ONGEHOORDE OLYMPISCHE RECORDS? De voorzitter van de jury MARLBOROUGH HOUSE TE LONDEN De wet van de zwaartekracht zou er de oorzaak van zijn De kookkunst als maatstaf van het beschavingspeil Een beschaafd volk is 'n volk van fijnproevers! Speerwerpen, beoefend door het zwakkegeslacht De geldschat van Calais HET KORTE VERHAAL Luchtfoto van de sportterreinen in Tokio, waar in 1940 de Olympische Spelen zullen worden gehouden De nieuwe woning van Koningin Mary Ik houd niet van dat moderne gedoe Menu en nationaliteit Koningin-weduwe Mary van Engeland op een wandeling t De bewering, dat wij, menschen van heden, een sportief geslacht vormen, is geenszins een leege redeneering. Van jaar tot jaar worden de sportprestaties hoo- ger opgevoerd en steeds is men uit op ver betering van de sportrecords. De tijd voor den 100 meterloop wordt gestadig korter, terwijl de afstanden bij het discus-, kogel en speerwerpen steeds grooter worden. Enkele vooruitstrevenden zoeken al naar het „absolute record", dat een niet meer te overschrijden grens moet bereiken! Daarom is het ook niet te verwonderen, dat de praestatievorderingen in de laatste jaren min der snel zijn, want in sommige takken van sport zou men reeds bijna kunnen spreken van het .absolute record". Nog vóór eenige jaren werden de 100 meterloopen op een kwart seconde ge taxeerd. Thans gaat het om de taxatie van tiende seconden; ja men gebruikt zelfs electri- sche apparaten, welke den tijd van het loopen kunnen bepalen op een honderdste seconde precies. En bij de athletiek is het niet anders: drie millimeter afstandsonderscheid is voldoende om het lot van een discus- of kogelwerper te beslis sen en een wereldrecord ten val te brengen! Thans echter wordt en hier begint de dramatische verwikkeling van het probleem aan de nauwkeurigheid der bestaande sportrecords getwijfeld. Niet door de ver slagen concurrenten (ofschoon zulks lang niet onbegrijpelijk zou zijn)maar door voor aanstaande mannen van de wetenschap. Als zij gelijk hebben, zouden de meeste bestaan de records niet deugen. Niet omdat de scheidsrechter niet eerlijk of nauwkeurig te werk ging, maar de natuur zelf zou hieraan schuld hebben! Men leze wat een bekend Fransch natuur kundige hieromtrent vertelt: Als echte geleerde neemt de goede man zijn taak pijnlijk nauwkeurig op en is, alvorens hij met zijn stoute beweringen aankwam, hard aan het zoeken gegaan naar de schuilplaatsen van de natuurkundige fouten, welke hij dacht te hebben ontdekt. En deze schuilplaatsen heeft de geleerde gevonden. Hij zegt o. a.: Wanneer b.v. 15 meter van de loopers af een startschot weerklinkt, dan hooren die menschen dit schot eerst 4/100 seconden na het lossen, terwijl de registratie van den tijd reeds plaats vindt onmiddellijk nadat het schot gelost is. Een ander geval: het is een bekend feit, dat een kanon, waarmee vanaf een berg naar de vlakte wordt geschoten, een veel grootere draag wijdte bezit dan wanneer hetzelfde kanon wordt gebruikt in een dal. Een dergelijk verschijnsel zij het dan ook in veel kleineren vorm, is te vinden bij het speer- en discuswerpen, het kogel- stooten en -slingeren. Een kleine oneffenheid van den bodem kan hierbij beslissend zijn. Meestal komen de gewichten met een hoek van 45 graden op den bodem terecht. Onder deze omstandigheden wint de athleet, wiens standplaats pl.m. 1 c.M. hooger ligt dan het treftpunt, 'n geheelen centimeter in den afstand! Staat de man echter 1 c.M. lager dan het tref punt, dan wordt de arme sportman voor een centimeter benadeeld. Bij den discus en vooral bij de speer, welke min of meer in den bodem slaan, zijn dergelijke niveauverschillen bijzonder belangrijk, waar de recordcijfers toch op enkele millimeters nauwkeurig moeten worden bepaald. De ervaren speerwerpers ontkennen dan ook niet, dat zij in sommige gevallen een record op hun naam konden zetten, omdat de plaats, waar de wedstrijden werden gehouden, zoo bijzonder gunstig voor hen was. En omgekeerd hebben speer- en discuswerpers hun records moeten af staan aan anderen, omdat de plaats van den strijd voor hen zoo ongunstig was. Waarom dan dergelijke honderdste-seconden-apparten te ge bruiken, wanneer zelfs de natuur (ook de wind kan een rol meespelen) niet eens zoo nauw keurig te werk gaat? Doch van veel grootere, ja van de grootste beteekenis zijn de vergissingsmogelijkheden, wel ke zich kunnen voordoen op geografisch terrein. Het zwaargewicht wordt zooals wij waar schijnlijk nog van de school zullen weten door de aantrekkingskracht der aarde bepaald. Deze aantrekkingskracht is echter niet op alle plaatsen van onzen aardbol gelijk! Een steen van 1 K.G-. zal in Bordeaux, de stad, die even ver van de noordpool als van den equator verwijderd ligt, ook 1000 gram wegen. Aan de Noordpool echter weegt de zelfde steen 1002 gram en aan den equator slechts 997 gram! Hoe komt dat? Eerstens daardoor, dat de aarde aan de polen eenigszins afgeplat is, zoo dat de voorwerpen dichter liggen bij 't aantrek- kingspunt van den wereldbol. Aan de andere zijde echter zijn alle lichamen op het aardopper vlak aan de door de aarddraaiing ontstane slin gerkracht onderworpen. Zij is gelijk aan nul aan de polen en natuurlijk het sterkste op den equator. En wanneer de aarde plotseling zeventien ONDER VRIENDEN. A.„Mijn mooie bontkraag gaat heele- maal naar de maan met dit weer". B.„Weineen, kerel, de haas heeft er vroeger toch ook zonder parapluie mee rond- feloopen maal sneller zou gaan draaien, dan zouden op de equatorlinie alle voorwerpen ook de men schen door het luchtruim worden geslingerd. Zelfs bij ons zou dan een schop met den voet voldoende zijn om iemand een behoorlijk eind weg te krijgen! Zoo veel sterker zou onder dergelijke omstan digheden de slingerkracht der aarde zijn ten opzichte van de aantrekkingskracht. En dat alles kunnen de mannen der wetenschap aan de hand van mathematische formules „haarfijn" bewijzen. Maar laat ons den lezer hiermede niet lastig vallen. In elk geval is uit bovenstaande begrijpelijk geworden, waarom Jack Torrance, die in Oslo zijn kogel ongeveer 19 meter ver wierp, het met dezelfde krachtsinspanning in New York of in Rome 27 m.M. verder bracht, hetgeen bij een strijd om een recordverovering zeker niet een onbeduidend verschil uitmaakt! In Madras bedroeg de winst zelfs 5 (-2 c.M. En bij speerwerpen was dit onderscheid nog grooter, zoodat de Duitsche speerwerper op de Olympi sche Spelen 1936 met recht mocht zeggen: „Ik verzeker u mijn speer 30 c.M. verder te zullen werpen, wanneer ik in Madras sta, in- plaats van in Oslo!" Maar er is nog een natuurkundig feit, waar mede men rekening dient te houden, n.l. met de draaiing der aarde van West naar Oost. Een uit een kanonloop loodrecht omhoog afgescho ten granaat zal nooit, zooals men bij een opper vlakkige beoordeeling zou willen aannemen, in dienzelfden kanonloop kunnen terugvallen ook dan niet, wanneer de kogel bij absolute windstilte wordt afgeschoten. Ook dit heeft te maken met de draaiing der aarde, maar natuur lijk speelt ook de plaats, waar de kanonnier zijn proeve uitvoert, een rol. Zoo kan men ook gerust aannemen, dat een schot, dat in Lapland een rendier in het oog treft, in Afrika geen leeuw met dezelfde zekerheid zal verwonden. Waar wij ook zijn: altijd zullen wij rekening moeten houden met de natuur, die zich nu eenmaal niet aan honderdste-seconden-apparaten wenscht te storen en haar eigen onveranderlijken weg gaat. En de geleerden kunnen met recht tegen de recordhouders zeggen: „Wij zijn het niet, die jullie deze moeilijkheden brachten, doch jullie had jezelf niet moeten wagen op het gladde ijs van een duizendsten millimeter!" Jack Torrance en zijn sportmakkers kunnen zich in het vervolg beklagen, dat men hen op zeespiegelhoogte laat „werken", waar alles „zwaarder weegt" dan op hoog gebergte of hoog vlakten, welke immers verder van het centrale aantrekkingspunt der aarde verwijderd zijn. Vanuit dit gezichtspunt beschouwd zullen de athleten, die in 1940 in Tokio inplaats van zooals toch aanvankelijk het plan was in Helsingfors aan de Xlle Olympische Spelen zullen deelnemen, het aanmerkelijk gemakkelijker hebben. Voor de kogelslingers zal het „natuurlijk" voordeel pl.m. 12 c.M. uitmaken En intusschen zien de Duitsche kogelstooters, discus- en speerwerpers, die op de te Berlijn gehouden Xle Olympische Spelen van 1936 zulke mooie prestaties leverden en zoovele records op hun naam zetten, met angstig hart de Spelen in Tokio tegemoet, omdat men er thans reeds bijna zeker van is, dat er in Japan „ongehoorde" records zullen worden geplaatst.... In Amerika is onlangs verschenen de eerste Engelsche vertaling van 't oud ste kookboek ter wereld, door een blan ke geschreven. Het is het aan kenners be kende kookboek van den beroemden Api- cius, hetwelk, naar wordt verondersteld, 100 jaar voor onze Christelijke jaartelling werd geschreven. De moderne vertaling van dit beroemde boekwerk is opgeluisterd door een inleiding, waarin o.m. de vraag wordt besproken in hoe verre de kookkunst heeft bijgedragen tot de beschavingsontwikkeling van de oude Romei nen en in hoeverre zij thans nog bijdraagt tot onze eigen cultuurontwikkeling. Dit vraagstuk, al schijnt het op het eerste gezicht wel wat „academisch", is toch de moei te van een nadere overweging waard. Ook in ons land hebben wij, wat wij met zekeren trots mogen noemen, een „volkstafel". Ieder land heeft nu eenmaal zijn eigen wijze op het gebied van de kookkunst. Ook wij bezitten on ze eigen manier van koken, welke door velen wordt aangezien als „zuiver inheemsch." Toch wordt er vaak een vergissing begaan als er gesproken wordt over „inheemsch" of „niet-inheemsch." Men staat verbaasd, als men weet wat den Romeinen reeds bekend was. Apicius' kookboek, tweeduizend jaar ge leden geschreven, zegt bijv., dat wild zonder water moet worden gestoofd. En nu dachten de Afrikaners nog wel, dat deze manier van wild stoven „echt Afrikaansch" was! Maar voor de Afrikaners zijn er nog meer teleurstel lingen: „Sosaties", een kostje voor Afrikaan- sche fijnproevers, blijkt een Oostersche schotel te zijn; „bobotie" at Karei de Groote met smaak; „miliepudding" was de lievelingskost van Frederik den Grooten en „boerewors' maakte een deel uit van den proviand van Gengis Khan. De beroemde dr. von Vaerst, een expert op gastronomisch terrein, verklaart, dat de kook kunst als factor in de beschavingsontwikkeling van een volk eerst dan in aanmerking kan komen, wanneer een land rustig en bedaard is! Hij maakte een vergelijking met de schil derkunst, die, zooals de geschiedenis aantoont, op haar weelderigst bloeit en haar meesten cultureelen invloed uitoefent, wanneer het volk in staat is de kunst kalm te waardeeren en zijn waardeering erkentelijk te makendoor de kunst naar waarde te betalen. De kookkunst is een kunst, een aesthetische factor. Enkel omdat zij dagelijks wordt be oefend, als praktisch hulpmiddel om de menschheid in het leven te houden, wordt de ze kunst miskend en zeer ten onrechte. Eerst als een volk beseft, dat het voedsel, hetwelk het eet, een factor is in de manier, waarop het handelt, waarop het zich als volk gedraagt, wat zijn gezondheid zoowel gees telijk als lichamelijk raakt, zal de kook kunst de noodige waardeering genieten. Wij hebben geleerd, dat de levensmiddelen door behoorlijke behandeling in de keuken, door verbeterde wijzen van bereiding en opdiening, aantrekkelijk kunnen worden gemaakt, hetgeen weer tot gevolg heeft, dat de voedingswaarde wordt verhoogd. Door combinatie en mêleering kan de voedingswaarde zelfs meer dan hon derd percent stijgen! De kunst van den kok ligt op dit terrein. De primitieve kookkunst beschikt over wei nige en vrij eenvoudige methoden; de be schaafde kookkunst, welke bewijst, dat 'n volk op een hoogen trap van ontwikkeling staat, kan in evenredigheid even verfijnd en geraf fineerd zijn als de schilderkunst van heden, waarin de kunstenaar zich niet langer meer bedient van grove lijnen en harde, eenvoudige kleuren, maar gebruik maakt van alles, wat hij reeds leerde en telkens iets nieuws schept uit de middelen, die hij reeds bezit. Een volk, dat op zijn cultuur gesteld is, zal zulk 'n kookkunst weten te waardeeren en wel op die wijze als iets, dat de moeite waard is om verder te ontwikkelen en waarop men met zekeren trots kan neerzien. De kookkunst is, als het ware, de barometer van het niveau, waarop de beschaving van 'n volk staat. Wie hieraan twijfelt, behoeft slechts rond te zien en te letten op de tafels in de verschillende landen. Deze regel geldt ook voor de huisgezinnen. Waar achteruitgang is, niet alleen op economisch gebied, maar vooral ook op cultureel gebied, daar zal de tafel dit het eerste aantoonen. Hier is geen sprake van vraatzuchtigheid of gulzigheid, maar louter van fijnproeverij. „Hij is zoo'n lekkerbek!" wordt vaak met 'n beetje spot of minachting gezegd, alsof zooiets een ondeugd is. Doch het woord zelf toont aan, dat die eigenschap niet in het juiste licht wordt beschouwd. Waarheid is, dat de be schaafde mensch een fijnproever is. Zoo iemand ergert zich aan de manier, waarop 't beste voedsel vaak op onoordeelkundige wijze wordt bereid en dus verknoeid. Hij beschouwt het als een misdaad niet de juiste eigenschap pen van goede voedingsmiddelen aan te wen den om het, indien mogelijk, nog smakelijker te maken. Een feit, dat vaak in verband hier mee uit het oog wordt verloren is, dat het meestal niets meer kost om voedsel smakelijk te bereiden. Het eischt slechts wat meer zorg en aandacht, doch de moeite wordt ruim schoots beloond! Bij ontploffing van fundamenten onder een oud gebouw in de stad Calais stiet men op een zeer ouden muur, uit de 14de eeuw. Tusschen het gesteente vond men een ijzeren cassette, waarin gouden munten, voor een waarde van plm. anderhalf millioen Fransche francs lagen. Deze munten werden, volgens vaststelling der numismatici, in het jaar 1339 geslagen. Het is intusschen gelukt na te gaan op welke wijze deze prachtige muntenverzameling in het oude gebouw terecht kwam. Waarschijnlijk stamt het geld van een der zes burgers van Ca lais, die in het jaar 1347 hun leven wilden ge ven, om de stad Calais te redden. Dat was in de dagen, toen Calais, na den slag van Crecy, aan Edward III zou moeten worden overgegeve^i. De burgers hebben hun geld waarschijnlijk bij een gedaan en het toen verstopt, doch blijk baar hebben de schatbewaarders het geheim aan niemand medegedeeld. Zoo komt het, dat de munten thans, door een toeval, werden ge vonden. Met aandacht las ik den brief van oom Baker: „Beste meid," schreef hij, „ik zend je vandaag een man op zicht, z'n naam is Berry Maldon, de bekende kunstschil der. Hij heeft zich een beetje overwerkt en heeft wat vacantie noodig. Daarom noodigde ik hem gisteren uit, een dag of veertien te komen lo- geeren. Tante heb ik van z'n komst al verwit tigd. Moge hij in je smaak vallen Soortgelijke min of meer eigenaardige brief jes zijn bij oom Baker niet ongewoon, en dik wijls moest ik er om lachen. Ditmaal echter niet. Ik had met de vorige post een brief gekregen van de jury der schilderijententoon stelling, dat de twee schilderstukken, door mij ingezonden, afgekeurd waren voor de expositie. Ik was dus allesbehalve in m'n humeur, want ik had er vast op gerekend, dat ze aangenomen zouden worden. Al m'n kennissen hadden m'n werk hemelhoog geprezen, en ik wist, dat veel minderwaardiger werk wèl aangenomen was. Zeker vriendjes van de jury. Toen ik oom Baker's brief gelezen had, ver scheurde ik hem en wierp de stukken in de prullenmand. „Nu Jessy," zei m'n tante Afra, „het schijnt je niet te bevallen, dat we een gast krijgen." „Zeker niet, ik wou, dat hij maar weer op gehoepeld was." M'n'stemming werd er niet beter op, toen ik 's middags de stukken terug kreeg. Ze gingen ingepakt naar m'n atelier in den tuin. Geen kwartier later liet Berry Maldon zich aandie nen, „de man op zicht," volgens 't schrijven van oom. Hij was heel aardig, een jaar of zes ouder dan ik en lang niet onknap. „Ik heb de uitnoodiging van uw echtgenoot aangenomen," zei hij tegen tante. „Hij vroeg me zóó hartelijk, dat ik niet weigeren kon." Tante Afra toonde zich direct zeer met hem ingenomen, en om de waarheid te zeggen, ik ook. Dit gevoel trouwens scheen wederkeerig te zijn. Hij maakte me tenminste den volgenden dag reeds het hof, maar op discrete wijze. „Uw tante vertelde mij," zoo begon hij opeen avond, toen we in deh tuin zaten, „dat u niet onverdienstelijk schildert." „Nu, zóó erg is het niet," spotte ik, „maar wilt u m'n atelier eens zien?" „Heel graag." We gingen naar het tuinhuisje, en daar be keek hij wat studies en een paar schilderstuk ken. Hij knikte voldaan. Toen haalde ik de twee stukken te voorschijn, die van de jury teruggekomen waren en zette ze op een ezel. „Zeg me daar nu uw oordeel eens over, mijn heer Maldon," verzocht ik, „maar een eerlijk oordeel. Geen vleierij en complimentjes s.v.p." Berry Maldon bekeek ze met aandacht. „Zeker niet onverdienstelijk," verklaarde hij. „Hebt u wel eens minder werk ten toon ge steld gezien?" „Heel dikwijls." „Welnu, deze zijn geweigerd voor de expositie in Norwich," hernam ik. „Ligt dit nu aan 't oordeel der jury of maakt u me maar wat wijs?" „Ik herhaal," zei hij met klem, en ik voelde dat hij 't meende, „dat ze beeldig geschilderd zijn. Ik houd het er voor, dat het oordeel der jury wat te haastig geweest is. Het verdienste lijke in uw werk is daardoor aan d'r aandacht ontsnapt." Ik haalde verlicht adem. „Al m'n kennissen denken er net zoo over als u," zei ik, „en er zijn er bij, die veel verstand van schilderijen heb ben en dus tot oordeelen bevoegd zijn. Maar het werk van kladschilders is wèl aangenomen. De vriendjes van de jury moeten vooruit geholpen worden, begrijpt u?" ,,'t Is een schande!" viel Berry Maldon uit. „Ik kan 't natuurlijk zelf niet doen," riep ik verontwaardigd, „maar ik wilde, dat ik een vriend had, die de jury eens geducht de waar heid zei. Natuurlijk een deskundige vriend." Berry Maldon greep m'n hand. „Die vriend," sprak hij, „ben ik. Mijn oordeel zal officieele erkenning vinden. Hier en daar heb ik zelf al eens in een jury gezeten. Ik zal den voorzitter direct een brief schrijven met de puntjes op de i; dat beloof ik u." „Zou u den moed hebben?" vroeg ik. „Zeker, en nog tot veel meer," zei hij met een schalksch lachje. „Eerst die brief," besloot ik. „Maar ben je niet bang, dat dit schade zal doen aan je repu tatie als kunstschilder? Zullen ze geen wraak op je nemen en je werk trachten af te breken, als je hier of daar exposeert?" „Wat kan mij het oordeel van die kerels schelen!" riep hij minachtend. „Kom maar mee; we gaan eerst dien brief schrijven; en een brief op pooten, dat verzeker ik je. Ik vind het eenvoudig een schande, jonge verdienste lijke kunstenaars zóó te ontmoedigen," en Ber ry zag rood van verontwaardiging. We gingen samen den tuin door en naar huis. In m'n vreugde, dat die jury er flink van langs zou krijgen, vergat ik m'n hand los te maken, die Berry gegrepen had. Toen tante Afra ons zoo zag aankomen, lach te ze en gaf me een knipoogje. Maar dat kon me op dit oogenblik niets schelen. Ik dacht al leen aan de gezichten der juryleden, als ze dien brief zouden ontvangen en lezen. Nu, 't was een brief op pooten, dien Berry schreef. Ik vond hem zelfs wat tè gewaagd voor een kunstenaar, die ook aan kritiek blootstond. Maar hij wilde absoluut niet de een of andere uitdrukking verzachten, of z'n kritiek wat in- toomen. Hij schreef, in één woord, een vernieti gend oordeel. Zelfs onderstreepte hij een en ander nog, en deed hem toen in een enveloppe. Om zelfs den schijn te vermijden, dat hij 't op iemand persoonlijk gemunt had, adresseerde hij den brief aan den voorzitter der jury. Ik kende trouwens diens naam niet eens. En zelf bracht hij den brief naar de post. We spraken niet veel meer over kunst gedu rende de volgende dagen. Wel over andere din gen. Berry vroeg me en ik zei: ja. Oom Baker keerde terug en we hadden een klein feestje. Daarna zou Berry naar de stad vertrekken, om weer aan 't werk te gaan. Hij zou eiken Zondag terug komen natuurlijk. Ik bracht hem naar den trein. De laatste dagen had ik me tóch bezorgd gemaakt over de gevolgen van dien pootigen brief. We stonden op 't perron. „Zou het je loopbaan als kunstschilder geen schade kunnen doen, nu je dien voorzitter van de jury voor „beunhaas" en „mispunt" hebt uit gemaakt?" vroeg ik. „Absoluut niet," verzekerde Berry. „En als het je gerust kan stellen, en je niet boos zult wor den, lieve Jessy, wil ik je wel wat bekennen." Ik ademde weer verlicht. „O," zei ik, „ik weet het al. Toen je naar de bus ging, heb je je onderweg bedacht en den brief niet gepost." „Ik heb 'm wel gepost," zei Berry, „maar hij ligt in m'n eigen brievenbus; je moet weten, lieveling, dat ik zelf die voorzitter van de jury ben." Enfin, ik ben maar niet boos geworden, en toen Berry Zondag terug kwam, bracht hij een prachtigen verlovingsring voor me mee- Aan de Mali, de breede Avenue, welke van het Buckingham-Palace tot aan Trafalgar- Square loopt, ligt het van buiten af een zeer bescheiden indruk makend slot „Marlbo rough House." Het is een gebouw van drie verdiepingen met twee zijvleugels. Eens zag dit gebouw er vroo- lijk en frisch uit met zijn helder roode kleuren; in den loop der eeuwen hebben echter stof en kolengruis het slot smerig en vuil gemaakt. Be ziet men het gebouw vanaf de straat, dan zal het weinigen opvallen, dat dit „Marlborough House" een koninklijk slot is. Men zou eerder denken voor een ziekenhuis of een rusthuis te staan. Een hooge muur scheidt het slot van de Avenue, zoodat men van buiten af weinig van het gebouw kan zien. En toch verbergen deze sombere muren een schoonen, goed onderhouden tuin, waarin in den zomer honderden soorten bloemen en plan ten groeien. Sinds jaren heeft dit slot „Marlborough Hou se" leeg gestaan; en al dien tijd was het over geleverd aan den tand des ti.ids, die er gretig aan knaagde. Maai: thans wordt het oude slot toch weer bewoond. Het kasteel doet thans niet meer zoo schrikaanjagend aan en tegen de schemering worden er in het slot lichten aan gestoken, die de somberheid van het gebouw doen verdwijnen. „Marlborough House" is heden ten dage de woning van Koningin Mary van Engeland, de Koningin-Weduwe, die aan dit gebouw zeer veel waarde hecht. Reeds als Prinses van Wa les heeft Koningin Mary in „Marlborough Hou se" gelukkige dagen gekend. Zij zag daar haar kinderschaar opgroeien en de kleintjes in de heerlijke tuinen spelen. Na den dood van Ko ning Edward VII in het jaar 1910 ver huisde het Engelsche koningspaar van „Maribo- rough House" naar het Buckingham-Palace, dat sinds ongeveer een eeuw de voorname residen tie van de Engelsche heerschers is. Nu en dan keerde Koningin Mary naar „Marlborough Hou se" terug, om er enkele vacantieweken door te brengen. Hier verbleef zij het liefst, omdat zij er zulke gelukkige herinneringen had. De latere Koning Edward VIII, thans Hertog van Windsor, zou, als Prins van Wales in het slot Marlborough wonen. Hij gaf evenwel de voor keur aan het St. James Palace. Slechts eenmaal in het jaar bezocht de Prins van Wales het „Marlborough House"; dat was wanneer in het slot het jaarlijksche weldadigheidsfeest voor de jeugd plaats vond. Dit feest, dat altijd in den zomer wordt georganiseerd, is een evenement voor vele arme kleintjes, die dan door het En gelsche Hof worden onthaald op allerlei heer lijke tractaties. Vroolijke kinderstemmen vulden dan het geheele gebouw en in de deftige tuinen mochten de kleintjes vrij spelen en rondwande len. De Prins van Wales placht zelf aan de kin derspelletjes deel te nemen. Het is nog niet lang geleden, dat Koningin Mary besloot de rest van haar leven in „Marl borough House" door te brengen. Aan het oude slot zijn voor de koningin-weduwe zoovele lieve herinneringen verbonden, dat zij het niet kon aanzien, hoe „Marlborough House" werd ver waarloosd. Maandenlang was men in en om het oude gebouw druk aan het werk, want natuur lijk moesten de noodige herstellingen worden aangebracht. De vensterruiten moesten een gron dige schoonmaak ondergaan; de gordijnen wer den vernieuwd; de buitenmuren moesten ontdaan worden van vuil en mos en groote vrachtwagens voerden dagenlang meubels van het Bucking ham Palace naar Marlborough-House. Het schijnbaar zoo bescheiden Marlborough is grooter dan men denkt. Het omvat tweehon derd vertrekken. De koningin-weduwe van En geland staat bekend als een zeer conservatieve vrouw. Het eerste wat zij deed, toen zij over restauraties ging spreken, was, de binnenhuis architecten te waarschuwen voor elke wijziging in het gebouw. Alles moest zoo blijven; alleen een of andere onhoudbare inrichting mocht, en dan nog na goedkeuring van de koningin-weduwe zelf, worden gemoderniseerd. En toen een der architecten het waagde te zeggen, dat de koningin-weduwe zich ongetwij feld zou gaan thuis voelen in een meer gemo derniseerde zitkamer, was haar prompte ant woord: „Nee, ik houd niet van dat moderne ge doe en moet van den hedendaagschen smaak niets hebben!" En zoo gebeurde het, dat vele reeds jaar en dag op den zolder van Buckingham-Palace rus tende meubelen, voor-oorlogsche creaties, naar het gerestaureerde slot Marlborough House ver huisden en in de particuliere vertrekken van Koningin Mary een plaats vonden, waar zij thans liefdevol worden verzorgd! In de eetzaal van de Koningin-weduwe b.v. is niets veranderd, sinds de vorstin daar als Prinses van Wales verbleef. Aan de tafel kunnen vijftig menschen aanzitten. De koningin-weduwe zit iederen dag aan de reusachtige tafel, waaraan zij vroeger met haar kinderschaar en een aantal leden van de hofhouding zat. Thans dineert en soupeert zij alleen met haar oude hofdame, die „Marlborough House" ook nog heeft gekend, toen de Engelsche koningskinderen nog kleuters waren. Het was voor de tapijtfabriek, waar Koningin Mary oude kleeden uit den 90er jaren bestelde, niet gemakkelijk datgene te leveren, wat de ko ningin wilde hebben, omdat ook een tapijtfa briek met de mode dient mee te gaan en men vloer- en wandkleeden van een halve eeuw terug meestal niet bewaart. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiniiiiiiiiiiiiiimmmiHiiiiiiiiiiiiia De bovenste etage van „Marlborough House" bezit een tiental kamers voor het personeel, in de beide vleugels bevindt zich het secretariaat van Koningin Mary. De vorstin beschikt over een staf stenotypisten, welken zij wel noodig heeft, omdat haar correspondentie in binnen- en buitenland bijzonder uitgebreid is. Ofschoon „Marlborough House" tweehonderd kamers bevat, is Koningin Mary toch bang, dat het slot niet al haar particuliere verzamelingen kan herbergen. De koningin is n.l. in het bezit van waardevolle schilderijen, porcelein, miniatu ren, Chineesch beeldhouwwerk, enz. Haar geheele verzameling is nog niet in Marlborough House. De stukken, welke haar eigen bezit zijn, bevin den zich thans nog ten deele in het Bucking- hem Palace, in Windsor Castle en in Sandring- ham, doch in den loop der volgende maanden zal alles naar „Marlborough House" worden over gebracht. Een kellner van een groot restaurant in Pa rijs vertelde onlangs naar aanleiding van een interview, dat hij reeds vanuit de verte zien kon, van welke nationaliteit de menschen wa ren, aan de wijze, waarop zij hun maaltijden bestellen. Zweden: de heer reikt de spijskaart aan de dame; wanneer zij gekozen heeft, bestelt ook hij wat hij wenscht. Gedurende het eten spreken zij weinig met elkaar en kijken elkaar niet aan. Frankrijk: de heer in het gezelschap leest het menu eerst, doet dan aan zijn tafeldame een of ander voorstel en bestelt vervolgens heel zach tjes, wat zij samen gekozen hebben. Ook onder het eten wordt zachtjes geconverseerd. Amerika: de vrouw zoekt uit, de vrouw bestelt, meestal zeer veel, hoewel ze zelf zeer weinig eet. Het meeste laat zij voor haar man over. Engeland: in de eerste plaatst hecht het En gelsche paar veel waarde aan een gemakkelijk en gezellig hoekje. De man kiest de spijzen en deelt uit. Zij eten en drinken zeer overvloedig en zijn toch meestal zeer mager en slank. Duitschland: de man kiest en bestelt, da vrouw kiest en bestelt. Hongarije: deze hechten zeer veel waarde aan een plaats, vanwaar zij de zaal in zijn geheel kunnen overzien. De kellner moet lang wachten, terwijl de heer de geheele spijskaart voorleest en daarbij op het gezicht van zijn overbuur let, wat of zij lekker en wat zij niet lekker vindt. Vervolgens bestelt hij alle spijzen, die zij heb ben wil, terwijl hij haar ondertusschen hoffelijk over de hand strijkt. Oostenrijk: zij lezen samen de kaart, bestel len samen de spijzen en eten beiden hetzelfde. Italië: de man wenscht twee spijskaarten; ziJ kiezen geen van tweeën erg lang, eten snel en hebben graag goede koffie en uitstekende dranken. Polen: de man bestelt meestal een menu bfl den hoofdkellner om zijn vrouw te verrassen. Rusland: de man is een kind en laat d« keuze van de spijzen geheel aan zijn vrouw over. Het is jammer, dat de kellner bij zijn op somming de Hollanders vergeten heeft noemen. f$a w

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 8