De Limburgsche schutterijen
in angst en vreeze
De avonturen vaneen verkeersagentje
TM
a
ïïtet vetfiaal van den da§
Bioscoop-belasting
ALLE ABONNÉ'S
F 250-
I
een
hoogstaande vrouw
ZATERDAG 30 APRIL 1938
Luchtvaart en industrie
cl
Vermindering bepleit
De gedeser-
de pakken, was I teerde fctlOOp
die weg. Zoe- i
Ziehier nu iets wat ons danig ter harte
gaat: St. Bureaucratius heeft het aan den
stok met onze dorpsschutterijen. Dat be-
teekent met oer-Limburg zelf. Hier in ons Zui
den is alles zeer oud. Sedert de opgravingen van
Ryckholt, Caberg en Stein beginnen we niet
meer bij de Romeinen, doch in het neolithicum.
De Romeinen, dat waren „new comes", toen
hadden wij al dertig eeuwen steen-, brons- en
ijzercultuur achter den rug. Mogelijk zijn onze
schutterijen wel „overleefsels" uit het ijzertijd
perk, dat hier door Germanen, samen met wat
Kelten, werd doorstaan. Men ziet immers in
onze schutterijen „bloedbroederschappen" uit
deze periode.
Dit zijn natuurlijk gissingen. Omtrent de prae-
en protohistorie dezer genootschappen weten
we weinig met zekerheid; de heldere geschie
denis vangt aan in de vijftiende eeuw. Uit dien
tijd dateeren nog enkele schutterijen, als de
„Sebastiaone" te Maastricht. Met de hand
boogschutters heeft St. Bureaucratius momen
teel geen geschil. Die schieten in hun stevigen,
„Welbedaakten toren; geen gevaar dat Venus een
pijl in het „herteke" krijgt, Mars een in het
oog of de Groote Beer in den achterpoot. De
Veiligheidswet, welke onze schutteren met vuur-
wezen nu zoo kwelt, strekt zich niet tot het
inter-astrale uit.
Het gaat alleen om onze schutters met het
geweer. Van deze weermannen telt men in Lim
burg meer dan honderd corpsen. Natuurlijk
worden die van Brabant en Gelderland al even
zeer bedreigd. Samen leven wel driehonderd
schutterijen in angst en vreeze, mitsgaders hun
even zoo vele koningen, een aantal keizers, hun
tallooze generaals, kolonels, kapiteins, luite
nants, tamboer-majoors, wier leiding gevolgd
wordt door soldaten hun in aantal evenarend.
Onze schutterijen maken, vanwege haar com
positie, vaak een komisch en tevens, vanwege
den rijkdom aan generaals, Venezolaansch effect.
Toch denke men over deze weermachten niet
gering. Er was een tijd dat ze nog wat anders
beteekenden dan folklore, sport en potverte
ren. Eenmaal bestond de tegenwoordige provin
cie Limburg uit een legkaart van staatjes, on-
derhoorigheden, enclaven, enz. Dat was niet be
vorderlijk voor de veiligheid op het land. Tal
van nu nog bestaande schutterijen waren toen
echte weercorpsen, organen van het wettig ge
zag. Ze moesten optreden tegen onguur volk.
afgedankte soldeniers, zigeuners en andere boos-
willige elementen. Ze „beschutten" in den wa
ren zin van het woord niet alleen de stoffe
lijke doch ook de geestelijke goederen. Dit ge
beurde vooral in de periode der godsdienst
twisten van de zestiende en zeventiende eeuw.
Onze processies werden toen bewaakt door de
schutterij; ze verwierf een eervolle plaats in
den Ommegang, welke ze in menig dorp nog
inneemt.
De schutterij beteekende en beteekent in me
nig dorp meer nog dan dat. In het gemeen
schapsleven nam ze een zeer bijzondere plaats
in. Haar werkzaamheden waren niet zelden van
socialen en charitatieven aard, dit alles innig
verbonden met het katholieke openbare leven.
Een der mooiste voorbeelden daarvan blijft dp
schutterij van Gronsveld, wier vermaarde vier-
jaarlijksche feesten hoofdmomenten der Neder-
landsche folklore zijn. Hoe liefderijk omvatten
die feesten dan niet heel de gemeenschap, rijken
en armen, jongen en ouden. Niet de levenden
alleen, de dooden, zij die heengingen naar een
beter leven, worden dan ook herdacht met een
Zielemis in de parochiekerk en een meer krijgs
haftige ceremonie op het kerkhof zelf.
Dit alles in aanmerking nemende, mag het
niet verwonderen dat verschillende dezer schut
terijen over een waar en belangwekkend archief
beschikken, dat interessante historische gege
vens bevat. Wie daarvan meer wil weten raad
plege de „Publications" van Limburgs Geschied
en Oudheidkundig Genootschap. Jaargang 1937
bevat een zeer uitvoerige verhandeling hierom
trent van de hand des heeren Jolles. Men krijgt
dan meteen een kijk op den verderen rijkdom
der schutterijen aan oude vanen, zilveren ko-
ningsplaten, voorvaderlijke buksen, enz.
En nu St. Bureaucratius. Ook tegenover hem
dienen we rechtvaardig te wezen. Hij meent
het goed. Er is inderdaad wel eens geklaagd
over onvoorzichtigheid bij schietwedstrijden.
Onze schutteren merken evenwel op dat onge
vallen door onvoorzichtigheid toch niet zijn
voorgekomen, althans niet zoodanige als waarop
de nieuwe wetstoepassing kan slaan. Ongevallen
komen overigens bij iedere sport, zelfs bij auto-
ped-rijden voor. Natuurlijk moppert men, dat
men met deze toepassing der Hinderwet 1875
wel wat laat komt. Eerst in 1925 ontdekte men
deze toepasselijkheid en het moest nog 1937-38
worden eer „St. Willebrordus" van Obbicht „op
den bon geslingerd" werd.
Onze schutterijen zijn wel rijk aan traditie,
doch niettemin ook van dezen tijd. Ze houden
zich weerbaar in vreedzamen zin. Ze mobili
seerden niet alle corpsen, hun keizers, koningen,
generaals; ze laadden niet hun zware donder
bussen, hun Winnetou-buksen met zilver be
slagen of hun achterladers; ze trokken niet op
in gesloten colonnen met een weinig artillerie
en meer vaatjes bier, doch ze organiseerden via
hun organisaties een superorganisatie. Deze zal
het defensief voeren. We wenschen onzen schut
ters van harte suces. Op de eerste plaats bij
het proefproces in hoogste instantie, doch op
dit punt is niemand optimistisch. We hopen, dat
ze het hart van St. Bureaucratius, zetelend op
een officieel kantoor in Den Haag, vermurwen
mogen. Daaraan twijfelen we niet. Onze schut
terijen, die van Limburg, van Brabant en Gel
derland, behooren tot het mooiste en interes
santste van de Nederlandsche folklore. Ze heb
ben een rijk en eervol, alsmede een jolig ver
leden. Het gaat toch niet aan dit alles met
„een schrap van de pan en wag zijn ze" te
vernietigen. Er moet iets op gevonden worden,
waardoor onze schutterijen niet een halve
steppe noodig hebben om hun vogel of bollekes
te schieten, om hun voorvaderlijke donderbus
te laten dreunen en hun koning op te loopen.
Er moet iets op gevonden worden, het kan, het
zal ook wel gebeuren.
Een onbevredigende situatie
Dezer dagen is de Koninklijke Lucht
vaartmaatschappij nogal over de
tong gegaan in verband met haar
grootsche bouwplannen in de residentie.
Het gemeentebestuur van Amsterdam, dat
een kostbare en modern-geoutilleerde vlieg-
haven exploiteert had gemeend, dat het be
stuur der K- L. M. althans met Amsterdam
wel eens had kunnen spreken over vesti
ging van haar administratie in de hoofd
stad.
Dat dit niet gebeurd was wekte begrijpe
lijk gevoeligheden op. Gevolg: een interpel
latie van den heer Crucq, die met een over
macht van cijfers en berekeningen tracht
te aan te toonen, dat de K.L.M. wel zéér
zwaar gesubsidieerd werd en nog allesbe
halve op eigen beenen kan staan, of, om
in den stijl van het bedrijf te blijven: met
eigén vleugels kan vliegen. Wat hiervan zij
dat een betrekkelijk jong bedrijf van
Jong leven in den dierentuin
groote nationale beteekenis en worstelend
met de enorme ontwikkeling op technisch
en verkeersgebied door het Rijk gesubsidi
eerd wordt is niets bijzonders en verdient
slechts instemming, al zal de K. L. M. de
eerste zijn om zich te verheugen op het
oogenblik, dat zij de subsidies niet meer
noodig heeft.
Een andere vraag is echter, of de K.L.M.
in verband met deze subsidies en de vele
overheidslasten welke te haren behoeve
worden gedragen, niet meer aandacht zou
kunnen besteden aan de vaderlandsche
vliegtuig-industrie. Wij maken deze op
merking in verband met een post op de be
grooting van het Verkeersfonds, waarbij
wordt aangevraagd een bedrag van twee
en een half millioen gulden als rentedra
gend voorschot aan de K.L.M. De toelich
ting is wel zéér miniem en beslaat negen
regels: Ten einde o.a- de aanschaffing van
nieuw materieel te kunnen bekostigen, dient
r'e K.L.M. over kasgeld te beschikken. Aan
gezien eigen middelen op het oogenblik niet
voldoende zijn, verdient het aanbeveling
een tijdelijk krediet door den Staat te ver-
leenen voor een tijdvak van vijf jaren tegen
een rente, waarvan het percentage telkens
voor één jaar wordt vastgesteld en dat voor
1938 drie procent zal kunnen bedragen. De
mogelijkheid wordt opengelaten het krediet
tusschentijds geheel of gedeeltelijk af te
lossen.
Op zich zelf genomen zal men wellicht
tegen een dergelijk rentedragend voorschot
geen bezwaar behoeven te maken. Twee
vragen echter zou men kunnen stellen; in
de eerste plaats, wat dit „o.a." beteekent,
doch vooral: wat de K.L.M. van haar kant
doet in het belang van de nationale vlieg
tuig-industrie. Voor zoover wij er ovei
kunnen oordeelen heeft deze industrie in
het buitenland een uitstekenden naam,
krijgt zij opdrachten in het buitenland, al
leen onze eigen nationale luchtvaartdienst
schijnt het met onze eigen nationale vlieg
tuig-industrie niet goed te kunnen vinden.
Waarom niet?
Stelt de K.L.M. hoogere eischen dan bui-
tenlandsche luchtvaartdiensten, zijn de
prijzen te hoog, kan de Nederlandsche in
dustrie niet tijdig afleveren of bestaan er
andere gronden, waarom deze wordt gepas
seerd? De quaestie lijkt ons van beteeke
nis, vooral doch niet alleen uit het
oogpunt van werkverruiming- De overheid,
d.w.z. rijks- en gemeentelijke overheid,
spant haar uiterste krachten in om de
werkgelegenheid te vergrooten, de werkloos
heid ook onder de technici te bestrij
den en, zietdaar, de K.L.M. vraagt en ver
krijgt een rentedragend voorschot om nieuw
materieel aan te schaffen, dat zijin
het buitenland zal bestellen.
Wij wagen ons niet aan een oordeel, wij
kennen de dessous niet, maar wij vinden
het een zeer onbevredigende situatie.
Den minister van Waterstaat is onlangs
de vraag gesteld, waarom de K.L.M. niet
gebruik maakt van in Nederland vervaar
digde vliegtuigen, die voor buitenlandsche
niet onderdoen en het antwoord van Z.
Exc. luidde: Het vraagstuk van de inscha
keling van de Nederlandsche industrie in
de vervaardiging van verkeersvliegtuigen
heeft de volle aandacht van de Regeering.
Een onderzoek daaromtrent is in gang. Al
dus de M. v. A. betreffende de begrooting
voor het Verkeersfonds, gedateerd 13 De
cember 1937. Het is thans vier en een halve
maand later. Wij hopen, dat inmiddels hel
onderzoek is beëindigd en dat wij zullen
vernemen, dat het werk in het land blijft
en zoo niet, waaróm dan niet.
In het feestnummer van het officieel orgaan
van den Nederlandschen Bioscoopbond, dat
wij eenigen tijd geleden bespraken, schrijft
Prof. Bordéwijk over de vermakelijkheidsbe
lasting o.a. het volgende:
„De belasting op vermakelijkheden is niets
dan een doodgewone accijns. Gaat het om uit
gaven, waarop kan worden bezuinigd, dan
draagt het bedrijf den last. Het hangt dus van
den aard van het product af of, en zoo ja in
welke mate, verhaal op den consument mogelijk
is. Nu kan men zeker zijn dat het product,
hetwelk door het bioscoopbedrijf geleverd wordt,
van dien aard is, dat bezuiniging hierop vrij
spoedig intreedt, zoodra het product duurder
wordt gemaakt. Men laat „vermakelijkheid"
eerder los dan „noodzaak". De overheden, hoog
en laag, die in tijden van crisis en depressie
den eisch van bezuiniging van de daken ver
kondigen, kunnen niet tegelijk met eerlijk ge
weten beweren, dat een bruto-belasting op ver
makelijkheden op den consument wordt over
gedragen, omdat de bezuinigers zich van prijs-
verhooging weinig of niets zouden aantrekken
en tóch de plaatsrijen even dicht zouden blij
ven bezetten!
„Al wordt, eenigszins verwarrend, bij de
L 183
Toen de gereedschappen en het zwaard gloeiend rood waren
renden ze naar het web. „Vóóruit," riep Keésie, als steeds
moedig en als steeds haantje de voorste. En in plaats te zingen
„wiens hart voor land en koning gloeit," zong hij: „mijn
zwaard voor het prinsesje gloeit."
Spoedig smolt de eene draad na den anderen en al meer en
meer liet het web om het prinsesje los. Als gloeiend ijzer viel
de eene draad na den anderen. „Nog een oogenblik,'' riep Keesie,
„en we zijn bij U. Denk maar: Aken en Keulen zijn niet in één
dag gebouwd."
Wanneer ik zoo op m'n eentje zit te mij
meren, dan dwalen m'n gedachten veelal
af naar m'n kindsheid, en zeg ik tot me
zelf dat er thuis hard gewerkt moest worden
om alles goed in orde te houden. Er moest voor
vader en vijf jongens versteld worden. Een spe
ciale kracht daarvoor was niet aanwezig. Wel
deed nicht Esther veel als ze er was, maar de
rest kwam altijd neer op moeder, wier werk
mandje altijd boordevol was.
Nu ik in m'n herinneringen zestig jaar terug
ga, begrijp ik niet, hoe ze het voor elkaar kreeg.
Toen ik nog heel jong was, dacht ik in m'n
onnoozelheid, dat ze alleen dat werk deed bij
wijze van ontspanning, omdat ze met haar tijd
geen raad wist.
De artikelen, die m'n moeder veel hoofdbre
kens kostten, waren de sokken en de overhem
den van vader. Hij had niet graag dat dingen
langen tijd uit z'n gezichtskring verdwenen; hij
wilde ze gauw terugzien, in z'n la, waar ze
hoorden. Dat gold vooral voor z'n gekleurde,
z'n „mooie" sokken, zooals hij ze noemde, die
hem door een Pranschen winkelier in New-
York geleverd werden.
Nu deed zich voor een volwassen man het
eigenaardige verschijnsel voor, dat m'n vader nog
vaker gaten in z'n sokken had dan z'n zoons
in hun kousen. Hij had, als een echte Yankee,
lange, sterke teenen, en als hij op z'n sofa of
in z'n schommelstoel lag te lezen en te roo-
ken, dan begonnen die teenen zich te strekken
en heen en weer te wiebelen, alsof ze met alle
geweld een zelfstandig leven wilden leiden. Hoe
dikwijls heb ik niet gestaard naar dat trekken
en wringen, als ik naar heel andere dingen had
moeten luisteren. Het duurde dan niet lang of
eerst viel de eene pantoffel uit en dan de an
dere. En dan keek m'n vader verbaasd op.
Maar even later kwam z'n roerige, opstandige
teen door een nieuw gat in z'n sok gluren.
Moeder beschouwde het als een plicht het
goed te verstellen, maar ze vond het een ver
velend karwei. Ze borduurde graag zijden gor
dijnen en dergelijke mooie dingen, maar vaders
sokken stoppen vond ze verschrikkelijk. Het
waren er zóóveel, zei ze, dat ze er pijn in haar
nek van kreeg.
Ook vaders hardgesteven overhemden waren
een lastig probleem. Als hij er een aantrok,
stulpte hij 't over z'n hoofd en stak z'n armen
blindelings naar rechts en links uit, op jacht
naar de mouwen. Nu was een nieuw hemd wel
zoo sterk, dat 't die capriolen verdroeg, maar
in den omgang met vader verloor zoo'n over
hemd al gauw z'n kracht, en eer hij er erg in
had hoorde hij 't scheuren. Dan werd hij boos
en stompte nóg harder bij het rondtasten naar
de mouw, gevolgd door een scherp krakend ge
luid van 'themd en een luiden jammerkreet van
moeder.
Vaders grootste ergernis waren echter de
knoopen. Sokken met gaten en gescheurde over
hemden kon je nog dragen, zei hij, maar een
pantalon of vest zonder knoopen niet.
De voortvarendheid, waarmede hij zich aan
kleedde, werkte zeer ongunstig op 't humeui
der knoopen. Ze kregen een hekel aan vadei
en namen de beenen. En dat deden ze altijd
fflotseling op 't verkeerde oogenblik.
Dan wilde vader natuurlijk direct geholpen
worden. Hij kwam dan in de huiskamer met
z'n vest in de eene en een trouweloozen knoop
in de andere hand, met het verzoek die dade
lijk aan te naaien. Als moeder dan zei dat dit
op 't oogenblik niet ging, dan was vader even
diep verontwaardigd, als wanneer hij op 'tpunt
was geweest te verdrinken en een schipper hem
toegeroepen had dat hij hem morgen wel zou
redden. Dan werd vader koppig en zei:
„Goed, dan naai ik hem zelf wel aan; geef
me maar een naald en draad."
Die aankondiging joeg m'n moeder dan den
schrik om 't lijf, want ze wist maar al te goed
wat dit beteekende. Ze verzocht hem het vest
in d'r werkmandje te leggen, dan zou ze 't later
doen. Maar vader bleef onverzettelijk. En z'n
besluit werd nog vaster, als hij in 't mandje
keek en zag hoeveel sokken er in dat boordevol
ballingsoord op herstel lagen te wachten.
„Die roode gespikkelde sokken heb ik al een
maand lang gezocht," zei hij boos. „Ik kan hier
nooit iets gedaan krijgen en moet zelfs m'n
eigen knoopen aanzetten. Waar is je naald
en draad?"
Moeder gaf hem dan het gereedschap. Hij
ging op de sofa zitten en begon: legde het vest,
de schaar en den klos naast zich, maakte z'n
vingers nat, hield de naald hoog voor zich uit
en mikte met den draad naar het oog. Onge
lukkig echterverwachtte m'n vader met z'n
cholerisch temperament steeds onmiddellijk re
sultaat. Het verzet van de naald en de slappe
koppigheid van den draad maakten hem dan
ook woedend. Hij stak de naald in de sofa,
maakte z'n vin-
gers weer nat en I"
den draad weer i
stijf. Maar toen
hij z'n naald wil- 7
kend tastte hij
rond, met den draad in z'n handen. Het klosje
viel op den vloer, rolde voort en wond af; het
kwam onder de sofa terecht.
Een oogenblik later lag vader op den grond,
tot ontzetting van m'n moeder. Hij trachtte
z'n hoofd onder de sofa te krijgen en maakte
daarbij geluiden alsof hij een beroerte kreeg;
z'n gezicht werd donkerrood M'n moeder
smeekte hem op te houden. Maar m'n vader
riep, met z'n hoofd onder de sofa:
„Neen, nooit, nooit houd ik op!"
Eindelijk kwam hij overeind, geheel verfom
faaid, maar zegevierend met het klosje garen
in z'n hand. Moeder haalde gauw een andere
naald en stak den draad voor hem in. Daarop
begon vader opnieuw. Hij zette den knoop aan,
heftig, met wilde rukken en stooten.
„Ik kan dat niet langer aanzien," zei moeder.
Maar ze durfde toch ook niet heengaan en
bleef stom kijken, terwijl haar vingers jeukten
om 't zelf te doen. Toen geschiedde het onver
mijdelijke. De naald kwam met kracht door
het vest, raakte den knoop, kreeg een harden
stoot van vader, schoot door 't gaatje en prikte
hem in z'n vinger.
Met een kreet van pijn sprong hij op. Hij
kwam naar me toeloopen, hief z'n geprikten
vinger in de hoogte en zei:
„Bram, dat heeft je moeder gedaan!"
„Maar Amos!" riep m'n goede moeder.
„Dat eeuwige geklets en gepraat ook," zei va
der, „dat leidt me van het werk af. Hoe kan ik
nu een knoop aanzetten met dat gezoem in
m'n ooren? Kijk nu eens, bloed op m'n mooie
vest. Hier! Dan maar weg met dat ellendige
ding! En geef me een lap linnen met wondzalf,
om m'n vinger te verbinden!"
Eenige oogenblikken later had moeder den
gedeserteerden knoop aan vaders vest gezet en
vijf minuten daarna zat vader, gekalmeerd, met
z'n verbonden vinger in z'n schommelstoel een
sigaar te rooken.
(Nadruk verboden)
vermakelijkheidsbelasting vaak van netto-recet
tes gesproken, zoo behoeft het zeker geen
betoog dat het steeds gaat »m de onzuivere
opbrengst. Het niet-rekening-houden met de
concrete productiekosten, die bruto-heffingen
op grond van haar karakter principieel negee-
ren, leidt tot inkrimping van de productie en
dus van de bron waaruit elke belasting heeft
te putten. Hoe hooger de belastingen zijn, hoe
meer van dezen kant gevaar dreigt voor de
productie. Dit gevaar wordt werkelijkheid zoo
belasting geheven wordt van de bruto-opbrengst.
Zoodanige belasting is verwerpelijk.
„Nu zijn veel menschen nogal genotzuchtig,
en dit komt in casu ook aan het bioscoopbe
drijf ten goede. Maar er zijn grenzen! Ook dan
moet het groote publiek blijven rekenen. Er
zijn altijd grensgevallen, die volstrekt niet te
verwaarloozen zijn. Op heel veel budgets moet
bezuinigd worden, reeds bij de geringste prijs-
verhooging vallen velen, die zonder de belasting
gegadigden waren, af. Het bioscoopbedrijf heeft
met andere bedrijfsgewijze geëxploiteerde on
dernemingen gemeen, dat de bezuiniging, op
gelegd door prijsverhooging, tweeledig is: som
migen gaan een rang lager zitten, anderen
komen óf zeldzamer óf heelemaal niet meer.
Dan is er nadeel aan alle kanten: de fiscus
krijgt minder dan bij werkelijke overdracht
het geval was geweest, het bedrijf ontvangt
minder door de bezuiniging bij het publiek, en
dit laatste wordt getroffen door derving van
genot. En dit alles door den dommen vorm
van den accijns!"
Tot zoover prof. Bordéwijk, bij wiens woor
den de N.R.C. het volgende aanteekent:
„Heeft zijn stelling, dat de fiscus ook zich
zelf benadeelt, nu slechts academische waarde?
Geenszins is dat het geval. De gelden, welke
de exploitanten bij belastingverlaging vrijkrij-
gen, kunnen op verschillende manieren worden
aangewend.
De eerste mogelijkheid is, dat de toegangs
prijzen verlaagd worden. In dat geval zal
verhoogd bezoek de verminderde belasting com-
penseeren.
De tweede mogelijkheid is, dat de bedragen
zullen dienen om het bedrijf, dat ten deele ziek
geworden is, weer gezond te maken. Een gezond
bedrijf kan het interieur gezelliger maken, de
outillage moderniseeren, de programma's ver
beteren. En het gevolg is wéér; drukker bezoek,
vermeerderde opbrengst van de procentsgewijze
verlaagde belastingen.
Nog dezer dagen waren wij er getuige van,
dat een uiterst kwijnend theater zich een
„reclamestunt" veroorloofde door een cabaret-
ster van internationale beroemdheid in het
programma te laten optreden. De zaal was
uitverkocht, en dat had het in geen jaren be
leefd
Wij vermelden dit geval als een voorbeeld
van de actiemogelijkheden, die er nog in het
bedrijf schuilen. Wat hier min of meer een
noodsprong beteekende kan, op normale wijze
toegepast, nieuw publiek naar de theaters
trekken. Maar voor goede programma's met
inbegrip van goede variéténummers en even
tueel van goede muziek, is geld noodig. Dit
geld kan door den exploitant niet worden uit
getrokken, als een vierde gedeelte van de
bruto-recettes in de overheidskas verdwijnt.
Het bioscoopbedrijf kan weer loonend ge
maakt worden voor den ondernemer en kan
tevens een rijke bron van inkomsten vormen
voor de overheid.
Maar niemand is cr mee gediend, als de kip
met de gouden eieren wordt geslacht.
Men bedenke dit, in welbegrepen eigenbe
lang, in het belang van een nijvere groep
theater-exploitanten en, last not least, in het
belang van het publiek, dat onze groote steden
niet wil zien verdorren door het kwijhen van
hun lichtuitstralende theaters en dat in de
provincieplaatsen van bet weinige vermaak
niets kan missen.
De overheid heeft het in de hand, te zorgen
voor drukker bezoek, hooger recettes, vermeer
derde belastingopbrengst."
En bij deze betoogen kunnen wij ons aan
sluiten, voor zoover het de goede filmvertoo-
ningen betreft.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen TT* bij levenslange geheeie ongeschiktheid sot werken door TJ» mié/v bi) een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I OU«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT Öl/o" doodelljken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bfj verlies van een hana,
een voet of een oog.
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
13
„Arme Marian!" antwoordde Julia werktuig
lijk.
De jonge vrouw maakte een heftig gebaar."
Wat, beklaag je mij? Eenigen tijd geleden mocht
je dat doen, maar nu niet
„Nu zooals voorheen, Marian want op dit
oogenblik denk ik niet aan je fortuin, maar al
leen aan je afschuw voor armoede, aan je over-
matigen wensch om iets te worden, in één woord
aan de eerzucht waardoor je je laat leiden, in
plaats van die wijselijk in te toornen."
Een spotlach antwoordde haar. „Geloof dat
toch niet, beste meid. Ik laat mij door niets of
niemand leiden; ik weet, welke de gevolgen zijn
van al mijn handelingen en wat je eerzucht
noemt, is niet anders dan de vrije ontwikkeling
van mijn bekwaamheden, van de inwendige
krachten van mijn karakter. Iets te zijn, ja, dat
is mijn doel en mijn verlangen, omdat ik voel,
dat ik geschapen ben om boven de menigte te
staan, zooals jij, Julia, bestemd bent voor het
kalme en werkzame leven van een huismoeder."
Zij sprak bedaard, zonder er zich bewust van
te zijn hoeveel hoogmoed er in haar woorden
school. Een droefgeestige gedachte kwam op in
Julia. Ach, hoeveel keeren had zij als een be
koring die gedachte van zich afgezet, dat zij
heel haar leven zou gedoemd zijn voor zoo'n on
dankbare taak, hoewel haar jonge, vurige ziel,
haar ontwikkeld verstand verlangden naar de
intellectueele en artistieke voldoeningen die
haar ontzegd waren.
„Zoo is het leven, het is het noodlot," ging
Marian voort. „Ik moet gaan, waarheen mij het
noodlot roept."
„Marian, wat heidensche ideeën! Onze weg
wordt ons door God afgebakend, niet door het
noodlot. Wel zijn wij vrij den weg te volgen of
niet. Ons leven is, wat wij ervan maken.."
Marian sloeg haar oogen neer, waar plotseling
een vlam in was gekomen.
„Ja," zei zij, „ons leven is wat wij ervan maken
Maar met een sterken wil komt men onvermijde
lijk aan het gestelde doel."
Zenuwachtig greep zij het koffertje, dat op een
stoel stond en ging de kamer uit.
Julia volgde haar, inwendig ongerust over die
ziel, nu opeens in het volle leven geslingerd.
Marian was haar altijd onbegrijpelijk voorgeko
men, maar die indruk was gegroeid na haar
terugkomst van Alshem-Park. Soms was zij terug
houdender, koeler dan vroeger, maar op andere
dagen vertoonde zij een opgewektheid, een
koortsachtige levendigheid, die schenen te moe
ten dienen om een geheim leed te verbergen.
Onder de trotsche voldoening, het fiere zelf
vertrouwen van de aangebeden bruid kon Julia
soms een vreemde bitterheid constateeren. En
wat ernstiger was, de godsdienstige onverschil
ligheid die bij het jonge meisje al merkbaar
was, scheen sedert voortgang te hebben gemaakt.
Marian had eenige van de godsdienstige plich
ten, die zij anders stipt vervulde, nagelaten en
Julia had bemerkt, dat dat onbegrijpelijke ka
rakter zich hoe langer hoe meer van de waar
heid afwendde.
Marian en James namen afscheid van hun
familie om een reis te maken op het vasteland.
Zij zouden ongeveer een maand wegblijven.
Alles ging correct maar koel van weerskanten
Als een zeldzame gunst omhelsde de jonge vrouw
haar broers en zusters. Alleen de kus aan Lily
was iets inniger.
„Zorg, dat ik je frisch en blozend vind bij
mijn terugkomst op Alshem-Park" zei zij met
een beetje ontroering in haar stem. „De buiten
lucht zal wonderen voor je wrochten, wat je
gezondheid betreft."
„Ik hoop het," antwoordde Lily met een flau-
wen glimlach. „Ik zou zoo graag sterk en flink
willen zijn om ergens nuttig voor te wezen
Toch is het waar, dat ik God dien en ook mijn
evennaaste door geduldig te lijden, mits ik
alles aan God opdraag. Tenminste, dat zegt
Julia."
„O, mystieke Julia, wat ga je van dat kind
maken?" riep James lachend uit. „Aanstonds
gaat zij ons zeggen, dat zij niet wil genezen om
altijd voor God te lijden."
Dr. Mac-Rae, die zich bezig hield met de
bagage na te zien of alles in orde was, sidderde
even en richtte opeens zijn blik op zijn doch
tertje. Hij scheen angstig, dat lieve gelaat, veei
te bleek, die blauwe oogen, waarin zich de
maagdelijke ziel van Lily weerspiegelde, te
onderzoeken.
Het jonge meisje bemerkte dat niet en zei
kalm: „Neen, James, dat zal ik niet zeggen.
Ik ben heel onvolmaakt en gehecht aan het
leven. Ja ik wil leven
„Je zult in leven blijven, kind, wees gerust,"
zei zachtjes Marian, terwijl zij de lokken van
haar zus streelde. „Tot ziens, Lily, tot ziens,
allemaalOok jij, Julia."
Zij stak haar de hand toe. Vroeger wisselden
zij twee of drie keer per jaar een kus, van den
kant van Marian altijd koud en correct, van
Julia warm en innig. Maar nu scheen Marian
een slagboom op te richten tusschen haar nicht
en haar zelf, de genegenheid van Julia scheen
haar lastig te zijn en zij ontweek die, zooveel
in haar vermogen was. Maar door een vreemde
tegenstrijdigheid had zij het jonge meisje over
laden met kostbare geschenken, ter gelegen
heid van haar huwelijk. Het elegante lila zijden
toilet, dat Julia vandaag droeg, was een der
laatste cadeaux van haar nicht en bij haar
laatsten verjaardag had Lily in naam van haar
zuster haar een prachtige bracelet aangebo
den.... En steeds had Marian de dankbetui
ging vermeden; zij gaf die geschenken alsof
het een plicht voor haar was, zonder sympa
thie, zonder die teedere genegenheid, die de
waarde van het geschenk verdubbelt Julia had
geprobeerd om ze te weigeren, maar was ge
dwongen ze aan te nemen, daar de wil van
Marian niet te breken was. Al die cadeaux ver
oorzaakten Julia meer verdriet dan vreugd.
Toen het rijtuig met de jonggetrouwden ver
dwenen was, ging de dokter terug naar de huis
kamer. Zijn blik, waarin een vreemde gloed
school, ging vlug door het vertrek, dat wel groot,
maar niet weelderig ingericht was. Een oogen
blik vestigde hij zijn oogen op de groep der
kinderen; Lily, vermoeid door de aandoeningen
van den dag, lag in haar fauteuil uitgestrekt
Arthur zal droomend aan de tafel, Tony, de
levendige, drukke jongen, leek kolossaal trotsch
te zijn op zijn nieuw costuum, ook Cecile op
haar rose japonnetje. Ambroos en Ellen zaten
een geïllustreerd blad te bekijken en lachten
over de moppen, Molly een beetje slaperig en
de kleine Joe leunden tegen den schoot van
JuliaToen zei Dr. Mac-Rae kalm, maar
met ingehouden, triomfantelijke vreugde: „En
riU, kinderen, moeten wij ons gereed maken om
te verhuizen. Over veertien dagen zijn wij in
Alshem-Park."
HOOFDSTUK 7
„Goeden dag, mijnheer Milwitt, verwacht u
veel volk met den middagtrein?"
„O, pardon, mijnheer Bretland, ik had u niet
gezien.... Ja, het schijnt dat wij de heele fa
milie van Alshem-Park zullen zien aankomen.
Ginds wacht Bob Murto met de rijtuigen."
De stationschef wees naar een koetsier in
donkere livrei die de wacht hield bij een groot
dicht rijtuig met mooie paarden bespannen. Een
beetje verder stond een nieuwe brik, bespannen
met twee jonge paarden, die ongeduldig met
hun hoeven over den grond krasten.
Er kwam een glans van geluk in de oogen
van John Bretland. Hij zag in den geest een
beminnelijk glimlachend gezichtje, hij meende
een zachte, welluidende tem te hooren, die
warmte bracht aan zijn hart.Want ondanks
al zijn pogingen, was het hem niet gelukt Julia
Löwenstein te vergeten.
„Wat zal dat een verandering geven op
Alshem-Park", ging de stationschef voort. „Des
te beter, met al die jongelieden zullen wij wat
meer vertier krijgen. Er wordt verteld, dat de
nieuwe meesteres van Alshem-Park een hoog
staande vrouw is. Maar u moet haar kennen,
want zij is van Liestown afkomstig."
„Inderdaad ken ik haar sedert lang, haar en
haar familie. Onze streek kan niet anders dan
zich geëerd gevoelen door haar en de haren.
Wees daarvan overtuigd, mijnheer Milwitt."
„Des te beter, des te beter. O, er is al heel
wat in het kasteel veranderd. Juffrouw Neph-
ton, de vroegere huishoudster, is vertrokken en
woont nu in het dorp. De jonge erfgename
heeft haar een mooi landhuisje met tuin ge
schonken. Want zou u het kunnen gelooven,
mijnheer Bretland, dat lady Peel er niet aan
heeft gedacht om iets aan haar oude gedien
stigen na te laten. En het eigenaardigste
dat zij in een oud testament, gedateerd een
tiental jaren geleden, maar door het laatste ge
annuleerd, haar fortuin naliet aan kerk en
liefdadige gestichten en aan haar bedienden
mooie legaten had toegedacht.
(Wordt vervolgd)