De avonturen vaneen verkeersagent je
een door CHRISTINE KAMP
hoogstaande vrouw
Oss houdt bezig
WOENSDAG 4 MEI 1938
Enquête wordt gewogen
Met verschillend gewicht
Amsterdam-Den Haag
De kath. wethouder zag het juist
AANGIFTE MOET OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
hüv wendde zich. waar Moös»
De anti-revolutionnaire „Standaard"
wil zich niet mengen in de z.i. van
beide zijden met overdreven heftig
heid gevoerde perscampagne rondom de
Ossche quaestie, doch omtrent de enquête-
aanvrage van den heer Wendelaar geeft zij
toch in 't kort een afwijzende opinie te
kennen.
Er zijn andere, meer geëigende middelen, om
het licht, waaraan men behoefte heeft, te be
komen.
Sinds 1886 heeft de Tweede Kamer van haai
recht tot het instellen eener enquête geen ge
bruik gemaakt, alhoewel er in die ruim halve
eeuw meermalen zaken aan de orde zijn ge
weest, ten aanzien waarvan nadere opheldering
in hooge mate geWenscht was. Men heeft dus
steeds middelen en wegen weten te vinden, om
de noodige inlichtingen te verkrijgen, zonder
tot het instellen eener enquête over te gaan.
Zijn die middelen en wegen er thans niet?
Naar onze meening wel. De parlementaire en
quête vindt, terecht, zeldzaam toepassing. Het
doet vreemd aan, dat men haar wil voor deze
2aak, dat men haar thans wil.
Nog geheel gezwegen over de vraag, of men
haar thans kan vragen, zonder een zoodanig
Wantrouwen jegens den Minister van Justitie uit
te spreken, dat men hem zou nopen tot het
trekken van politieke consequenties.
Ook een ander anti-rev. blad, de „Rotter
dammer", acht voor een enquête in het ge-
val-Oss geen genoegzame aanleiding aan
wezig.
Een enquête achten we in het algemeen niet
te verwerpen. Doch zij worde' meer in het bij
zonder gebezigd bij een onderzoek naar een na
tionale ramp of sociale misstanden, waartegen
Minister en parlement gelijkelijk staan, of ook
in een geval, waarin de Minister het parlement
van zijn beleid geheel en al onkundig zou willen
laten. Zoolang hiervan niet of niet voldoende
gebleken is, volge men eer de lijn van cordiale
samenwerking tusschen overheid en parlement,
elk op eigen terrein en met hetzelfde doel voor
oogen, w'elke samenwerking ten onzent in het
constitutioneel staatsbestel zoo gelukkig is ge
groeid.
Tegenover deze opmerkingen van anti-
rev. zijde, door het gezonde verstand
gedicteerd, maken de beschouwingen
die mr. P. J. Oud in „De Vrijzinnig demo
craat" aan hetzelfde onderwerp wijdt, geen
erg helderen indruk.
De heer Oud tracht te betoogen, dat deze
enquête géén uiting van wantrouwen jegens
den minister van Justitie zou beteekenen.
Maar dit betoog klinkt hol.
Dit onderzoek mag niet worden ingegeven
aldus mr. Oud door eenige gedachte van
Wantrouwen tegenover den minister. Het is hier
een van tweeën: een minister wordt door de
Kamer vertrouwd of niet. Een derde is er niet.
Ontbreekt het vertrouwen, dan moet dit den
bewindsman kenbaar worden gemaakt en is ver
dere samenwerking tusschen hem en het parle
ment uitgesloten. Wij begrijpen dan ook leven
dig, dat, indien een voorstel tot nader onder
zoek het karakter van wantrouwen in het beleid
van den minister zou dragen, deze in de enkele
aanvaarding daarvan een aanleiding zou vinden
om zijn portefeuille neder te leggen.
In dit licht dient de gedachte bezien te wor
den om door middel van een parlementaire en
quête volledig materiaal in de zaak-Oss ter be
schikking te krijgen. Voorkomen moet worden,
dat een dergelijk voorstel het karakter krijgt
van politiek in den slechten zin van het woord.
Menigeen zal van oordeel zijn, dat het
foorstel dit karakter reeds hééft. Maar hoe
Wil de heer Oud het daarvan vrijhouden,
c.q. ontdoen? Door een mededeeling van
goede bedoeling.
Vast staat voor ons wel, dat de enquête even
min als de interpellatie een uiting van wan
trouwen jegens een minister behoeft te zijn.
Alles hangt hier af van de bedoeling, waarmede
de zaak wordt aangevat. Er zijn ongetwijfeld
in den loop der jaren interpellaties gehouden,
die door wantrouwen waren ingegeven. Maar er
Zijn er heel wat meer geweest, waarbij iedere
gedachte aan wantrouwen verre te zoeken was,
in, die beschouwd mochten worden als een
biting van vriendschappelijke gezindheid jegens
een bewindsman, omdat zii niet anders beoog
den dan hem in de gelegenheid te stellen volle
dige opening van zaken te geven,
Na deze historische opmerkingen over de
fcn terpellatie trekt de heer Oud dan
onverwachts, maar niet onopgemerkt, een
conclusie t.a.v. de enquête.
Wanneer men de zaak in dit licht(l) beziet,
dan is er in het onderhavige geval voor een en
quête veel te zeggen. Er is in breede kringen
*n niet de slechtste van ons volk over deze
Zaak onrust. Regeering en parlement beide moe
ten wenschen, dat die onrust worde weggeno
men. Er zijn helaas groepen, die gaarne den
indruk wekken, als zouden ministers en poli
tieke partijen hier samenspannen, opdat de
waarheid niet aan den dag zal kunnen treden.
Het is een levensbelang voor de parlementaire
democratie, dat aan deze gedachte in geen enkei
opzicht voet zal worden gegeven. Hier ligt een
terrein, waarop alle groepen, welken die demo
cratie ter harte gaat, de handen ineen kunnen
slaan.
Als wij den heer Oud goed gevolgd heb
ben, is hij dus vóór een énquête als een
uiting van vertrouwen in en behulpzaam
heid aan den betrokken minister; en deze
uiting zou dan juist degenen moeten weer
leggen, die gaarne den indruk wekken, dat
ministers en politieke partijen onder één
hoedje werken. Het is, zooals wij reeds op
merkten, niet erg helder.
Het is niet moeilijk in te zien, dat een
enquête als de onderhavige gericht op
vragen van beperkte en concrete strekking,
die men evengoed rechtstreeks aan den
minister kan stellen zeer zeker een blijk
van ontbrekend vertrouwen beteekent. Even
gemakkelijk laat zich begrijpen, dat zulk
een parlementaire enquête nooit de lieden
kan ontwapenen, die juist alle parlemen
tarisme negatief waardeeren, doch dat een
dergelijke aanwending van misplaatste
middelen juist een verzwakking van het
aanzien van het stelsel beteekenen zou.
Wanneer de heer Oud een neiging voor
deze enquête gevoelt, moet hij haar toch
niet voorstellen met een geïdealiseerd schijn
beeld, maar haar nemen zooals zij is: een
uiting van wantrouwen tegen den minister
van Justitie en een worm in het want van
het parlementair bestel.
Gevarieerd programma
Men heeft gelezen, hoe de Ossche politie,
door de toegangswegen tot de stad te ver
sperren, een leger van N.S.B.-colporteurs
heeft gekeerd, die ten getale van circa
150 van buiten toegestroomd kwamen
om door middel van den verkoop van
drukwerk de Ossenaren opmerkzaam te
maken op de misstanden in hun eigen
gemeente. Alleen door dezen maat
regel is waarschijnlijk een massale her
haling voorkomen van de opstootjes
van eenige dagen geleden, toen de Osse
naren hun ongenegenheid, om zulk druk
werk te lezen, hardhandig aan den dag
legden. Deze betreurenswaardige ordever
storing en het legioen, dat gisteren tot een
tweede opvoering van het drama op de
been was gebracht, wijzen er op, dat hei
verschijnsel der „colportage" behalve een
wijze van werkverschaffing,
een vorm van „directe
actie" is geworden een misbruik van de
straat, dat ten minste evenzeer de aan
dacht verdient als het eigenmachtig verzet,
dat tegen die stoornis van 's burgers niet
Alex „Vader, ik heb in het bosch een
bij gevangen! Ik heb hem hier in een
doosje. Nu hoeven we geen honing te
koopen 1"
enkel physieke rust onwettig werd uitge
oefend.
Bleef aldus de locale rust binnen de ge
meente ongestoord, het thema Oss zal onze
nationale aandacht voorloopig nog wel in
beslag blijven nemen. Een rijk-gevarieerd
programma is aangekondigd: een rechtsge
ding, een interpellatie en een enquête.
De zes betrokken onder-officieren der
marechaussee hebben zich tot het ambte
narengerecht gewend met een klacht over
de te hunnen aanzien getroffen maatrege
len. De afgevaardigde der N.S.B., de heer
Rost van Tonningen, heeft in de Tweede
Kamer een interpellatie gevraagd en de
liberale partij-voorzitter, de heer Wende-
laar, een parlementaire enquête.
Merkwaardig is, hoe ieder van deze pro
gram-nummers zijn jaloersche verdedigers
heeft. Vooral de N.R.Crt. is zeer bevreesd,
dat óf de interpellatie öf het rechtsgeding
schade zou kunnen doen aan de kansen van
de enquête, waaraan het liberale blad zijn
hart verpand heeft, door nl. het Ossche
gras voor de voeten van den heer Wende-
laar weg te maaien. Daarentegen heeft de
N.S.B. niet veel op met een parlementaire
enquête al was het maar wijl zij parle
mentair is en geeft de voorkeur aan een
frissche interpellatie, welke minder tot de
loges, maar meer tot het' schellinkje
spreekt.
Ofschoon wij den indruk hebben, dat het
thema Oss sommige toehoorders wat be
gint te vermoeien, achten wij het toch niet
waarschijnlijk, dat één der uitvoerenden
van zijn nummer vrijwillig afstand zal
doen en wij vreezen, dat géén punt van het
program ons zal worden bespaard, tenzij
het parlement opnieuw blijk zou geven
meer te zijn, dan een riet in den wind van
een perscampagne en de zaak Oss tot haar
ware proporties zou reduceeren.
In het avondblad van 25 November werd
hier geschreven over een „tegenstelling"
(we plaatsten een vraagteeken in den
titeltusschen de katholieke raadsfractie te
Amsterdam en den kath. wethouder, die zijn
stem niet kon geven aan een motie zijner
fractie inzake herziening der salarissen
voor de laagstbezoldigden. Met 327 stem
men deed een motie-Dingemans der kath.
fractie den raad uitspreken, na toelichting
door den heer Steinmetz, dat herziening
van salarissen en loonen, althans voor die
der laagstbezoldigden, wenschelijk is. Daar
om werden B. en W. uitgenoodigd, het be
drag verkregen uit verhoogde uitkeering
uit het gemeentefonds, niet te bestemmen
voor verhooging van afschrijvingen (zooals
B. en W. wilden) doch voorloopig te reser
veeren, ten einde daaraan een bestemming-
te geven, nadat in de Centrale Commissie
voor Georganiseerd Overleg de vraag be
handeld (zou) zijn op welke wijze even-
tueele loonsverhooging, speciaal met be
trekking tot de laagstbezoldigden, zou kun
nen worden toegepast en na daaromtrent
overleg gepleegd te hebben met de regee
ring.
Wethouder Kropman heeft indertijd in
den raad uitgesproken dat er een plicht
rust op de overheid om den menschen een
zekeren welstand te geven, maar hij waar
schuwde tegen een motie welke slechts ver
wachtingen kon wekken die niet verwezen
lijkt zullen worden. We schreven destijds:
„mèt wethouder Kropman die zijn volle
medewerking aan de uitvoering der motie
toezegde waarschuwen we ernstig, dat
er geen groote verwachtingen mogen wor
den gewekt. Want de motie vermeldt de
noodzakelijke raadpleging der regeering.
En hoe zal het hooger bestuur oordeelen?
Wel hebben we nog onze gemeentelijke
autonomie, maar daarnaast is er nog altijd
de correctie van hoogerhand. We hebben
immers een begrooting die sluitend heet op
papier, maar die feitelijk millioenen tekor
ten vertoont."
Slechts zeven tegenstemmers waren er,
onder wie de kath. wethouder. Intusschen
heeft deze nu gelijk gekregen. Toen men
geen overeenstemming kreeg in het Georg.
Overleg is men eerst de regeering gaan
raadplegen alvorens verder te onderhande
len. Dit raadplegen van hooger bestuur
heeft tot gevolg gehad dat de „meevallers"
uit het gemeentefonds, welke de wethouder
voor de financiën noodig achtte voor af
schrijvingen, niet voor de salarissen mogen
worden aangewend. En zoo zat er niets
anders op voor den Amsterdamschen ge
meenteraad om in zijn laatste zitting door
middel van een suppletoire begrooting te
besluiten den meevaller voor afschrijving
en niet voor salarieering der laagstbezoldig
den te bestemmen, zooals de Kath. fractie
gewild had.
„Was er maar overeenstemming bereikt
in het G. O.," verzuchtte de heer Steinmetz.
„Als alles mee loopt, krijgen we een optocht," zeide het
agentje lachende. Nou een optocht werd het, want alle kabouters
liepen achter den stoet om het bevrijde prinsesje en de gevangen
spin te zien. Gelukkig liepen zij ordelijk achter elkaar, zoodat
de verkeersagent niet regelend behoefde op te treden. „Het ging
als gesmeerd."
Voorzichtig werden in de werkplaats van den slotenmaker de
draden om het prinsesje verwijderd. De koning, nog altijd met
zijn kroon op, kwam eens kijken en hij begroette Keesie, den
dapperen verkeersagent, als een vriend. Toen de koning het
prinsesje zag, was hij door medelijden bewogen. „We zullen het
haar betaald zetten," zeide hij, daarbij aan de ondeugende heks
denkende, die het prinsesje zoo had doen lijden.
diet wéad
Eigenlijk had niemand in het groote gezel
schap bij den petroleumkoning Smith er
verwonderd van gestaan wanneer Bill
Brox in leeren pantalon, slappen hoed en
groote revolver-kolven, waar een ander een hor
loge heeft zitten, aan 't souper verschenen was.
Uit de vele sensatiefilms kende men hem zoo.
Maar hij kwam heel solied gekleed in een keu
rige smoking, sneeuwwit overhemd en correct
gestrikte das. Iedereen voelde dat eigenlijk als
een teleurstelling, maar tenslotte bleef Eill
Brox ook in avondkleeding Bill Brox en dus
was hij de held van den avond, het vurig be
geerde type van romantische jongemeisjesdroo-
men. De hoofdvertolker van tallooze variaties
op het thema „Twaalf tegen één" had dan ook
de grootste moeite zich uit de opdringende
gastenschaar te bevrijden en de hem toeko
mende eereplaats aan de tafel in te nemen.
Eindelijk zat hij daar nu, omgeven door bloe
men, omruischt door een stroom van vragen en
opmerkingen, gebombardeerd door een stroom
van beminnelijke en nieuwsgierige blikken, die
al zijn bewegingen vasthielden. Maar Bill Brox
kende dat. Altijd, wanneer hij zich in particu
liere gezelschappen mengde, verwachtten deze
een directe omplanting van zijn gefotografeerd
heldendom in de werkelijkheid.
Maar dat was nu eenmaal niet zoo eenvoudig.
Sedert hij eens door twee kerels neergeslagen
en uitgeplunderd was, heeft hij voorzichtigheid
geleerd en zijn rotsvast geloof in eigen kracht,
hem waarschijnlijk door film-suggestie zelf bij
gebracht, had een behoorlijken knauw gekregen.
Hij had nog het geluk gehad, dat men hem bij
dien overval niet had herkend. Zijn carrière
had dan wel eens 'n heel abrupt einde hebben
kunnen nemen.
Zoo'n kerel afgeranseld
Het ergerde Bill Brox daarom altijd, wanneer
hij moest hooren, dat men van hem niets an
ders dan heldendaden verwachtte. Vooral op
soirée's had men een uitstekende gelegenheid
den held van het witte doek eens fijn uit te
hooren over zijn phenomenale prestaties, maar
niemand kon vermoeden hoe argwanend Bill
dien vragenstroom gadesloeg en met heel onbe-
teekenende antwoorden probeerde zijn kwel
geesten af te schepen.
Het was dan ook maanden geleden, sinds
Bill Brox op een soirée was verschenen, een
omstandigheid, welke mr. Smith te meer ver
heugde, dat het hem gelukt was zoo'n gevierden
gast in zijn huis te mogen ontvangen. Bill Brox
was goed geluimd.... gaf zich heel natuurlijk
enstelde het gezelschap bitter teleur. Bill
bemerkte dat heel goed. Maar lieve hemel, wat
moest hij dan doen? Tegen de trapleuning op-
loopen, om de gasten te amuseeren? Of op
de porceleinen poppen schieten, terwijl hij toch
eigenlijk een erbarmelijk slecht schutter was?
Belachelijk! Tenslotte was hij een kunstenaar
en geen kunstenmaker!
De 18-jarige Mary verheelde haar teleur
stelling niet.
„Eigenlijk had ik me u heel anders voorge
steld, mr. Brox. Veel drukker, origineeler
overvloeiend van levenskrachtomweven
1
Wethouder Kropman heeft daarvoor alles
tevergeefs aangewend. Over dit niet tot
overeenstemming komen was de kath.
fractie-voorzitter Dingemans zeer teleur
gesteld. Amsterdam moet nu buigen voor
Den Haag. Het is te voorzien geweest.
De communisten wilden de kath. motie
desondanks tóch handhaven. Maar voor
zulk een nuttelooze comedie leende zich
onze fractie niet. Het comediespelen liet ze
aan de soc.-democraten over, wier woord
voerder Woudenberg nota bene erkende
vóór de motie te hebben gestemd, ofschoon
„niemand zou geloofd hebben in de toe
stemming der regeering". Voor welk een
comediespel heeft zich dan deze sociaal
democraat geleend*1*!
PHO-18-0203A
met een geur van avonturenIn plaats daar
van, vind ik, nu ja, een eleganten knappen
man, met goede manieren, heelemaal uit dezen
modernen tijd, zeer beheerschte vitaliteit, om
weven doorniets en ruiken doet u naar
kauwgummi en eau de cologne!"
Toen barstte Bill Brox in een schaterlach uit.
Hij lachte met achterover gebogen hoofd en
met de handen in de zijhij lachte, dat de
kroonluchters rinkeldendat de dansende
paren stilstonden en hem aanzagen. Het was
het onbedwingbare vitale lachen van den „wil
den ruiter der prairie," den „razenden cowboy,"
het filmlachen, dat iedereen kende. Het was
Bill Brox in optima forma! Heerlijk, dat de
man eindelijk in stemming kwam. Bill staarde
met cynischen veroveraarsblik in de flakkeren
de oogen der jongedame, sloeg met gewilde on
stuimigheid zijn arm om het meisje, dat nu
van opwinding beefde, zoodat de rug haar pijn
deed en gleed dan met haar in tango-pas over
het discreet ontruimde parket.
Maar dat filmsprookje werd onmiddellijk
daarop heel realistisch onderbroken. Eenige
knallende revolverschoten, die den kroonluch
ter vernielden, het parket met glassplinters be
dekten en een uit het halfdonker komend gebie
dend Hands up" waren een zeer duidelijke
herinnering aan het feit, dat men zich in Chi
cago bevond.
Een oogenblik volgde een lawaai van vallen
de muziekinstrumenten, omvergeworpen stoe
lenangstkreten, toen werd het doodstil....
de stilte van het graf. Men kende de benden.
Het machinegeweer, dat vanaf den ingang
heel de zaal beheerschte, was geen kinderspeel
goed. Met ongeloofelijke snelheid plunderde een
gemaskerde kerel, gedekt door de wapens zijner
medeplichtigen, het gezelschap uit. Alle versier
selen, portefeuilles en horloges verdwenen in
een opengehouden reistasch.
Bill Brox zweette water en bloed. Hemel nog
toe, dat er ook zoo iets gebeuren moest.... nu
was het uit met hemradicaal uitDeze
brutale roof kostte hem niet alleen de porte
feuille, maar ook zijn heelen nimbus. In den
geest zag hij reeds de vette headlines: ,3ill
Brox door heel gewone roovers geplunderd. Bill
Brox laat toe, dat een heel gezelschap door
drie mannen overrompeld wordt. Bill Brox...."
Hij hoorde heel Amerika lachen. Hij hoorde
het fluitconcert bij de vertooning van zijn eerst
volgende film. Het werd hem groen en geel
voor de oogen. Wat te doenIn deze situa
tieZou hij als een idioot naar 't machine
geweer rennen?
Maar wat werd
h« er beter van, I T\p lmld in
als men zijn door- i J~Je fu*lU lil
zeefde body over 77 j
een paar dagen UlOClllJtZfieClCfl
met veel plicht- f
plegingen graf-
waarts droeg?
O, de onverdraaglijke blikken van alle zijden.
Zij spraken boekdeelenHet was duidelijk,
dat men van hem een heldendaad verwachtte.
Hij voelde de bevende Mary tegen zijn lichaam.
Met tranen in de oogen peuterde zij aan haar
halsketting. „Mr. Brox!" Een afgrond van ver
wijten fluisterde Mary met deze woorden den
grooten Bill in de ooren. Hij begreep al te goed.
Het collier verdween in den koffer van den
bandiet.
„Uw portefeuille, voor den duivel!" Bill staar
de den kerel in de oogen. Nu moest het komen.
Secondenlang stokte iedere ademhaling. En
toen.... „HaBill Brox!" grijnsde de kerel.
Dan stiet hij een vreeselijke vloek uit, keerde
zich om en snelde naar den uitgang. Bill zag
nog juist, dat de beide medeplichtigen, het ma
chinegeweer achterlatend, ook op de vlucht
sloegen. Dan rende hij de kerels met groote
stappen, die meer op sprongen geleken, achter
na. Aangespoord door de aanmoedigende kre
ten der menschen, kreeg hij nog aan den in
gang den man met de tasch te pakken en
rukte hem achterover. De kerel trok een revol
ver, maar thans was Bill Brox de situatie mees
ter. In een minimum van tijd had hij denman
ontwapend. Op hetzelfde oogenblik werd de
deur opengeworpen en stormden politie-agen-
ten binnen, de browning in de vuist. Met zijn
beroemde, onnavolgbare nonchalance, slingerde
Bill den kerel met kracht voor de voeten der
agenten, streek met gekunstelde kalmte zijn
.haren glad, greep de tasch met de geroofde
voorwerpen en schreed naar den salon terug.
„Waarom speelt de muziek de tango niet
•-verder. De wonderbuit hier," en hij hield
triomfantelijk de tasch omhoog „kunt u
•later verdeelen." Bill wist maar al te goed, hoe
zijn publiek te nemen. Thans hadden Smith
•en zijn gasten de langverwachte sensatie. De
reactie was dan ook geweldig. Hysterisch brul
lend en in de handen klappend stonden ze
langs het parket, waarover Bill Brox met Mary
de tango ten einde schuifelde.
Toen den volgenden dag de kranten het ge
beurde in de villa van Smith met schreeuwende
(koppen verspreidden, kon de cipier niet nalaten
den gevatten bandiet er een exemplaar van te
laten lezen.
Deze las het bericht en schudde geërgerd het
ihoofd. „Leugens. Die onschuldige jongen heeft
ons niet gestoord! Juist op het moment, dat ik
hem zijn portefeuille wilde ontnemen, gaf onze
•buiten wachtende post het waarschuwingssig-
naal, omdat hij dien vermaledijden politie-auto
szag aankomen. Zoo is het!"
Bill Brox heeft het nooit geweten. Evenmin
als de van vereering zwijmelende gasten, van
•mr. Smith!
A T T T-i A n/\AT\Tf»0 op dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen TT1 7f-A bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken dooc C F 250 -
ALLE ABONNE S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T 7 OU.- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T I OU. doodeHjfcen afloop
t* vetoes van een band,
et een
Bewerkt naar het Fransch
Dat was wel het gevoelen van iedereen, en
meer van Marian zelf. Als haar man haar
°P zoo'n hoog voetstuk plaatste, als haar vader
haar met onderscheiding behandelde, als al
haar vrienden en kennissen zich vereenigden om
haar buitengewone hoedanigheden te prijzen,
stelde Marian zichzelf nog veel hooger. Die
eigenliefde zou bij een minder verstandig karak
ter ontaard zijn in een vreeselijke ijdelheid,
teaar bij Marian toonde zij zich door een rustig
égoïsme, een natuurlijke neiging om alles terug
te brengen tot haar eigen persoonlijkheid en
geinige menschen konden dat aan die mooie,
hoogstaande vrouw verwijten.
Onder leiding van de jonge kasteelvrouwe
*erd spoedig de organisatie van Alshem-Park
^oltooid. Binnen een paar weken verdwenen de
laatste werklieden en was alles gereed. Marian
eh James hadden hun eigen huishouding, hun
®igen bedienden, alles geschoeid op een voet
weelde en comfort die heel gewoon aan de
teöge wouw scheen. James Met af en toe nog
eens zijn vreugde en soms ongeloovige verras
sing zien, geplaatst te zijn in zulk een weidsche
pracht, die hij nog niet gewoon was, terwijl de
kinderen een naïeve vreugde toonden over hun
nieuwe levenswijze. Marian en haar vader alleen
leken geheel voor dat leven als geschapen. Zij
waren erin getreden met gemak en onverstoor
bare kalmte.
Zooals dokter Mac-Rae voorzien had, vroeg
Marian aan Julia om het toezicht te houden
op de bedienden en het huishouden, voorgeven
de, dat zij geen tijd had om zich met die klei
nigheden te bemoeien. Het jonge meisje nam
die taak aan, blij zich nuttig te kunnen maken
en diensten te bewijzen aan haar, die zich te
haren opzichte zoo edelmoedig toonde. Die taak
was overigens niet moeilijk, want er was een
uitstekende huishoudster, die van Julia haar
orders ontving. Maar toch ontbrak het haar niet
aan bezigheden. Het onderwijs aan de kinderen
nam veel tijd in beslag en eiken dag nam zij de
jongsten mee voor een wandeling in het park.
Arthur ging met de ouderen lange tochten in
den omtrek maken.
Lily scheen sterker te worden, maar zij was
nog niet verder geweest dan den tuin. Een
tiental dagen na de aankomst van Marian wilde
het jonge meisje Julia vergezellen, die met
Molly en Joe ging wandelen. Na eenige aarze
ling gaf de dokter permissie en het kleine ge
zelschap ging op weg. Lily steunde op Julia,
beiden waren in wit piqué gekleed, met groote
witte zonnehoeden.
Zij gingen rechts langs een laan en binnen
tien minuten bevonden zij zich voor een brug
getje, geheel begroeid met klimop, dat over het
riviertje was geslagen en leidde naar een hek,
zoo met klimplanten overdekt, dat men daar
achter niets kon onderscheiden.
„Dit hier is Flower-Cottage," zei Lily. „Ik
heb den sleutel in mijn taschje. Al eenige
dagen geleden heb ik dien aan Marian ge
vraagd, daar ik 'dit zoo schilderachtige domein
wilde bezoeken. Kom je mee, Julia?"
„Graag."
Zij liepen over de brug, voorafgegaan door
Joe en Molly. Lily stak den sleutel in het hek.
De jonge meisjes bevonden zich nu in een
laantje, gevormd door kleine boomen, waarvan
de takken boven hun hoofd dicht ineengegroeid
waren. Groote paarse bloemen, Oost-Indische
kers en andere slingerplanten groeiden rondom
de stammen, reseda en kleine roosjes hadden
het voetpad overwoekerd, zoodat er bijna geen
plaats meer was om den voet te zetten. Aan het
eindje van dit laantje was een lang smal bloem
perk met een overvloed van bloemen. Er waren
er overal, waar maar een plaatsje voor te vin
den was, zij bekleedden de balustrade van het
terras langs de rivier, zij bedekten de priëeltjes
en klommen op tot aan het dak van een minia
tuur Chineesch tempeltje. »e lucht was verza
digd van geuren, uitgewasemd door jasmijn,
heliotrope, seringen en allerlei bloemen, te veel
om op te noemen.
Aan het einde bevondi zich het huis, dat Julia
vanuit haar vensters kon zien. Er was slechts
een verdieping op en het dak was als een ter
ras overvloedig met bloemen versierd. Voor zoo
ver men kon zien tusschen de Woemrake ran- de
ken, die de muren bedekten, was het huis van
grijze steen en ietwat verwaarloosd. De be
nedenverdieping bestond uit een reeks van vijf
breede vensters, nu door zware luiken geslo
ten.
Lily maakte er een open en de jonge meisjes
kwamen in 'n salon, behangen met licht cretonne
met groote, tropische bloemen. Een verkleurde
mat bedekte voor een gedeelte de witte en
zwarte steenen van de vloer, geborduurde netel-
doeksche gordijnen hingen voor de vensters.
Het eenige weeldevoorwerp van dit eenvoudig ge
meubileerd vertrek was een jardinière van Sak
sisch porcelein op den schoorsteenmantel.
Julia wendde zich naar een open deur en keek
in de aangrenzende kamer. Het was een zeer
eenvoudige slaapkamer. Ook hier hingen witte
gordijnen voor het raam, maar hier was het
neteldoek gevoerd met lila-zijde met kleine
bouquetjes er over heen gestrooid. Een groot wit
marmeren beeld van de Moedermaagd stond op
den schoorsteen. Er naast stond een antiek
schrijfbureautje met mooie koperen versiersels
en vlak er voor een tamelijk versleten lederen
„Hier is het, dat lady Peel gestorven is",
fluisterde Lily.
Zij wees op het bed, omgeven door een wolk
van wit mousseline, waar aan het hoofdeind
een groot kruisbeeld met bronzen corpus hing.
„Zij hield hartstochtelijk veel van bloemen
en van een eenvoudig, teruggetrokken leven
tenminste in den laatsten tijd van haar aardsch
besta"an, want vroeger moet zij heel veel van,
wereld» weelde en feesten gjehooden hebben.-
Wat een bekoorlijk en poëtisch verblijf is dit
huis, niet waar, Julia?"
„Ja, waarlijk, bekoorlijk. Maar het leven moet
hier toch wel somber zijn geweest voor die
arme vrouw, zoo eenzaam, zonder familie, met
enkel het gezelschap van bedienden.... Kijk,
dat is zeker haar portret."
Zij ging naar den schoorsteen, om beter de
portretten te bekijken, die aan weerszijden
waren opgehangen. Maar het was zoo donker,
dat zij weinig kon onderscheiden. Snel maakte
zij een der ramen open en nu kwam een zon
nestraal het donkere vertrek verlichten, waar de
komst van de jonge meisjes een wolk van stof
had doen opdwarrelen.
Julia ging terug naar den schoorsteen.» Het
rechtsche portret stelde een man voor met
somber en onverschillig gelaat, deftig gekleed.
Het andere was van een jonge vrouw, met regel
matige, hoewel te scherpe gelaatsstrekken. De
zwarte oogen waren levendig, maar nogal ge
biedende, de mond evenwel glimlachte met op
rechte goedheid.
„Ik veronderstel, dat het de portretten zijn
van Lord John Peel en zijn vrouw," zei Lily.
„Zij was veel jonger dan hij en er wordt ver
teld, dat zij niet gelukkig is geweest, ondanks
haar rijkdom."
„Misschien moet men daarin de oorzaak
zoeken van haar ongestadig karakterMaar,
Lily, laten wij niet langer hier blijven, het is
hier nogal koel en je zou kou vatten. Ga naar
buiten met de kinderen en ik zal de ramen,
dichtmaken."
en Joe alles aan het bekijken waren. Julia ging
naar het venster, dat zij geopend had en boog
zich een beetje naar buiten om het luik naar
zich toe te trekken. Maar toen gaf zij een lich
ten gil.
Achter de heg, die langs een voetpad ter zij
de van het huis liep, had zij plotseling een jong
en bleek gezicht gezien, omgeven van een weel-
derigen haardos van rose-achtig bruin, waarin
twee flikkerende oogen wild schitterden. Toen
verdween het.
„Wat mankeer je, Julia?" vroeg Lily. Zij had
dien gil gehoord en kwam ongerust op den
drempel van de slaapkamer.
„Och, het was niet veel. Ik zag een vreemd
gezicht, niet langer dan twee seconden achter
de heg. Ik schrok er eventjes van."
„Dat zal waarschijnlijk de kleine Madge zijn;
veertien dagen geleden zag ik haar in de groote
laan bij het hek, zij zat achter den stam van
een boom, gekleed in het wit, haar rosse haren
wijd over haar schouders verspreid. Toen ik
naderde, is zij opgestaan, heeft mij een blik
toegewoi^en, die ver van vriendelijk was en is
hard weggeloopen."
„Wie is die Madge?" vroeg Julia, die nog
met het sluiten der luiken bezig was.
„Juffrouw Beckwitt, die geheel op de hoogte
van alles is, vertelde mij, dat het een kleine
Iersche is, een soort zwerveling, die eens half
dood van kou en honger door lady Peel aan het
hek van Alshem-Park gevonden is.
GWordt yervolgds)