De avonturen vaneen verkeersagent je een door CHRISTINE KAMP hoogstaande vrouw Oss houdt bezig WOENSDAG 4 MEI 1938 Enquête wordt gewogen Met verschillend gewicht Amsterdam-Den Haag De kath. wethouder zag het juist AANGIFTE MOET OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL hüv wendde zich. waar Moös» De anti-revolutionnaire „Standaard" wil zich niet mengen in de z.i. van beide zijden met overdreven heftig heid gevoerde perscampagne rondom de Ossche quaestie, doch omtrent de enquête- aanvrage van den heer Wendelaar geeft zij toch in 't kort een afwijzende opinie te kennen. Er zijn andere, meer geëigende middelen, om het licht, waaraan men behoefte heeft, te be komen. Sinds 1886 heeft de Tweede Kamer van haai recht tot het instellen eener enquête geen ge bruik gemaakt, alhoewel er in die ruim halve eeuw meermalen zaken aan de orde zijn ge weest, ten aanzien waarvan nadere opheldering in hooge mate geWenscht was. Men heeft dus steeds middelen en wegen weten te vinden, om de noodige inlichtingen te verkrijgen, zonder tot het instellen eener enquête over te gaan. Zijn die middelen en wegen er thans niet? Naar onze meening wel. De parlementaire en quête vindt, terecht, zeldzaam toepassing. Het doet vreemd aan, dat men haar wil voor deze 2aak, dat men haar thans wil. Nog geheel gezwegen over de vraag, of men haar thans kan vragen, zonder een zoodanig Wantrouwen jegens den Minister van Justitie uit te spreken, dat men hem zou nopen tot het trekken van politieke consequenties. Ook een ander anti-rev. blad, de „Rotter dammer", acht voor een enquête in het ge- val-Oss geen genoegzame aanleiding aan wezig. Een enquête achten we in het algemeen niet te verwerpen. Doch zij worde' meer in het bij zonder gebezigd bij een onderzoek naar een na tionale ramp of sociale misstanden, waartegen Minister en parlement gelijkelijk staan, of ook in een geval, waarin de Minister het parlement van zijn beleid geheel en al onkundig zou willen laten. Zoolang hiervan niet of niet voldoende gebleken is, volge men eer de lijn van cordiale samenwerking tusschen overheid en parlement, elk op eigen terrein en met hetzelfde doel voor oogen, w'elke samenwerking ten onzent in het constitutioneel staatsbestel zoo gelukkig is ge groeid. Tegenover deze opmerkingen van anti- rev. zijde, door het gezonde verstand gedicteerd, maken de beschouwingen die mr. P. J. Oud in „De Vrijzinnig demo craat" aan hetzelfde onderwerp wijdt, geen erg helderen indruk. De heer Oud tracht te betoogen, dat deze enquête géén uiting van wantrouwen jegens den minister van Justitie zou beteekenen. Maar dit betoog klinkt hol. Dit onderzoek mag niet worden ingegeven aldus mr. Oud door eenige gedachte van Wantrouwen tegenover den minister. Het is hier een van tweeën: een minister wordt door de Kamer vertrouwd of niet. Een derde is er niet. Ontbreekt het vertrouwen, dan moet dit den bewindsman kenbaar worden gemaakt en is ver dere samenwerking tusschen hem en het parle ment uitgesloten. Wij begrijpen dan ook leven dig, dat, indien een voorstel tot nader onder zoek het karakter van wantrouwen in het beleid van den minister zou dragen, deze in de enkele aanvaarding daarvan een aanleiding zou vinden om zijn portefeuille neder te leggen. In dit licht dient de gedachte bezien te wor den om door middel van een parlementaire en quête volledig materiaal in de zaak-Oss ter be schikking te krijgen. Voorkomen moet worden, dat een dergelijk voorstel het karakter krijgt van politiek in den slechten zin van het woord. Menigeen zal van oordeel zijn, dat het foorstel dit karakter reeds hééft. Maar hoe Wil de heer Oud het daarvan vrijhouden, c.q. ontdoen? Door een mededeeling van goede bedoeling. Vast staat voor ons wel, dat de enquête even min als de interpellatie een uiting van wan trouwen jegens een minister behoeft te zijn. Alles hangt hier af van de bedoeling, waarmede de zaak wordt aangevat. Er zijn ongetwijfeld in den loop der jaren interpellaties gehouden, die door wantrouwen waren ingegeven. Maar er Zijn er heel wat meer geweest, waarbij iedere gedachte aan wantrouwen verre te zoeken was, in, die beschouwd mochten worden als een biting van vriendschappelijke gezindheid jegens een bewindsman, omdat zii niet anders beoog den dan hem in de gelegenheid te stellen volle dige opening van zaken te geven, Na deze historische opmerkingen over de fcn terpellatie trekt de heer Oud dan onverwachts, maar niet onopgemerkt, een conclusie t.a.v. de enquête. Wanneer men de zaak in dit licht(l) beziet, dan is er in het onderhavige geval voor een en quête veel te zeggen. Er is in breede kringen *n niet de slechtste van ons volk over deze Zaak onrust. Regeering en parlement beide moe ten wenschen, dat die onrust worde weggeno men. Er zijn helaas groepen, die gaarne den indruk wekken, als zouden ministers en poli tieke partijen hier samenspannen, opdat de waarheid niet aan den dag zal kunnen treden. Het is een levensbelang voor de parlementaire democratie, dat aan deze gedachte in geen enkei opzicht voet zal worden gegeven. Hier ligt een terrein, waarop alle groepen, welken die demo cratie ter harte gaat, de handen ineen kunnen slaan. Als wij den heer Oud goed gevolgd heb ben, is hij dus vóór een énquête als een uiting van vertrouwen in en behulpzaam heid aan den betrokken minister; en deze uiting zou dan juist degenen moeten weer leggen, die gaarne den indruk wekken, dat ministers en politieke partijen onder één hoedje werken. Het is, zooals wij reeds op merkten, niet erg helder. Het is niet moeilijk in te zien, dat een enquête als de onderhavige gericht op vragen van beperkte en concrete strekking, die men evengoed rechtstreeks aan den minister kan stellen zeer zeker een blijk van ontbrekend vertrouwen beteekent. Even gemakkelijk laat zich begrijpen, dat zulk een parlementaire enquête nooit de lieden kan ontwapenen, die juist alle parlemen tarisme negatief waardeeren, doch dat een dergelijke aanwending van misplaatste middelen juist een verzwakking van het aanzien van het stelsel beteekenen zou. Wanneer de heer Oud een neiging voor deze enquête gevoelt, moet hij haar toch niet voorstellen met een geïdealiseerd schijn beeld, maar haar nemen zooals zij is: een uiting van wantrouwen tegen den minister van Justitie en een worm in het want van het parlementair bestel. Gevarieerd programma Men heeft gelezen, hoe de Ossche politie, door de toegangswegen tot de stad te ver sperren, een leger van N.S.B.-colporteurs heeft gekeerd, die ten getale van circa 150 van buiten toegestroomd kwamen om door middel van den verkoop van drukwerk de Ossenaren opmerkzaam te maken op de misstanden in hun eigen gemeente. Alleen door dezen maat regel is waarschijnlijk een massale her haling voorkomen van de opstootjes van eenige dagen geleden, toen de Osse naren hun ongenegenheid, om zulk druk werk te lezen, hardhandig aan den dag legden. Deze betreurenswaardige ordever storing en het legioen, dat gisteren tot een tweede opvoering van het drama op de been was gebracht, wijzen er op, dat hei verschijnsel der „colportage" behalve een wijze van werkverschaffing, een vorm van „directe actie" is geworden een misbruik van de straat, dat ten minste evenzeer de aan dacht verdient als het eigenmachtig verzet, dat tegen die stoornis van 's burgers niet Alex „Vader, ik heb in het bosch een bij gevangen! Ik heb hem hier in een doosje. Nu hoeven we geen honing te koopen 1" enkel physieke rust onwettig werd uitge oefend. Bleef aldus de locale rust binnen de ge meente ongestoord, het thema Oss zal onze nationale aandacht voorloopig nog wel in beslag blijven nemen. Een rijk-gevarieerd programma is aangekondigd: een rechtsge ding, een interpellatie en een enquête. De zes betrokken onder-officieren der marechaussee hebben zich tot het ambte narengerecht gewend met een klacht over de te hunnen aanzien getroffen maatrege len. De afgevaardigde der N.S.B., de heer Rost van Tonningen, heeft in de Tweede Kamer een interpellatie gevraagd en de liberale partij-voorzitter, de heer Wende- laar, een parlementaire enquête. Merkwaardig is, hoe ieder van deze pro gram-nummers zijn jaloersche verdedigers heeft. Vooral de N.R.Crt. is zeer bevreesd, dat óf de interpellatie öf het rechtsgeding schade zou kunnen doen aan de kansen van de enquête, waaraan het liberale blad zijn hart verpand heeft, door nl. het Ossche gras voor de voeten van den heer Wende- laar weg te maaien. Daarentegen heeft de N.S.B. niet veel op met een parlementaire enquête al was het maar wijl zij parle mentair is en geeft de voorkeur aan een frissche interpellatie, welke minder tot de loges, maar meer tot het' schellinkje spreekt. Ofschoon wij den indruk hebben, dat het thema Oss sommige toehoorders wat be gint te vermoeien, achten wij het toch niet waarschijnlijk, dat één der uitvoerenden van zijn nummer vrijwillig afstand zal doen en wij vreezen, dat géén punt van het program ons zal worden bespaard, tenzij het parlement opnieuw blijk zou geven meer te zijn, dan een riet in den wind van een perscampagne en de zaak Oss tot haar ware proporties zou reduceeren. In het avondblad van 25 November werd hier geschreven over een „tegenstelling" (we plaatsten een vraagteeken in den titeltusschen de katholieke raadsfractie te Amsterdam en den kath. wethouder, die zijn stem niet kon geven aan een motie zijner fractie inzake herziening der salarissen voor de laagstbezoldigden. Met 327 stem men deed een motie-Dingemans der kath. fractie den raad uitspreken, na toelichting door den heer Steinmetz, dat herziening van salarissen en loonen, althans voor die der laagstbezoldigden, wenschelijk is. Daar om werden B. en W. uitgenoodigd, het be drag verkregen uit verhoogde uitkeering uit het gemeentefonds, niet te bestemmen voor verhooging van afschrijvingen (zooals B. en W. wilden) doch voorloopig te reser veeren, ten einde daaraan een bestemming- te geven, nadat in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg de vraag be handeld (zou) zijn op welke wijze even- tueele loonsverhooging, speciaal met be trekking tot de laagstbezoldigden, zou kun nen worden toegepast en na daaromtrent overleg gepleegd te hebben met de regee ring. Wethouder Kropman heeft indertijd in den raad uitgesproken dat er een plicht rust op de overheid om den menschen een zekeren welstand te geven, maar hij waar schuwde tegen een motie welke slechts ver wachtingen kon wekken die niet verwezen lijkt zullen worden. We schreven destijds: „mèt wethouder Kropman die zijn volle medewerking aan de uitvoering der motie toezegde waarschuwen we ernstig, dat er geen groote verwachtingen mogen wor den gewekt. Want de motie vermeldt de noodzakelijke raadpleging der regeering. En hoe zal het hooger bestuur oordeelen? Wel hebben we nog onze gemeentelijke autonomie, maar daarnaast is er nog altijd de correctie van hoogerhand. We hebben immers een begrooting die sluitend heet op papier, maar die feitelijk millioenen tekor ten vertoont." Slechts zeven tegenstemmers waren er, onder wie de kath. wethouder. Intusschen heeft deze nu gelijk gekregen. Toen men geen overeenstemming kreeg in het Georg. Overleg is men eerst de regeering gaan raadplegen alvorens verder te onderhande len. Dit raadplegen van hooger bestuur heeft tot gevolg gehad dat de „meevallers" uit het gemeentefonds, welke de wethouder voor de financiën noodig achtte voor af schrijvingen, niet voor de salarissen mogen worden aangewend. En zoo zat er niets anders op voor den Amsterdamschen ge meenteraad om in zijn laatste zitting door middel van een suppletoire begrooting te besluiten den meevaller voor afschrijving en niet voor salarieering der laagstbezoldig den te bestemmen, zooals de Kath. fractie gewild had. „Was er maar overeenstemming bereikt in het G. O.," verzuchtte de heer Steinmetz. „Als alles mee loopt, krijgen we een optocht," zeide het agentje lachende. Nou een optocht werd het, want alle kabouters liepen achter den stoet om het bevrijde prinsesje en de gevangen spin te zien. Gelukkig liepen zij ordelijk achter elkaar, zoodat de verkeersagent niet regelend behoefde op te treden. „Het ging als gesmeerd." Voorzichtig werden in de werkplaats van den slotenmaker de draden om het prinsesje verwijderd. De koning, nog altijd met zijn kroon op, kwam eens kijken en hij begroette Keesie, den dapperen verkeersagent, als een vriend. Toen de koning het prinsesje zag, was hij door medelijden bewogen. „We zullen het haar betaald zetten," zeide hij, daarbij aan de ondeugende heks denkende, die het prinsesje zoo had doen lijden. diet wéad Eigenlijk had niemand in het groote gezel schap bij den petroleumkoning Smith er verwonderd van gestaan wanneer Bill Brox in leeren pantalon, slappen hoed en groote revolver-kolven, waar een ander een hor loge heeft zitten, aan 't souper verschenen was. Uit de vele sensatiefilms kende men hem zoo. Maar hij kwam heel solied gekleed in een keu rige smoking, sneeuwwit overhemd en correct gestrikte das. Iedereen voelde dat eigenlijk als een teleurstelling, maar tenslotte bleef Eill Brox ook in avondkleeding Bill Brox en dus was hij de held van den avond, het vurig be geerde type van romantische jongemeisjesdroo- men. De hoofdvertolker van tallooze variaties op het thema „Twaalf tegen één" had dan ook de grootste moeite zich uit de opdringende gastenschaar te bevrijden en de hem toeko mende eereplaats aan de tafel in te nemen. Eindelijk zat hij daar nu, omgeven door bloe men, omruischt door een stroom van vragen en opmerkingen, gebombardeerd door een stroom van beminnelijke en nieuwsgierige blikken, die al zijn bewegingen vasthielden. Maar Bill Brox kende dat. Altijd, wanneer hij zich in particu liere gezelschappen mengde, verwachtten deze een directe omplanting van zijn gefotografeerd heldendom in de werkelijkheid. Maar dat was nu eenmaal niet zoo eenvoudig. Sedert hij eens door twee kerels neergeslagen en uitgeplunderd was, heeft hij voorzichtigheid geleerd en zijn rotsvast geloof in eigen kracht, hem waarschijnlijk door film-suggestie zelf bij gebracht, had een behoorlijken knauw gekregen. Hij had nog het geluk gehad, dat men hem bij dien overval niet had herkend. Zijn carrière had dan wel eens 'n heel abrupt einde hebben kunnen nemen. Zoo'n kerel afgeranseld Het ergerde Bill Brox daarom altijd, wanneer hij moest hooren, dat men van hem niets an ders dan heldendaden verwachtte. Vooral op soirée's had men een uitstekende gelegenheid den held van het witte doek eens fijn uit te hooren over zijn phenomenale prestaties, maar niemand kon vermoeden hoe argwanend Bill dien vragenstroom gadesloeg en met heel onbe- teekenende antwoorden probeerde zijn kwel geesten af te schepen. Het was dan ook maanden geleden, sinds Bill Brox op een soirée was verschenen, een omstandigheid, welke mr. Smith te meer ver heugde, dat het hem gelukt was zoo'n gevierden gast in zijn huis te mogen ontvangen. Bill Brox was goed geluimd.... gaf zich heel natuurlijk enstelde het gezelschap bitter teleur. Bill bemerkte dat heel goed. Maar lieve hemel, wat moest hij dan doen? Tegen de trapleuning op- loopen, om de gasten te amuseeren? Of op de porceleinen poppen schieten, terwijl hij toch eigenlijk een erbarmelijk slecht schutter was? Belachelijk! Tenslotte was hij een kunstenaar en geen kunstenmaker! De 18-jarige Mary verheelde haar teleur stelling niet. „Eigenlijk had ik me u heel anders voorge steld, mr. Brox. Veel drukker, origineeler overvloeiend van levenskrachtomweven 1 Wethouder Kropman heeft daarvoor alles tevergeefs aangewend. Over dit niet tot overeenstemming komen was de kath. fractie-voorzitter Dingemans zeer teleur gesteld. Amsterdam moet nu buigen voor Den Haag. Het is te voorzien geweest. De communisten wilden de kath. motie desondanks tóch handhaven. Maar voor zulk een nuttelooze comedie leende zich onze fractie niet. Het comediespelen liet ze aan de soc.-democraten over, wier woord voerder Woudenberg nota bene erkende vóór de motie te hebben gestemd, ofschoon „niemand zou geloofd hebben in de toe stemming der regeering". Voor welk een comediespel heeft zich dan deze sociaal democraat geleend*1*! PHO-18-0203A met een geur van avonturenIn plaats daar van, vind ik, nu ja, een eleganten knappen man, met goede manieren, heelemaal uit dezen modernen tijd, zeer beheerschte vitaliteit, om weven doorniets en ruiken doet u naar kauwgummi en eau de cologne!" Toen barstte Bill Brox in een schaterlach uit. Hij lachte met achterover gebogen hoofd en met de handen in de zijhij lachte, dat de kroonluchters rinkeldendat de dansende paren stilstonden en hem aanzagen. Het was het onbedwingbare vitale lachen van den „wil den ruiter der prairie," den „razenden cowboy," het filmlachen, dat iedereen kende. Het was Bill Brox in optima forma! Heerlijk, dat de man eindelijk in stemming kwam. Bill staarde met cynischen veroveraarsblik in de flakkeren de oogen der jongedame, sloeg met gewilde on stuimigheid zijn arm om het meisje, dat nu van opwinding beefde, zoodat de rug haar pijn deed en gleed dan met haar in tango-pas over het discreet ontruimde parket. Maar dat filmsprookje werd onmiddellijk daarop heel realistisch onderbroken. Eenige knallende revolverschoten, die den kroonluch ter vernielden, het parket met glassplinters be dekten en een uit het halfdonker komend gebie dend Hands up" waren een zeer duidelijke herinnering aan het feit, dat men zich in Chi cago bevond. Een oogenblik volgde een lawaai van vallen de muziekinstrumenten, omvergeworpen stoe lenangstkreten, toen werd het doodstil.... de stilte van het graf. Men kende de benden. Het machinegeweer, dat vanaf den ingang heel de zaal beheerschte, was geen kinderspeel goed. Met ongeloofelijke snelheid plunderde een gemaskerde kerel, gedekt door de wapens zijner medeplichtigen, het gezelschap uit. Alle versier selen, portefeuilles en horloges verdwenen in een opengehouden reistasch. Bill Brox zweette water en bloed. Hemel nog toe, dat er ook zoo iets gebeuren moest.... nu was het uit met hemradicaal uitDeze brutale roof kostte hem niet alleen de porte feuille, maar ook zijn heelen nimbus. In den geest zag hij reeds de vette headlines: ,3ill Brox door heel gewone roovers geplunderd. Bill Brox laat toe, dat een heel gezelschap door drie mannen overrompeld wordt. Bill Brox...." Hij hoorde heel Amerika lachen. Hij hoorde het fluitconcert bij de vertooning van zijn eerst volgende film. Het werd hem groen en geel voor de oogen. Wat te doenIn deze situa tieZou hij als een idioot naar 't machine geweer rennen? Maar wat werd h« er beter van, I T\p lmld in als men zijn door- i J~Je fu*lU lil zeefde body over 77 j een paar dagen UlOClllJtZfieClCfl met veel plicht- f plegingen graf- waarts droeg? O, de onverdraaglijke blikken van alle zijden. Zij spraken boekdeelenHet was duidelijk, dat men van hem een heldendaad verwachtte. Hij voelde de bevende Mary tegen zijn lichaam. Met tranen in de oogen peuterde zij aan haar halsketting. „Mr. Brox!" Een afgrond van ver wijten fluisterde Mary met deze woorden den grooten Bill in de ooren. Hij begreep al te goed. Het collier verdween in den koffer van den bandiet. „Uw portefeuille, voor den duivel!" Bill staar de den kerel in de oogen. Nu moest het komen. Secondenlang stokte iedere ademhaling. En toen.... „HaBill Brox!" grijnsde de kerel. Dan stiet hij een vreeselijke vloek uit, keerde zich om en snelde naar den uitgang. Bill zag nog juist, dat de beide medeplichtigen, het ma chinegeweer achterlatend, ook op de vlucht sloegen. Dan rende hij de kerels met groote stappen, die meer op sprongen geleken, achter na. Aangespoord door de aanmoedigende kre ten der menschen, kreeg hij nog aan den in gang den man met de tasch te pakken en rukte hem achterover. De kerel trok een revol ver, maar thans was Bill Brox de situatie mees ter. In een minimum van tijd had hij denman ontwapend. Op hetzelfde oogenblik werd de deur opengeworpen en stormden politie-agen- ten binnen, de browning in de vuist. Met zijn beroemde, onnavolgbare nonchalance, slingerde Bill den kerel met kracht voor de voeten der agenten, streek met gekunstelde kalmte zijn .haren glad, greep de tasch met de geroofde voorwerpen en schreed naar den salon terug. „Waarom speelt de muziek de tango niet •-verder. De wonderbuit hier," en hij hield triomfantelijk de tasch omhoog „kunt u •later verdeelen." Bill wist maar al te goed, hoe zijn publiek te nemen. Thans hadden Smith •en zijn gasten de langverwachte sensatie. De reactie was dan ook geweldig. Hysterisch brul lend en in de handen klappend stonden ze langs het parket, waarover Bill Brox met Mary de tango ten einde schuifelde. Toen den volgenden dag de kranten het ge beurde in de villa van Smith met schreeuwende (koppen verspreidden, kon de cipier niet nalaten den gevatten bandiet er een exemplaar van te laten lezen. Deze las het bericht en schudde geërgerd het ihoofd. „Leugens. Die onschuldige jongen heeft ons niet gestoord! Juist op het moment, dat ik hem zijn portefeuille wilde ontnemen, gaf onze •buiten wachtende post het waarschuwingssig- naal, omdat hij dien vermaledijden politie-auto szag aankomen. Zoo is het!" Bill Brox heeft het nooit geweten. Evenmin als de van vereering zwijmelende gasten, van •mr. Smith! A T T T-i A n/\AT\Tf»0 op dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen TT1 7f-A bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken dooc C F 250 - ALLE ABONNE S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T 7 OU.- verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T I OU. doodeHjfcen afloop t* vetoes van een band, et een Bewerkt naar het Fransch Dat was wel het gevoelen van iedereen, en meer van Marian zelf. Als haar man haar °P zoo'n hoog voetstuk plaatste, als haar vader haar met onderscheiding behandelde, als al haar vrienden en kennissen zich vereenigden om haar buitengewone hoedanigheden te prijzen, stelde Marian zichzelf nog veel hooger. Die eigenliefde zou bij een minder verstandig karak ter ontaard zijn in een vreeselijke ijdelheid, teaar bij Marian toonde zij zich door een rustig égoïsme, een natuurlijke neiging om alles terug te brengen tot haar eigen persoonlijkheid en geinige menschen konden dat aan die mooie, hoogstaande vrouw verwijten. Onder leiding van de jonge kasteelvrouwe *erd spoedig de organisatie van Alshem-Park ^oltooid. Binnen een paar weken verdwenen de laatste werklieden en was alles gereed. Marian eh James hadden hun eigen huishouding, hun ®igen bedienden, alles geschoeid op een voet weelde en comfort die heel gewoon aan de teöge wouw scheen. James Met af en toe nog eens zijn vreugde en soms ongeloovige verras sing zien, geplaatst te zijn in zulk een weidsche pracht, die hij nog niet gewoon was, terwijl de kinderen een naïeve vreugde toonden over hun nieuwe levenswijze. Marian en haar vader alleen leken geheel voor dat leven als geschapen. Zij waren erin getreden met gemak en onverstoor bare kalmte. Zooals dokter Mac-Rae voorzien had, vroeg Marian aan Julia om het toezicht te houden op de bedienden en het huishouden, voorgeven de, dat zij geen tijd had om zich met die klei nigheden te bemoeien. Het jonge meisje nam die taak aan, blij zich nuttig te kunnen maken en diensten te bewijzen aan haar, die zich te haren opzichte zoo edelmoedig toonde. Die taak was overigens niet moeilijk, want er was een uitstekende huishoudster, die van Julia haar orders ontving. Maar toch ontbrak het haar niet aan bezigheden. Het onderwijs aan de kinderen nam veel tijd in beslag en eiken dag nam zij de jongsten mee voor een wandeling in het park. Arthur ging met de ouderen lange tochten in den omtrek maken. Lily scheen sterker te worden, maar zij was nog niet verder geweest dan den tuin. Een tiental dagen na de aankomst van Marian wilde het jonge meisje Julia vergezellen, die met Molly en Joe ging wandelen. Na eenige aarze ling gaf de dokter permissie en het kleine ge zelschap ging op weg. Lily steunde op Julia, beiden waren in wit piqué gekleed, met groote witte zonnehoeden. Zij gingen rechts langs een laan en binnen tien minuten bevonden zij zich voor een brug getje, geheel begroeid met klimop, dat over het riviertje was geslagen en leidde naar een hek, zoo met klimplanten overdekt, dat men daar achter niets kon onderscheiden. „Dit hier is Flower-Cottage," zei Lily. „Ik heb den sleutel in mijn taschje. Al eenige dagen geleden heb ik dien aan Marian ge vraagd, daar ik 'dit zoo schilderachtige domein wilde bezoeken. Kom je mee, Julia?" „Graag." Zij liepen over de brug, voorafgegaan door Joe en Molly. Lily stak den sleutel in het hek. De jonge meisjes bevonden zich nu in een laantje, gevormd door kleine boomen, waarvan de takken boven hun hoofd dicht ineengegroeid waren. Groote paarse bloemen, Oost-Indische kers en andere slingerplanten groeiden rondom de stammen, reseda en kleine roosjes hadden het voetpad overwoekerd, zoodat er bijna geen plaats meer was om den voet te zetten. Aan het eindje van dit laantje was een lang smal bloem perk met een overvloed van bloemen. Er waren er overal, waar maar een plaatsje voor te vin den was, zij bekleedden de balustrade van het terras langs de rivier, zij bedekten de priëeltjes en klommen op tot aan het dak van een minia tuur Chineesch tempeltje. »e lucht was verza digd van geuren, uitgewasemd door jasmijn, heliotrope, seringen en allerlei bloemen, te veel om op te noemen. Aan het einde bevondi zich het huis, dat Julia vanuit haar vensters kon zien. Er was slechts een verdieping op en het dak was als een ter ras overvloedig met bloemen versierd. Voor zoo ver men kon zien tusschen de Woemrake ran- de ken, die de muren bedekten, was het huis van grijze steen en ietwat verwaarloosd. De be nedenverdieping bestond uit een reeks van vijf breede vensters, nu door zware luiken geslo ten. Lily maakte er een open en de jonge meisjes kwamen in 'n salon, behangen met licht cretonne met groote, tropische bloemen. Een verkleurde mat bedekte voor een gedeelte de witte en zwarte steenen van de vloer, geborduurde netel- doeksche gordijnen hingen voor de vensters. Het eenige weeldevoorwerp van dit eenvoudig ge meubileerd vertrek was een jardinière van Sak sisch porcelein op den schoorsteenmantel. Julia wendde zich naar een open deur en keek in de aangrenzende kamer. Het was een zeer eenvoudige slaapkamer. Ook hier hingen witte gordijnen voor het raam, maar hier was het neteldoek gevoerd met lila-zijde met kleine bouquetjes er over heen gestrooid. Een groot wit marmeren beeld van de Moedermaagd stond op den schoorsteen. Er naast stond een antiek schrijfbureautje met mooie koperen versiersels en vlak er voor een tamelijk versleten lederen „Hier is het, dat lady Peel gestorven is", fluisterde Lily. Zij wees op het bed, omgeven door een wolk van wit mousseline, waar aan het hoofdeind een groot kruisbeeld met bronzen corpus hing. „Zij hield hartstochtelijk veel van bloemen en van een eenvoudig, teruggetrokken leven tenminste in den laatsten tijd van haar aardsch besta"an, want vroeger moet zij heel veel van, wereld» weelde en feesten gjehooden hebben.- Wat een bekoorlijk en poëtisch verblijf is dit huis, niet waar, Julia?" „Ja, waarlijk, bekoorlijk. Maar het leven moet hier toch wel somber zijn geweest voor die arme vrouw, zoo eenzaam, zonder familie, met enkel het gezelschap van bedienden.... Kijk, dat is zeker haar portret." Zij ging naar den schoorsteen, om beter de portretten te bekijken, die aan weerszijden waren opgehangen. Maar het was zoo donker, dat zij weinig kon onderscheiden. Snel maakte zij een der ramen open en nu kwam een zon nestraal het donkere vertrek verlichten, waar de komst van de jonge meisjes een wolk van stof had doen opdwarrelen. Julia ging terug naar den schoorsteen.» Het rechtsche portret stelde een man voor met somber en onverschillig gelaat, deftig gekleed. Het andere was van een jonge vrouw, met regel matige, hoewel te scherpe gelaatsstrekken. De zwarte oogen waren levendig, maar nogal ge biedende, de mond evenwel glimlachte met op rechte goedheid. „Ik veronderstel, dat het de portretten zijn van Lord John Peel en zijn vrouw," zei Lily. „Zij was veel jonger dan hij en er wordt ver teld, dat zij niet gelukkig is geweest, ondanks haar rijkdom." „Misschien moet men daarin de oorzaak zoeken van haar ongestadig karakterMaar, Lily, laten wij niet langer hier blijven, het is hier nogal koel en je zou kou vatten. Ga naar buiten met de kinderen en ik zal de ramen, dichtmaken." en Joe alles aan het bekijken waren. Julia ging naar het venster, dat zij geopend had en boog zich een beetje naar buiten om het luik naar zich toe te trekken. Maar toen gaf zij een lich ten gil. Achter de heg, die langs een voetpad ter zij de van het huis liep, had zij plotseling een jong en bleek gezicht gezien, omgeven van een weel- derigen haardos van rose-achtig bruin, waarin twee flikkerende oogen wild schitterden. Toen verdween het. „Wat mankeer je, Julia?" vroeg Lily. Zij had dien gil gehoord en kwam ongerust op den drempel van de slaapkamer. „Och, het was niet veel. Ik zag een vreemd gezicht, niet langer dan twee seconden achter de heg. Ik schrok er eventjes van." „Dat zal waarschijnlijk de kleine Madge zijn; veertien dagen geleden zag ik haar in de groote laan bij het hek, zij zat achter den stam van een boom, gekleed in het wit, haar rosse haren wijd over haar schouders verspreid. Toen ik naderde, is zij opgestaan, heeft mij een blik toegewoi^en, die ver van vriendelijk was en is hard weggeloopen." „Wie is die Madge?" vroeg Julia, die nog met het sluiten der luiken bezig was. „Juffrouw Beckwitt, die geheel op de hoogte van alles is, vertelde mij, dat het een kleine Iersche is, een soort zwerveling, die eens half dood van kou en honger door lady Peel aan het hek van Alshem-Park gevonden is. GWordt yervolgds)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9