Omvang der werkloosheid in ons land nr pokon B Md imAaal mn den dag De avonturen vaneen verkeersagentje A ngstaanjagende cijfers F 750.- F 250.- .hoogstaande vrouw Kadi VRIJDAG 6 MEI 1938 Beevaart naar Meersel Een bekend genade-oord -^oedkooper dan Koffie Hag, dat kunnen wij ook! Onze cofféïne- vrije Sanka-koffie kost slechts 44 ets. per pakje. Maar beter dan Koffie Hag, dat bestaat niet! Bij Hag doet het niet alleen de fijne kwaliteit van uitgezochte hoog- landkoffie, maar vooral ook de 30-jarige bedrijfservaring en het unieke werkprocédé. Dus Koffie Hag, ook voor U N.V. KOFFIE HAG MIJ. - AMSTERDAM 18 En door zijn langdurigheid èn door zijn grooten, nooit gekenden omvang is het werkloosheidsvraagstuk in Ne erland nog steeds een der grootste en aller gewichtigste vraagstukken waaraan zoowel de overheid als de maatschappij zelve nier aUeen hun volle aandacht zullen moeten blijven besteden, maar waarvoor ook alle Nationale krachten dienen te worden in gespannen. Bij alle waardeering voor datgene wat tet heden toe in Nederland ter bestrij- dlrig van de werkloosheid en ter leniging Van de gevolgen der werkloosheid is ge- kehied, toonen de nuchtere cijfers jammer genoeg overduidelijk aan dat krachtiger en doeltreffender zal moeten worden opge reden. Blijkens de laatste publicatie van den Directeur van den Rijksdienst der Werk- 'oosheidsverzekering en Arbeidsbemidde ling van 11 April 1938 stonden er op Za terdag 26 Maart 1938 in 1055 gemeenten in tetaal 396.251 werkzoekenden ingeschre- Ven, waaronder in totaal 376.977 werk lozen. Van deze 376.977 werkloozen waren 360.601 van het mannelijk en 16.376 van bet vrouwelijk geslacht. Op i jan. 1938 stonden in totaal 439.866 Werkloozen ingeschreven, hiervan waren -21.278 van het mannelijk en 18-588 van bet vrouwelijk geslacht. In totaal was het werkloozenaantal in de ^rste drie maanden van 1938 dus gedaald van 439.866 tot 376.977. Oeze daling moet echter in hoofdzaak teegeschreven worden aan de telken jare terugkeerende seizoensinvloeden, die zich literaard ook nu weer hebben laten gelden. Een meer volledig en gedetailleerd beeld °mtrent den omvang van de werkloosheid 'n Nederland leveren ons de gegevens, die 111 Maart 1938 zijn verstrekt door den Rijks dienst der Werkloosheidsverzekering en Ar beidsbemiddeling inzake de per 1 Jan. 1938 Behouden telling van de bij de gezamen- bjke organen der openbare arbeidsbemid deling in Nederland ingeschreven werk i°oze personen, gesplitst naar leeftijds- Bvoepen en naar geslacht en gesplitst naar 8emeenten met 5000 en meer inwoners en ftemeenten met minder dan 5000 inwoners. Deze gegevens luiden als volgt: Leeftijdsgroepen Gemeenten met 5000 en meer inwoners volge van gezinsinkomsten e.d. dat opne ming in de steunregeling en (of) werkver schaffing niet noodzakelijk wordt geacht. Dit zijn menschen, die weliswaar werk loos zijn, maar voor wie aan de hand van bestaande voorschriften wordt aangenomen, dat zij zich zelf nog kunnen redden en niet op directe financieele overheidshulp aanspraak kunnen maken. Van de bovengenoemde 376.977 werkloo zen komen dus rond 170.000 werkloozen niet in de steunregeling of de werkver schaffing, zoodat plm. 207.000 arbeiders in zgn. zorg zijn. Ten tweede moet rekening gehouden worden met de zeer belangrijke omstan digheid dat in de Nederlandsche sta tistiek over de werkloosheid een werkloos arbeider, die in de werkverschaffing is te werk gesteld, officieel als werklooze blijft ingeschreven, ook zoolang hij feitelijk in de werkverschaffing werkt. Feitelijk is dat in onze werkloosheids statistiek een zeer onzuiver element dat er eigenlijk uit verwijderd moet worden; maar het is goed en noodzakelijk om er bij een juiste en zakelijke beoordeeling van de werkloosheidscijfers terdege reke ning mede te houden. Dit geldt te meer als we weten dat in Nederland nu al sedert eenige jaren voort durend van 40.000 tot ruim 50.000 werkloo zen in de werkverschaffingen zijn tewerk gesteld, die over het algemeen arbeiden aan werkobjecten, waarvan gezegd moet worden dat ze in hooge mate bijdragen tot verhooging en verbetering van de econo mische weerbaarheid van ons land. Zeer terecht heeft de huidige Minister van Sociale Zaken, Prof. Mr. Romme, er on- iangs, bij de behandeling van de begroo ting 1938 voor het departement van Sociale Zaken in de Eerste Kamer der Staten-Ge- neraal, op gewezen dat de „publieke opinie' dezen feitelijken toestand, bij het beoor- deelen van wat de overheid deed en doet. in zake de werkloosheidsbestrijding, te veei verwaarloost en te weinig telt. Van de plm. 207.000 werkloozen, die einde Maart 1938 in z.g. „zorg" waren, zullen er naar alle waarschijnlijkheid ruim 40.000 gewerkt hebben in de werkverschaffingen, zoodat plm. 160.000 a 165.000 gesteunde werkloo zen overbleven. Wij moeten erkennen dat deze laatste cijfers geschat zijn, omdat we niet over juiste gegevens beschikken, maar we durven het aan om uit te spreken dat we er niet ver naast zullen zijn, ook al ver geten wij niet dat in de werkverschaffing Gemeenten met minder Totaal van alle dan 5000 inwoners- gemeenten mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrou 1. van 1417 jaar 12.819 5.739 2.239 672 15.058 6.411 2. van 1824 jaar 48.757 5.458 8.321 622 57.078 6.080 3. van 2530 jaar 67.122 1.790 11.063 122 78.185 1.912 4. van 31—40 jaar 98.767 1.793 15.152 59 113.979 1.852 5. van 4150 jaar 65.427 1.303 10.942 32 76.369 1.335 6. van 5160 jaar 48.613 832 7.811 14 56.424 846 7. van 6165 jaar 18.035 142 2.691 1 20.726 143 8. van 66 jaar en ouder 3.169 9 350 3.519 9 Totaal 362.709 17.066 58.569 1.522 421.278 18.588 °ok al houdt men rekening met de ge urende de eerste drie maanden van dit- jtaar ingetreden gebruikelijke seizoenda- bg in de werkloosheidscijfers, dan is zelfs een oppervlakkige beschouwing van deze tejfers in staat om te doen zien van welk fte» angstwekkenden omvang de werkloos heidscijfers in Nederland nog steeds zijn. Dij een goede beoordeeling van deze cij- efs moet echter tweeërlei goed in het oog ^°rden gehouden aangezien anders gevaar estaat voor verkeerde en overdreven con fusies. Wanneer op Zaterdag 26 Maart 1938 16.977 werkloozen officieel als zoodanig stenden ingeschreven, dan zijn dat voor- terst Goddank niet allemaal werkloozen, tee op directe financieele hulp van de over- 6te zijn aangewezen. Ongeveer 45 pCt. Vatl dit totaal aantal werkloozen verkeert 'te? in zoodanige omstandigheden tenge- 439.866 ook eenige duizenden z.g. kleine boeren werken. Het is trouwens toch nog een schrikba rend aantal, 165.000 arbeiders, voor het overgroote deel huisvaders en kostwinners van gezinnen, die werkloos zijn en tenge volge van die werkloosheid in zoodanige zorgelijke materieele omstandigheden ver- keeren, dat zij bij afzonderlijk in het leven geroepen steunregeling rechtstreeks door de overheid in het allernoodzakelijkste levensonderhoud moeten worden voorzien. Hierbij komt dat de steunregeling zoo als wij die in Nederland kennen alleen maar geldt voor arbeiders die in loondienst gewerkt hebben en niet door eigen schuld werkloos zijn geworden. Dat beteekent dat alle z.g. kleine zelf standigen (venters, kleine kooplieden, kleine ambachtsbaasjes, winkeliers, kleine boeren en tuinders en kleine kweekers), die niet meer in staat zijn door middel van hun al of niet in stand gebleven bedrijfje in hun noodzakelijk levensonderhoud te voorzien niet in de steunregeling worden opgenomen. Deze menschen die feitelijk ook ten gevolge van de huidige crisisomstandig heden werkloos zijn komen ook niet voor in de gewone werkloosheidsstatistiek, ter wijl eveneens niet officieel bekend is hoe groot het aantal werkloozen is in de intel- lectueele kringen onzer bevolking. We kunnen er slechts naar gissen hoe groot en omvangrijk onder deze maatschappelijke groepen de werkloosheid is, maar dat zij zeer beduidend is, daaraan twijfelt niemand. Hoeveel afgestudeerden zien niet reikhal zend uit naar een redelijke, eenigszins pas sende betrekking? En hoeveel zonen van kleine zelfstandigen, van boeren, tuinders en kweekers hunkeren niet naar den tijd dat zij öf redelijk betaalden loonarbeid kunnen krijgen of in de gelegenheid zullen worden gesteld een eigen bedrijfje te stich ten? Veilig kan worden gezegd dat ook hier in deze maatschappelijke groepen de werkloosheid zeer groot is en dat veel ma terieel, maar vooral ook veel moreel leed als gevolg van deze wekloosheid moet wor den gedragen. Mogen wij dus eenerzijds de draagwijdte van de werkloosheidsellende niet over schatten, anderzijds moet ook terdege re kening worden gehouden met de z.g. „on zichtbare" niet in de officieele statistiek verwerkte werkloosheid, die Eveneens als een kanker aan ons volksleven knaagt en een gezonde normale bevolkingsontwikke ling in ernstige mate dreigt te verstoren. Hoeveel jonge menschen, intellectueelen, kleine zelfstandigen en arbeiders, die reeds lang den normalen huwbaren leeftijd heb ben bereikt, kunnen er niet toe komen een eigen gezin te stichten? En wie zal den nood en de narigheid peilen, die vooraJ ook in dit opzicht aan de huidige allerongeluk kigste werkloosheidsramp verbonden zijn? Het is om al deze redenen dat het zeer beslist noodzakelijk is dat alle krachten worden ingespannen om voorzoover dat economisch verantwoord en financieel mo gelijk is, de werkgelegenheid zoo hoog mo gelijk op te voeren, terwijl daarnaast een complex van maatregelen zal moeten wor den genomen om de in Nederland beschik bare werkgelegenheid meer sociaal recht vaardig over de beschikbare arbeidskrach ten te verdeelen. We hopen hierop in een ander artikel wat dieper in te gaan. H. J. KUIPER 'Alleen Pokon lost direct geheel op in water Zoo kun nen plantenwortels voedsel opzuigen KUNSTMEST 25 EN 40 CENT BIJ 01OEM- EN ZAADWINKEES edenk in uren van beproeving en smart, dat ied're mensch wel iets te boeten heeft en het leed zal lichter te dragen worden. Enkele meters over de Belgische grens, midden tusschen twee douane-posten, ligt een lommerrijke tuin. Daartegenover in zijn strakken eenvoud het klooster der paters Oapucijnen. Voortdurend gaan personen de kerk in en uit. Zij gaan den weg over, bestraat met reusachtige basaltmoppen, en gaan de breede laan in van den processietuin, waar men aan stonds het volle uitzicht heeft op het bijna le- vensgroote Mariabeeld, dat daar wit in zijn nis staat en fel afsteekt tegen het grauw van de ruwe rotsblokken. Hier is het middelpunt van het drukbezochte bedevaartsplaatsje: Meersel- Dreef, een tiental kilometers ten Zuiden van Breda, gelegen aan den rand van het majes tueuze Mastbosch. Een oude traditie bezit Meersel-Dreef niet, maar als er ergens aan onze grenzen een druk bezocht genade-oord is, dan is het toch wel zeker dit oorspronkelijk nietige gehucht. Het ontstaan van dit bede-oord is wel merkwaardig, tn 1894 ondernam de toenmalige provinciaal der Belgische Capucijnenprovincie, pater Johannes Baptista van Meerle een visitatiereis naar de missie van Punsjab. Door een hevigen storm op de Middellandsche Zee overvallen, verkeerden pater Johannes en zijn mede-reizigers drie dagen in levensgevaar. Hij beloofde toen, een grot van Lourdes op te richten, wanneer hjj behouden ter bestemming kwam. Terug in het vaderland aarzelde pater Johannes niet en de meest ge- eigende plaats voor een grot was ongetwijfeld het lommerrijke bosch tegenover het klooster in Meersel-Dreef. In 1895 werd met den bouw be gonnen en reeds den tweeden October van dat zelfde jaar kon mgr. Pelckmans, bisschop van Lahore (Punsjab) de plechtige inwijding ver richten. Het bosch werd in een fraai park her schapen en geleidelijk verrezen verschillende ka pelletjes en beeldengroepen in den tuin. Talrijke volksheiligen als de H. Donatus, de H. Appolo- nia, de H. Franciscus, de H. Antonius en de H.H. Cornelius en Rochus kregen er hun eigen hei ligdommen. Er kwam een prachtige Kruisweg met een Calvarieberg en nauwkeurig nage bootst H. Graf. En met de uitbreiding van het park nam het aantal bedevaartgangers gesta dig toe. Het destijds armoedige landbouwersge hucht Meerle voer er wel bij en thans gaat het de gedaante aannemen van een welvarend dorp. In voorbereiding voor de Mei-maand hebben de paters het processiepark weer eens geducht onderhanden genomen. Het gras is gezaaid, hoo rnen zijn gesnoeid, knielbanken en beeldengroe pen zijn met een nieuwe verflaag overdekt. En in de komende dagen zullen weer duizenden en duizenden hier in devote stemming ronddwalen langs de kronkelpaden en lanen waar men plots weer voor een heiligdommeke staat. De groote Lourdesgrot, zoo natuurgetrouw nagebootst en dicht behangen met ex-voto's, met krukken, ro zenkransen en medailles, zal den heelen zomer door weer het middelpunt zijn van de proces sies, zoowel uit Brabant als uit de Kempen. Priesters zullen hier weer aan het altaar staan en omringd door een ingetogen menigte te mid den van de ongerepte natuur het H. Offer op dragen. En hoevelen zullen zich in hun geeste lijken of lichamelijken nood weer niet komen wenden tot de Moeder Gods, wier beeltenis straalt in de hooge rotsholte? Moge Zij de be schermster zijn van het oude geloof van het eenvoudige Brabantsche volk De Bimbachi was er tot in hart en nieren van overtuigd, dat hij, na den Kadi, het meest belangrijke personage van destad was. Hij duldde niemand naast zich, op den Kadi volgde het hoofd- der politie en daarmede basta. In dien gedachtengang was het begrij pelijk, dat tegenspraak voor hem gelijk stond met majesteitsschennis, zoodat niemand het dan ook waagde hem een stroobreed in den weg te leggen. Aan die kruiperige onderdanigheid was Bimbachi's ijdelheid volmaakt evenredig. Zoo gebeurde het op zekeren dag, dat de Bimbachi een restaurant binnenstapte en den kok Abdullah zonder omwegen opdracht gaf een gans, die een diender voor hem torste, voor zijn middagmaal gereed te maken. Met de grootste zorg omringde Abdullah van af dat oogenblik de vette gans, die hij, zoodra ze heerlijk bruin gebraden was, uit den oven haalde en bij de andere gerechten plaatste, in afwachting van de komst van den Bimbachi. Juist op dat oogenblik schreed de Kadi, die voor den wijste uit verren omtrek gold, voorbij en zijn reukorgaan werd aangenaam geprik keld door den heerlijken geur, dien de gans verspreidde. Zonder dralen stapte hij op Ab dullah toe, die zich alleronderdanigst ter aarde boog. „Van wien is die gans?" klonk sonoor de stem van den Kadi. „Effendi," antwoordde de kok, „zij behoort aan den Bimbachi." „Ik wensch dat ze oogenblikkelijk naar het hof gebracht wordt." „Maar wat moet ik dan aan den Bimbachi zeggen?" „Doe wat ik je gezegd heb. Het is beter den Kadi tot vriend te hebben dan den Bimbachi. Gehoorzaam mij. Het zal je niet berouwen." Nog was Abdullah niet gerustgesteld. Hij vreesde maar al te zeer de gevolgen van den toorn van den Bimbachi, die hem ongetwijfeld op een behoorlijke portie stokslagen zou ont halen. „Effendi," stamelde hij, „maar wat zal ik dan den Bimbachi zeggen?" „Zeg hem van mijn part, dat ze uit den oven is weggevlogen," antwoordde de Kadi ongedul dig. „En maak je nu verder niet ongerust." Abdullah zag het nuttelooze van langer te genspartelen in en gehoorzaamde. Maar nau welijks was de gans weggebracht, of de Bim bachi verscheen; zijn gelaat was een en al vroo- lijkheid in het vooruitzicht van den heerlijken maaltijd, die hem te wachten stond. „Geef mij mijn gans, en een beetje gauw, alsjeblieft." Doodkalm nam Abdullah zijn lange schop en stapte er mee naar den oven. Hij opende de deur, keek en keek nog eens, maar van de gans was natuurlijk geen spoor. „Het is toch vreemd," wendde hij zich tot den Bimbachi, die al lang zoo vergenoegd niet meer keek, „je zou zoo zeggen, dat ze weggevlogen is." „Maak wat voort," schreeuwde de Bimbachi, „ik heb een honger als een wolf, en die wordt niet met jouw praatjes gestild." Abdullah keerde naar zijn oven terug, zocht en bleef zoeken en mompelde maar dat de gans toch werkelijk weggevlogen was. Trillend van razernij en vloekend als een bezetene, wierp 'oede manieren, die niet uit in nerlijke beschaving voortkomen, zijn aangeleerde kunstjes, gelijk gedresseerde dieren plegen te ver- toonen. OM C.WlLBSUdlT, De professor ging by den kabouter-kok dadelijk een lekker öppensoepje voor de prinses bestellen. „Maak maar een fijn potje voor haar gereed, kok," zei de geleerde man. „Dat zal haar goed doen, maar zorg er voor, dat ze niet kan zeggen: dat is niet veel soeps." De koning gaf aan twee van zijn onderdanen bevel, dat de spin in de gevangenis moest worden opgesloten, zoodat ze voorloopig geen kwaad kon doen. „We moeten boj haar op onze tellen passen," zeide de koning. de Bimbachi zich met een katachtigen sprong op den kok. Deze haalde met een ruk de schop uit den oven, maar had daarbij het ongeluk met den langen steel een man, die nieuwsgierig naderbij was gekomen, een oog uit te stooten. Dan rende hij naar buiten, de smalle sloppen door, gevolgd door een razende en tierende menigte, waarvan het meerendeel niet eens wist wat er gaande was, met aan het hoofd den Bimbachi. Buiten adem bereikte hij tenslotte de moskee, snelde naar binnen en klauterde op de minaret. Nauwelijks boven gekomen, bedacht hij zich, dat hij als een rat in een val gevangen zat. Over enkele minuten zouden zijn achtervolgers hier zijn en hem aan stukken scheuren. Abdullah sloot zijn oogen en sprong over de balustrade in de diepte. Het toeval nu wilde, dat hij juist op een Armeniër terecht kwam, die een der laatsten was van den troep die hem achtervolgde. De man brak zijn nek- wervel en was op slag dood. Onze kok kwam er echter nagenoeg ongedeerd af en hij stond zich daar juist over te verbazen, toen de Bim bachi al weer de moskee kwam uitgerend. Bin nen enkele oogenblikken was Abdullah zijn gevangene. Men bracht hem naar den Kadi, die juist een slaapje deed na het heerlijke ganzenmaal, dat hij zich uitnemend had laten smaken. Het vele misbaar voor zijn paleis wekte hem en een enkele blik op die dooreenkrioelende massa, te midden waarvan hij den Bimbachi en Abdul lah aanstonds herkende, maakte hem duidelijk wat er gaande was. Met een ernstig gezicht, dat een Kadi past lis hij zich met srnstige dingen ?aat bezighouden, 7~A schreed hij naar i JZC buiten. Onder i den arm nield hü het heilige boek, volgens hetwelk hij recht moest spreken. Allereerst ondervroeg hij den Bimbachi. „Wat verlang je van dezen man?" Doodsche stilte viel plots over het voorplein. „Effendi, ik heb hem vanmorgen een gans gebracht om te braden, een gans zoo groot als een lam. En toen ik ze kwam halen, vertelde de schelm me, dat ze weggevlogen was" en het was alsof zijn stem trilde bij de onuitgesproken gedachte, dat hij nu heerlijk aan de malsche bouten had kunnen zitten kluiven, in plaats van hijgend hier te staan, als die kok De Kadi had inmiddels het boek geopend, sloeg eenige bladzijden om en ontdekte, dat zoo'n wonder alle honderd jaar voorviel. „Het is precies honderd jaar geleden," zal vend klonk zijn stem bij de herinnering aan zoo'n mysterie, „sinds het laatste wonder ge beurd is. Gelukkig hij, die zijn gans verloren heeft, want zij zal hem in het paradijs wach ten, waar zjj hem reeds een plaats in de nabij heid van Allah bereid heeft." Gelukkig met dit vooruitzicht, maakte de Bimbachi plaats voor den nog luide weekla- genden Jood, die met veel omhaal vertelde, wat hem overkomen was. De Kadi bladerde opnieuw in zijn boek en sprak tot Abraham's nazaat: „Daar er geschreven staat, oog om oog, moet de kok je toestaan, dat je hem ook een oog ontneemt." Gnuivend keek de man naar zijn toekomstig slachtoffer, wien het zweet uit alle poriën barstte. „Maar," en met stemverheffing wendde de Kadi zich weer tot hem: „het Boek zegt ook, dat één oog van 'n Muzelman evenveel waard is als twee van een Jood. Daarom moet je ook toestaan, dat Abdullah u het tweede oog uit stoot. Daarna De Kadi behoefde zijn zin niet te voltooien. De man was al in de menigte verdwenen. Nu diende een broer van den Armeniër, dien Abdullah verpletterd had, zijn aanklacht in. Langen tijd zocht de Kadi in het boek, streejt toen langs zijn stoppelbaard en verklaarde: „Gij hebt het recht den kok te dooden, maar op dezelfde manier als hij uw broer gedood heeft. U klimt dus op de minaret en wacht tot u Abdullah ziet passeeren. Dan voltrekt gij hem zijn gerechte straf." Na deze Salomonsuitspraak trok de Kadi zich terug om zijn slaapje te beëindigen. (Nadruk verboden). A j-5 a D^NTVnVTC 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen TJ» **VI 'I ili 1 li ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Vy AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij levenslange geheeie ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen bf) een ongeval met doodelijken afloop bij verlies van een hand een voet Ct een oog. Bewerkt naar het Fransch door CHRISTINE KAMP i ames ging wat verder in zijn zachten fau- cie 2it;ten, zijn knap gelaat drukte niet pre- Sch eeestdrift ui' bü het vooruitzicht door zijr. ÖP ader geopend en die beweging beteeken- klaarblijkelijk: „Ik blijf liever hier in deze °°ie woning en in het gemakkelijke en weel de leven, dat mij ten deel is gevallen." Maar de oogen van Marian schitterden. Ern- en beslist zei zij: „Daar zullen wij wel eens Stlg ^er nadenkenOp het oogenblik heb ik nog ervioed van werk. En zelfs, mijnheer Bretland, Üaït ik u verzoeken mij te excuseeren, dat ik Wijn werkkamer ga, zoodra ik thee heb pronken. Ik heb een manuscript onderhan den w, en ik moet het nalezen, eer ik het aan den j k'evej- zend. Dat werk ben ik begonnen twee r geleden en door gebrek aan tijd heb ik het 6etv!'tee moeten leggen. Voortaan zal ik op mijn kunnen schrijven, ik zal kunnen uiten, zich daar gaat ontwikkelen." '1 tikte met den vinger op het hooge, blanke Vjhoofd, bekroond door haar donkeren haar- licht geonduleerd. „Ben je niet bang, dat het werk, dat je vrouw zich oplegt, haar gezondheid zal bena- deelen?" vroeg John Bretland aan James, toen de jonge vrouw in gezelschap van haar vader het salon had verlaten. Dr. Brice haalde even de schouders op. „Och, wat zal ik er aan doen, beste vriendZij wil het nu eenmaal. Bovendien geloof ik stellig, dat werken,een zeker soort van werk, nuttig is en zelfs onmisbaar voor een karakter als dat van Marian. Zij kan zonder nadeelige gevolgen er een belangrijke dosis van verdragen." „Maar zij duwt jou ermee in den hoek", riep Tony, het enfant terrible, uit. „Jij echter gunt het haar van ganscher harte, nietwaar?" James bloosde licht. „Kwajongen", riep hij lachend uit, terwijl hij de hand uitstak om het oor van den ondeugd te grijpen. „Zou je mij doen doorgaan voor een onnutten, luien kerel? En dat. omdat ik mij niet meer doodwerk zooals vroeger? Toen had ik een veeleischende praktijk en verdiende toch maar amper ge noeg om er zuinig van te leven. Maar die tijd is voorbij. Nu wensch ik te genieten van het leven en de gemakken, die het mij aanbiedt. Maar dat beteekent nog niet, nare Tony, dat ik nergens toe in staat ben." „Kom, kom, wees niet zoo driftig, beste James", zei lachend Lily. „Wij weten allemaal, dat je nooit veel van werken hebt gehouden en daarom heb je er te meer verdienste van, dat* je toch je dokterstitel hebt veroverd, ten koste van 'n moeilijken strijd tegen je karakter. Je bent waarlijk moedig geweest!" Er kwam een uitdrukking van ontroering in de oogen van den jongen dokter. „Ja", zei hij plotseling zeer ernstig, „ja, want ik had een doel voor oogen. Ik wilde met Marian trouwen, dat idee had ik al, toen ik niet veel meer dan een kind was en zij is het, die mij heeft on dersteund in den strijd, waarover je sprak Lily, want ik wilde je zuster een positie aan bieden, zoo al niet schitterend, dan toch ver zekerdHet scheelde weinig of ik had tever geefs gewerkt. Zonder deze erfenis zou Marian er niet toe hebben kunnen komen om met mij te trouwen; eigenlijk begrijp ik dat nu beter. Mijn vrouwtje is niet geschapen voor een be scheiden, bijna armoedig leven, maar wel voor het rijke, van alle zorgen bevrijde bestaan, dat nu het hare is. Anders zou zij als een gevangen vogeltje de vleugels hebben gebroken tegen de tralies van de kooi, waar ik haar zou hebben opgesloten." „Je bent wel een goede kerel om haar dat niet te verwijten", zei Arthur. „Ik?Wel, heelemaal niet. Marian is zoo'n hoogstaande vrouw! Men kan haar niet op een lijn stellen met andere vrouwen, zij staat bui ten het gewone milieu en kan niet anders han delen, dan zooals haar karakter dit voorschrijft. Zij is niet te bereiken door de critiek, door het feit zelf van haar buitengewone ontwikkeling. Dat heb ik altijd ingezien en heb haar daarom gewaardeerd. Bretland, ik wensch je zulk een echtgenoote toe. Zooals zooeven mijn schoon vader opmerkte, zijn zulke vrouwen onmisbaar voor mannen, die in de politiek werkzaam zijn." John schudde het hoofd, „Beste vriend, ik dank je voor dien wensch, maar het spijt mij je te moeten zeggen, dat die niet overeenkomt met mijn ideëen. Zeker, ik bewonder het groote verstand, de buitengewone hoedanigheden van mevrouw Brice, maar ik geloof, dat een politi cus, evenals iedere andere man, in zijn tehuis een zachte en teedere echtgenoote behoeft. Zijn loopbaan zal misschien minder schitterend zijn, maar hij zal intiem geluk, meer huiselijk leven kennen; zijn kinderen zullen worden opgevoed bemind en geleid door hun moeder, zijn woning zal een toevluchtsoord zijn van vrede en rust. Beste vriend, zonder iets af te dingen op de verdiensten van mevrouw Brice, geloof ik toch, dat mijn ideaal verkieselijker is." „Ieder zijn meug, John," riep James jachend uit. „Gelukkig maar, want vrouwen zooals Marian, zijn zeldzaam, terwijl men een legioen kan vinden van zulken, als waarvan je het portret schetste.... Dus, wensch ik je oprecht een vrouw toe, zooals je die verlangt." John lachte een beetje droevig en ant woordde niet. Hij wendde het hoofd af en keek naar den tuin, nu overgoten met zonlicht. Maar op het gelaat van Julia was een schaduw ge vallen. In enkele woorden had John aange toond, hoedanig het leven van de toekomstige mevrouw Bretland zou zijn geweest, haar leven, als zij haar geweten geweld aan had willen doen. Een waardig leven, vol van de zoete vreug den van het familieleven, van het geluk, verkre gen door de volbrachte plichten, door de voldoe ningen van geest en hart.... Met een heftig gebaar streek Julia over haar voorhoofd, alsof zij er iets wilde wegjagen en nam dan weer ijverig haar borduurwerk ter hand, „alsof die lelietjes van dalen en die madeliefjes op het satijn moeten ontluiken, tegelijkertijd met haar zusters in de bosschen en weiden, zei James lachend. HOOFDSTUK 10 Den vorigen dag was er regen gevallen, een fijne en ononderbroken regen, die de wegen modderig maakte, maar aan het loover een frissche, schitterende tint gaf. De daken van Bridge werden beschenen door een nog waterig zonnetje, de kleinste planten tooiden zich met juweelen van regenboogkleuren. Lily, verrukt door dit schouwspel, genoot er van. Haar borst verwijdde zich, haar lippen openden zich om die heerlijke lucht in te ade men, die haar het leven terugschonk. Zij zat naast Julia in een licht rijtuigje met een mak paard bespannen. Eenige dagen gele den had Marian dit aan haar nicht aangeboden. Tot nu toe had Julia, iederen keer als zij naar de katholieke kerk van Betham wilde gaan, een rijtuig moeten laten inspannen. Nu kon zij gaan, zoo dikwijls zij wilde en wel alleen, want James had haar spoedig geleerd om het paard te mennen. Dien morgen had zij Lily meegenomen, om dat het jonge meisje eenige boodschappen in de stad wilde doen. Terwijl Julia in de kerk de H. Mis bijwoonde, was Lily naast haar blijven zitten, ingetogen en peinzend. Julia had vurig gebeden voor dat engelachtige meisje, die door haar neigingen en streven eigenlijk al katholiek was. Nu bereikten zij de eerste huizen van Bridge. Julia was er reeds bekend. Zij had er eenige zieken bezocht, vriendelijke woorden gericht tot de kinderen, wat lekkers uitgedeeldNu was zij gedwongen om het paard wat langzamer te laten loopen, want hier moest zij naar de ge zondheid van een arme vrouw informeeren, daar aan een kind een vermaning geven, een belooning beloven.... Toen zij aan de laatste huizen kwamen, zei Lily: „Je hebt mij onlangs gevraagd, waar juf frouw Nephton woonde. Hier is het, Julia!" Zij wees op een laag gebouwtje, in roode bak steen, zooals de meeste huizen in Bridge. Witte gordijnen, buitengewoon zindelijk, hingen voor de gesloten ramenOp het oogenblik, dat het rijtuigje voorbij zou gaan, kwam er een vrouw op den dermpel. Bijna werktuiglijk hield Julia het paard in. „Bent u juffrouw Nepthon?" vroeg zij aan de vrouw, die een buiging maakte. „Ja, miss," antwoordde zij, terwijl zij een paar passen naderbij kwam. Het was een groote vrouw, keurig gekleed. Haar zwarte wollen japon vertoonde geen enkele kreuk, haar kraagje en manchetten waren smetteloos wit, haar haren, als een kroon in vlechten op haar hoofd, vormden een mooi kapsel. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 13