JEUGD ZONDER WERK
ftioso
Vtdimfml mndm dag
De avonturen vaneen verkeersagent je
h
Coördinatie van alle
hulpmiddelen
F 750.-
F 250-
I
een
Koogstaande vrouw
DONDERDAG 5 MEI 1938
„OVERVETTE" RINSO, SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE
Moskou wordt
afgewezen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
De nieuwe voorzitter der R.K. Staats
partij, oud-minister Verschuur, wees
er in een op 17 Maart te Rotterdam
gehouden redevoering op, dat wij, al zor
gen we goed voor de werkloozen, een leger
ontzenuwde menschen binnen onze gren
zen houden, vatbaar voor elke geestelijke
besmetting.
't Zijn niet alleen de getallen der werkloo
zen, die opnieuw beangstigend stijgen (van
Juli tot December resp. 312, 317, 324, 340,
386, 437 in duizendtallen, terwijl Januari,
Februari nog aangeeft circa 439.000 en
420.000) doch het zijn mede gevolgen der
werkloosheid, die op den duur iederen wei
denkenden Nederlander tot nadenken moe
ten stemmen over eenige zich opdringende
vragen: zal in de naaste toekomst dit
probleem der werkloosheid, het meest be
nauwende van het oogenblik, een oplossing
krijgen? En zoo er al eenige verbetering
mocht intreden door verbetering der con
junctuur, blijven er dan toch niet zulke
groote aantallen werkloos, dat over struc
tuurwijzigingen in onze maatschappij, over
uiteindelijke middelen ernstig moet ge
dacht worden?
Wat moet geschieden met onze jeugdige
werkloozen, die ten getale van ruim 130.000
hun arbeidsgeschiktheid en perspectief op
de toekomst verliezen?
Hfet proces der ontzenuwing vreet voort:
honderdduizenden zonder werk, aan ledig
gang ten prooi, blootgesteld aan bijzondere
gevaren, welke aanleiding zijn tot onver
schilligheid in het geloof, tot verwarring op
geestelijk gebied, tot ontevredenheid, tot
wanhoop en extremisme.
Terecht schreef de „Tijd" in haar avond
blad van 11 April: „Het probleem van de
werkloosheid is daarom het meest benau
wende van het oogenblik. Wie dit probleem
oplost heeft de toekomst; wie daar niet in
slaagt zal voor het forum van het volk en
van de historie uiteindelijk het pleit ver
liezen. De democratie moge zich op nog
zoovele voortreffelijkheden beroepen om
haar bestaan te rechtvaardigen, de strijd
orn haar superioriteit zal hiér uitgevochten
worden, op het terrein van de werkloos
heid."
Allerlei maatregelen tot leniging van de
zen nood werden voorgesteld, allerlei plan
nen gemaakt, doch aan doortastendheid en
snelheid van uitvoering ontbreekt het.
En al moge met dankbaarheid geconsta
teerd worden, dat er in ons land veel is
geschied op gebied van werkloosheids-be-
strijding en werkverruiming, toch is een be
klemmend gevoel bij het bezien dezer maat
regelen eenerzijds en van het huidig aan
tal werkloozen anderzijds niet te onder
drukken.
En als conclusie is het gewettigd de woor
den aan te halen van oud-minister Ver
schuur, op de bijeenkomst van 17 Maart te
Rotterdam gesproken: „Er moet dus op het
front der werkloosheid nog heel wat anders
gaan gebeuren."
Wat het zijn zal, dat moet gaan gebeuren?
Het baat niet hier al enkele werkobjecten of
partieele oplossingen te bieden: noodig is
het opmaken van een systematisch opgezet
werkplan van werkloosheidsbestrijdingen
als daarmede niet de geheele werkloosheid
bestreden kan worden, (afgezien van het
aantal dat reeds vóór 1929 werkloos was en
nu geregistreerd is), dan moge overwogen,
bestudeerd en geprobeerd worden, wat op
gebied van emigratie mogelijk is.
Er zijfj, meer tijden in de Nederlandsche
historie aan te wijzen, dat het kleine Ne
derland in grooten getale emigreerde.
Voor ons Katholieken moge het perma
nente en steeds dreigender karakter der
werkloosheid aanleiding worden tot het in
richten van een afzonderlijken dienst voor
bestrijding der gevolgen van de werkloos
heid. Veel geschiedt er plaatselijk en paro
chieel op dit gebied. Met lof mogen ver
noemd worden het ontwikkelings- en ont
spanningswerk voor werkloozen in zalen en
volkstuintjes, het retraitewerk, het huis-
houdonderricht voor de vrouwen van werk
loozen enz., doch er ware mogelijk nog
vruchtbaarder te werken als dit alles cen
traal werd gestuwd.
In het kader van deze werkloosheids
aspecten neemt het vraagstuk der
jeugdwerkloosheid een afzonderlijke en
belangrijke plaats in. Vooreerst omdat het
hier gaat over jongeren voor wie de werk
loosheid, de lediggang meer funest is dan
voor de ouderen: hun leeftijd, de leertijd
voor him vak, hun geringer weerstandsver
mogen, het verlies der arbeidsfitheid en ar
beidsgeschiktheid, de stremming in levens
opgang zijn even zoovele factoren, die de
werkloosheid, vooral de langdurige werk
loosheid, voor hen dubbel erg doen zijn.
Vaste cijfers van het aantal jonge werk
loozen ontbreken nog steeds: de getallen
van degenen, die zich melden op de arbeids-
bemiddelings-bureaux, vormen slechts een
bepaald percentage van het reëel aantal
jonge werkloozen en de cijfers der jeugd-
registratie in de enkele gemeenten, die
reeds daarvoor aan de beurt kwamen, geven
dan ook aanzienlijk hoogere getallen. Doch
één ding staat vast: nJ. het aantal der
genen, die deelnemen aan hetgeen Rijk of
gemeenten of particulieren ondernemen tot
bestrijding der gevolgen van de werkloos
heid en deze cijfers zijn in de maanden
SeptemberDecember 1937 resp. 11.880,
16.694, 21.249 en 22.396.
En vast staat, dat deze cijfers op het ver
moedelijk aantal werklooze jongeren ont
stellend zijn. Niettegenstaande de overheid
(Rijk en gemeenten) dit werk subsidieeren
en een vergoeding beschikbaar stellen, blij
ven deze cijfers veel en veel te laag.
Twee dingen zouden hier hulp
kunnen bieden.
Vooreerst alles wat geschiedt op
gebied der jeugdwerkloosheid coör-
dineeren tot een planmatig geheel.
IK HEB PRECIES DEZELFDE
WASMACH/NE MAAR IK
KRIJG MUN GO,ED NOOIT
20 SCHOON.
DAT IS JE EIGEN SCHULD. JE MOETl
RINSO IN JE WASMACHINE DOEN-X
DE NIEUWE RINSO BESPAART JE VEEU
TIJD EN
NARICHEII
Rinso bespaart U tijd! Binnen anderhalf uur krijgt U een volledige
gezinswas van vijf personen er prachtig helder wit mee. Door een
bijzondere samenstelling verwijdert de nieuwe „overvette" Rinso al
het vuil uit Uw goed in ongelofelijk korte tijd. Rinso spaart U
ook geld, want een pak Rinso, waarmede U de hele was
kunt doen, kost slechts 12i cent. En dan nog met een bon
voor nuttige en fraaie geschenken! Heus, Rinso is zuinig.
En .Rinso geeft niet alleen zulk een schitterend resultaat
in elke wasmachine, maar ook in elke tobbe. Neem
voortaan Rinso: dat spaart tijd, geld en moeite.
Bovendien op elk pak een bon voor fraaie geschenken. i
Gemeentelijke jeugdregistratie, werk
kampen, vakcursussen, centrale werk
plaatsen en dienstbode-opleiding, dat
alles is goed, doch meer wisselwer
king, meer eenheid, meer coördinatie
tusschen dat alles is noodig. Is het
niet mogelijk dit te verwezenlijken
door in de Gemeenten, die zich met
dit werk bezig houden, werkcommis-
sies in het leven te roepen of de be
staande aldus te reorganiseeren, dat
zij een weerspiegeling vormen van de
Rijkscommissie van advies, die samen
gesteld is voor een gedeelte uit de
vier zuilen, steunend op de vier
levensbeschouwingen van het Neder
landsche volk? Contact der overheid
eenerzijds met de particuliere instan
ties anderzijds werd daardoor ge
waarborgd.
Vervolgens zou deelname aan dit
alles voor de jonge werkloozen, die
een bepaalden tijd werkloos zijn, wet
telijk verplicht moeten worden. En
individueel èn sociaal heeft de ar
beidsdienstplicht groote voordeelen,
mits principieel en confessioneel op
gezet.
De vrijwillige deelname aan arbeid, zooals
deze hier bestaat in werkkampen, jeugd
werkverschaffing, centrale werkplaatsen,
vakcursussen enz., hoe aanlokkelijk de deel
name ook werd gemaakt, heeft gefaald
wat het aantal deelnemers betreft.
Uitbreiding en verplichtend stellen van
dezen vrij willigen arbeid langs wettelijken
weg voor die jeugdige werkloozen, die zich
afzijdig houden van bovengenoemde maat
regelen, ware m.i. èn in het algemeen be
lang èn in het belang dezer jeugdigen zelf,
stellig toe te juichen.
Werkloosheid in het algemeen en jeugd
werkloosheid in het bijzonder zijn de groote
kwalen van ons Nederlandsche volksleven:
vooruitzichten tot een natuurlijke en aan
zienlijke verbetering zijn er helaas nog niet.
Mogen 'n grootsch en systematisch werk
plan voor werkloosheidsbestrijding eener
zijds en een plan voor arbeidsdienstplicht
anderzijds het perspectief bieden dat aan
deze kwalen voor onze volkskracht een
einde komt en mogen alle democratisch
gezinde Nederlanders aan de uitvoering
daarvan van harte medewerken, vooreerst
om arbeid te geven aan ons volk en vervol
gens mede tot behoud der democratie.
G. P. J. BANNENBERG, pr.
De fout van het verleden
Vijftien jaren lang wenden de Rus
sische vakvereenigingen reeds po
gingen aan om als internationaal
erkende volwaardige economische strijd
organisatie der arbeiders opgenomen te
worden in de gelederen van het I.V.V. En
vijftien jaren lang heeft het I.V.V., trouw
aan de beginselen van democratie en be
wegingsvrijheid voor de vakvereenigingen,
aan deze pogingen weerstand geboden.
Ook nu is het dit blijven doen. Verreweg
de meeste aangesloten landelijke vakcen
trales hebben zich, hetzij voorwaardelijk,
hetzij onvoorwaardelijk, tegen de toelating
van Moskou uitgesproken.
De Belgen en de Nederlanders hebben
principieel verzet aangeteekend. De Ameri
kanen dreigen met uittreden, indien de
Russen binnenkomen. De Engelschen ga
ven duidelijk te kennen, dat zij een bond
genoot als Moskou verre van aangenaam
vonden. Tal van andere landen wierpen
het over den boeg van een weigeren der
door Moskou gestelde voorwaarden. De
eenige organisatie binnen het I.V.V., die
én de Russen én hun voorwaarden wil ac
cepteeren, is het Spaansche vakverbond,
dat de Russen zelfs op de Algemeen e
Raadsvergadering van Oslo, waar over hun
toelating wordt beslist, als gasten tegen
woordig wenscht te zien.
De Spaansche vakvereenigingen hebben
feitelijk zélf reeds de fusie tot stand ge
bracht, die Moskou thans op internationale
schaal wil verwezenlijken. De resultaten
van deze fusie trekken echter, naar het
schijnt, géén der andere vakcentrales bij
zonder aan, al roept de socialistische pers
nóg zoo hard, dat de communisten in de
Spaansche vakvereenigingen slechts „ge
ringen" invloed bezitten.
De meeste landelijke centrales van vak
vereenigingen motiveeren hun afwijzend
standpunt ten aanzien van de Russen met
de opmerking, dat de vakvereenigingen in
den rooden heilstaat niet beantwoorden
aan den eisch, door het I-V.V. zelf in 1936
aldus geformuleerd:
„Het Vilde Congres van het Internationaal
Verbond van Vakvereenigingen heeft de vak-
vereenigingsvrijheid en de taak der vakbonden
behandeld en verklaart, dat de vrijheid der
vakvereenigingen de absolute voorwaarde is
voor de ware verdediging van de belangen der
arbeidersklasse. Haar onafhankelijke ontwik
keling is onafscheidelijk met de democratische
burgerrechten verbonden."
Onverholen zeggen de meesten, dat de
Russische vakvereenigingen, die eigenlijk
staatsorganen zijn, niet thuis hoor en in
een internationaal verbond van vrije vak
bonden. De Tsjechen, die in politicis zeker
niet anti-Russisch kunnen heeten, stellen
een onderzoek voor naar den aard van de
Russische vakvereenigingen: vastgesteld
moet worden, of de Russen werkelijk vak
vereenigingen hebben of niet.
Daar ligt blijkbaar de kern van de kwes
tie. De democratie der Russen is niet meei
dan een schijn-medezeggenschap. De on
derhandelingen, die de Centrale Raad van
alle Russische Vakvereenigingen éénmaal
per jaar met de vertegenwoordigers der
staatsorganen voert over de loonen in de
komende arbeidsperiode, hebben geen
overeenkomst met de vrije onderhandelin
gen van de vakvereenigingsleiders met pa
troons in andere landen. De taak der Rus
sische vakvereenigingen is het prediken
van onderwerping aan de eischen van de
staatsindustrie, het opvoeren van de ar
beidsintensiteit, het bevorderen van ge
dwongen leeningen, het met moties en
telegrammen steunen van de justitieele
„zuiveringen" der laatste jaren.
Samengaan met deze Sovjet-organisaties
zou het I.V.V. zijn eigen beginselen kosten.
Dat vreest ook de sociaal-democratische
„Arbeiderspers", die schrijft:
,,Het Russische vakverbond wenscht geen
„aansluiting" bij het I.V.V., doch een soort
„fusie" zij het dan een fusie van ongelijk
soortige eenheden. Zij willen in het I.V.V. een
aparte positie blijven innemen en het zal
spoedig genoeg blijken, dat zij geen belang
stelling voor het I.V.V. hebben, indien zij niet
méér kunnen zijn, dan de vakcentrale van elk
ander land, d.w.z. als zij niet hun communis
tische aktie binnen de muren van het I.V.V.
zelf kunnen voeren."
Was het echter niet reeds een fout, dat
de socialistische vakcentrales het bestuur
der Internationale in 1936 machtigden tot
het aanknoopen van onderhandelingen?
Het was een prachtige zomerdag, dat de
„Hamster", dezen naam droeg hij in
de onderwereld op den weg naar 't
station, eensklaps in een sarcastisch glim
lachend gezicht keek, en wist dat hij er bij was.
„Heb ik je aan 't schrikken gemaakt, mijn
heer David Hornby?" vroeg een spottende stem.
„Doe geen moeite; ik weet, dat je alles in dat
valies daar hebt zitten."
De „Hamster" keek naar het gedistingeerd
uiterlijk van den man die hem had staande
gehouden.
„Dus," vroeg hij, „u bent van Scotland-
Yard?"
„Dat ben ik. En je hebt me het genoegen
bezorgd, je een heele week van plaats tot
plaats na te reizen. Maar wacht even, je vroeg
of ik van Scotland-Yard was. Hier heb je m'n
kaartje."
David Hornby, alias de „Hamster", nam 't
kaartje aan en las: Inspecteur Price Douglas,
terwijl in den rechterhoek „Scotland-Yard"
stond.
De „Hamster" stak het kaartje in een der
zakken van z'n colbert.
„Enfin, dat is de risico van m'n beroep," zei
hij kalm en overhandigde, ofschoon met blijk
baren tegenzin, zijn valies aan den detective.
„Je gaat nu mee naar 't bureau," hernam
deze. „Als de trein binnen komt, zoeken we een
leegen coupé. En denk er aan, „Hamster", ik
ken het trucje, vlug in een coupé stappen om
er aan den anderen kant weer uit te wippen.
Probeer het dus niet. Rooken?"
Gretig nam de „Hamster" een sigaret, welke
de andere hem uit een koker aanbood.
„Dank u, mijnheer."
Tegelijk wierp hij een kennersblik op den
koker, die van goud was. In één oogwenk had
hij elk hoekje van dat prachtige voorwerp, dat
hem was voorgehouden, in z'n memorie opge
nomen. Z'n blik bleef er op rusten, totdat het
in den zak van Price Douglas verdween.
Het aanrollen van een trein werd in de verte
hoorbaar, en eenige minuten later zaten beide
mannen in een coupé, elk in een hoek, tegen
over elkaar.
De „Hamster" deed moeite, om zich een on
gedwongen houding te geven, maar het lukte
hem maar half.
Met een zucht nam de inspecteur het valies
op z'n knieën.
„Natuurlijk gesloten," zei hij. „Geef me den
sleutel."
Hij opende het valies, bekeek den inhoud en
mompelde: „Een heel aardige buit. Lady Vipont
zal blü wezen, als al die dingen weer in haar
bezit zijn. Zulke prachtige parels ziet men niet
veel," en hij hield een kostbaar parelsnoer met
amethisten sluiting in de hoogte.
„Buitengewoon," ging hij voort, en dan die
armbandenMaar kijk, de trein gaat stop
pen."
Haastig stak de inspecteur alles weer in 't
valies en sloot het. Eerst toen zag hij, dat hij
het parelsnoer vergeten had en naast zich op
de bank had neergelegd.
„Stommeling, die ik ben!" lachte hij, en stak
het snoer in z'n zak, waar men het tegen den
Profintern en Komintern zullen uit een
weigering tot toelating nu ongetwijfeld
munt slaan voor hun propaganda tegen de
„slappe socialistische leiders", die de pro
letarische eischen van Moskou niet hebben
„aangedurfd".
gouden sigarettenkoker kon hooren kletteren,
juist toen de trein stilhield.
„Niet veel menschen op 't perron," merkte
inspecteur Douglas op. ,,'t Zal me benieuwen
of 't hier overal zoo stil is."
Hij stond op en keek eenige oogenblikken
met aandacht naar den kruier, de menschen,
naar 't af- en opladen der bagage. Daarna
wendde hij zich weer naar z'n gevangene. Maar
de „Hamster" was verdwenen wi z'n valies.
De coupé-deur stond ope- Voor een man van
Scotland-Yard, wiens gevangene hem ontsnapt
was, was Price Douglas opvallend kalm. Hij
sloot het portier, ging rustig in een hoek van
den coupé zitten en stak een sigaret op.
„Dat is me prachtig gelukt," mompelde hij,
tevreden, terwijl de trein zich weer in beweging
zette, ,,'t Is inderdaad een kostbaar collier."
Hij haalde het parelsnoer weer uit z'n zak,
bekeek het met welgevallen en borg het weer op.
„Dat was een uitmuntend idee van me,"
dacht hij hardop, „en 't mooiste is, dat ik er
zóó tusschen uit spring. Geen speld kan er
tusschen, geen enkele fout heb ik begaan, en
levende inbrekers itii
zwijgen bijna
even goed als rj gouden 'l
doode. 't Kost- E tiuuaen E
baarste van de E z
collectie heb ik sigarettenkoker
en de „Hamster"
loopt nu met de
rest van den buit."
De trein stoomde langzaam het Belgravia-
station binnen en Fred Pellham, alias inspec
teur Price Douglas, was in een uitstekend
humeur.
Bij 't uitstappen werd een hand op z'n arm
gelegd, wat hem deed opschrikken. Hij keek
or verwachtte den een of anderen collega
te zien. Maar de groote, gespierde man naast
hem omklemde nu vast z'n arm en stelde zich
voor:
„Ik ben inspecteur Price Douglas van Scot
land-Yard. Ik arresteer u, als staande onder
verdenking van diefstal der juweelen van lady
Vipont, op haar villa in Wiltshire. Ik moet u
waarschuwen
„Ja, maar dat gaat zóó maar niet," viel Pell
ham hem woedend in de rede; „laat m'n arm
los! Ik begrijp niet waar je 't over hebt en...."
Eensklaps zweeg hij en verbleekte. Met een
vlugge beweging had de detective 't parelsnoer
uit z'n jaszak gehaald.
„De zaak is zoo klaar als de dag," zei de in
specteur. „Trouwens, we zoeken al lang naar
je, Fred Pellham. Daarom heb ik ook den
raad van den anoniemen boodschapper gevolgd.
Maar a propos, heb je misschien ook een siga
ret voor me?"
Werktuigelijk haalde de betrapte boef den
gouden koker te voorschijn.
„Boodschapper?" vroeg hij, „wat wilt u daar
mee zeggen?"
„Ha!" zei de detective en keek met aandacht
naar den gouden koker. „Zóó, hij heeft me toch
de waarheid gezegd. Een uur geleden ongeveer,
belde mij een man op, met de mededeeling, dat
er hier iemand zou uitstappen, die het paarlen-
collier van lady Vipont bij zich had. Hij zei
verder, dat het monogram van z'n sigaretten
koker niet kiopte met den naam dien hij opgaf.
En dat kwam hem verdacht voor. Ga je nu
gewillig mee, Pellham, of moet ik de hand
boeien gebruiken?"
De dief keek naar de keurig gegraveerde
letters: J. V. in z'n sigarettenkoker. Met een
benepen lachje stak hij dien weer in z'n zak
en zei:
„Ik ga wel' gewoon mee."
(Nadruk verboden).
u1
Hoe blij waren allen, toen ze hoorden, dat het prinsesje van
de draden was bevrijd en gesteund door den professor en door
een der kabouters ging het stapje voor stapje. „Voorzichtig
maar aan", maande de professor, „Steun maar op ons. Doe het
maar voetje voor voetje."
Het was gelukkig zoo erg niet met de prinses. Ze werd op
een bedje van varens gelegd en de professor, die natuurlijk
van alles verstand had, gaf haar een drankje te slikken om
haar spoedig beter te maken. „Het is wat bitter," zeide de
professor, „doch U moet maar denken: bitter in den mond
maakt het hart gezond."
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen
by een ongeval met
doodeltjfcen afloop
a yajri jp op dit blad zijn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen F1
r\ I j I I*. /VDv/ININ l j ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 4 OU»"
bfl veilles van een hand
een voet at een oog.
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
17
Zij heeft het kind bij zich genomen, heeft het
verzorgd, onderwezen en er een soort van gezel
schapsjuffrouw van gemaakt, ondanks 't vreemde
karakter van het meisje, dat naar men zegt,
niet geheel goed bij het hoofd is en van natuur
geneigd om rond te zwerven. Alleen tegenover
haar weldoenster, die zij hartstochtelijk be
minde, was zij handelbaar. Na den dood van
lady Peel is zij opgenomen bij juffrouw Neph-
ton, de vroegere huishoudster, die medelijden
met haar had en ik vermoed, dat zij nog steeds
bij haar woont. Dikwijls komt zij dwalen in het
park en de omgeving."
„Arm kind!" mompelde Jullac.
Al sprekende hadden zij het huis verlaten.
Lily sloot de luiken buiten en de huisdeur. Dan
boegen zij het smalle pad in langs het terras.
De nabijheid van de rivier verspreidde hier een
aangename koelte en de lucht was als verzadigd
door de geuren der seringen.
„Uier zat lady Peel dikwijls te lezen of te
werken", zei Lily, wijzende op een uitbouw over
het water.
Daar stond een rustieke tafel, die nu be
groeid was door wilde slingerplanten. Over de
balustrade hingen de ranken van pelargonium.
Beneden stroomde het riviertje over platte rots-
steenen en deed zonder ophouden de gras
sprieten trillen.
k
„Wat een heerlijk plekje, niet waar, Julia!
„Ja, dat mag je wel zeggen. Ik zou er ook
van houden hier te komen werkenLady
Peel had beslist neiging tot de eenzaamheid,
want Flower-Cottage is als een hermitage."
„Een toevluchtsoord voor de gewonden en
ontgoochelden van het leven. Gelukkig be-
hooren wij niet tot dat soort, beste Julia; wü
kunnen en willen leven en werken."
Julia keek het jonge meisje teeder aan. Zij
was al een heel klein beetje dikker geworden,
haar wangen begonnen een zacht rose te ver-
toonen, haar blik was levendiger, haar bewe
gingen niet zoo kwijnend meer. Lily was op
weg om geheel beter te worden en zij zelf ver
klaarde op een toon vol geluk, dat zij wilde
leven en werken.
HOOFDSTUK IX.
Het kleine gezelschap keerde, na over het
bruggetje te zijn gegaan, langs den kortsten
weg naar het kasteel terug. Toen zij bij het
groote bloemperk kwamen, zagen zij Marian in
een prachtig foulard zijden toilet, met diamanten
in het haar en aan haar vingers. Zij was waar
lijk de kasteelvrouwe, als geschapen voor dit
koninklijk domein.
„Jelui hebt een lange wandeling gemaakt",
zei zij, terwijl zij verstrooid het hoofd van kleine
Joe streelde, die zich tegen haar aanleunde.
„O, wij zijn niet ver geweestslechts tot
Flower-Cottage. Ik wilde Julia dat mooie plekje
toonen.... Daar, Marian, hier heb je de sleu
tels terug."
Marian scheen die beweging niet te bemerken
en vroeg Julia: .Bevalt je dat huis en dien
tuin?"
„O, zeker, Marian, vooral den tuin. Er zijn
daar allerliefste plekjes."
„Nu, Lily, geef haar de sleutels, voortaan zal
Flower-Cottage haar toebehooren. Ik zal dezer
dagen door een rechterlijke acte haar het eigen
dom verzekeren."
Julia wist niet wat zij hoorde. „Wat?
Wat bedoel je?" fluisterde zij.
„Ik zeg, dat ik je Flower-Cottage geef, dat het
je eigendom zal zijn," zei Marian een beetje
bits. „Lily, geef haar de sleutels."
Het jonge meisje wilde Julia den sleutelbos in
de hand leggen, maar Julia duwde haar zachtjes
weg.
„Ik bedank je wel voor je goede bedoeling
lieve Marian," antwoordde zij, terwijl zij een
dankbaren blik op haar nicht wierp. „Maar dat
kan ik niet aannemen. Je meent verplicht te
zijn om het verzuim van lady Peel te herstel
len. Dat getuigt van je edelmoedig hart en
groote kieschheid, maar ik heb al zooveel van
je ontvangen en...."
„En je zult het aannemen, ik wil het be
slist," zei Marian op koelen toon. „Ik ben het
niet, die je dat landhuis schenkt, het islady
Peel. Dat zal je deel van de erfenis zijn."
Die laatste woorden scheen zij met moeite te
uiten. Zij opende met een heftig gebaar de para
sol, die zij in de handen hield en zei op kal-
men toon: „John Bretland is zoo even aange
komen. James laat hem de stallen zienKijk,
ik geloof, dat zij daar aankomen. Laten wij hen
tegemoet gaan."
Lily stak haar arm onder dien van Julia en
zij volgden samen Marian, die zich wendde naar
een groepje, dat dicht bij het kasteel was blijven
staan. John onderbrak zijn gesprek met James
en Arthur en kwam Lily en Julia begroeten.
„Wel, miss Lily, wat ziet u er goed uit?" zei
hij opgeruimd. „Ons klimaat wekt wonderen; ik
ben verrukt dit te kunnen constateeren."
„Ja maar, het is ook zoo heerlijk hier," riep
Lily met geestdrift uit. „Soms, mijnheer Bret
land, denk ik, dat ik te gelukkig benDaal
schrik ik voor terug, weet u dat wel?"
„En waarom, miss Lily?"
De oogen van het jonge meisje verhieven zich
ten hemel, haar oogen waren even blauw als de
lucht en niet minder zuiver.
„Omdat men moet lijden om daar boven te
komen," fluisterde zij peinzend.
Marian haalde ongeduldig haar schouders op.
„Komaan, Lily. geen mysticisme! Geniet van
het leven en houd je geest niet met zulke soort
van gedachten bezig. Geloof mij!"
Julia kon een gebaar van protest niet weer
houden, maar Marian zag dat niet, wel mijn
heer Bretland. Terwijl zij de stoep opgingen en
in de hal kwamen zei John Bretland tot Julia,
naast wie hij liep: „U schijnt niet te gelooven,
dat het eenige doel van het leven is het ge
nieten zonder maat en zonder zorg?"
„Twijfelt u er aan?" antwoordde zij met
warmte. „En u zelf, gelooft u niet, dat mevr.
Brice een heel vaische notie heeft van het
leven, zooals het niet behoort te zijn bij een
redelijk schepsel?"
„Ik zal haar denkwijze zeker niet goed
keuren. U kent mijn christelijke gevoelens en
hoewel wij niet hetzelfde geloof belijden, is er
toch tusschen ons iets gemeen: wij aanbidden
Jesus en zooals St Paulus zegt: zou het schan
delijk zijn om een teergevoelig lidmaat te we
zen van een met doornen gekroond hoofd. Het
principe van mevrouw Brice schijnt mij te
leiden tot een resultaat, dat elk waarlijk chris
tenhart in opstand brengt."
Het was de eerste maal, dat hij een toe
spelling maakte op een godsdienstige kwestie,
terwijl h(j met Julia sprak. Zij had reeds dik
wijls gelegenheid gehad met hem te praten,
sedert zij op Alshem-Park woonde. Eerst was
hij gekomen met zijn vader, dan, door den
dokter met aandrang uitgenoodigd, was hy tel
kens teruggekomen en altijd met blijdschap
verwelkomd doöt de jongere kinderen, met har
telijkheid ontvangen door Julia, die geheel
scheen vergeten te hebben, wat er gebeurd was
in het salon van' zijn moeder. Er bestond ab
soluut geen verlegenheid tusschen hen, zij
waren naar het hun zelf scheen, als heel oude
vrienden, zich bezig houdend met kwesties van
politiek. Julia had in dat opzicht zeer fijne ge
dachten, zeer juiste opmerkingen en John hield
ervan haar die te hooren ontwikkelen. Maar dat
deed zij met heel veel eenvoud, graag de
plaats ruimend voor Marian, als deze, tegen
woordig bij het debat, het woord nam om haar
theorieën te verkondigen op een toon van meer
derwaardigheid.
De schitterende ontwikkeling van de jonge
vrouw, haar hoogstaande ideeën, het gemak van
haar geest om alles te omvatten, maakten haar
werkelijk geschikt om een politieke vrouw te
zijn. Julia en mijnheer Bretland dachten het,
terwijl zij haar hoorden spreken over een pas
gehouden vergadering van het Parlement.
Staande in dat weelderige salon, dat het hare
was, sprak zij met vaste stem, zonder harts
tocht, met verwonderlijke duidelijkheid. Men
voelde, dat dit mooie schepsel een volkomen
zelfbeheersching bezat, tegelijk met een abso
luut vertrouwen in haar kracht en verstande
lijke vermogens alsmede afwezigheid van alle
heftige gevoelenswat betreft het goede,
evenzeer als het kwade.
„Marian", riep Arthur uit, „als de vrouwen
toegelaten worden tot de regeering, zal ik voor
je stemmen. Je zou een der steunpilaren van
het Parlement zijn."
„Tenminste moest James zich met de politiek
bezig houden", zei dokter Mac-Rae, terwijl hij
het hoofd ophief van de krant waar hij ver
strooid in keek. „Zijn vrouw zou voor hem een
machtige steun zijn."
(Wordt vervolgd)