De Limburgsche schutterijen in angst en vreeze De avonturen vaneen verkeersagentje TM a ïïtet vetfiaal van den da§ Bioscoop-belasting ALLE ABONNÉ'S F 250- I een hoogstaande vrouw ZATERDAG 30 APRIL 1938 Luchtvaart en industrie cl Vermindering bepleit De gedeser- de pakken, was I teerde fctlOOp die weg. Zoe- i Ziehier nu iets wat ons danig ter harte gaat: St. Bureaucratius heeft het aan den stok met onze dorpsschutterijen. Dat be- teekent met oer-Limburg zelf. Hier in ons Zui den is alles zeer oud. Sedert de opgravingen van Ryckholt, Caberg en Stein beginnen we niet meer bij de Romeinen, doch in het neolithicum. De Romeinen, dat waren „new comes", toen hadden wij al dertig eeuwen steen-, brons- en ijzercultuur achter den rug. Mogelijk zijn onze schutterijen wel „overleefsels" uit het ijzertijd perk, dat hier door Germanen, samen met wat Kelten, werd doorstaan. Men ziet immers in onze schutterijen „bloedbroederschappen" uit deze periode. Dit zijn natuurlijk gissingen. Omtrent de prae- en protohistorie dezer genootschappen weten we weinig met zekerheid; de heldere geschie denis vangt aan in de vijftiende eeuw. Uit dien tijd dateeren nog enkele schutterijen, als de „Sebastiaone" te Maastricht. Met de hand boogschutters heeft St. Bureaucratius momen teel geen geschil. Die schieten in hun stevigen, „Welbedaakten toren; geen gevaar dat Venus een pijl in het „herteke" krijgt, Mars een in het oog of de Groote Beer in den achterpoot. De Veiligheidswet, welke onze schutteren met vuur- wezen nu zoo kwelt, strekt zich niet tot het inter-astrale uit. Het gaat alleen om onze schutters met het geweer. Van deze weermannen telt men in Lim burg meer dan honderd corpsen. Natuurlijk worden die van Brabant en Gelderland al even zeer bedreigd. Samen leven wel driehonderd schutterijen in angst en vreeze, mitsgaders hun even zoo vele koningen, een aantal keizers, hun tallooze generaals, kolonels, kapiteins, luite nants, tamboer-majoors, wier leiding gevolgd wordt door soldaten hun in aantal evenarend. Onze schutterijen maken, vanwege haar com positie, vaak een komisch en tevens, vanwege den rijkdom aan generaals, Venezolaansch effect. Toch denke men over deze weermachten niet gering. Er was een tijd dat ze nog wat anders beteekenden dan folklore, sport en potverte ren. Eenmaal bestond de tegenwoordige provin cie Limburg uit een legkaart van staatjes, on- derhoorigheden, enclaven, enz. Dat was niet be vorderlijk voor de veiligheid op het land. Tal van nu nog bestaande schutterijen waren toen echte weercorpsen, organen van het wettig ge zag. Ze moesten optreden tegen onguur volk. afgedankte soldeniers, zigeuners en andere boos- willige elementen. Ze „beschutten" in den wa ren zin van het woord niet alleen de stoffe lijke doch ook de geestelijke goederen. Dit ge beurde vooral in de periode der godsdienst twisten van de zestiende en zeventiende eeuw. Onze processies werden toen bewaakt door de schutterij; ze verwierf een eervolle plaats in den Ommegang, welke ze in menig dorp nog inneemt. De schutterij beteekende en beteekent in me nig dorp meer nog dan dat. In het gemeen schapsleven nam ze een zeer bijzondere plaats in. Haar werkzaamheden waren niet zelden van socialen en charitatieven aard, dit alles innig verbonden met het katholieke openbare leven. Een der mooiste voorbeelden daarvan blijft dp schutterij van Gronsveld, wier vermaarde vier- jaarlijksche feesten hoofdmomenten der Neder- landsche folklore zijn. Hoe liefderijk omvatten die feesten dan niet heel de gemeenschap, rijken en armen, jongen en ouden. Niet de levenden alleen, de dooden, zij die heengingen naar een beter leven, worden dan ook herdacht met een Zielemis in de parochiekerk en een meer krijgs haftige ceremonie op het kerkhof zelf. Dit alles in aanmerking nemende, mag het niet verwonderen dat verschillende dezer schut terijen over een waar en belangwekkend archief beschikken, dat interessante historische gege vens bevat. Wie daarvan meer wil weten raad plege de „Publications" van Limburgs Geschied en Oudheidkundig Genootschap. Jaargang 1937 bevat een zeer uitvoerige verhandeling hierom trent van de hand des heeren Jolles. Men krijgt dan meteen een kijk op den verderen rijkdom der schutterijen aan oude vanen, zilveren ko- ningsplaten, voorvaderlijke buksen, enz. En nu St. Bureaucratius. Ook tegenover hem dienen we rechtvaardig te wezen. Hij meent het goed. Er is inderdaad wel eens geklaagd over onvoorzichtigheid bij schietwedstrijden. Onze schutteren merken evenwel op dat onge vallen door onvoorzichtigheid toch niet zijn voorgekomen, althans niet zoodanige als waarop de nieuwe wetstoepassing kan slaan. Ongevallen komen overigens bij iedere sport, zelfs bij auto- ped-rijden voor. Natuurlijk moppert men, dat men met deze toepassing der Hinderwet 1875 wel wat laat komt. Eerst in 1925 ontdekte men deze toepasselijkheid en het moest nog 1937-38 worden eer „St. Willebrordus" van Obbicht „op den bon geslingerd" werd. Onze schutterijen zijn wel rijk aan traditie, doch niettemin ook van dezen tijd. Ze houden zich weerbaar in vreedzamen zin. Ze mobili seerden niet alle corpsen, hun keizers, koningen, generaals; ze laadden niet hun zware donder bussen, hun Winnetou-buksen met zilver be slagen of hun achterladers; ze trokken niet op in gesloten colonnen met een weinig artillerie en meer vaatjes bier, doch ze organiseerden via hun organisaties een superorganisatie. Deze zal het defensief voeren. We wenschen onzen schut ters van harte suces. Op de eerste plaats bij het proefproces in hoogste instantie, doch op dit punt is niemand optimistisch. We hopen, dat ze het hart van St. Bureaucratius, zetelend op een officieel kantoor in Den Haag, vermurwen mogen. Daaraan twijfelen we niet. Onze schut terijen, die van Limburg, van Brabant en Gel derland, behooren tot het mooiste en interes santste van de Nederlandsche folklore. Ze heb ben een rijk en eervol, alsmede een jolig ver leden. Het gaat toch niet aan dit alles met „een schrap van de pan en wag zijn ze" te vernietigen. Er moet iets op gevonden worden, waardoor onze schutterijen niet een halve steppe noodig hebben om hun vogel of bollekes te schieten, om hun voorvaderlijke donderbus te laten dreunen en hun koning op te loopen. Er moet iets op gevonden worden, het kan, het zal ook wel gebeuren. Een onbevredigende situatie Dezer dagen is de Koninklijke Lucht vaartmaatschappij nogal over de tong gegaan in verband met haar grootsche bouwplannen in de residentie. Het gemeentebestuur van Amsterdam, dat een kostbare en modern-geoutilleerde vlieg- haven exploiteert had gemeend, dat het be stuur der K- L. M. althans met Amsterdam wel eens had kunnen spreken over vesti ging van haar administratie in de hoofd stad. Dat dit niet gebeurd was wekte begrijpe lijk gevoeligheden op. Gevolg: een interpel latie van den heer Crucq, die met een over macht van cijfers en berekeningen tracht te aan te toonen, dat de K.L.M. wel zéér zwaar gesubsidieerd werd en nog allesbe halve op eigen beenen kan staan, of, om in den stijl van het bedrijf te blijven: met eigén vleugels kan vliegen. Wat hiervan zij dat een betrekkelijk jong bedrijf van Jong leven in den dierentuin groote nationale beteekenis en worstelend met de enorme ontwikkeling op technisch en verkeersgebied door het Rijk gesubsidi eerd wordt is niets bijzonders en verdient slechts instemming, al zal de K. L. M. de eerste zijn om zich te verheugen op het oogenblik, dat zij de subsidies niet meer noodig heeft. Een andere vraag is echter, of de K.L.M. in verband met deze subsidies en de vele overheidslasten welke te haren behoeve worden gedragen, niet meer aandacht zou kunnen besteden aan de vaderlandsche vliegtuig-industrie. Wij maken deze op merking in verband met een post op de be grooting van het Verkeersfonds, waarbij wordt aangevraagd een bedrag van twee en een half millioen gulden als rentedra gend voorschot aan de K.L.M. De toelich ting is wel zéér miniem en beslaat negen regels: Ten einde o.a- de aanschaffing van nieuw materieel te kunnen bekostigen, dient r'e K.L.M. over kasgeld te beschikken. Aan gezien eigen middelen op het oogenblik niet voldoende zijn, verdient het aanbeveling een tijdelijk krediet door den Staat te ver- leenen voor een tijdvak van vijf jaren tegen een rente, waarvan het percentage telkens voor één jaar wordt vastgesteld en dat voor 1938 drie procent zal kunnen bedragen. De mogelijkheid wordt opengelaten het krediet tusschentijds geheel of gedeeltelijk af te lossen. Op zich zelf genomen zal men wellicht tegen een dergelijk rentedragend voorschot geen bezwaar behoeven te maken. Twee vragen echter zou men kunnen stellen; in de eerste plaats, wat dit „o.a." beteekent, doch vooral: wat de K.L.M. van haar kant doet in het belang van de nationale vlieg tuig-industrie. Voor zoover wij er ovei kunnen oordeelen heeft deze industrie in het buitenland een uitstekenden naam, krijgt zij opdrachten in het buitenland, al leen onze eigen nationale luchtvaartdienst schijnt het met onze eigen nationale vlieg tuig-industrie niet goed te kunnen vinden. Waarom niet? Stelt de K.L.M. hoogere eischen dan bui- tenlandsche luchtvaartdiensten, zijn de prijzen te hoog, kan de Nederlandsche in dustrie niet tijdig afleveren of bestaan er andere gronden, waarom deze wordt gepas seerd? De quaestie lijkt ons van beteeke nis, vooral doch niet alleen uit het oogpunt van werkverruiming- De overheid, d.w.z. rijks- en gemeentelijke overheid, spant haar uiterste krachten in om de werkgelegenheid te vergrooten, de werkloos heid ook onder de technici te bestrij den en, zietdaar, de K.L.M. vraagt en ver krijgt een rentedragend voorschot om nieuw materieel aan te schaffen, dat zijin het buitenland zal bestellen. Wij wagen ons niet aan een oordeel, wij kennen de dessous niet, maar wij vinden het een zeer onbevredigende situatie. Den minister van Waterstaat is onlangs de vraag gesteld, waarom de K.L.M. niet gebruik maakt van in Nederland vervaar digde vliegtuigen, die voor buitenlandsche niet onderdoen en het antwoord van Z. Exc. luidde: Het vraagstuk van de inscha keling van de Nederlandsche industrie in de vervaardiging van verkeersvliegtuigen heeft de volle aandacht van de Regeering. Een onderzoek daaromtrent is in gang. Al dus de M. v. A. betreffende de begrooting voor het Verkeersfonds, gedateerd 13 De cember 1937. Het is thans vier en een halve maand later. Wij hopen, dat inmiddels hel onderzoek is beëindigd en dat wij zullen vernemen, dat het werk in het land blijft en zoo niet, waaróm dan niet. In het feestnummer van het officieel orgaan van den Nederlandschen Bioscoopbond, dat wij eenigen tijd geleden bespraken, schrijft Prof. Bordéwijk over de vermakelijkheidsbe lasting o.a. het volgende: „De belasting op vermakelijkheden is niets dan een doodgewone accijns. Gaat het om uit gaven, waarop kan worden bezuinigd, dan draagt het bedrijf den last. Het hangt dus van den aard van het product af of, en zoo ja in welke mate, verhaal op den consument mogelijk is. Nu kan men zeker zijn dat het product, hetwelk door het bioscoopbedrijf geleverd wordt, van dien aard is, dat bezuiniging hierop vrij spoedig intreedt, zoodra het product duurder wordt gemaakt. Men laat „vermakelijkheid" eerder los dan „noodzaak". De overheden, hoog en laag, die in tijden van crisis en depressie den eisch van bezuiniging van de daken ver kondigen, kunnen niet tegelijk met eerlijk ge weten beweren, dat een bruto-belasting op ver makelijkheden op den consument wordt over gedragen, omdat de bezuinigers zich van prijs- verhooging weinig of niets zouden aantrekken en tóch de plaatsrijen even dicht zouden blij ven bezetten! „Al wordt, eenigszins verwarrend, bij de L 183 Toen de gereedschappen en het zwaard gloeiend rood waren renden ze naar het web. „Vóóruit," riep Keésie, als steeds moedig en als steeds haantje de voorste. En in plaats te zingen „wiens hart voor land en koning gloeit," zong hij: „mijn zwaard voor het prinsesje gloeit." Spoedig smolt de eene draad na den anderen en al meer en meer liet het web om het prinsesje los. Als gloeiend ijzer viel de eene draad na den anderen. „Nog een oogenblik,'' riep Keesie, „en we zijn bij U. Denk maar: Aken en Keulen zijn niet in één dag gebouwd." Wanneer ik zoo op m'n eentje zit te mij meren, dan dwalen m'n gedachten veelal af naar m'n kindsheid, en zeg ik tot me zelf dat er thuis hard gewerkt moest worden om alles goed in orde te houden. Er moest voor vader en vijf jongens versteld worden. Een spe ciale kracht daarvoor was niet aanwezig. Wel deed nicht Esther veel als ze er was, maar de rest kwam altijd neer op moeder, wier werk mandje altijd boordevol was. Nu ik in m'n herinneringen zestig jaar terug ga, begrijp ik niet, hoe ze het voor elkaar kreeg. Toen ik nog heel jong was, dacht ik in m'n onnoozelheid, dat ze alleen dat werk deed bij wijze van ontspanning, omdat ze met haar tijd geen raad wist. De artikelen, die m'n moeder veel hoofdbre kens kostten, waren de sokken en de overhem den van vader. Hij had niet graag dat dingen langen tijd uit z'n gezichtskring verdwenen; hij wilde ze gauw terugzien, in z'n la, waar ze hoorden. Dat gold vooral voor z'n gekleurde, z'n „mooie" sokken, zooals hij ze noemde, die hem door een Pranschen winkelier in New- York geleverd werden. Nu deed zich voor een volwassen man het eigenaardige verschijnsel voor, dat m'n vader nog vaker gaten in z'n sokken had dan z'n zoons in hun kousen. Hij had, als een echte Yankee, lange, sterke teenen, en als hij op z'n sofa of in z'n schommelstoel lag te lezen en te roo- ken, dan begonnen die teenen zich te strekken en heen en weer te wiebelen, alsof ze met alle geweld een zelfstandig leven wilden leiden. Hoe dikwijls heb ik niet gestaard naar dat trekken en wringen, als ik naar heel andere dingen had moeten luisteren. Het duurde dan niet lang of eerst viel de eene pantoffel uit en dan de an dere. En dan keek m'n vader verbaasd op. Maar even later kwam z'n roerige, opstandige teen door een nieuw gat in z'n sok gluren. Moeder beschouwde het als een plicht het goed te verstellen, maar ze vond het een ver velend karwei. Ze borduurde graag zijden gor dijnen en dergelijke mooie dingen, maar vaders sokken stoppen vond ze verschrikkelijk. Het waren er zóóveel, zei ze, dat ze er pijn in haar nek van kreeg. Ook vaders hardgesteven overhemden waren een lastig probleem. Als hij er een aantrok, stulpte hij 't over z'n hoofd en stak z'n armen blindelings naar rechts en links uit, op jacht naar de mouwen. Nu was een nieuw hemd wel zoo sterk, dat 't die capriolen verdroeg, maar in den omgang met vader verloor zoo'n over hemd al gauw z'n kracht, en eer hij er erg in had hoorde hij 't scheuren. Dan werd hij boos en stompte nóg harder bij het rondtasten naar de mouw, gevolgd door een scherp krakend ge luid van 'themd en een luiden jammerkreet van moeder. Vaders grootste ergernis waren echter de knoopen. Sokken met gaten en gescheurde over hemden kon je nog dragen, zei hij, maar een pantalon of vest zonder knoopen niet. De voortvarendheid, waarmede hij zich aan kleedde, werkte zeer ongunstig op 't humeui der knoopen. Ze kregen een hekel aan vadei en namen de beenen. En dat deden ze altijd fflotseling op 't verkeerde oogenblik. Dan wilde vader natuurlijk direct geholpen worden. Hij kwam dan in de huiskamer met z'n vest in de eene en een trouweloozen knoop in de andere hand, met het verzoek die dade lijk aan te naaien. Als moeder dan zei dat dit op 't oogenblik niet ging, dan was vader even diep verontwaardigd, als wanneer hij op 'tpunt was geweest te verdrinken en een schipper hem toegeroepen had dat hij hem morgen wel zou redden. Dan werd vader koppig en zei: „Goed, dan naai ik hem zelf wel aan; geef me maar een naald en draad." Die aankondiging joeg m'n moeder dan den schrik om 't lijf, want ze wist maar al te goed wat dit beteekende. Ze verzocht hem het vest in d'r werkmandje te leggen, dan zou ze 't later doen. Maar vader bleef onverzettelijk. En z'n besluit werd nog vaster, als hij in 't mandje keek en zag hoeveel sokken er in dat boordevol ballingsoord op herstel lagen te wachten. „Die roode gespikkelde sokken heb ik al een maand lang gezocht," zei hij boos. „Ik kan hier nooit iets gedaan krijgen en moet zelfs m'n eigen knoopen aanzetten. Waar is je naald en draad?" Moeder gaf hem dan het gereedschap. Hij ging op de sofa zitten en begon: legde het vest, de schaar en den klos naast zich, maakte z'n vingers nat, hield de naald hoog voor zich uit en mikte met den draad naar het oog. Onge lukkig echterverwachtte m'n vader met z'n cholerisch temperament steeds onmiddellijk re sultaat. Het verzet van de naald en de slappe koppigheid van den draad maakten hem dan ook woedend. Hij stak de naald in de sofa, maakte z'n vin- gers weer nat en I" den draad weer i stijf. Maar toen hij z'n naald wil- 7 kend tastte hij rond, met den draad in z'n handen. Het klosje viel op den vloer, rolde voort en wond af; het kwam onder de sofa terecht. Een oogenblik later lag vader op den grond, tot ontzetting van m'n moeder. Hij trachtte z'n hoofd onder de sofa te krijgen en maakte daarbij geluiden alsof hij een beroerte kreeg; z'n gezicht werd donkerrood M'n moeder smeekte hem op te houden. Maar m'n vader riep, met z'n hoofd onder de sofa: „Neen, nooit, nooit houd ik op!" Eindelijk kwam hij overeind, geheel verfom faaid, maar zegevierend met het klosje garen in z'n hand. Moeder haalde gauw een andere naald en stak den draad voor hem in. Daarop begon vader opnieuw. Hij zette den knoop aan, heftig, met wilde rukken en stooten. „Ik kan dat niet langer aanzien," zei moeder. Maar ze durfde toch ook niet heengaan en bleef stom kijken, terwijl haar vingers jeukten om 't zelf te doen. Toen geschiedde het onver mijdelijke. De naald kwam met kracht door het vest, raakte den knoop, kreeg een harden stoot van vader, schoot door 't gaatje en prikte hem in z'n vinger. Met een kreet van pijn sprong hij op. Hij kwam naar me toeloopen, hief z'n geprikten vinger in de hoogte en zei: „Bram, dat heeft je moeder gedaan!" „Maar Amos!" riep m'n goede moeder. „Dat eeuwige geklets en gepraat ook," zei va der, „dat leidt me van het werk af. Hoe kan ik nu een knoop aanzetten met dat gezoem in m'n ooren? Kijk nu eens, bloed op m'n mooie vest. Hier! Dan maar weg met dat ellendige ding! En geef me een lap linnen met wondzalf, om m'n vinger te verbinden!" Eenige oogenblikken later had moeder den gedeserteerden knoop aan vaders vest gezet en vijf minuten daarna zat vader, gekalmeerd, met z'n verbonden vinger in z'n schommelstoel een sigaar te rooken. (Nadruk verboden) vermakelijkheidsbelasting vaak van netto-recet tes gesproken, zoo behoeft het zeker geen betoog dat het steeds gaat »m de onzuivere opbrengst. Het niet-rekening-houden met de concrete productiekosten, die bruto-heffingen op grond van haar karakter principieel negee- ren, leidt tot inkrimping van de productie en dus van de bron waaruit elke belasting heeft te putten. Hoe hooger de belastingen zijn, hoe meer van dezen kant gevaar dreigt voor de productie. Dit gevaar wordt werkelijkheid zoo belasting geheven wordt van de bruto-opbrengst. Zoodanige belasting is verwerpelijk. „Nu zijn veel menschen nogal genotzuchtig, en dit komt in casu ook aan het bioscoopbe drijf ten goede. Maar er zijn grenzen! Ook dan moet het groote publiek blijven rekenen. Er zijn altijd grensgevallen, die volstrekt niet te verwaarloozen zijn. Op heel veel budgets moet bezuinigd worden, reeds bij de geringste prijs- verhooging vallen velen, die zonder de belasting gegadigden waren, af. Het bioscoopbedrijf heeft met andere bedrijfsgewijze geëxploiteerde on dernemingen gemeen, dat de bezuiniging, op gelegd door prijsverhooging, tweeledig is: som migen gaan een rang lager zitten, anderen komen óf zeldzamer óf heelemaal niet meer. Dan is er nadeel aan alle kanten: de fiscus krijgt minder dan bij werkelijke overdracht het geval was geweest, het bedrijf ontvangt minder door de bezuiniging bij het publiek, en dit laatste wordt getroffen door derving van genot. En dit alles door den dommen vorm van den accijns!" Tot zoover prof. Bordéwijk, bij wiens woor den de N.R.C. het volgende aanteekent: „Heeft zijn stelling, dat de fiscus ook zich zelf benadeelt, nu slechts academische waarde? Geenszins is dat het geval. De gelden, welke de exploitanten bij belastingverlaging vrijkrij- gen, kunnen op verschillende manieren worden aangewend. De eerste mogelijkheid is, dat de toegangs prijzen verlaagd worden. In dat geval zal verhoogd bezoek de verminderde belasting com- penseeren. De tweede mogelijkheid is, dat de bedragen zullen dienen om het bedrijf, dat ten deele ziek geworden is, weer gezond te maken. Een gezond bedrijf kan het interieur gezelliger maken, de outillage moderniseeren, de programma's ver beteren. En het gevolg is wéér; drukker bezoek, vermeerderde opbrengst van de procentsgewijze verlaagde belastingen. Nog dezer dagen waren wij er getuige van, dat een uiterst kwijnend theater zich een „reclamestunt" veroorloofde door een cabaret- ster van internationale beroemdheid in het programma te laten optreden. De zaal was uitverkocht, en dat had het in geen jaren be leefd Wij vermelden dit geval als een voorbeeld van de actiemogelijkheden, die er nog in het bedrijf schuilen. Wat hier min of meer een noodsprong beteekende kan, op normale wijze toegepast, nieuw publiek naar de theaters trekken. Maar voor goede programma's met inbegrip van goede variéténummers en even tueel van goede muziek, is geld noodig. Dit geld kan door den exploitant niet worden uit getrokken, als een vierde gedeelte van de bruto-recettes in de overheidskas verdwijnt. Het bioscoopbedrijf kan weer loonend ge maakt worden voor den ondernemer en kan tevens een rijke bron van inkomsten vormen voor de overheid. Maar niemand is cr mee gediend, als de kip met de gouden eieren wordt geslacht. Men bedenke dit, in welbegrepen eigenbe lang, in het belang van een nijvere groep theater-exploitanten en, last not least, in het belang van het publiek, dat onze groote steden niet wil zien verdorren door het kwijhen van hun lichtuitstralende theaters en dat in de provincieplaatsen van bet weinige vermaak niets kan missen. De overheid heeft het in de hand, te zorgen voor drukker bezoek, hooger recettes, vermeer derde belastingopbrengst." En bij deze betoogen kunnen wij ons aan sluiten, voor zoover het de goede filmvertoo- ningen betreft. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen TT* bij levenslange geheeie ongeschiktheid sot werken door TJ» mié/v bi) een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I OU«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT Öl/o" doodelljken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bfj verlies van een hana, een voet of een oog. Bewerkt naar het Fransch door CHRISTINE KAMP 13 „Arme Marian!" antwoordde Julia werktuig lijk. De jonge vrouw maakte een heftig gebaar." Wat, beklaag je mij? Eenigen tijd geleden mocht je dat doen, maar nu niet „Nu zooals voorheen, Marian want op dit oogenblik denk ik niet aan je fortuin, maar al leen aan je afschuw voor armoede, aan je over- matigen wensch om iets te worden, in één woord aan de eerzucht waardoor je je laat leiden, in plaats van die wijselijk in te toornen." Een spotlach antwoordde haar. „Geloof dat toch niet, beste meid. Ik laat mij door niets of niemand leiden; ik weet, welke de gevolgen zijn van al mijn handelingen en wat je eerzucht noemt, is niet anders dan de vrije ontwikkeling van mijn bekwaamheden, van de inwendige krachten van mijn karakter. Iets te zijn, ja, dat is mijn doel en mijn verlangen, omdat ik voel, dat ik geschapen ben om boven de menigte te staan, zooals jij, Julia, bestemd bent voor het kalme en werkzame leven van een huismoeder." Zij sprak bedaard, zonder er zich bewust van te zijn hoeveel hoogmoed er in haar woorden school. Een droefgeestige gedachte kwam op in Julia. Ach, hoeveel keeren had zij als een be koring die gedachte van zich afgezet, dat zij heel haar leven zou gedoemd zijn voor zoo'n on dankbare taak, hoewel haar jonge, vurige ziel, haar ontwikkeld verstand verlangden naar de intellectueele en artistieke voldoeningen die haar ontzegd waren. „Zoo is het leven, het is het noodlot," ging Marian voort. „Ik moet gaan, waarheen mij het noodlot roept." „Marian, wat heidensche ideeën! Onze weg wordt ons door God afgebakend, niet door het noodlot. Wel zijn wij vrij den weg te volgen of niet. Ons leven is, wat wij ervan maken.." Marian sloeg haar oogen neer, waar plotseling een vlam in was gekomen. „Ja," zei zij, „ons leven is wat wij ervan maken Maar met een sterken wil komt men onvermijde lijk aan het gestelde doel." Zenuwachtig greep zij het koffertje, dat op een stoel stond en ging de kamer uit. Julia volgde haar, inwendig ongerust over die ziel, nu opeens in het volle leven geslingerd. Marian was haar altijd onbegrijpelijk voorgeko men, maar die indruk was gegroeid na haar terugkomst van Alshem-Park. Soms was zij terug houdender, koeler dan vroeger, maar op andere dagen vertoonde zij een opgewektheid, een koortsachtige levendigheid, die schenen te moe ten dienen om een geheim leed te verbergen. Onder de trotsche voldoening, het fiere zelf vertrouwen van de aangebeden bruid kon Julia soms een vreemde bitterheid constateeren. En wat ernstiger was, de godsdienstige onverschil ligheid die bij het jonge meisje al merkbaar was, scheen sedert voortgang te hebben gemaakt. Marian had eenige van de godsdienstige plich ten, die zij anders stipt vervulde, nagelaten en Julia had bemerkt, dat dat onbegrijpelijke ka rakter zich hoe langer hoe meer van de waar heid afwendde. Marian en James namen afscheid van hun familie om een reis te maken op het vasteland. Zij zouden ongeveer een maand wegblijven. Alles ging correct maar koel van weerskanten Als een zeldzame gunst omhelsde de jonge vrouw haar broers en zusters. Alleen de kus aan Lily was iets inniger. „Zorg, dat ik je frisch en blozend vind bij mijn terugkomst op Alshem-Park" zei zij met een beetje ontroering in haar stem. „De buiten lucht zal wonderen voor je wrochten, wat je gezondheid betreft." „Ik hoop het," antwoordde Lily met een flau- wen glimlach. „Ik zou zoo graag sterk en flink willen zijn om ergens nuttig voor te wezen Toch is het waar, dat ik God dien en ook mijn evennaaste door geduldig te lijden, mits ik alles aan God opdraag. Tenminste, dat zegt Julia." „O, mystieke Julia, wat ga je van dat kind maken?" riep James lachend uit. „Aanstonds gaat zij ons zeggen, dat zij niet wil genezen om altijd voor God te lijden." Dr. Mac-Rae, die zich bezig hield met de bagage na te zien of alles in orde was, sidderde even en richtte opeens zijn blik op zijn doch tertje. Hij scheen angstig, dat lieve gelaat, veei te bleek, die blauwe oogen, waarin zich de maagdelijke ziel van Lily weerspiegelde, te onderzoeken. Het jonge meisje bemerkte dat niet en zei kalm: „Neen, James, dat zal ik niet zeggen. Ik ben heel onvolmaakt en gehecht aan het leven. Ja ik wil leven „Je zult in leven blijven, kind, wees gerust," zei zachtjes Marian, terwijl zij de lokken van haar zus streelde. „Tot ziens, Lily, tot ziens, allemaalOok jij, Julia." Zij stak haar de hand toe. Vroeger wisselden zij twee of drie keer per jaar een kus, van den kant van Marian altijd koud en correct, van Julia warm en innig. Maar nu scheen Marian een slagboom op te richten tusschen haar nicht en haar zelf, de genegenheid van Julia scheen haar lastig te zijn en zij ontweek die, zooveel in haar vermogen was. Maar door een vreemde tegenstrijdigheid had zij het jonge meisje over laden met kostbare geschenken, ter gelegen heid van haar huwelijk. Het elegante lila zijden toilet, dat Julia vandaag droeg, was een der laatste cadeaux van haar nicht en bij haar laatsten verjaardag had Lily in naam van haar zuster haar een prachtige bracelet aangebo den.... En steeds had Marian de dankbetui ging vermeden; zij gaf die geschenken alsof het een plicht voor haar was, zonder sympa thie, zonder die teedere genegenheid, die de waarde van het geschenk verdubbelt Julia had geprobeerd om ze te weigeren, maar was ge dwongen ze aan te nemen, daar de wil van Marian niet te breken was. Al die cadeaux ver oorzaakten Julia meer verdriet dan vreugd. Toen het rijtuig met de jonggetrouwden ver dwenen was, ging de dokter terug naar de huis kamer. Zijn blik, waarin een vreemde gloed school, ging vlug door het vertrek, dat wel groot, maar niet weelderig ingericht was. Een oogen blik vestigde hij zijn oogen op de groep der kinderen; Lily, vermoeid door de aandoeningen van den dag, lag in haar fauteuil uitgestrekt Arthur zal droomend aan de tafel, Tony, de levendige, drukke jongen, leek kolossaal trotsch te zijn op zijn nieuw costuum, ook Cecile op haar rose japonnetje. Ambroos en Ellen zaten een geïllustreerd blad te bekijken en lachten over de moppen, Molly een beetje slaperig en de kleine Joe leunden tegen den schoot van JuliaToen zei Dr. Mac-Rae kalm, maar met ingehouden, triomfantelijke vreugde: „En riU, kinderen, moeten wij ons gereed maken om te verhuizen. Over veertien dagen zijn wij in Alshem-Park." HOOFDSTUK 7 „Goeden dag, mijnheer Milwitt, verwacht u veel volk met den middagtrein?" „O, pardon, mijnheer Bretland, ik had u niet gezien.... Ja, het schijnt dat wij de heele fa milie van Alshem-Park zullen zien aankomen. Ginds wacht Bob Murto met de rijtuigen." De stationschef wees naar een koetsier in donkere livrei die de wacht hield bij een groot dicht rijtuig met mooie paarden bespannen. Een beetje verder stond een nieuwe brik, bespannen met twee jonge paarden, die ongeduldig met hun hoeven over den grond krasten. Er kwam een glans van geluk in de oogen van John Bretland. Hij zag in den geest een beminnelijk glimlachend gezichtje, hij meende een zachte, welluidende tem te hooren, die warmte bracht aan zijn hart.Want ondanks al zijn pogingen, was het hem niet gelukt Julia Löwenstein te vergeten. „Wat zal dat een verandering geven op Alshem-Park", ging de stationschef voort. „Des te beter, met al die jongelieden zullen wij wat meer vertier krijgen. Er wordt verteld, dat de nieuwe meesteres van Alshem-Park een hoog staande vrouw is. Maar u moet haar kennen, want zij is van Liestown afkomstig." „Inderdaad ken ik haar sedert lang, haar en haar familie. Onze streek kan niet anders dan zich geëerd gevoelen door haar en de haren. Wees daarvan overtuigd, mijnheer Milwitt." „Des te beter, des te beter. O, er is al heel wat in het kasteel veranderd. Juffrouw Neph- ton, de vroegere huishoudster, is vertrokken en woont nu in het dorp. De jonge erfgename heeft haar een mooi landhuisje met tuin ge schonken. Want zou u het kunnen gelooven, mijnheer Bretland, dat lady Peel er niet aan heeft gedacht om iets aan haar oude gedien stigen na te laten. En het eigenaardigste dat zij in een oud testament, gedateerd een tiental jaren geleden, maar door het laatste ge annuleerd, haar fortuin naliet aan kerk en liefdadige gestichten en aan haar bedienden mooie legaten had toegedacht. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 13