OSS: HOE HET GROEIDE
ALLE ABONNÉ'S
De avonturen vaneen verkeersagent je
y*
Mdamiaal
F 750.-
F 750.-
F 250.
Een hetze, die zichzelf
veroordeelt
I
een
hoogstaande vrouw
CsP^
ZATERDAG 23 APRIL 1938
geven. (Dat was I HCLdT Vader
een eigenaardig-
heid van hem, i
Muurschildering van
Harry Sterk
In de parochiekerk te Witmarsum
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN
Wellicht zijn er nog lezers, die zich
herinneren, dat een fabrieksdirec
teur te Oss, benevens enkele andere
personen uit hetzelfde bedrijf, als verdacht
van zeer zware zedenmisdrijven werden ge
arresteerd. Het is nog geen twee maanden
geleden; en destijds was het wat men
noemt een sensatie. Maar sindsdien heeft
de liberale, de nazistische of nazoïde èn de
socialistische pers haar best gedaan, deze
zaak te bedekken met een lappendeken van
dagelijks nieuwe artikelen, die den vinger
legden op duizend andere echte of ver
meende wonden, behalve die eene.
Wij hebben te dezer plaatse reeds gewe
zen op de camoufleerende beschouwingen
in de N. R. Crt. over de algemeene immo
raliteit te Oss, gevolg van katholieke men
taliteit; beschouwingen die blijkbaar een
soort van omgekeerde mimicry beoogden:
zooals sommige dieren de kleur aannemen
van hun milieu, trachtte men hier het
heele milieu te verven met de kleur van de
verdachten, óók een methode om hen on
zichtbaar te maken.
Daarna kwamen de berichten, eerst als
insinuaties, spoedig als openlijke aantij
gingen, aangaande de zedelijkheid van
twee katholieke Ossche geestelijken. Op
hen concentreerden zich de zoeklichten van
de pers, met als gevolg een weldadige duis
ternis terzijde. De Ossche zaak was ineens
hun zaak geworden.
En toen de minister van Justitie in een
reeks van onoordeelkundige handelingen
der Ossche marechaussee-brigade aanlei
ding vond, om haar tijdelijk het opspo
ringsonderzoek te onttrekken en eenige
van haar leden over te plaatsen, scheen de
Nederlandsche grond te beven onder den
storm van verontwaardiging, die in de sen
satiepers opging. Eerst heette het, dat de
katholieke minister de geestelijken aan den
loop van het gemeene recht trachtte te
onttrekken; toen die aantijging ook voor
den minst-geschoolde in ons vaderlandsch
recht onhoudbaar bleek, construeerde men
een prestige-wedstrijd tusschen den minis
ter en de Ossche brigade, waarbij de bladen
van alle gading als luidruchtige supporters
van de marechaussee optraden.
De minister zorgde ervoor, dat deze zaak,
die de bevolking bezig hield, ten spoedigste
in het parlement kon worden behandeld.
Vragen van Wijnkoop werden p. o. beant
woord, zoodat een interpellatie-Drop ter
stond op de agenda kon komen. En het
parlement kreeg van den minister van
Justitie een zoo volledige opheldering, dat
èn de interpellant èn de groepen in het
parlement, die in politicis geenerlei reden
hebben om dezen minister zacht te behan
delen, zich volledig voldaan verklaarden.
Maar de campagne hield daarmede niet
op. Degenen, die het luidst om een interpel
latie gevraagd hadden, achtten nu het par
lementaire geding van nul en geener waar
de: een goedkoop succes van den minister,
een resultaat van Fransche welsprekend
heid. De pers, zoo heette het, nam nu de
taak van de volksvertegenwoordiging over;
zij zette de interpellatie voort, met dit on
derscheid, dat er niemand antwoordde.
De nieuwste van deze pers-charges be
slaat een gansche bladzijde van „De
Telegraaf". Zij bestaat in een quasi-
feitelijk betoog, waarin de rede van den
minister stuk voor stuk wordt weerlegd als
„in strijd met de feiten". Althans, zoo zegt
het de titel; wanneer men echter de kolom
men doorworstelt, zoekt men tevergeefs
naar één enkele klemmende tegenspraak
van 's ministers mededeelingen. Doch dat
is blijkbaar ook niet noodig, noch beoogd:
beoogd is alleen de suggestie. Men ver
wacht blijkbaar van de lezers niet eens, dat
zij nauwkeurig en kritisch lezen. De jour
nalist, die hier aan 't woord is en o.a. over
de betichte geestelijken zijn beschouwingen
ten beste geeft, kent bijv. niet het onder
scheid tusschen ordes- en wereldlijke gees
telijkheid en noemt de beide pastoors uit
drukkelijk: „de beide reguliere geestelij
ken". Het is blijkbaar dezelfde ossoloog, die
in een vorig sensatie-artikel den minister
van Justitie „er beleefdelijk op wees" (tot
verbazing der strafrechtkundigen) „dat
volgens ons geldend strafrecht zelfs elke
burger, wien een strafbaar feit ter oore
komt, verplicht is daarvan aangifte te
doen".
Het komt ons voor, evenbeleedigend te
zijn voor den minister, door zulke onbe
voegde pennen te worden bestreden, als
voor de lezers, daardoor te wotden voorge
licht.
Zooals wij zeiden, zijn de „feiten" van
„De Telegraaf" onvindbaar; zij bestaan in
woordkloverijen. Overigens is het merk
waardig, dat het Amsterdamsche grootblad
zich nu vrijwel alleen nog maar tegen de
haast richt, waarmee de minister zijn
maatregel t.a.v. de Ossche brigade heeft
getroffen. „Indien hij veertien dagen tijd
had genomen aldus de Tel. had hij
denzelfden maatregel op regelmatige wijze
kunnen uitvoeren." Vanwaar die haast?
Dat is het donkere geheim, waarop nu
de sensatie zich moet richten.
De „Tel.", die zich zoo heftig tegen den
minister richt, levert echter terloops een
volledige rechtvaardiging van diens optre
den. Evenals het blad destijds in een be
rijmde verheerlijking van de Ossche mare
chaussee-brigade dichtte: „wij grijpen hier,
wij grijpen daar", en daarmee zelf de Os
sche methode aan de kaak st^de, levert het
ook nu een schildering van de mentaliteit
der brigade, welke iedereen de oogen zou
moeten openen.
De kampioen der Ossche brigade schrijft
als volgt:
„Er is in de rede van den minister op dit
punt 'n zinswending, die de aandacht ver
dient en wel die, waarin hij den wacht
meester iaat zeggen: „Ik, wachtmeester der
Koninklijke marechaussee, meende dat (n.l.
het onderzoek naar de gedragingen der
geestelijken) te moeten doen in het alge
meen belang". Men moet zich hierbij goed
voorstellen, dat de marechaussees een zeer
ruime opdracht hadden. Bij hen leefde het
besef, dat Lij niet alleen directe misstanden
uit den weg moesten ruimen, doch dat zij
ook in sterke mate preventief moesten wer
ken, dat zij Oss moesten zuiveren in den
ruimsten zin van het woord. Bij dit werk
ondervonden zij in sterke mate den steun
van de Paters Carmelieten, doch slechts
in zeer geringe mate dien van de beide
reguliere geestelijke Dit is de achter
grond van de kwestie: In de hoofden van
de marechaussee leefde sterk de gedachte:
Als Oss op den duur gezond zal moeten
worden, dan moet de geestelijke overheid
zoowel als de wereldlijke worden uitgeoe
fend door zeer hoogstaande menschen. Deze
gedachtengang was een gevolg van de op
dracht aan de marechaussee gegeven."
Men kan geen duidelijker omschrijving
verlangen van de beteekenis van 's minis
ters opmerking, dat de Ossche brigade „op
hol" was. „In sterke mate preventief wer
ken", „zuiveren in den ruimsten zin van het
woord" is al een zonderlinge omschrijving
van de taak eener politie-brigade in een
gemeente. Maar wanneer deze zich dan ook
Het Laatste Avondmaal, een gedeelte van de muurschilderingen van Harry
Sterk in de parochiekerk te Witmarsum
nog ten doel stelt, er over te oordeelen en
ervoor te zorgen, dat „de geestelijke over
heid zoowel als de wereldlijke worden uit
geoefend door zeer hoogstaande men
schen", dan vraagt men zich af, waarom
wij eigenlijk nog ministers en bisschoppen
noodig hebben, als er een brigadier aanwe
zig is. En dat schijnt inderdaad de opvat
ting van de Tel. te zijn.
Desondanks heeft de N. R. Crt. zich niet
gegeneerd, de bladzijde van de Tel. vrijwel
volledig in haar ochtendblad van heden te
reproduceeren. Alle wapenen zijn blijkbaar
goed. Op één punt echter heeft de N.
R. Crt. van het onderscheidingsvermogen
van haar liberale lezers een hoogeren dunk
gehad dan de Tel. van de hare; en in de
vrijwel volledige weergave van het Tel.-
artikel ontbreekt, merkwaardigerwijze, deze
kleine passage:
„In de hoofden van de marechaussee
leefde sterk de gedachte: Als Oss op den
duur gezond zal moeten worden, dan moet
de geestelijke overheid zoowel als de we
reldlijke worden uitgeoefend door zeer
hoogstaande menschen. Deze gedachten-
gang was een gevolg van de opdracht aan
de marechaussee gegeven."
Inderdaad, de liberale lezer zou zéér sla
perig moeten zijn om hiervan niet te
schrikken, en niet schielijk te begrijpen, dat
de onmogelijkheid van zulk een opdracht
evenzeer in het oog springt als het feit,
dat deze „sterke gedachte" het ingrijpen
van den minister overvloedig motiveert.
Met zijn, blijkbaar zeer deskundige, be
schrijving van de opvattingen der Ossche
brigade heeft de Tel.-schrijver dan ook,
ongewild, het optreden van Justitie krach
tig verdedigd.
De nieuwe zaak-Oss, die de oorspron
kelijke zeden-affaire geheel heeft
verdrongen, is een product van de in
den aanvang aangeduide pers. De „perso-
neele unie" van haar verschillende richtin
gen in de figuur van eenzelfden Osschen
correspondent vond spoedig een voedzamen
bodem in een snel-ontwaakt gemeenzaam
anti-papisme.
De nieuwe campagne was erop gericht,
het aanzien der kathoheken te treffen lo.
door de publiciteit te concentreeren op de
beweerde onzedelijkheid van een tweetal
geestelijken; 2o. door te insinueeren, dat de
katholieke minister zijn bevoegdheid zou
misbruiken om katholieke geestelijken aan
de gemeene justitie te onttrekken. De
promptheid, waarmee zich vooral voor deze
laatste aantijging, die de katholieken in
hun minister staatsrechtelijk disqualifi-
ceerde, een soort van eenheidsfront in de
pers vormde, is voor deze organen der pu
blieke opinie beschamend, te meer, nadat
het Parlement van een ongepassionneerd en
eerlijk oordeel had blijk gegeven.
Maar juist in dit onderscheid tusschen
pers en parlement treedt ook een andere
zijde van deze campagne aan den dag. Zij
richt zich óók tegen de democratie. Zij doet
dat lo. door haar disqualificatie van het
parlement, welks taak zij wel zoo goed wil
de zijn over te nemen; 2o. door den omkeer
van bevoegdheden en gezagsverhoudingen,
die in de boven geciteerde regels zoo
flagrant aan den dag treedt, en die meer
dan zelfs in eenigen dictatorialen staat het
geval is het gezagsinstrument tot het
gezag zelf maakt; 3o. door den duidelijken
opzet, een, zij het klein, deel van de gewa
pende macht in conflict te brengen met da
regeering, en daardoor de fundamenten
van onze democratie te ondergraven.
Bij sommige van de geroemde pers
organen kan dit niet verwonderen; maar
voor de eer en de intelligentie van som
mige andere is het al even beschamend,
dat zij zich daartoe leenen.
"Van die zijde heeft de democratie weinig
heul te verwachten.
c
Het huis was groot, en als verlaten. Een
slordige dienstbode deed altijd open. De
professor bevond zich meestentijds in zijn
studeerkamer. In een versleten fauteuil zat hij
daar te schrijven aan zijn bureau. Van zijn ge
zicht als hij opkeek kon men zich later
niet veel meer herinneren, dan de zachte blauwe
oogen, die uit de omlijsting van zijn witten
baard kwamen kijken.
De boeken, die langs de wanden tot aan het
plafond reikten, zagen er verwaarloosd uit.
Evenzoo de exemplaren, die op de schrijftafel,
en zelfs op de stoelen verspreid lagen. En tus-
schenbeide kwam een of ander boekwerk ergens
uit de hoogte vallen, en bleef dan soms weken
of maanden liggen. Daar tusschendoor prent
briefkaarten van jaren terug, couranten, tijd
schriften, enz.
Kan uw dochter niet eens wat orde bren
gen op den boel? vroeg dan een bezoeker, die
slecht op de hoogte was van den toestand.
Mijn dochter, beste vriend, is den heelen
dag niet te zien. Die heeft het te druk met haar
schilderen.
Zoo werd Aline beoordeeld. Zij wist het, maar
zei er niets op. 's Morgens ging ze er op uit, met
haar kleurdoos en verdere benoodigdheden, ge
bruikte gewoonlijk buiten ergens wat, legde zich
dan languit onder de boomen, staarde in de
blauwe verte, en gaf zich over aan allerlei droo-
merijen. En als ze dan eindelijk moest opstaan,
om naar huis te gaan, zuchtte ze diep.
Het was een treurig tehuis een treurige
studeerkamer, waar haar vader tusschen al dat
stof zijn boeken schreef een treurige vader
ook, zoo heelemaal alleen, sinds de moeder was
weggekwijnd. De oude dienstbode zorgde nu
overal voor (behalve dan voor den rommel in
de studeerkamer), en die was óók al geen op
wekkend gezelschap. Alleen de groene land
schappen, die men op het doek kon brengen,
dat was nog mooi in het leven!
Haar vader verdiepte zich menigmaal in her
inneringen. Dan sloeg hij zijn zachte oogen op,
naar het portret van zijn teergeliefde vrouw,
en schreef in zijn dagboek, alsof hij zich tot
hdar richtte over hun beider kind:
„Aline maakte het goed. Ze maakt groote
vorderingen. Haar landschappen verraden veel
gevoel, dat zeggen ze allemaal. En ze is knap.
Ja, ze lijkt op jou. Ze is even mooi als jij, toen
ik je pas leerde kennen. Donkerblond en groote
stralende oogen. Van karakter is ze een beetje
stug...."
Zoo was haar vader. In een museum had
Aline voor het eerst George getroffen, den
blanken Engelschman. Ze bevonden zich alle
bei voor hetzelfde schilderij. In het begin had
den ze elkaar een beetje met den nek aangezien.
Natuurlijk; concurrentiegeest. Wie zou het eerst
klaar wezen? En wie zou het best gecopiëerd
hebben? Aline won het, dat kon men aanstonds
zien. En George had op zekeren dag toegege
ven, zonder afgunst, met een glimlach om de
lippen. Wat was hij bedeesdEcht een Engelsch
man, dat kon je wel zien. Aline begon hem goe
den raad te geven en hij hoorde haar aan. Toen
waren ze met een ander schilderij begonnen.
We zullen op het laatst nog het heele mu
seum copiëeren! zei George lachend.
Daar bestond niet vfeel gevaar voor, als het
werk in dat tempo plaats had. Hij besteedde
meer tijd met naar haar te kijken, dan naar
zijn werk. En op het laatst kwam het hooge
woord er ook uit:
Ik houd van je, Aline!
Thans zat Aline stil op haar kamertje. Haar
vader was daar, in zijn studeerkamer, tusschen
zijn stoffige boeken, druk bezig met schrijven.
Straks zou ze heel zachtjes de deur opendoen,
om hem het groote nieuws mee te deelen
en heel zachtjes zou ze de deur weer dicht
doen, omdat ze wist dat ze hem nu nog niet
kon storen! En haar vader zou doorgaan met
schrijven. Dan zou hij ten laatste opstaan, om
het licht op te steken. En dan zou hij de dienst
bode vragen: „Is Aline al thuis?" Ja, die was
thuis, en zou wel op haar kamer wezen. Dan
zou haar vader
zeker naar haar
toe kbmen, om
daar een kus te 1
haar te kussen op
de vreemdste oogenblikken van den dag).
Haar vader! Had hij veel geleden, toen haar
moeder was heengegaan? Zij kon het niet zeg
gen; zij was toen nog te klein. Maar zeker moest
hij geleden hebben, omdat hij haar nog altijd
zoo innig liefhad. Hij schreef immers altoos nog
aan haar, in dat vergulde dagboek, alsof zij
slechts voor een poos op reis was, of ergens werd
verpleegd! En weldra zou hij moeten schrijven:
„Ook Aline is van me heengegaan, net als jij-
Ik ben nu alleen heelemaal alleen, tusschen
al mijn oude boeken. Ze kwam bijna nooit in
mijn kamer. Ze had een hekel aan het huis en
liet me alleen in dezen rommel. Maar ik hoor
de, dat ze er was. Ze was tenminsté in huis!
En nu is ze er niet meer. Ze zal eén slechte
gade voor haar man wezen, zooals ze een slechte
dochter was.Wat is ze anders, dan jij
Haar vader was daar, in zijn studeerkamer.
Het zou voldoende geweest zijn, haar oor tegen
de deur te houdenfom zijn zware ademhaling
te hooren. Hoor, nu had hij een hoestbui. Wat
was haar vader al oud. En oude menschen gaan
dood. Wat treurig, als oude menschen in de
eenzaamheid dood gaan! Haar vader zou een"
aam sterven, zooals hij de laatste jaren geleefd
had in het groote bed, in de kamer, waar
ze maar zelden naar omkeek. Dan zouden de
kennissen komen, en een massa nieuwsgierigen,
en ze zouden zeggen: „Z'n vrouw is al jaren
dood en z'n dochter was blij dat ze er uit kon
trekkenDe arme man!"
Tranen stonden Aline in de oogen, onderwijl
ze haar gedachten den vrijen loop liet. Zij keek
om zich heen naar de meubels, naar de klee-
ren, die ze aan had. Het was alsof al die din
gen een eigen taal spraken! „Genadige hemel-
dacht ze. „Wat wilde ik doen?" Weer keek
ze om zich heen. Toen voelde zij dat i e t s haar
vader binnen deze muren vasthield! Het huis
wilde haar niet laten gaan. Dat was haar kin
derbed over dat kussen kwam haar vader
zich lederen avond heenbuigen, vóór het slapen
gaan. Wie zou haar vader voortaan kussen,
vóór hij naar bed ging? Op haar voorhoofd
vond hij twee andere lippen, van een wezen,
dat hij nog altijd liefhad en dat hij voor altijd
verloren had. Moest hij haar nu ook nog ver
liezen? Mocht zij George volgen naar zijn eigen
land, als haar vader nog haar tegenwoordig
heid behoefde?
En opspringend, liep ze naar de deur
zonder er ditmaal aan te denken, of ze haai
vader in zijn werk zou storen viel hem wee-
nend om den hals en snikte:
Vader, wat heb ik ontzettend veel aan
goed te maken
Alsof ze niet woog tilde de spin haar op en voerde haar naar
zijn weg en wikkelde haar toen met zijn draden in. En ze bleef
gillen, riep om hulp, want de spin keek haar met woeste oogen
aan en dat voorspelde niets goeds. „Nu ben ik van den regen
in de drop," dacht het prinsesje.
Toen begrepen de anderen, dat het heel laf zou zijn het
prinsesje niet te helpen. Was de moed hen eerst in de schoenen
gezonken en Waren ze op de vlucht geslagen, toen ze de kreten
om hulp van het lieve aanvallige prinsesje hoorden, herleefde
de moed bij hen weer. „Vooruit," riep Keesie, terwijl hij zijn
zwaard zwaaide, „op tegen den vijand."
Men schrijft ons uit Bolsward:
Wij waren in de gelegenheid een bezoek te
brengen aan de fraaie parochiekerk van den
H. Nicolaas van Tolentijn in het landelijke
Witmarsum, temidden van de vruchtbare Frie-
sche bouwlanden.
Wij wisten dat de pastoor der Augustijner
parochie, de zeereerwaarde pater C. Agasi
O.E.S.A., aan den jongen kunstschilder Harrj
Sterk opdracht had gegeven tot verfraaiing van
het priesterkoor en de voltooiing van dezen
arbeid in oogenschouw te nemen, was het doel
van ons bezoek. En het moet onmiddellijk
worden geconstateerd, dat de Kunstenaar zich
op een talentvolle wijze van zijn opdracht
heeft gekweten.
Het betreft hier een muurschildering in het
priesterkoor, omvattende de uitbeelding van
een cyclus, betrekking hebbende op het H.
Sacrament des Altaars. Vooreerst wordt weer
gegeven het offer van Melchisedech, gevolgd
door de opoffering van Isaac door Abraham.
Hierop sluit aan het tafereel van den manna
regen in de woestijn, geflankeerd door een
zeer suggestieve schildering van de slangen-
plaag der Israëlieten en de koperen slang van
Mozes.
Aan de overzijde is de wonderbare verme
nigvuldiging der brooden in beeld gebracht.
De cyclus wordt dan vervolgd met de instel
ling van het H. Sacrament aan het Laatste
Avondmaal en afgesloten door een weergave
van het bloedig offer van het Nieuwe Ver
bond, voorgesteld door de kruisafname. Ter
zijde bevinden zich de afbeeldingen van ze
profeten die omtrent het H. Sacrament voor
spellingen hebben gedaan. In den halven ko
pel van de absis achter het hoogaltaar hee
de schilder de levensgroote afbeeldingen aan
gebracht van den doceerenden Christus, s®
flankeerd door de vier Evangelisten met
attributen, alles rustende op een randversi
ring, die de negen koren der engelen weer
geeft.
Het geheele priesterkoor wordt afgeslote»
door een boogschildering, eveneens met zingen
de en musiceerende Engelen.
Het geheele kunstwerk, dat getuigt van 0611
origineele, artistieke opvatting, is gehouden
in eenvoudige lichte en toch scherpe kleure'
die een zeer devote en religieuze stemming °P
wekken. De compositie der figuren doet *e*"
dadig en boeiend aan.
Het werk is een sprekende getuigenis v0°
de vorderingen van het talent van den Jori
gen artist.
Ieder, die zich een bezoek aan het than
zeer fraaie bedehuis getroost, zal zich voor d"
genomen moeite ten zeerste beloond voelen-
'oede manieren, die niet uit in
nerlijke beschaving voortkomen,
zijn aangeleerde kunstjes, gelijk
gedresseerde dieren plegen te ver-
toonen.
ep dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen
bfj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
bi] veilles van een haOd
voet ot een °oê'
een
I H ril* OD^ViUiCU VCXACACiU »W1 uvi v -o
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
„Dat denk ik ook, maar eigenlijk kan ik er
niet zeker van zijn. Oom is nog meer dan zijn
dochter Marian een raadsel. Is hij goed?
Heeft hij een haTt?Om de waarheid te zeg
gen, weet niemand het. Wat ik u kan verzekeren
zonder vrees mij te vergissen, is, dat hij bij
uitnemendheid de man is van de plicht, dat
hij tegenover allen, zijn vrouw, zijn kinderen
en ook mijzelf, die hem zooveel verschuldigd
ls, alle plichten heeft vervuld, die hem werden
opgelegd en dat zonder tegen te streven, zonder
iets aan het lot te verwijten, in een woord, met
een onvergelijkelijke energie."
„Ja, dat is niet te loochenen, hi) is moedig,
hij is arbeidzaam in de volle beteekenis van het
woord. Mijn vader, die hem jong gekend heeft,
heeft mij dat ook gezegd, maar toen hield hij
ook van de gemakken des levens en in zijn
zeldzame oogenblikken van mededeelzaamheid,
bekende hij zijn hartstochtelijk verlangen naar
een weelderig leven, vrij van de materieele zor
gen. Het schijnt, dat het daarom was, dat hij
trouwde met miss Bessie Lippets, de zuster van
uw moeder."
„Maar zij kon toch niet meer dan mijn moe-
der's fortuin bezitten?"
„Dat is zoo, maar het scheen toen bijna zeker,
dat zij eens voor de helft de erfgename zou
worden van Lady Peel, een tante van uw
moeder, waarover u zeker wel eens hebt hooren
spreken."
.Heel weinig. Ik weet, dat zij nog in leven
is. dat zij schatrijk is, maar ook uiterst origi
neel. Is er toen niet een twist ontstaan tus
schen oom en haar?"
„Ja, dat is lang geleden. Te voren al was zij
gebrouilleerd met uw moeder, omdat zij haai
huwelijk niet goedkeurde. Lady Peel heeft eer
goed, edelmoedig karakter, maar zij is buiten
gewoon lichtgeraakt. Zij woont op Alshem-
Park. een zeer mooi landgoed, niet ver van mijn
eigendom in Staffordshire gelegen; daardoor
ben ik al die bijzonderheden te weten geko
men."
„En hoe is die lady Peel?" vroeg Julia, die
belang stelde in die tante, die eigenlijk het
naaste familielid van haar was.
„Ik ken haar niet, miss Julia, Lady Peel ont
vangt nooit bezoek en gaat zelden uit, alleer
om naar de katholieke kerk te gaan. Er wordt
gezegd, dat zij zeer verstandig en geestig is, ook
zeer ontwikkeld, en onuitputtelijk liefdadig
maar van zeer vreemd humeur.Dus daarvan
weet u niets, missi Julia?"
„Absoluut niets. Dokter Mac-Rae spreekt
nooit over die tante, waarschijnlijk uit wrok,
misschien ook uit spijt, als hij eens op haar
erfenis gerekend had."
„Dat zal inderdaad een harde teleurstelling
z(jn geweest. Lady Peel schijnt veel van haar
nichten te hebben gehouden, maar vooral van
de jongste. Dat was uw moeder."
„Ja, mijn arme, lieve moeder," fluisterde
droefgeestig Julia. „Wie zou haar niet bemind
hebben? Zij was zoo zacht, zoo teeder! Ik vraag
mij af hoe het mogelijk is, dat tante den moed
heeft gehad haar het huis te verbieden.
„Misschien heeft zij er later spijt genoeg
over gehadMe dunkt, dat, als ik in de
plaats van den dokter was geweest, ik getracht
zou hebben om een toenadering tusschen haar
en haar nichten te weeg te brengen. Die arme
vrouw, bejaard en eenzaam, zou misschien met
vreugde die pogingen hebben aanvaard. Maar
als niemand den eersten stap wil doen, blijven
zulke misverstanden altijd bestaan."
„Zeker, maar u moet er aan denken, dat zij
zeer rijk is en dat wij onze waardigheid moeten
ophouden en niet voorgeven haar op te zoeken
om haar fortuin. Dat brengt een zeer kieschen
toestand teweeg en dat heeft waarschijnlijk mijn
oom weerhouden om in die richting stappen te
doen."
„Ja, het is waar, die kwestie is moeilijk
De plicht van uw tante zou geweest zijn u bij
zich te nemen bij den dood van uw moeder,
in plaats van u af te staan aan dokter Mac-
Rae, die slechts een aangetrouwd familielid is.
Men blijft toch geen wrok koesteren jegens de
dooden en het zou toen zoo eenvoudig geweest
zijn te vergeven en te herstellen.... De tweede
veronderstelling schijnt juister te zijn, gezien
het karakter van Lady Peel."
„Dat zal het wel geweest zijn, mijnheer Bret-
land. Toch heeft de Voorzienigheid mij een
toevluchtsoord en een familie geschonken, be
nevens de kracht orfl te werken. Misschien zou
ik minder gelukkig geweest zijn bij die tante,
ondanks haar rijkdommen."
„Dat is mogelijkmaar toch, miss Julia,
heeft u niet een bijzonder prettig leven."
Hij betreurde die woorden, dadelijk nadat hij
ze had uitgesproken. Waartoe diende het dat
dappere meisje te beklagen; zou men daardoor
niet haar energie verminderen?
Maar Julia leek heelemaal niet daardoor
getroffen.. Glimlachend antwoordde zij: „Maar
mijn lot is toch te benijden, dat verzeker ik u.
De kinderen van mijn oom houden zeer veel
van mij. Zij zijn allen zoo lief en zoo goedhartig!
En dan, bestaat het geheim van het geluk niet
in de blijde overgeving aan den wil van God?"
„U is werkelijk de wijshéid zelf.... of lievei
de echte Christinne," antwoordde John.
Mevr. Bretland en haar vriendinnen hadden
hun stoelen naar de open deur van het groote
salon geschoven om zich geen noot te laten
ontgaan van het muziekstuk, dat Lily ging
spelen. Julia en mijnheer Bretland bleven dus
alleen voor den haard, waar de houtblokken
gloeiden. Leunende tegen een vitrine, gevuld
met allerlei zeldzame snuisterijen, scheen John
met aandacht naar het portret te kijken van
zijn overgrootvader in 't costuum van minister.
Hij was een knappe man, groot' en krachtig,
wiens gladgeschoren gelaat een uitdrukking
vertoonde van -onverzettelijke wilskracht.
Een beetje ongeduldig wendde John zijn blik
af van die heldere en koude oogen, die hem
schenen te doordringen tot in het diepst van
zijn ziel. Hij beschouwde nu Julia, peinzend en
stil, het hoofd eenigszins gebogen in een
melancholieke houding. Met die donkere japon
leek zij ouder, ernstiger en nooit had John zoo
duidelijk de donkere kringen om haar oogen
en de vermoeide plooien om haar mond be
merkt.
HU richtte weer zUn blik naar den haard,
bleef eenige minuten sprakeloos staan en dan
zei hij met een stem, die een beetje beefde:
„Dit leven is toch te vermoeiend voor u. Vooral
het lesgeven moet u uitputten."
„Och, wat kan ik er aan doen? Ik moet toch
m«n brood verdienen," antwoordde zij met eén
glimlach.
HU nam de tang op en boog zich naar den
open haard om een houtblok, dat omver
dreigde te vallen, op z'n plaats te zetten
Was het de weerschijn van het vuur? Opeens
was zUn gezicht rood geworden.
„Maar u zou kunnen trouwen, miss Julia!"
Het jonge meisje lachte hartelijk. „Trou
wen?Ik geloof, dat het beter voor mU is,
daar niet aan te denken, want zoo iets is
onwaarschUnlijk. Wat Marian betreft, dat zou
kunnen gebeuren, want zij is zeer schoon, haar
geestelijke vermogens zUn buitengewoon ontwik
keldmaar wie zou het in zijn hoofd halen
om de arme Julia Löwestein ten huwelUk te
vragen?"
„Maar toch, als iemand nu eens dat 1
had?Als ik u vroeg, miss Julia, om J» tg
vrouw te worden, mUn lot en mUn geluk
deelen?" «y
Terwijl hU sprak had zU zich opgericht-
keek haar nu aan met zUn mooie, grUze o0^tie
vol eerlUk gevoel, maar nu met een be
angst. En Julia vroeg zich af of zü droom
of zU het wel goed gehoord had
„Wilt u, miss Julia? U kent mij sedert
gen tijd, u weet, dat ik u zou achten en
minnenen ook mUn ouders zullen u
vreugde als hun schoondochter ontvangen-
weet het, want ik zou dit niet gevraagd n
ben, als ik niet zeker was geweest van
toestemming."
Een onbeschrijfelijke vreugde vervulde g
hart van Julia. Nooit was de gedachte aan r
een geluk in haar geest opgekomen, welis
had zij dikwijls er over gedacht met een
klemd gemoed, dat het toch wel zoet zou #Jg
te steunen op een man, zoo goed, zoo ster
hij, wiens minste neigingen zoo geheel "VLog-
hare overeenkwamen, maar dat zoo'n gJli
staande man zich ooit tot haar zou we
dat had zij nooit kunnen denken. oï)tï
En toch, dat buitengewone was gebeurd. ^y
vroeg haar om zijn vrouw te worden jyi^s
wachtte op haar antwoord met een nauw
te verbergen angst. j
„Dat is niet mogelijk, mijnheer Bretm
uw goedheid brengt uw hoofd op hol-
terde zij eindelijk.
(Wordt verv1
:olgd')