Omvang der werkloosheid in
ons land
nr pokon
B
Md imAaal mn den dag
De avonturen vaneen verkeersagentje
A ngstaanjagende
cijfers
F 750.-
F 250.-
.hoogstaande vrouw
Kadi
VRIJDAG 6 MEI 1938
Beevaart naar Meersel
Een bekend genade-oord
-^oedkooper dan Koffie Hag,
dat kunnen wij ook! Onze cofféïne-
vrije Sanka-koffie kost slechts 44
ets. per pakje. Maar beter dan
Koffie Hag, dat bestaat niet! Bij
Hag doet het niet alleen de fijne
kwaliteit van uitgezochte hoog-
landkoffie, maar vooral ook de
30-jarige bedrijfservaring en het
unieke werkprocédé. Dus Koffie
Hag, ook voor U
N.V. KOFFIE HAG MIJ. - AMSTERDAM
18
En door zijn langdurigheid èn door
zijn grooten, nooit gekenden omvang
is het werkloosheidsvraagstuk in Ne
erland nog steeds een der grootste en aller
gewichtigste vraagstukken waaraan zoowel
de overheid als de maatschappij zelve nier
aUeen hun volle aandacht zullen moeten
blijven besteden, maar waarvoor ook alle
Nationale krachten dienen te worden in
gespannen.
Bij alle waardeering voor datgene wat
tet heden toe in Nederland ter bestrij-
dlrig van de werkloosheid en ter leniging
Van de gevolgen der werkloosheid is ge-
kehied, toonen de nuchtere cijfers jammer
genoeg overduidelijk aan dat krachtiger en
doeltreffender zal moeten worden opge
reden.
Blijkens de laatste publicatie van den
Directeur van den Rijksdienst der Werk-
'oosheidsverzekering en Arbeidsbemidde
ling van 11 April 1938 stonden er op Za
terdag 26 Maart 1938 in 1055 gemeenten in
tetaal 396.251 werkzoekenden ingeschre-
Ven, waaronder in totaal 376.977 werk
lozen.
Van deze 376.977 werkloozen waren
360.601 van het mannelijk en 16.376 van
bet vrouwelijk geslacht.
Op i jan. 1938 stonden in totaal 439.866
Werkloozen ingeschreven, hiervan waren
-21.278 van het mannelijk en 18-588 van
bet vrouwelijk geslacht.
In totaal was het werkloozenaantal in de
^rste drie maanden van 1938 dus gedaald
van 439.866 tot 376.977.
Oeze daling moet echter in hoofdzaak
teegeschreven worden aan de telken jare
terugkeerende seizoensinvloeden, die zich
literaard ook nu weer hebben laten gelden.
Een meer volledig en gedetailleerd beeld
°mtrent den omvang van de werkloosheid
'n Nederland leveren ons de gegevens, die
111 Maart 1938 zijn verstrekt door den Rijks
dienst der Werkloosheidsverzekering en Ar
beidsbemiddeling inzake de per 1 Jan. 1938
Behouden telling van de bij de gezamen-
bjke organen der openbare arbeidsbemid
deling in Nederland ingeschreven werk
i°oze personen, gesplitst naar leeftijds-
Bvoepen en naar geslacht en gesplitst naar
8emeenten met 5000 en meer inwoners en
ftemeenten met minder dan 5000 inwoners.
Deze gegevens luiden als volgt:
Leeftijdsgroepen
Gemeenten met 5000
en meer inwoners
volge van gezinsinkomsten e.d. dat opne
ming in de steunregeling en (of) werkver
schaffing niet noodzakelijk wordt geacht.
Dit zijn menschen, die weliswaar werk
loos zijn, maar voor wie aan de hand van
bestaande voorschriften wordt aangenomen,
dat zij zich zelf nog kunnen redden en
niet op directe financieele overheidshulp
aanspraak kunnen maken.
Van de bovengenoemde 376.977 werkloo
zen komen dus rond 170.000 werkloozen
niet in de steunregeling of de werkver
schaffing, zoodat plm. 207.000 arbeiders in
zgn. zorg zijn.
Ten tweede moet rekening gehouden
worden met de zeer belangrijke omstan
digheid dat in de Nederlandsche sta
tistiek over de werkloosheid een werkloos
arbeider, die in de werkverschaffing is te
werk gesteld, officieel als werklooze blijft
ingeschreven, ook zoolang hij feitelijk in
de werkverschaffing werkt.
Feitelijk is dat in onze werkloosheids
statistiek een zeer onzuiver element dat
er eigenlijk uit verwijderd moet worden;
maar het is goed en noodzakelijk om er
bij een juiste en zakelijke beoordeeling
van de werkloosheidscijfers terdege reke
ning mede te houden.
Dit geldt te meer als we weten dat in
Nederland nu al sedert eenige jaren voort
durend van 40.000 tot ruim 50.000 werkloo
zen in de werkverschaffingen zijn tewerk
gesteld, die over het algemeen arbeiden
aan werkobjecten, waarvan gezegd moet
worden dat ze in hooge mate bijdragen tot
verhooging en verbetering van de econo
mische weerbaarheid van ons land.
Zeer terecht heeft de huidige Minister
van Sociale Zaken, Prof. Mr. Romme, er on-
iangs, bij de behandeling van de begroo
ting 1938 voor het departement van Sociale
Zaken in de Eerste Kamer der Staten-Ge-
neraal, op gewezen dat de „publieke opinie'
dezen feitelijken toestand, bij het beoor-
deelen van wat de overheid deed en doet.
in zake de werkloosheidsbestrijding, te veei
verwaarloost en te weinig telt. Van de plm.
207.000 werkloozen, die einde Maart 1938
in z.g. „zorg" waren, zullen er naar alle
waarschijnlijkheid ruim 40.000 gewerkt
hebben in de werkverschaffingen, zoodat
plm. 160.000 a 165.000 gesteunde werkloo
zen overbleven. Wij moeten erkennen dat
deze laatste cijfers geschat zijn, omdat we
niet over juiste gegevens beschikken, maar
we durven het aan om uit te spreken dat
we er niet ver naast zullen zijn, ook al ver
geten wij niet dat in de werkverschaffing
Gemeenten met minder Totaal van alle
dan 5000 inwoners- gemeenten
mannen
vrouwen
mannen
vrouwen
mannen vrou
1.
van 1417
jaar
12.819
5.739
2.239
672
15.058
6.411
2.
van 1824
jaar
48.757
5.458
8.321
622
57.078
6.080
3.
van 2530
jaar
67.122
1.790
11.063
122
78.185
1.912
4.
van 31—40
jaar
98.767
1.793
15.152
59
113.979
1.852
5.
van 4150
jaar
65.427
1.303
10.942
32
76.369
1.335
6.
van 5160
jaar
48.613
832
7.811
14
56.424
846
7.
van 6165
jaar
18.035
142
2.691
1
20.726
143
8.
van 66 jaar en ouder 3.169
9
350
3.519
9
Totaal
362.709
17.066
58.569
1.522
421.278
18.588
°ok al houdt men rekening met de ge
urende de eerste drie maanden van dit-
jtaar ingetreden gebruikelijke seizoenda-
bg in de werkloosheidscijfers, dan is zelfs
een oppervlakkige beschouwing van deze
tejfers in staat om te doen zien van welk
fte» angstwekkenden omvang de werkloos
heidscijfers in Nederland nog steeds zijn.
Dij een goede beoordeeling van deze cij-
efs moet echter tweeërlei goed in het oog
^°rden gehouden aangezien anders gevaar
estaat voor verkeerde en overdreven con
fusies.
Wanneer op Zaterdag 26 Maart 1938
16.977 werkloozen officieel als zoodanig
stenden ingeschreven, dan zijn dat voor-
terst Goddank niet allemaal werkloozen,
tee op directe financieele hulp van de over-
6te zijn aangewezen. Ongeveer 45 pCt.
Vatl dit totaal aantal werkloozen verkeert
'te? in zoodanige omstandigheden tenge-
439.866
ook eenige duizenden z.g. kleine boeren
werken.
Het is trouwens toch nog een schrikba
rend aantal, 165.000 arbeiders, voor het
overgroote deel huisvaders en kostwinners
van gezinnen, die werkloos zijn en tenge
volge van die werkloosheid in zoodanige
zorgelijke materieele omstandigheden ver-
keeren, dat zij bij afzonderlijk in het leven
geroepen steunregeling rechtstreeks door
de overheid in het allernoodzakelijkste
levensonderhoud moeten worden voorzien.
Hierbij komt dat de steunregeling zoo
als wij die in Nederland kennen alleen
maar geldt voor arbeiders die in loondienst
gewerkt hebben en niet door eigen schuld
werkloos zijn geworden.
Dat beteekent dat alle z.g. kleine zelf
standigen (venters, kleine kooplieden, kleine
ambachtsbaasjes, winkeliers, kleine boeren
en tuinders en kleine kweekers), die niet
meer in staat zijn door middel van hun
al of niet in stand gebleven bedrijfje
in hun noodzakelijk levensonderhoud te
voorzien niet in de steunregeling worden
opgenomen.
Deze menschen die feitelijk ook ten
gevolge van de huidige crisisomstandig
heden werkloos zijn komen ook niet voor
in de gewone werkloosheidsstatistiek, ter
wijl eveneens niet officieel bekend is hoe
groot het aantal werkloozen is in de intel-
lectueele kringen onzer bevolking.
We kunnen er slechts naar gissen hoe groot
en omvangrijk onder deze maatschappelijke
groepen de werkloosheid is, maar dat zij zeer
beduidend is, daaraan twijfelt niemand.
Hoeveel afgestudeerden zien niet reikhal
zend uit naar een redelijke, eenigszins pas
sende betrekking? En hoeveel zonen van
kleine zelfstandigen, van boeren, tuinders
en kweekers hunkeren niet naar den tijd
dat zij öf redelijk betaalden loonarbeid
kunnen krijgen of in de gelegenheid zullen
worden gesteld een eigen bedrijfje te stich
ten?
Veilig kan worden gezegd dat ook hier
in deze maatschappelijke groepen de
werkloosheid zeer groot is en dat veel ma
terieel, maar vooral ook veel moreel leed
als gevolg van deze wekloosheid moet wor
den gedragen.
Mogen wij dus eenerzijds de draagwijdte
van de werkloosheidsellende niet over
schatten, anderzijds moet ook terdege re
kening worden gehouden met de z.g. „on
zichtbare" niet in de officieele statistiek
verwerkte werkloosheid, die Eveneens als
een kanker aan ons volksleven knaagt en
een gezonde normale bevolkingsontwikke
ling in ernstige mate dreigt te verstoren.
Hoeveel jonge menschen, intellectueelen,
kleine zelfstandigen en arbeiders, die reeds
lang den normalen huwbaren leeftijd heb
ben bereikt, kunnen er niet toe komen een
eigen gezin te stichten? En wie zal den
nood en de narigheid peilen, die vooraJ ook
in dit opzicht aan de huidige allerongeluk
kigste werkloosheidsramp verbonden zijn?
Het is om al deze redenen dat het zeer
beslist noodzakelijk is dat alle krachten
worden ingespannen om voorzoover dat
economisch verantwoord en financieel mo
gelijk is, de werkgelegenheid zoo hoog mo
gelijk op te voeren, terwijl daarnaast een
complex van maatregelen zal moeten wor
den genomen om de in Nederland beschik
bare werkgelegenheid meer sociaal recht
vaardig over de beschikbare arbeidskrach
ten te verdeelen. We hopen hierop in een
ander artikel wat dieper in te gaan.
H. J. KUIPER
'Alleen Pokon lost
direct geheel op
in water Zoo kun
nen plantenwortels
voedsel opzuigen
KUNSTMEST
25 EN 40 CENT BIJ 01OEM- EN ZAADWINKEES
edenk in uren van beproeving en
smart, dat ied're mensch wel iets
te boeten heeft en het leed zal
lichter te dragen worden.
Enkele meters over de Belgische grens,
midden tusschen twee douane-posten, ligt
een lommerrijke tuin. Daartegenover in
zijn strakken eenvoud het klooster der paters
Oapucijnen. Voortdurend gaan personen de kerk
in en uit. Zij gaan den weg over, bestraat met
reusachtige basaltmoppen, en gaan de breede
laan in van den processietuin, waar men aan
stonds het volle uitzicht heeft op het bijna le-
vensgroote Mariabeeld, dat daar wit in zijn nis
staat en fel afsteekt tegen het grauw van de
ruwe rotsblokken. Hier is het middelpunt van
het drukbezochte bedevaartsplaatsje: Meersel-
Dreef, een tiental kilometers ten Zuiden van
Breda, gelegen aan den rand van het majes
tueuze Mastbosch.
Een oude traditie bezit Meersel-Dreef niet,
maar als er ergens aan onze grenzen een druk
bezocht genade-oord is, dan is het toch wel
zeker dit oorspronkelijk nietige gehucht. Het
ontstaan van dit bede-oord is wel merkwaardig,
tn 1894 ondernam de toenmalige provinciaal der
Belgische Capucijnenprovincie, pater Johannes
Baptista van Meerle een visitatiereis naar de
missie van Punsjab. Door een hevigen storm op
de Middellandsche Zee overvallen, verkeerden
pater Johannes en zijn mede-reizigers drie dagen
in levensgevaar. Hij beloofde toen, een grot van
Lourdes op te richten, wanneer hjj behouden
ter bestemming kwam. Terug in het vaderland
aarzelde pater Johannes niet en de meest ge-
eigende plaats voor een grot was ongetwijfeld
het lommerrijke bosch tegenover het klooster in
Meersel-Dreef. In 1895 werd met den bouw be
gonnen en reeds den tweeden October van dat
zelfde jaar kon mgr. Pelckmans, bisschop van
Lahore (Punsjab) de plechtige inwijding ver
richten. Het bosch werd in een fraai park her
schapen en geleidelijk verrezen verschillende ka
pelletjes en beeldengroepen in den tuin. Talrijke
volksheiligen als de H. Donatus, de H. Appolo-
nia, de H. Franciscus, de H. Antonius en de H.H.
Cornelius en Rochus kregen er hun eigen hei
ligdommen. Er kwam een prachtige Kruisweg
met een Calvarieberg en nauwkeurig nage
bootst H. Graf. En met de uitbreiding van het
park nam het aantal bedevaartgangers gesta
dig toe. Het destijds armoedige landbouwersge
hucht Meerle voer er wel bij en thans gaat het
de gedaante aannemen van een welvarend dorp.
In voorbereiding voor de Mei-maand hebben
de paters het processiepark weer eens geducht
onderhanden genomen. Het gras is gezaaid, hoo
rnen zijn gesnoeid, knielbanken en beeldengroe
pen zijn met een nieuwe verflaag overdekt. En
in de komende dagen zullen weer duizenden en
duizenden hier in devote stemming ronddwalen
langs de kronkelpaden en lanen waar men plots
weer voor een heiligdommeke staat. De groote
Lourdesgrot, zoo natuurgetrouw nagebootst en
dicht behangen met ex-voto's, met krukken, ro
zenkransen en medailles, zal den heelen zomer
door weer het middelpunt zijn van de proces
sies, zoowel uit Brabant als uit de Kempen.
Priesters zullen hier weer aan het altaar staan
en omringd door een ingetogen menigte te mid
den van de ongerepte natuur het H. Offer op
dragen. En hoevelen zullen zich in hun geeste
lijken of lichamelijken nood weer niet komen
wenden tot de Moeder Gods, wier beeltenis
straalt in de hooge rotsholte? Moge Zij de be
schermster zijn van het oude geloof van het
eenvoudige Brabantsche volk
De Bimbachi was er tot in hart en nieren
van overtuigd, dat hij, na den Kadi, het
meest belangrijke personage van destad
was. Hij duldde niemand naast zich, op den
Kadi volgde het hoofd- der politie en daarmede
basta. In dien gedachtengang was het begrij
pelijk, dat tegenspraak voor hem gelijk stond
met majesteitsschennis, zoodat niemand het
dan ook waagde hem een stroobreed in den weg
te leggen. Aan die kruiperige onderdanigheid
was Bimbachi's ijdelheid volmaakt evenredig.
Zoo gebeurde het op zekeren dag, dat de
Bimbachi een restaurant binnenstapte en den
kok Abdullah zonder omwegen opdracht gaf
een gans, die een diender voor hem torste,
voor zijn middagmaal gereed te maken.
Met de grootste zorg omringde Abdullah van
af dat oogenblik de vette gans, die hij, zoodra
ze heerlijk bruin gebraden was, uit den oven
haalde en bij de andere gerechten plaatste, in
afwachting van de komst van den Bimbachi.
Juist op dat oogenblik schreed de Kadi, die
voor den wijste uit verren omtrek gold, voorbij
en zijn reukorgaan werd aangenaam geprik
keld door den heerlijken geur, dien de gans
verspreidde. Zonder dralen stapte hij op Ab
dullah toe, die zich alleronderdanigst ter aarde
boog.
„Van wien is die gans?" klonk sonoor de stem
van den Kadi.
„Effendi," antwoordde de kok, „zij behoort
aan den Bimbachi."
„Ik wensch dat ze oogenblikkelijk naar het
hof gebracht wordt."
„Maar wat moet ik dan aan den Bimbachi
zeggen?"
„Doe wat ik je gezegd heb. Het is beter den
Kadi tot vriend te hebben dan den Bimbachi.
Gehoorzaam mij. Het zal je niet berouwen."
Nog was Abdullah niet gerustgesteld. Hij
vreesde maar al te zeer de gevolgen van den
toorn van den Bimbachi, die hem ongetwijfeld
op een behoorlijke portie stokslagen zou ont
halen. „Effendi," stamelde hij, „maar wat zal
ik dan den Bimbachi zeggen?"
„Zeg hem van mijn part, dat ze uit den oven
is weggevlogen," antwoordde de Kadi ongedul
dig. „En maak je nu verder niet ongerust."
Abdullah zag het nuttelooze van langer te
genspartelen in en gehoorzaamde. Maar nau
welijks was de gans weggebracht, of de Bim
bachi verscheen; zijn gelaat was een en al vroo-
lijkheid in het vooruitzicht van den heerlijken
maaltijd, die hem te wachten stond.
„Geef mij mijn gans, en een beetje gauw,
alsjeblieft."
Doodkalm nam Abdullah zijn lange schop en
stapte er mee naar den oven. Hij opende de
deur, keek en keek nog eens, maar van de gans
was natuurlijk geen spoor. „Het is toch vreemd,"
wendde hij zich tot den Bimbachi, die al lang
zoo vergenoegd niet meer keek, „je zou zoo
zeggen, dat ze weggevlogen is."
„Maak wat voort," schreeuwde de Bimbachi,
„ik heb een honger als een wolf, en die wordt
niet met jouw praatjes gestild."
Abdullah keerde naar zijn oven terug, zocht
en bleef zoeken en mompelde maar dat de gans
toch werkelijk weggevlogen was. Trillend van
razernij en vloekend als een bezetene, wierp
'oede manieren, die niet uit in
nerlijke beschaving voortkomen,
zijn aangeleerde kunstjes, gelijk
gedresseerde dieren plegen te ver-
toonen.
OM
C.WlLBSUdlT,
De professor ging by den kabouter-kok dadelijk een lekker
öppensoepje voor de prinses bestellen. „Maak maar een fijn
potje voor haar gereed, kok," zei de geleerde man. „Dat zal
haar goed doen, maar zorg er voor, dat ze niet kan zeggen:
dat is niet veel soeps."
De koning gaf aan twee van zijn onderdanen bevel, dat
de spin in de gevangenis moest worden opgesloten, zoodat ze
voorloopig geen kwaad kon doen. „We moeten boj haar op
onze tellen passen," zeide de koning.
de Bimbachi zich met een katachtigen sprong
op den kok. Deze haalde met een ruk de schop
uit den oven, maar had daarbij het ongeluk
met den langen steel een man, die nieuwsgierig
naderbij was gekomen, een oog uit te stooten.
Dan rende hij naar buiten, de smalle sloppen
door, gevolgd door een razende en tierende
menigte, waarvan het meerendeel niet eens
wist wat er gaande was, met aan het hoofd den
Bimbachi. Buiten adem bereikte hij tenslotte
de moskee, snelde naar binnen en klauterde
op de minaret. Nauwelijks boven gekomen,
bedacht hij zich, dat hij als een rat in een val
gevangen zat. Over enkele minuten zouden zijn
achtervolgers hier zijn en hem aan stukken
scheuren. Abdullah sloot zijn oogen en sprong
over de balustrade in de diepte. Het toeval nu
wilde, dat hij juist op een Armeniër terecht
kwam, die een der laatsten was van den troep
die hem achtervolgde. De man brak zijn nek-
wervel en was op slag dood. Onze kok kwam
er echter nagenoeg ongedeerd af en hij stond
zich daar juist over te verbazen, toen de Bim
bachi al weer de moskee kwam uitgerend. Bin
nen enkele oogenblikken was Abdullah zijn
gevangene.
Men bracht hem naar den Kadi, die juist een
slaapje deed na het heerlijke ganzenmaal, dat
hij zich uitnemend had laten smaken. Het vele
misbaar voor zijn paleis wekte hem en een
enkele blik op die dooreenkrioelende massa, te
midden waarvan hij den Bimbachi en Abdul
lah aanstonds herkende, maakte hem duidelijk
wat er gaande was.
Met een ernstig gezicht, dat een Kadi past
lis hij zich met
srnstige dingen
?aat bezighouden, 7~A
schreed hij naar i JZC
buiten. Onder i
den arm nield
hü het heilige
boek, volgens
hetwelk hij recht moest spreken.
Allereerst ondervroeg hij den Bimbachi.
„Wat verlang je van dezen man?" Doodsche
stilte viel plots over het voorplein.
„Effendi, ik heb hem vanmorgen een gans
gebracht om te braden, een gans zoo groot als
een lam. En toen ik ze kwam halen, vertelde
de schelm me, dat ze weggevlogen was" en het
was alsof zijn stem trilde bij de onuitgesproken
gedachte, dat hij nu heerlijk aan de malsche
bouten had kunnen zitten kluiven, in plaats
van hijgend hier te staan, als die kok
De Kadi had inmiddels het boek geopend,
sloeg eenige bladzijden om en ontdekte, dat
zoo'n wonder alle honderd jaar voorviel.
„Het is precies honderd jaar geleden," zal
vend klonk zijn stem bij de herinnering aan
zoo'n mysterie, „sinds het laatste wonder ge
beurd is. Gelukkig hij, die zijn gans verloren
heeft, want zij zal hem in het paradijs wach
ten, waar zjj hem reeds een plaats in de nabij
heid van Allah bereid heeft."
Gelukkig met dit vooruitzicht, maakte de
Bimbachi plaats voor den nog luide weekla-
genden Jood, die met veel omhaal vertelde, wat
hem overkomen was.
De Kadi bladerde opnieuw in zijn boek en
sprak tot Abraham's nazaat:
„Daar er geschreven staat, oog om oog, moet
de kok je toestaan, dat je hem ook een oog
ontneemt."
Gnuivend keek de man naar zijn toekomstig
slachtoffer, wien het zweet uit alle poriën
barstte.
„Maar," en met stemverheffing wendde de
Kadi zich weer tot hem: „het Boek zegt ook,
dat één oog van 'n Muzelman evenveel waard
is als twee van een Jood. Daarom moet je ook
toestaan, dat Abdullah u het tweede oog uit
stoot. Daarna
De Kadi behoefde zijn zin niet te voltooien.
De man was al in de menigte verdwenen.
Nu diende een broer van den Armeniër, dien
Abdullah verpletterd had, zijn aanklacht in.
Langen tijd zocht de Kadi in het boek, streejt
toen langs zijn stoppelbaard en verklaarde:
„Gij hebt het recht den kok te dooden, maar
op dezelfde manier als hij uw broer gedood
heeft. U klimt dus op de minaret en wacht
tot u Abdullah ziet passeeren. Dan voltrekt gij
hem zijn gerechte straf."
Na deze Salomonsuitspraak trok de Kadi
zich terug om zijn slaapje te beëindigen.
(Nadruk verboden).
A j-5 a D^NTVnVTC 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen TJ»
**VI 'I ili 1 li ij ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Vy
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij levenslange geheeie ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen
bf) een ongeval met
doodelijken afloop
bij verlies van een hand
een voet Ct een oog.
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
i ames ging wat verder in zijn zachten fau-
cie 2it;ten, zijn knap gelaat drukte niet pre-
Sch eeestdrift ui' bü het vooruitzicht door zijr.
ÖP ader geopend en die beweging beteeken-
klaarblijkelijk: „Ik blijf liever hier in deze
°°ie woning en in het gemakkelijke en weel
de leven, dat mij ten deel is gevallen."
Maar de oogen van Marian schitterden. Ern-
en beslist zei zij: „Daar zullen wij wel eens
Stlg
^er nadenkenOp het oogenblik heb ik nog
ervioed van werk. En zelfs, mijnheer Bretland,
Üaït ik u verzoeken mij te excuseeren, dat ik
Wijn werkkamer ga, zoodra ik thee heb
pronken. Ik heb een manuscript onderhan
den
w, en ik moet het nalezen, eer ik het aan den
j k'evej- zend. Dat werk ben ik begonnen twee
r geleden en door gebrek aan tijd heb ik het
6etv!'tee moeten leggen. Voortaan zal ik op mijn
kunnen schrijven, ik zal kunnen uiten,
zich daar gaat ontwikkelen."
'1 tikte met den vinger op het hooge, blanke
Vjhoofd, bekroond door haar donkeren haar-
licht geonduleerd.
„Ben je niet bang, dat het werk, dat je
vrouw zich oplegt, haar gezondheid zal bena-
deelen?" vroeg John Bretland aan James, toen
de jonge vrouw in gezelschap van haar vader
het salon had verlaten.
Dr. Brice haalde even de schouders op. „Och,
wat zal ik er aan doen, beste vriendZij wil
het nu eenmaal. Bovendien geloof ik stellig, dat
werken,een zeker soort van werk, nuttig
is en zelfs onmisbaar voor een karakter als dat
van Marian. Zij kan zonder nadeelige gevolgen
er een belangrijke dosis van verdragen."
„Maar zij duwt jou ermee in den hoek", riep
Tony, het enfant terrible, uit. „Jij echter gunt
het haar van ganscher harte, nietwaar?"
James bloosde licht. „Kwajongen", riep hij
lachend uit, terwijl hij de hand uitstak om het
oor van den ondeugd te grijpen. „Zou je mij
doen doorgaan voor een onnutten, luien kerel?
En dat. omdat ik mij niet meer doodwerk
zooals vroeger? Toen had ik een veeleischende
praktijk en verdiende toch maar amper ge
noeg om er zuinig van te leven. Maar die tijd
is voorbij. Nu wensch ik te genieten van het
leven en de gemakken, die het mij aanbiedt.
Maar dat beteekent nog niet, nare Tony, dat
ik nergens toe in staat ben."
„Kom, kom, wees niet zoo driftig, beste
James", zei lachend Lily. „Wij weten allemaal,
dat je nooit veel van werken hebt gehouden en
daarom heb je er te meer verdienste van, dat*
je toch je dokterstitel hebt veroverd, ten koste
van 'n moeilijken strijd tegen je karakter. Je
bent waarlijk moedig geweest!"
Er kwam een uitdrukking van ontroering in
de oogen van den jongen dokter. „Ja", zei hij
plotseling zeer ernstig, „ja, want ik had een
doel voor oogen. Ik wilde met Marian trouwen,
dat idee had ik al, toen ik niet veel meer dan
een kind was en zij is het, die mij heeft on
dersteund in den strijd, waarover je sprak
Lily, want ik wilde je zuster een positie aan
bieden, zoo al niet schitterend, dan toch ver
zekerdHet scheelde weinig of ik had tever
geefs gewerkt. Zonder deze erfenis zou Marian
er niet toe hebben kunnen komen om met mij
te trouwen; eigenlijk begrijp ik dat nu beter.
Mijn vrouwtje is niet geschapen voor een be
scheiden, bijna armoedig leven, maar wel voor
het rijke, van alle zorgen bevrijde bestaan, dat
nu het hare is. Anders zou zij als een gevangen
vogeltje de vleugels hebben gebroken tegen de
tralies van de kooi, waar ik haar zou hebben
opgesloten."
„Je bent wel een goede kerel om haar dat
niet te verwijten", zei Arthur.
„Ik?Wel, heelemaal niet. Marian is zoo'n
hoogstaande vrouw! Men kan haar niet op een
lijn stellen met andere vrouwen, zij staat bui
ten het gewone milieu en kan niet anders han
delen, dan zooals haar karakter dit voorschrijft.
Zij is niet te bereiken door de critiek, door het
feit zelf van haar buitengewone ontwikkeling.
Dat heb ik altijd ingezien en heb haar daarom
gewaardeerd. Bretland, ik wensch je zulk een
echtgenoote toe. Zooals zooeven mijn schoon
vader opmerkte, zijn zulke vrouwen onmisbaar
voor mannen, die in de politiek werkzaam
zijn."
John schudde het hoofd, „Beste vriend, ik
dank je voor dien wensch, maar het spijt mij
je te moeten zeggen, dat die niet overeenkomt
met mijn ideëen. Zeker, ik bewonder het groote
verstand, de buitengewone hoedanigheden van
mevrouw Brice, maar ik geloof, dat een politi
cus, evenals iedere andere man, in zijn tehuis
een zachte en teedere echtgenoote behoeft. Zijn
loopbaan zal misschien minder schitterend zijn,
maar hij zal intiem geluk, meer huiselijk leven
kennen; zijn kinderen zullen worden opgevoed
bemind en geleid door hun moeder, zijn woning
zal een toevluchtsoord zijn van vrede en rust.
Beste vriend, zonder iets af te dingen op de
verdiensten van mevrouw Brice, geloof ik toch,
dat mijn ideaal verkieselijker is."
„Ieder zijn meug, John," riep James jachend
uit. „Gelukkig maar, want vrouwen zooals
Marian, zijn zeldzaam, terwijl men een legioen
kan vinden van zulken, als waarvan je het
portret schetste.... Dus, wensch ik je oprecht
een vrouw toe, zooals je die verlangt."
John lachte een beetje droevig en ant
woordde niet. Hij wendde het hoofd af en keek
naar den tuin, nu overgoten met zonlicht. Maar
op het gelaat van Julia was een schaduw ge
vallen. In enkele woorden had John aange
toond, hoedanig het leven van de toekomstige
mevrouw Bretland zou zijn geweest, haar leven,
als zij haar geweten geweld aan had willen
doen. Een waardig leven, vol van de zoete vreug
den van het familieleven, van het geluk, verkre
gen door de volbrachte plichten, door de voldoe
ningen van geest en hart....
Met een heftig gebaar streek Julia over haar
voorhoofd, alsof zij er iets wilde wegjagen en
nam dan weer ijverig haar borduurwerk ter hand,
„alsof die lelietjes van dalen en die madeliefjes
op het satijn moeten ontluiken, tegelijkertijd
met haar zusters in de bosschen en weiden,
zei James lachend.
HOOFDSTUK 10
Den vorigen dag was er regen gevallen, een
fijne en ononderbroken regen, die de wegen
modderig maakte, maar aan het loover een
frissche, schitterende tint gaf. De daken van
Bridge werden beschenen door een nog waterig
zonnetje, de kleinste planten tooiden zich met
juweelen van regenboogkleuren.
Lily, verrukt door dit schouwspel, genoot er
van. Haar borst verwijdde zich, haar lippen
openden zich om die heerlijke lucht in te ade
men, die haar het leven terugschonk.
Zij zat naast Julia in een licht rijtuigje met
een mak paard bespannen. Eenige dagen gele
den had Marian dit aan haar nicht aangeboden.
Tot nu toe had Julia, iederen keer als zij naar
de katholieke kerk van Betham wilde gaan, een
rijtuig moeten laten inspannen. Nu kon zij gaan,
zoo dikwijls zij wilde en wel alleen, want James
had haar spoedig geleerd om het paard te
mennen.
Dien morgen had zij Lily meegenomen, om
dat het jonge meisje eenige boodschappen in
de stad wilde doen. Terwijl Julia in de kerk
de H. Mis bijwoonde, was Lily naast haar blijven
zitten, ingetogen en peinzend. Julia had vurig
gebeden voor dat engelachtige meisje, die door
haar neigingen en streven eigenlijk al katholiek
was.
Nu bereikten zij de eerste huizen van Bridge.
Julia was er reeds bekend. Zij had er eenige
zieken bezocht, vriendelijke woorden gericht tot
de kinderen, wat lekkers uitgedeeldNu was
zij gedwongen om het paard wat langzamer te
laten loopen, want hier moest zij naar de ge
zondheid van een arme vrouw informeeren,
daar aan een kind een vermaning geven, een
belooning beloven....
Toen zij aan de laatste huizen kwamen, zei
Lily: „Je hebt mij onlangs gevraagd, waar juf
frouw Nephton woonde. Hier is het, Julia!"
Zij wees op een laag gebouwtje, in roode bak
steen, zooals de meeste huizen in Bridge. Witte
gordijnen, buitengewoon zindelijk, hingen voor
de gesloten ramenOp het oogenblik, dat het
rijtuigje voorbij zou gaan, kwam er een vrouw
op den dermpel. Bijna werktuiglijk hield Julia
het paard in.
„Bent u juffrouw Nepthon?" vroeg zij aan de
vrouw, die een buiging maakte.
„Ja, miss," antwoordde zij, terwijl zij een paar
passen naderbij kwam.
Het was een groote vrouw, keurig gekleed.
Haar zwarte wollen japon vertoonde geen
enkele kreuk, haar kraagje en manchetten
waren smetteloos wit, haar haren, als een
kroon in vlechten op haar hoofd, vormden een
mooi kapsel.
(Wordt vervolgd.)