijk van het Midden diende het als
regen-, zoowel als zonnescherm. Als speciaal
regenscherm kwam het echter in Londen tot
zijn bestemming, zoodat Jonas Hanway eigen
lijk wel als de uitvinder mag worden be
schouwd.
Maar daarmee waren de Parijzenaars het
niet eens en nu hebben zij in oude kronieken
ontdekt, dat men in Frankrijk reeds honderd
jaar vóór Jonas Hanway het regen-, zonne
scherm gekend heeft. Slechts op één punt zijn
de Engelschen en de Franschen het met elkaar
eens, nJ. dat het regenscherm oorspronkelijk
uit China gekomen is, zoodat wij den Chïneezen,
halve menige andere uitvinding, ook die
van het zoo nuttige voorwerp, de parapluie
(en de parasol) te danken hebben.
Interessanter echter dan al dat gekibbel om
het vaderschap is de ontwikkeling, die de para
pluie in den loop van twee eeuwen heeft onder
gaan. In Engeland werd het gebruik ervan tot
een soort monopolie, want gedurende de geheele
18de eeuw vond men de parapluies uitsluitend
in de „pubs", de betere soort der toenmalige
herbergen in de Theemsstad, waar bij slecht
weer den gasten, die geen koets wilden nemen,
een „umbrella" geleend werd. Men zegt, dat het
gebruik van een regenscherm destijds zeer in
de mode was; dat menige cavalier, ofschoon hij
een eigen rijtuig bezat, te voet naar zijn stam-
koffiehuis ging, om het genoegen te smaken
met het nieuwe mode-artikel naar huis te kun
nen gaan!
In Parijs, daarentegen, leidde het regenscherm
een meer burgerlijk bestaan. Reeds honderd jaar
voor hij in de hand des „Burgerkonings" den
schepter verving, gold hij in Frankrijk als een
familiestuk, en in oude familie-kronieken wordt
regelmatig onder de andere waardevolle voor
werpen ook de parapluie genoemd die van
vader op zoon als erfstuk overging en derhalve
ook slechts tot een buitengewoon hoogen prijs
te koop was.
Eerst in de 19e eeuw vond de parapluie toe
gang tot alle kringen van het volk, vooral ook
toen vooral in Duitschland de industrie
het, tengevolge van matige prijzen, voor iedereen
verkrijgbaar maakte. Eigenaardig mag het ge
noemd worden, dat in den loop van de jaren
de parapluie niet vervolmaakt maar wel ver
eenvoudigd werd en altijd meer tot haar eigen
lijke bestemming gebracht dan tot een „article
de luxe" gemaakt werd. In het begin der
vorige eeuw waren nog wel allerlei luxe-para-
pluies in de winkels verkrijgbaar, zooals die
met blauw-zijden en andere gekleurde voering,
zoodat het practisch nut gepaard ging met een
bekoring voor het oog, waardoor de eigenaar
wel over het onaangename weer heengekomen
zal zijn, als hij met opgestoken parapluie de
buien moest trotseeren. Ook opvouwbare para
pluies, die men in zijn reiskoffer kon pakken
of in den zak steken, heeft men gekend en weer
andere hadden het voordeel dat ze „vanzelf"
opengingen als men op een heel'klein knopje
drukte.
En dan had men nog een klein formaat para
pluies vooral voor dames die zoowel be
schutting tegen den regen als tegen de zon
boden. Men noemde ze „en-tous-cas", dat het
in den volksmond tot „antoeka" bracht!
Tegenwoordig wordt echter de parapluie
voor zoover het tenminste het mannelijk ge
slacht betreft steeds meer door de regenjas
verdrongen.
Jong gewend is oud gedaan. Zakelijkheid in Amerika
Overal groeit nu snel het besef, dat wij
een werkloosheid als de thans be
staande zij moge dan in de afge-
loopen maand door voorloopig nog moeilijk
naspeurbare oorzaken, waaronder de uit
breiding van het leger-contingent een aan
zienlijke rol speelt een onverwachte afname
vertoonen niet kunnen houden, het be
sef, dat er iets, en véél gedaan moet worden
om de menschen aan werk te helpen,
vóórdat een nieuwe crisis opdaagt.
Thans hebben de arbeiders van Maas
tricht gesproken. In een demonstratieve
vergadering kwamen zij bijeen om een be
roep te doen op de hulp der regeering.
Terecht! Maastricht telt 5000 werkloozen,
dat is een derde van de werkende be
volking.
Terwijl nu in de provincies Groningen en
Overijsel de helft van alle werkloozen is
opgenomen in werkverschaffing of werk
verruiming, terwijl in Drente, Friesland,
Gelderland en Zeeland een derde van over
heidswege werk krijgt, heeft de provincie
Limburg niet meer dan 15 a 16 pCt. van
haar werkloozen op die manier aan den
arbeid kunnen zetten en de stad Maastricht
slechtsdrie pCt.
Maastricht deed daarom een beroep op
de regeering.
In den geest defileeren wij voorbij de regee-
rings-gebouwen, sprak aalmoezenier Roumen.
Mortitura te salutant: Excellenties, de stad die
zonder uw ingrijpen op den duur verloren is,
de stad zonder economisch perspectief, zij groet
u. Wij zijn niet tegen defensie-maatregelen,
Excellenties, maar wat baten ons de millioenen
om onze onafhankelijkheid te verdedigen, in
dien ons volk afhankelijk wordt van den duivel
der werkloosheid? Heel bijzonder hebben wij
vertrouwen in u, Excellentie Romme: wij we
ten, dat gij het roer aan sociale zaken hebt om
gegooid: wij weten ook, dat de kwestie van de
werkloosheid geen specifiek Maastrichtsch pro
bleem is, maar een nationaal en internationaal,
zij 't dan dat Maastricht méér dan elders het
slachtoffer -Ward. Maar bereidt dan ook die af
doende maatregelen voor die uiteindelijk de
plaag op de vlucht jagen, zooals werktijdver
korting en werksspreiding. Durf ook gerust een
plan van schijnbaar onproductieve groote wer
ken aan, want de mensch is de maat van de
economie en er bestaat ook een sociale ren
tabiliteit. Maar in afwachting help Maastricht
met de middelen, die gij thans voorhanden hebt.
Deze woorden zijn niet allen uit ons
hart, doch uit onze kolommen gegrepen!
De aandrang der Maastrichtsche arbei
ders moge de regeering een nieuwen spoor
slag vormen om ten koste van welk offer
ook werk, werk te verschaffen aan hen, die
in het vrije bedrijfsleven geen plaats kun
nen vinden.
Ja zeker, want de wet eischt op de
fiets; 1e een wit aebterspatbord,
2e een goedgekeurd rood achterlicht,
dat tevens; 3e ais reflector dienst kan
doen. 't Is voor uw eigen veiligheid:
zorgt, dat uw fiets nog vandaag in
orde komt!
Weet je 't al, Bennie?"
„Wat bedoel je?"
„Wel, 'tis af met Selina en je buur
man Joost Punt."
„Wat zeg je daar? Dat meen je toch niet?"
„Zoo waar als ik hier sta."
Geheel in de war door dit nieuws, doopte
Bennie, die zat te schrijven, z'n pen in den
aschbak. Daarna trachtte hij weer geregeld te
denken. Zou z'n liefde voor Selina niet tever-
geefsch geweest zijn? vroeg hij zich af. Haar
verloving met Joost Punt was verbroken. Om
dat ze hem, Bennie, lief had, misschien? Waar
schijnlijk wel, dacht Bennie, en hij vond dat
z'n kansen bij Selina goed stonden.
Den daarop volgenden nacht deed hij geen
oog dicht, zoozeer had het onverwachte en wel
kome nieuws hem aangegrepen. Slapeloos lag
hij het geval te overdenken. De man scheen
helder en haar zilveren licht scheen het crayon
portret van z'n overleden grootmoeder, dat aan
den wand hing, te metamorfoseeren in de zon
nige beeltenis van haar, die hij al zoo lang vu
rig had bemind. Alles wat hij zag, was Selina
en in het suizen van den wind meende hij haar
stem te herkennen.
Maar de dagen, de weken vlogen om en on
danks het ijverig zoeken en speuren van den
verliefden jongeling, was de aangebedene zijns
harten nergens te vinden. Ze scheen eensklaps
spoorloos verdwenen. Hij had de lunchrooms
bezocht, waar ze dikwijls kwam; hij had wan
delingen door het bosch gemaakt, hij had de
heele stad in alle richtingen doorkruist, maar
zonder eenig resultaat.
Op zekeren dag was hij naar het park ge
wandeld, een klein kwartier van de stadsdrukte
verwijderd, om daar door niemand gestoord, te
kunnen mijmeren. En al mijmerend was Ben
nie in een dichterlijke stemming geraakt en
had, zonder dat hij 't eigenlijk zelf goed wist,
de volgende versregels op een leege bladzijde
van z'n notitieboekje gekrabbeld:
„O schoonste der schoonen, Selina,
„Door 't noodlot mij wreed ontrukt,
„Wist gij slechts hoe ik moet lijden,
„Mijn ziel is ten doode bedrukt!"
In dien trant krabbelde hij nog 3 a 4 strofen
rijmelarij, waarmee hij ten zeerste was inge
nomen, waarop hij trotsch was. Ja, dacht hij,
de liefde heeft mij, den drogen cijferaar, die
voor de acte wiskunde studeerde, tot een dich
ter gemaakt. Dat moest Selina nu eens lezen.
Maar ach, ze is weg en blijft weg.
Toen het donker werd, stond Bennie moei
zaam van de bank op, om huiswaarts te keeren.
Juist kwam er een bus aan, waarin hij plaats
nam, nog geheel onder den indruk zijner neer
slachtige overpeinzingen.
Hij keek eens rond naar z'n medepassagiers
enwat zag hij daar? Was hij wel klaar
wakker? Neen, zij was het, en nog wel vlak
naast hem.
Zenuwachtig glimlachend knikte hij Selina
toe en zocht naar woorden, zonder die te vin
den, zóó overstuur was hij door die ongedachte,
verrassende ontmoeting.
Daar voelde hij eensklaps een zacht duwtje
van haar arm tegen den zijnen. Wat beteekende
dat? Meer dan verbaasd keek hij het meisje
aan.
„Mijnheer Corvers," fluisterde Selina bijna
onhoorbaar, terwijl haar blik waarschuwend
ging in de richting van den man, die aan haar
andere zijde _zat. „M'n vaderhier!" En voor
dat Bennie* van z'n verbazing bekomen was,
had het meisje hem een enveloppe in de hand
gedrukt.
Nu begreep de verliefde Bennie den toestand
en moffelde haastig het briefje in z'n zak. Ket
bonsde in z'n hoofd. Wat moet dat briefje be
duiden? Maar.... hoe kon hij ook zoo dom
Terwijl de verkeersagent manmoedig de wacht hield met ge
trokken zwaard, verwisselden de slotenmaker en de kabouter
den tooverring voor dien, welke door den slotenmaker Was ver
vaardigd. „Ik ben nieuwsgierig of ze het zal merken, als ze wak
ker wordt,' zeide de slotenmaker. „Ik denk het niet," ant
woordde de andere, „want de gelijkenis is sprekend."
Nauwelijks waren de ringen verwisseld of er dreigde een groot
gevaar. De groote spin, die steeds boven het bed van de heks
hing en daar de Wacht hield, kwam dreigend naar beneden, zoo
nijdig als een spin natuurlijk. Ze zag wat men wilde en kwam
naar hen toe, terwijl de agent met zijn zwaard bleef staan.
„Vlucht, vlucht," riep de kabouter. Het gevaar is groot en tel
je vijand niet te licht."
zijn? Natuurlijkhet kon niet anders; dat
briefje was voor hem. Maar lieve hemel! Ze zal
hem toch niet vragen? Wie weet, of ook zij
niet al lang verliefd op hem was!
Als hij haar nu maar iets mocht zeggen. Daar
schoot hem z'n „gedicht" te binnen. Ja, na
tuurlijk, dat zou hij haar geven. Hij tastte in
z'n zak en een oogenblik later had hij het
meisje naast hem het velletje papier op dezelf
de slinksche manier in handen gespeeld.
Op haar beurt zichtbaar verbaasd, frommel
de Selina het papiertje in haar mantelzak,
't Was juist op tijd, want op 't zelfde oogenblik
stopte de bus. Ze moesten beiden hier uitstap
pen. Het meisje vertrok aan den arm van d*
vader en ook Bennie verliet het voertuig, bijna
dolzinnig van blijdschap.
Voor de deur zijner woning gekomen, kon de
jonge man z'n ..„„„„„„„„„.„■„„„■•■""s
nieuwsgierigheid
niet langer be- flpAjrht vatl
dwingen en bij kJVUlLfU UUn
het licht eener n 1
straatlantaarn BetlMC j
verscheurde hij
-iT-i,. iiiiiiiiiiiimitiiiiiiiitmiiiiiiiMiiiii"111"
de enveloppe. Er-
kwam een tweede enveloppe te voorschijn,
maar ook een briefje, kort en zakelijk.
Bennie las:
„U kent zeker wel Joost Punt. Doe me hei-
genoegen en overhandig hem persoonlijk inge
sloten brief. Bij voorbaat vriendelijk dank.
Selina Bossers."
Tegen den avond van den volgenden dag
kreeg Bennie Corvers bezoek van Joost Punt.
„Ik moet je hartelijk danken, Bennie," zel
Joost, „ook namens Selina, voor 't prompt be
zorgen van haar brief aan mij't is nu allemaal
weer in orde tusschen ons. Maar," ging hi)
glimlachend voort, terwijl hij den beteuterden
Bennie een verfrommeld blaadje uit een noti-
tieboekjé overhandigde, „dat moest ik Je
namens Selina teruggeven, 't Spijt haar wel..-*
't is een erg mooi gedicht, maar.... 't heeft nu
geen zin meer."
(Nadruk verboden)
Men heeft in de Oostenrijksche hoofdstad
vele kerken gebouwd, die gewijd zijn aan
de Moeder Gods; men kent en de ke''K
van Maria Hemelvaart, Maria Boodschap, Ma*
ria, Koningin der Martelaren, Maria Geboorte»
Marie aan den Oever. Het zijn als 't ware
steengeworden Marialiederen, die verhalen van
oude, heilige tijden.
Tot de schoonste behoort „Maria aan den
Oever". Schippers en visschers hadden in de
12e eeuw aan den toenmaligen Don au-oever
een houten kerkje gebouwd; tegenwoordig
daar niets meer van den Donau te zien,
al
leen de vroegere, steile oever, welke nog her
kenbaar is aan de trappen, die voeren naar de
kerk, die nu op de plaats van het vroegere
kerkje staat.
Deze trappen werden onlangs zorgvuldig £e~
restaureerd. De oorspronkelijke oude trappe11
hebben het veld moeten ruimen voor een bree-
de trap, welke van een met graniet geplavei
voorplein naar de kerk leidt. Het smalle schip»
waarvan de daklijn een kleine kromming heei
als poogde zij te passen in deze oeroude Ween*
sche omgeving, kijkt thans vrij uit over de mid'
deleeuwsche, door elkaar staande huizen, aa"
den vroegeren Waterweg, de wijk „Aan de»
Oever".
De hooge slanke toren met zijn rijken, sierW'
ken laatgothischen bouw in den koepel stijgt m
boven de wereld van kleine vreugden en stil W"
den,die hem in eeuwige wisseling omspoelt.
Aan het einde van de 18e eeuw scheen h®t
einde van „Maria aan den Oever" te zijn ge'
komen. De kerk was, zonder veel schade t®
hebben ondervonden, door de Turksche oorlo
gen gekomen, maar zij verviel door verwaarloo-
zing. In 1786 werd besloten de kerk te sluite
doch toen kwam er een gunstige wending 1
het lot van het oude kerkje. Het bestuur va»^
de stad Weenen, waaraan het kerkje was aau*
geboden, wilde niet op het aanbod ingaan, om
dat men terugschrok voor de kosten van v®
voer van bouwmaterialen. „Maria aan oe
Oever" werd in den Franschen tijd, in 1809, £e*
bruikt voor vruchtenpakhuis. Dit was voor de g®
loovigen van Weenen te bar; men besloot ëe'
den in te zamelen en vroeg het stadsbestn
permissie het kerkje te laten restaureeren.
de jaren 1817-1818 ging men aan het werk.
binnen werd de kerk geheel vernieuwd en 8
durende de geheele vorige eeuw werd zij gr0"*
dig onderhouden. Slechts aan het uiterlijk v
het kerkje veranderde men zoo min moge»J
omdat het middeleeuwsche exterieur v®
vreemdelingen trok, en dit ook thans nog doe
In verband met de vestiging van het gar1"*.
zoen te Grave is aldaar een R.K. Militaire
vereeniging geopend. Het gebouw is geleg
aan de Bagijnenstraat. 1jjK)
Autoriteiten gaven van hun belangstelling P
o.m. Majoor-aalmoezenier G. Huijs, uit Bre-
Deken Goossens, Burgemeester Ficq, e.a.
pitein De Ruyter van Steveninck verteg
woordigde den garnizoenscommandant.
by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
b
oo*
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
„Neen," antwoordde kortaf het andere jonge
meisje, „ik geloof je niet. Het geluk dat is
rijkdom, kennis, eer en aanzienhet geluk,
dat is omringd te zijn door alle gemakken van
het leven, overladen te worden door eerbewijzen,
bemind te worden boven alles."
Marian zei die woorden op gedempten toon,
heel kalm, maar in haar stem trilde een onder
drukte hartstocht. Julia kreeg opeens den in
druk, dat er een tip van den sluier werd op
gelicht, de geheimen van dat karakter even
onthulde.
Het ongeluk," ging zij voort, „dat is arm
te zijn, gedwongen om te werken voor het
dagelijksch brood, de krachten van een ont
wikkelden geest, die zich wil baan breken, te
onderdrukken en dat, omdat men geen geld ge
noeg heeftHet ongeluk, Julia, dat is een
oprechte en vurige liefde niet te kunnen beant
woorden, zich veroordeeld te zien eenzaam door
het leven te gaan, om de vreeselijke geldver-
legenheden te ontwijken, die zooveel arme
vrouwen voor den tijd doen verbleeken en weg
kwijnen, die den wil verlammen en het ver
stand verlagen tot een dom instrument, dat
zich alleen bezig houdt met alledaagsche din
gen."
Julia legde zachtjes de hand op haar schou
der en antwoordde: „Marian, weet je wat je
daar zegt?Je woorden verloochenen de leer
van het Evangelie. Die verachting van de ar
moede, dat hartstochtelijk verlangen naar rijk
dom en eer.... O, Marian, dat alles is veroor
deeld in de H. Schrift. Heb je dat vergeten?"
„O, neen," zei zij koeltjes. „Ik heb een uitste
kend geheugen. Ik herinner mij heel goed de
onderrichtingen van den eerwaarden heer Hil
ton, die ons op school den catechismus leerde.
Maar om dat alles in praktijk te brengen
neen, mijn godsdienst kan niet tot zoover gaan.
En wat jou betreft, Julia, je overdrijft, laat
mij je dat zeggen. Daar ik katholiek ben, vol
breng ik de plichten van mijn godsdienst met
stiptheid, ik verwaarloos niets en wat de moraal
betreft, koester ik de degelijkste principes.
Wat is er dan nog meer noodig?"
„Ja. Marian, je vervult de voornaamste plich
ten, maar dat is ook alles. Maar de goddelijke
leer, het Evangelie, waarover je eens geoordeeld
zult worden?De ware godsdienst heeft zijn
zetel in het hart, daar is onze troost en geluk.
Je komt in opstand tegen ons burgerlijk en
werkzaam bestaan, dat heb ik al lang gemerkt.
Dat verbittert je en kwelt je."
„Mogelijk," antwoordde zij onverschillig en
trok den zwaren kristallen inktkoker naar zich
toe. „Ik stik in ons kommervol leven en natuur
lijk ondervind ik oogenblikken van opstandigheid.
Maar dat kun je piet begrijpen. Je hebt een
vreedzaam gemoed, weinig ambitie; dat bestaan,
zoo kalm en alledaagsch, bevalt je, misschien
beter dan een ander leven het zou doen. Is het
niet zoo?"
Een droefgeestige glimlach verhelderde een
oogenblik het gelaat van Julia; het was een
bevallig gezicht, met onregelmatige trekken,
maar met een tint, zacht rose als de bloem van
de perzikboom, met groote, donker bruine oogen
van groote zachtheid. Dat gelaat trok aan en
hield vast de ernstige zielen, zij, die den adel
van het hart weten te waardeeren en de vol
heid van het verstand in een blik en een glim
lach.
„Heelemaal niet, Marian. Zooals anderen zou
ik er van houden fortuin te bezitten, de vol
doeningen van het verstand en de vreugden
van aan mijn armen medemensch hulp te ver
schaffen, te genieten. Als ik plotseling rijk werd,
zou je zien hoe ik veranderde, niet na'ar het
zedelijke, dat hoop ik. maar naar het uiterlijke.
Ik zou mij elegant kleeden, reizen maken, van
de kunst genieten, dat zou je zienEn ik
zou je mee laten genieten, dat verzeker ik je."
Zij lachte vroolijk en die lach gaf haar een
bekoorlijkheid van jeugd en frischheid, die
Marian niet bezat, hoewel zij slechts weinig in
leeftijd verschilden.
Een spottende plooi kwam op de lippen van
miss Mac-Rae. „Och kom, je zou er nooit ge
heel van kunnen profiteeren, dat blijf ik be
weren en het is ook beter, dat
„Dat ik niet rijk word en dat het beter zou
zijn, dat jijik wensch het je oprecht toe,
Marian, want ik denk er niet aan.... Maar wie
is daar?"
Uit een hoek van het vertrek, dat slechts
spaarzaam door de lamp verlicht werd, kwam
een tengere gestalte en liep langzaam naar de
tafel.
„O, het is Lily," zei Julia lachend. „Wat deed
je daar, beste meid?"
Al sprekende nam zij het blanke handje, dat
zich naar haar uitstrekte en trok het naar zich
toe. Zij keek teeder naar het gezichtje, dat vol
maakt ovaal was, bijna dorschijnend bleek,
maar waarop twee groote blauwe oogen een
stralend licht brachten.
Het was een heel jong meisje, bijna nog een
kind, ondanks haar gestalte, die grooter was
dan die van Julia. Zij was tenger en slank, haar
hoofd was bedekt met een blonden haardos, die
zuiverachtige weerglanzen had en heel haar
persoon geleek het type van een jonge heilige,
waard in een gebrandschilderd raam te worden
afgebeeld.
„Ik was in slaap gevallen," zei zjj met een
zachten glimlach. „Ik voelde mij een beetje
moe."
„Wat heb je dan uitgevoerd om zoo moe te
zijn?"
Het meisje sloeg de oogen neer onder den
onderzoekenden blik van Julia, er kwam een
zachte blos op haar bleek gelaat, maar zjj ant
woordde niet.
„Ik kan het wel raden, Lily. Je hebt mijn
werk willen afmaken en hebt je gehaast om
zooveel mogelijk er aan te doen."
„Ja, ja, lieve Julia," riep zij uit, terwijl zij
haar hoofd op den schouder van haar nicht liet
rusten. „Ik zou je zoo graag willen helpen, maar
mijn krachten zijn niet toereikend. Mijn goede
wil alleen is niet voldoende," voegde zij er
droefgeestig aan toe.
Julia' streelde zachtjes het lieve gelaat. „Waar
denk je aan, dwaas meisje? Je hebt ook je bezig
heden en die zijn zwaar genoeg, je moet je krach
ten sparen, Maar ik moet naar de keuken. Het
is tijd voor de thee en ik geloof, dat dokter
Brice vanmiddag komtniet waar, Marian?"
„Hij was het ten minste van plan, toen ik
hem gisteren ontmoette," antwoordde miss Mac-
Rae, terwijl zij met zorg een penhouder uit
koos.
Julia ging snel de huiskamer uit en liep naar
een bescheiden gemeubeld kamertje, waar zij
gewoond had, sedert zij als twaalfjarig kind in
het huis van dokter Mac-Rae was gekomen.
Veel tranen hadden daar in dat vertrek ge
vloeid en de muren waren getuigen geweest van
innerlijken strijd, doorstaan door dat arme
kind, dat moest leven te midden van protestan
ten, waar zij alleen katholiek was, want Marian
bevond zich toen op een kostschool.
Maar Julia had haar geloof weten te bewaren,
Zij had de onderrichtingen van haar moeder
niet vergeten. De Goddelijke vonk had haar
hart verwarmd in die koude en onaangename
omgeving. Maar weldra had zij een troost ge
vonden in de liefde der kinderen en vooral in
de vriendschap van Lily, de oudste dochter
het tweede huwelijk van den dokter. Dat n»e
dat een zeer zacht en liefderijk gemoed be
zocht bij Julia, wat zij niet had kunnen vin
bij haar vader noch bij Marian.
Julia zette gauw haar hoed af en deed f
mantel uit. Snel streek zij met de kam ^aS
haar haar, dat door den wind in de war, 0rt
gekomen en na een eenvoudig huishoudsc
te hebben aangedaan, ging zij naar de keu -
waar Lily bezig was de boterhammen voor
theeuurtje te snijden. Het water was bijna
de kook en een meisje zat daar naast °Phie]p
bankje om er op te letten. Een jongen
haar bij haar gemakkelijke taak.
„Ambroos, je hoort hier niet, ga heen,
Julia op strengen toon. ttep.
„En jij, Cecile, ga de theetafel klaarze
Leg ook de pumcake op de schaal, want je
James komt theedrinken en hij behoort gJ1
stevigs te krijgen na zijn tochten in weer
wind." en
De twee kinderen gingen de keuken tu.>en,
Julia nam den waterketel op om thee te aar
toen Lily, die werkeloos aan de tafel zat,
hand op het brood, opeens op droomigen
zei: „Wat is het toch eigenaardig, dat M
zoo hartstochtelijk naar rijkdommen veria
Kan zij anders niet gelukkig zijn?"
.(Word tvervo.
ilgd>