<Kdm&aal vonden dag
D
L
De avonturen vaneen verkeersagent je
oogstaande vrouw
»Edele opwelling"
WOENSDAG 11 MEI 1938
Liberale zelfoverschatting
Wat ons grieft
Opbouw van de West
•ton
De knoopsgat-microfoon
totSTÏÏ I De redding
André Maurois wil niet
Sir André heeten
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Unverfrohren blijven de liberalen zich
beschouwen als het meest waarde
volle deel van de Nederlandsche na
tte, als dat deel, dat het zuiverste denkt en
floor de nobelste motieven tot handelen
Wordt gedreven.
>.Wat is eigenlijk het liberalisme riep dezer
•togen een der redenaars op een vergadering der
^berale Staatspartij te Den Haag uit het
liberalisme, dat zoo uitsteekt boven andere po
litieke gedachten? Het liberalisme is de edele
0Pweliing, die voorkomt bij elk volk bij ieder
individu, wanneer het onrecht ondergaat of ziet
ondergaan."
Ke „edele opwelling" bij het zien van on
echt. Het gaat er maar om wat men
■•onrecht" gelieft te noemen. Ligt dat bij
•j6 liberalen niet een weinig té dicht bij
huh belang?
Wanneer een groot steenfabrikant bij
Achterlijke uitspraak wordt gemachtigd
de arbeidswet te overtreden, zoodat al
2ijh medefabrikanten hun matten kunnen
oprollen en hun arbeiders op straat moeten
2etten, is er dan één liberaal, die een „edele
opwelling'' krijgt? Een burgemeester en een
Plaatselijk politiecorps in ons land worden
lp de afgrijselijkste kleuren afgeschilderd
a's een troep lamlendigen, terwijl zij het
'•'aren, die het leeuwenaandeel hadden in
uitroeiing van het misdadigersnest te
PUnner plaatse „edele opwellingen" ech-
'r blijven aan de liberale zijde uit. Een
Itoar marechaussees worden verplaatst
edele opwelling" richt zich tegen den
•Joomschen" minister en procureur gene
ral en burgemeester en bevolking, maar de
s'achtoffers van het optreden der mare
chaussee worden geen „edele opwelling"
^aard gekeurd. Zoo is het immers altijd
geweest. Hoeveel „edele opwellingen" heeft
pt „duistere, sectarische" deel van Neder-
aPd niet te bekampen gekregen in de da-
®eP. in de eeuw van den schoolstrijd? En
Ppeveel hebben de arbeiders er niet onge
daan moeten maken eer zij een minimum-
estaan van vele liberale, edel opwellende
^rkgevers loskregen?
Kier past bescheidenheid.
- -v.; '"Tv" "'p
Eqp reuzen haai, tentoongesteld in het Natuurkundig muséum te Berlijn
De linksche pers over Oss
Het maandblad der R. K. Staatspartij
houdt zich bezig met de perscampag
ne inzake Oss.
*h de liberale „Avondpost" heeft de heer
"ans te kennen gegeven, dat de linksche
ters dank verdient voor haar houding, die
Vehneden heeft, dat de interpellatie-Drop
••een zeer onbevredigenden afloop zou heb-
beP gehad".
Ket maandblad geeft een bloemlezing uit
Üe
tie;
sensationeele aantijgingen en insinua-
s> waarvan de betrokken pers de laatste
eken heeft overgevloeid, en vervolgt dan:
"Wellicht zal De Avonduost beweren, dat al
t voorgaande haar niet raakt. Dat zij en en-
l - andere bladen met haar uitsluitend heb-
tfP gewezen op het „te scherp en te snel" op-
'Uen van denMinister. Of zooals zij het
61de:
van denMinister. Of zooals zij het
jj, rs uitdrukte: „Wij handhaven onze mee-
en meer hebben wij niet gezegd dat
L Minister inzake Oss niet met het noodige
eid is opgetreden
vKu zij aanstonds toegegeven, dat over die
aag verschillend oordeel mogelijk is. Maar, als
PU daarover alléén gaat, over ministerieel
^leid, over elementen, van scherpte en snelheid
flat beleid, hoe durft men dan het denk-
Ib eener parlementaire enquête verdedigen!
Vo d'en gedachtengang is dat denkbeeld een-
^üdig belachelijk, buiten iedere verhouding. En
Vj. is het voorstel van Prof. C. W. de Vries
SiefWe* unaniem door de linksche pers, inclu-
De Avondpost, gesteund en inmiddels door
heer W. C. Wendelaar overgenomen en in
«engine êesfceld. Dit impliceert, dat naar 't
Snri 611 ander n°g te enquêteeren valt; naar iets
sh h S naar het „te scherpe en te snelle"
het beleid van den Minister, want daarom-
staat het oordeel reeds vast. En hier na-
verkrijgt, dat in de Ossche zaak gehandeld is
zonder eenig aanzien des persoons en met ter
zijdestelling van alle bijoverwegingen". „Wij
willen" aldus de N. R. Ct. „evenmin be
weren, dat de tegenwoordige Minister met op
zet bepaalde persoonlijke en kerkelijke belan
gen ontzien heeft.Maar de Minister kan als
ieder ander dwalen en het is zelfs mogelijk, dat
hij óók menschelijk in sommige opzich
ten bevooroordeeld is geweest. De eene mensch
leeft nu eenmaal in een andere sfeer dan de
andere, en ieder mensch is onderhevig aan het
gevaar, te veel gevangen te blijven in eigen
sfeer op oogenblikken, dat hij als overheids
persoon heeft te handelen in een quaiiteit, die
een ruimeren gezichtskring verlangt". En De
Avondpost zelf schreef: „Het wil ons voorko
men, dat de Minister (vermoedelijk vooral on
der den sterken indruk van de zaak tegen dc
beide geestelijken) te overhaast heeft gehan
deld
Voelt de heer Hans niet, hoe uit dit alles (wij
namen de vrijheid enkele passages te onder
strepen) heel wat méér spreekt dan alleen
maar 'n afkeuring van te snel en te scherp in
grijpen! Voelen en tasten kan men het wan
trouwen, dat uit bijna lederen regel opklinkt;
de achterdocht, of geen verband bestaat tus-
schen het snel ingrijpen van den Katholieken
Minister van Justitie en het feit, dat het in
casu, naar men meende, tegen katholieke
geestelijken ging.
Neen, de motieven van den Minister tast men
niet aan. Om „met opzet" zijn plicht te ver
zaken, daartoe acht men den heer Goseling niet
in staat. Maar de behoefte, dit nadrukkelijk
uit te spreken, bewijst, dat men niet gerust is,
dat men twijfel koestert of niet toch het Room-
sche bloed gekropen is, waar het niet gaan kon;
of tenslotte toch niet, zij het dan onbewust
een onopzettelijk Roomsch recht gesteld werd
boven Nederlandsch recht.
Van opzettelijk en bewust anti-papisme ver
denken wij den schrijver in De Avondpost op de
allerlaatste plaats. Maar zou het, ongewild en
onbewust, ook bij hem nog een rol spelen? Niet
waar, ook de heer Hans blijft „mensch met
menschelijke gebreken en sympathieën". Ook
van hem geldt: „de eene mensch leeft nu een
maal in een andere sfeer dan de andere
Hoe anders bovenstaande uitingen te verkla
ren, alsook de krachtige steun aan het exor
bitante denkbeeld eener parlementaire en
quête
Laat men zich geen illusies maken. Het op
treden van de linksche pers heeft ruim 1/3 on
zer bevolking diep, diep gegriefd. Ook De
Avondpost begint dit in te zien. Maar laat ze
den kring van die ons griefden niet te eng trek
ken. Geschrijf a la Telegraaf wekt tenslotte
slechts verachting. Maar juist de vóórt-duren
de uitingen van wantrouwen en erger in min
der laag staande organen zijn voor het groote
katholieke volksdeel één derde van ons ge-
heele volk een diep pijnlijke ervaring geweest
en tevens in dezen tijd méér dan ooit te
betreuren een zware slag aan de ontwikkeling
eener gezonde nationale saamhoorigheid."
':ri We de kern van de kwestie, althans voor
Ver het de linksche perscampagne betreft,
tr A-vondpost is ongetwijfeld geheel te goeder
biet' Maar ze vergist zich, wanneer ze meent
list meer te bebben gezegd» dan dat de Mi-
Öu te snel en te scherp is opgetreden. En
Seldt ook van andere bladen.
Uj schreef Het Liberale Weekblad: „De
w.®st flementaire noodzaak vordert, dat een
Gezind Nederlander de vaste overtuiging
Niet om mee te doen aan de zoowel bij man
nen als vrouwen heerschende mode om allerlei
charivari in hun knoopsgat te dragen, maar
wel om de geluidsfilm-techniek een belangrijken
stap verder te brengen, heeft de bekende ge
luidsfilm-ingenieur Douglas Shearer een nieuwe
miniatuur-microfoon uitgevonden, welke achter
het knoopsgat van het costuum der spelers on
zichtbaar gedragen wordt.
Voor het eerst en met verrassend succes werd
deze baby onder de filmapparaten gebruikt
door Clark Gable, Myrna Loy en Spencer Tracy
bij een scène in hun nieuwe Metro-Goldwyn-
Mayer film „De Stuntvlieger". Daar deze op
name in een echt vliegtuig plaats vond en het
lawaai der motoren tevens een realistischen on
dergrond moest blijven vormen, stelden de
knoopsgatmicrofoons den geluidmixer achter
in de cabine niettemin in staat om volledig het
timbre van het door de artisten gesproken
woord op te vangen. In dit geval was dus het
altijd afbreuk doende nasynchroniseeren van
zulke gecompliceerde scènes niet noodig.
Mogelijkheden voor immigratie
Het is een niet te ontkennen feit, dat
aan onze bezittingen in de West min
der aandacht wordt geschonken dan
eigenlijk wel wenschelijk is. De voorlichting
die wij in het moederland over deze kolonie
genieten is uitermate beperkt en maar al
te weinig zijn wij op de hoogte van de toe
standen, die daar op sociaal-economisch
gebied heerschen en die de koloniale wel
vaart in gindsch gebiedsdeel bepalen.
Het is daarom een lofwaardige daad van
het weekblad Economisch Statistische Be
richten om eens extra de aandacht te ves
tigen op onze West-Indische kolonie om
daardoor de belangstelling voor dit te zeer
verwaarloosde gebied te verlevendigen en
de verhouding tusschen het moederland en
Nederland in de West te accentueeren.
In een speciaal West-Indië-nummer ko
men diverse medewerkers aan het woord,
die uit hoofde van hun functie persoonlijk
betrokken zijn bij de West-Indische volks
huishouding en die aldus met kennis van
zaken weten te oordeelen over de sociaal-
economische situatie, waarin Suriname en
Curacao zich bevinden.
Het resultaat is een aantal lezenswaar
dige artikelen, waarin op overzichtelijke
wijze de ontwikkelingsgang van West-Indië
valt na te gaan en waarin de zich daarbij
voordoende problemen op deskundige wijze
worden belicht.
Wanneer er sprake is van problemen, dan
moet men zich ten aanzien van dit gebied
een andere voorstelling maken van de
moeilijkheden op sociaal economisch ter
rein dan die welke wij hier in ons geraffi
neerd westersch beschavingsmilieu plegen
te ondervinden en vooral een land als Su
riname, dat voor verreweg het grootste deel
uit onontgonnen braakliggend terrein be
staat, heeft specifiek eigen economische
vraagstukken op te lossen.
Daar is vooreerst de landbouw. De direc
teur van Sociaal-Economische Zaken te
Paramaribo, de heer S. Bruyning geeft een
interessant overzicht van de plaats gehad
hebbende evolutie. Vóór 1862 telde Surina
me 400 bloeiende plantages, waar de talrijke
slaven 'n droevig bestaan sleten, terwijl de
baten van deze bedrijven voor het grootste
deel niet aan het land en z'n bevolking ten
goede kwamen, en het kleinste deel daar
van slechts aan plantage-èigenaren en ad
ministrateurs toevloeide.
Na de afschaffing der slavernij ontstaat
naast het plantage bedrijf de klein-land-
bouw en wel in 'n dergelijke mate, dat het
grootbedrijf aanzienlijk terugloopt. In 1937
zijn er nog slechts 42 plantages. De pro
ductie-capaciteit en de cultuuroppervlakte
bleef wel ongeveer gelijk, maar wanneer
men bedenkt welke ontzagwekkende tech
nische vooruitgang er tusschen 1860 en
heden overal valt waar te nemen en als
men weet dat de bevolking in die periode
toenam van 80.000 in 1870 tot 149.000 in
1936, dan zal het wel duidelijk zijn, dat de
situatie niet onverdeeld gunstig is.
Natuurlijk, het klein-landbouwbedrijf
eischte zijn rechten, maar wanneer wij le
zen dat de primaire oorzaken gelegen zijn
in ondoelmatige cultuurmethoden, waar
door men tengevolge van hooge productie
kosten niet meer kon concurreeren en dat
het ongezond individualisme iedere poging
tot verbetering doet stranden, dan rijst on
willekeurig de vraag of het niet wensche
lijk zou zijn, dat een frissche onderne
mingsgeest in het land komt gevaren om
met kloeken pioniersarbeid dit land gelijk
waardig te maken aan zijn buurstaten.
Daartoe is echter ook primair vereischt
een groote bevolkingsaanwas. Immigratie
behoort op groote schaal te worden bevor
derd, de kansen voor vestiging van het
grootbedrijf zullen er zeker door slagen.
Dat er mogelijkheden zijn, bewijst intus-
schen de ontginning van bauxiet, die op
grootscheepsche wijze werd opgezet en die
blijkens de uitspraak van F. Oudschansch
Deutz voor Suriname is wat de olie voor
Curacao beteekent.
Echter, wij moeten het betreuren, dat
ook hier evenals voor een deel op Curacao,
Amerika het initiatief heeft genomen en
ons, Nederlanders, die toch op de eerste
plaats de economische belangen van Suri
name moesten behartigen, beschamend
heeft achter gelaten.
Intusschen voltrekt zich de opbouw in
West-Indië geleidelijk, hoewel uitermate
langzaam. Curacao heeft zich door z'n olie
raffinaderijen prachtig opgewerkt. In Su
riname, men kan het tusschen de regels
van voornoemde artikelenreeks duidelijk
lezen, is nog werk in overvloed. Maar dan
voor menschen die beschikken over 'n
flinke dosis werklust en een voortvarenden,
evenwichtigen en vooral economischen blik
e sterke wijkt niet voor tegen
wind, slechts de zwakke waait mee.
In hun diensttijd waren Tim en Jef vrien
den geworden en sedert dien waren ze on
afscheidelijk van elkaar. Toen ze weer
hun intrede in 't gewone leven zouden doen,
(stelde Tim z'n vriend voor met hem naar
Cornwall te gaan. Jef nam het aan. Tim was
daar vroeger mijnwerker in Loophead geweest
en zou daar weer heengaan, om ook iets voor
Jef te vinden. Het geluk was met hen. Er was
voor beiden werk: Tim werd ingedeeld bij de
mijnwerkers en Jef moest een pony-wagen
rijden.
Tim werkte in een ver verwijderde schacht,
welke diep onder den zeespiegel was gelegen.
Zoo juist werd de ploeg afgelost en gingen de
anderen naar de lift, waar Jef zooeven den
dienst had overgenomen.
„Wel, ouwe jongen, nog wat nieuws boven?"
en lachend klopte Tim z'n vriend op den schou
der.
„Boven niets, maar beneden schijnen de
pony's wel van den duivel bezeten. Ze zijn erg
onhandelbaar, en als ik ze ingespannen heb,
vliegen ze als razenden naar de voorschacht,
waar gisteren nog twee karren omvielen."
„Die ruiken slecht weer, Jef, ik heb dat van
daag ook al gemerkt. Er moeten groote venti
lators gebouwd worden; ik zal dat direct boven
aan den steiger rapporteeren. En wat doet
Mary?"
Tim keerde zich om, om weg te gaan.
„Die gaat vandaag met moeder naar de stad,
haar bruidsjapon passen," lachte Jef, waarna
hij de pony's inspande, en de toekomstige zwa
gers namen afscheid.
Langzaam bewoog Tim zich naar den mijn-
uitgang en snoof nu en dan met aandacht de
lucht op. Het hout aan de kanten der schacht
kraakte.
„Geen goed teeken," mompelde de arbeider.
In een der zijgangen stiet hij op den op
zichter.
„Wat is er aan de hand?" vroeg Tim, terwijl
hij langs hem heen liep.
„Binnen een paar dagen zijn de gassen er
uit gepompt," zei de opzichter.
Eenige oogenblikken later suisde de lift, waar
in Tim had plaats genomen, pijlsnel naar
boven.
Thuis gekomen, bewonderde hij z'n nieuw
costuum, dat in de kast hing.
„Wat zal ik er fijn uitzien als getuige bij
het huwelijk," lachte hij. „Jef is wel een arme
kerel, maar ik heb hem een nieuw tehuis ge
geven en ben daar blij om. Mary had zich geen
beteren man kunnen wenschen. En als ik met
Fanny's ouders gesproken heb, dan ga ik ook
gauw trouwen."
Hij geeuwde en begaf zich te rusten.
Eenige uren later werd de omgeving der mijn
door een doffen slag opgeschrikt. Het duurde
niet lang, of druk pratende en gesticuleerende
menschen liepen door de straten, rookwolken
stegen uit de hoofdschachten op en de sirene
liet haar aanhoudend klagend geluid hooren.
De politie sloot den toegang tot de mijn af,
waar weeklagende menschen, bloedverwanten
der mijnwerkers, samenscholen. Met zacht ge
weld werden ze teruggedrongen. Terwijl de eer
ste reddingscolonne werd opgesteld, loeide de
sirene, om de redders op te roepen.
Voor Tim's bed stonden z'n moeder en i'n
zuster en riepen hem wakker. Slaapdronken
keek hij in de behuilde gezichten en hoorde nu
ook het sirenegeloei en de seinen der red
dingsauto's. In minder dan geen tijd had hij
zich aangekleed. Hfj begreep wat er aan de
hand was.
Op dit oogenblik omvatte Mary z'n knieën
en smeekte: „Redt hem, Tim!"
„Ja, ga, m'n jongen," zei z'n moeder.
R.Wiuxuwtt,
Het spreekt vanzelf, dat de koning, nog altijd met zijn kroon
op, den tocht moest meemaken. Hij klom dan ook naast Keesie
bij het stuur, terwijl een kabouter den koning een zetje gaf.
En de motor begon te snorren en onder het gejuich van de
kabouters ging het vliegtuig de lucht in. En men ging zoo hoog,
dat de koning geen van zijn onderdanen kon zien. „Wat zegt
U daar nou van, meneer de koning?" „We zitten hoog en
droog," antwoordde de koning, die een grappenmaker was,
lachend.
Reeds was hij bij de deur, toen Fanny naar
binnenvloog en haar armen om den hals van
den mijnwerker sloeg.
,Neen, neen, Tim, je mag niet gaan, ik wil
het niet!" riep ze snikkend. ,Denk aan mij,
Tim! Geloof me, het helpt toch niets. Het
water is naar binnen gestort. Vader zegt dat
hulp tevergeefsch is."
„M'n plicht, Fanny, het is mijn plicht. Ik
moet gaan. Ik mag m'n kameraden niet laten
verdrinken."
Hij maakte zich los van het jammerende
meisje en snelde de deur uit.
Eenige oogenblikken later werd Tim bij de
derde reddingscolonne ingedeeld. De eerste doo-
den lagen reeds op de binnenplaats. Snel hing
Tim zich een zuurstofapparaat om en deed
zich een gasmasker voor. De lift suisde de
diepte in. Beneden gekomen, liepen de mannen
weldra door de dikke modder, terwijl de lam
pen als roode kogels door den zwarten rook
flikkerden. Tim, die zich frisch en ongedeerd
voelde, scheidde zich van de anderen af en
begaf zich naar
de stallen. Zoo j""""
strompelde hij 1
den stal bereikt
had en de deur
open stiet. Een
dikke gele walm kwam hem tegemoet. De stal
stond in brand, maar de vuurhaard moest toch
dieper zijn, dacht hij.
Hij daalde nu langzaam de treden van de
ladder af en stond weldra tot aan z'n heupen
in 't water. Op den tast schreed hij steeds voor
waarts en bereikte eindelijk de deur der re
mise. Hij hield z'n lamp in de hoogte, zag dat
de deur open stond en dat twee pony's, alsof
ze den kolder in 't lijf hadden, in 't water rond
sprongen. Hij werkte de dieren los, die zich
snuivend tegen hem aanvlijden. Hij ging ver
der, door de paarden instinctmatig gevolgd.
Daar doemde een zwart gevaarte, een lorrie
voor hem op. De pony's die er voor gespannen
waren, lagen verdronken in 't water en daar
op den eersten wagen, boven op de kolen, zag
hij, in elkaar gedoken, een menschengestalte.
„Jef," schreeuwde hij door z'n gasmasker,
en een oogenblik daarna had hii een zuurstof
mondstuk tusschen de tanden van z'n vriend
gedrukt. Hij voelde z'n pols en constateerde dat
hij nog leefde, maar bewusteloos was. Maar
het water, dat ellendige water, steeg nog steeds
en reikte weldra borrelend tot aan Tim's borst.
Hij moest terug. In de verte hoorde hij het
geluid van doffe explosies; ook het schijnsel
der vlammen kwam nader. Wild stampten de
pony's in het troebele water. Geen oogenblik
echter verloor hij z'n tegenwoordigheid van
geest. Snel maakte hij den laatsten wagen los,
opende de deuren er voor en legde z'n vriend
op den wagen. En nu terug!
Inmiddels was het water tot bijna aan z'n
schouders gestegen. Als hij rtog slechts de
ladder kon bereiken! Eindelijk! Reeds zwom
men de pony's. En nu tilde Tim z'n vriend met
een laatste krachtsinspanning omhoog uit den
wagen op drogen grond en wierp de deur ach
ter zich dicht. Geen geluid, behalve het wan
hopig gehinnik der arme paardjes, drong tot
hem door.
Met bevende handen deed hij den bewuste-
loozen Jef het reservemasker voor en droeg hem
naar de schacht. Hijgend strompelde de mijn
werker door de verlaten, oude gangen. Tim's
slapen begonnen te hameren. Wankelend wrong
hij zich langs een omgevallen lorrie Blauwe
lichtjes dansten voor zijn met bloed doorscho
ten oogen en de gedachte doorflitste z'n brein,
dat dit het begin van het einde was.
Komt die schacht dan nooit? Reeds wilde hij
het masker afrukken om lucht te krijgen. Z'n
zuurstofapparaat was leeg. Dat beteekende
voor beiden den dood!
Maar op dit oogenblik rukten mannen het
lichaam van z'n vriend van z'n schouders en
viel hij zelf neer in het hoog opspattende zwarte
water. Nog even voelde hij, hoe hij opgenomen
en ergens naast Jef werd neergelegd.
Met razende snelheid vloog nu de lift naar
boven, het daglicht en het leven tegemoet!
(Nadruk verboden
André Maurois, aan wien de zeldzame eer is
te beurt gevallen als eenige buitenlandsche
schrijver bevorderd te worden tot comman
deur in de British Empire-Orde, wil niet, dat
men hem Sir André noemt, op welken titel hij
immers recht heeft.
Tegen eenige Engelsche journalisten, die
hem te Londen als Sir André begroetten, zeide
hij: Neen, meen ik ben A. Maurois en ik zal dat
blijven. Ik ben een veel te eenvoudig man om
Sir André te zijn."
En in den loop van het onderhoud, dat hier
op volgde, zeide de auteur van „Silences du
colonel Bramble" nog:
Kolonel Bramble heeft veel meer recht op
m'n nieuwen titel dan ik. Ook den kolonel zal
deze eer te beurt vallen. Ik zal hem een volgend
boek opdragen en ik zal hem ridder maken
ook.
A |—i i DAMMTT'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen |-« nrn bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door TJ« Wj een ongeval met ama
^1 I jfl A Ij 1 il 1\ i a ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeertngen F 4 Ovo" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen F DU«" doodelijken afloop mDU«"
ttj verlies van een band
■en voet af een oog.
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
tn'j zÜn alleen naar Bedlam geweest, oom",
'llhf. J" auccii iiatu ajuuiaui gtni/uov, wiii
heets'?rdde Julia, met moeite haar stem be-
oqs pcuend. „Toen wij terugreden, hebben wij
Vl.0veb opgehouden bij juffrouw Nepthon..."
,eger z°u Julia niet de bijna onmerkbare
v&q Ul8 hebben waargenomen, die het gelaat
haar en dokter bewoog. Maar vandaag was
„m.indacht bijzonder scherp.
•>bt6v' Juffrouw Nepthon?" herhaalde hij op
•w reden toon. „Wat wilde je bij die
>w
*e«ton doen? Wij hebben haar om dringende
„a.,01 van Alshem-Park verwijderd
U.
van
^Vas..toch een trouwe dienstbode
"ïer „atlte", zei Julia met gedwongen kalmte.
6e bij e van haar heeft zij die kleine Mad-
61ton., 2ich opgenomen, die lady Peel niet voor
Lf c heeft willen vrijwaren."
^et'ht c~Rae fronste zijn voorhoofd. „Die
'>t%t"ter!" riep hij uit, verachtelijk en toornig.
!ady p°u er waarlijk nog aan mankéeren, dat
ha.r] ^eel haar in haar testament bedacht
Je koestert wel vreemde ideeën,
„Zij zou Marian hebben kunnen belasten met
de zorg voor het meisje, te meer, daar het mij
lijkt, dat het verstand van het kind niet heele-
maal in orde is en dat zij daarom wel een
voogdes noodig heeft."
„Wat!riep de dokter uit op een toon
van vertoornde verbijstering. „Je zou dus wil
len, dat Marian de voogdes, de beschermster van
dat ellendige schepsel zou zijn, gekomen, men
weet niet, van waar, hier opgevoed door een
onbegrijpelijke gril van lady Peel? Waarlijk,
Julia
„Waarom is u zoo verontwaardigd oom? Wat
ik beweer komt zeer goed overeen met de prin
cipes van broederlijke liefde, die ik u zoo dik
wijls heb hooren verkondigen met dien geest
van rechtvaardigheid, dien ieder in u erkent.
Is het de fortuin, het weelderige leven, die uw
ideeën zoo hebben veranderd, oom?"
Zij sprak op kalmen toon, daar zij geheel
haar zelfbeheersching herkregen had. Zij keek
den dokter recht in het gezicht. Nu was hij
al in één punt met zichzelf in tegenspraak,
toonde hij reeds een fout in zijn harnas van
onoverwinlijke principes: De leer, dat alle
menschen gelijk waren, de menschenliefde zon
der zwakheid, waarover hij zich verhoovaardig-
de, was dus niets dan een sluier, waaronder hij
de ware gevoelens van zijn ziel verborg: onver
schilligheid, zelfs verachting voor de armen
en nederigen, onrechtvaardigheid en wreed
heid jegens een kind, dat geheel verlaten zou
zijn geweest zonder het medeleven van juffrouw
Nepthon.... Kon men nu het idee zoo onwaar
schijnlijk vinden, dat bij dr. Mac-Rae alles
valschheid en leugens was?
Hij wendde de oogen niet af van het gelaat
van Julia. Een oogenblik, sprekende over Mad
ge, had hij iets van zijn gewone onaandoenlijk
heid verloren, er was verontwaardiging in zijn
stem, zijn oogen hadden geschitterd. Maar
dat alles was nu verdwenen, Mac-Rae had de
volle kalmte van geest teruggevonden.
„Mijn ideeën zijn heelemaal niet veranderd,
nicht," zei hij koeltjes. „Wees daarvan over
tuigd. Sedert mijn jonge jaren heb ik my een
regel voorgeschreven voor mijn gedrag en niets
heeft mij daarvan kunnen doen afwijken
niets, geen moreele beproevingen, geen licha
melijk lijden, geen ontberingen mij opgelegd
door gebrek aan fortuin. Zeker niemand meer
dan ik eert den arme, nooit heb ik aalmoezen
geweigerd voor zoover het in mijn vermogen
was, maar nooit ook is het in mijn principe
geweest om vagebonden te ondersteunen, die
schepsels, waarvan de herkomst ons totaal on
bekend is en die zeer waarschijnlijk door de
schandelijkste driften bezeten zijn
„Moeten zij dan van honger sterven, alleen
omdat wfj niets van hen weten?"
„Leg mij niet woorden in den mond, die ik
nooit gesproken heb. Men kan, men moet ze
ondersteunen, maar dat is een groot verschil
met hetgeen lady' Peel deed, om dat kind bij
zich op te nemen, haar te behandelen als een
dochtertje.... Dat was iets onbegrijpelijks,
Julia, dat moet je toch toegeven. Wat een
vreemde gedachte heb je om mij te spreken
over verandering van principes, veroorzaakt
door den invloed van fortuin en weelde! Wat
ik vandaag denk, dat heb ik gedacht, toen ik
twintig, dertig jaar was."
„Ja, ik geloof u," antwoordde zij eenvoudig.
Hij keek haar aan, klaarblijkelijk getroffen
door dat vreemde in haar stem. Maar nu
kwamen zijn kinderen binnen, hij had geen ge
legenheid om de gedachten van Julia uit te
vorschen, ten minste, als hy daartoe lust had
gehad.
Nu echter was er bijna zekerheid in den
geest van Julia gekomen. Allerlei feiten, tot
nu toe onopgemerkt, deden zich gelden, zoo
groot was de invloed van dr. Mac-Rae op zijn
omgeving geweest, dat Julia, evenals al de
anderen, haar vertrouwen had gesteld in die
onbetwistbare rechtschapenheid en dat nooit
een twijfel in haar was opgekomen aan de
absolute oprechtheid van haar oomIn
enkele uren stortte het geheele gebouw ineen.
Zoo volkomen haar vertrouwen was geweest,
zoo diep en bitter was de ontgoocheling.
Zij wilde nog tegenstribbelen, zij herhaalde
by zichzelf, dat het onwaardig was om bij de
eerste beschadiging alles te gelooven.... Die
vrouw leek oprecht, maar zoo dikwijls bekleedt
de leugen zich met een schijn van waarheid!
Zij zou niet eer gelooven dan op onbetwist
bare klaarblijkelijke bewijzen.
Intusschen bespiedden haar oogen het gelaat
van dokter Mac-Rae, haar oor probeerde wan
klanken te vinden in die altijd kalme stem.
Maar niets, niets. Hij was er altijd in geslaagd
zijn ware persoonlijkheid te verbergen. Julia
had dikwijls zich de vraag gesteld: Is hij goed?
Bestaat er een hart onder dat ijskoude om
hulsel? En vandaag dacht zy er bij: Is hij een
ellendige huichelaar, zonder geweten en zonder
eer?
Die strijd tegen de verdenking door de ont
hullingen van juffrouw Nephton opgewekt, was
voor het jonge meisje een ware foltering. Zy
kwam in opstand tegen die gedachten, zij
noemde zichzelf ondankbaar en herinnerde zich
alle omstandigheden, waarin de rechtschapen
heid, de christelijke gevoelens van haar oom
zich hadden getoond. Die omstandigheden
waren talrijk, deden zich dagelijks voorwas
het mogelijk om zoo de waarheid na te boot
sen, een rol te spelen met zulk een volhar
ding?
„Wat scheelt er aan, Julia?" vroeg Lily, toen
zfj van tafel opstonden. „Je schijnt vermoeid
en nadenkend te zijn. Heb je last van de hitte?"
„Ja, inderdaad," antwoordde zij, terwijl ze de
hand naar haar gelaat bracht, dat vuurrood
was.
„Kom, laten wii een wandelingetje gaan
maken in de groote lindenlaan. Onder die
schaduwrijke boomen is het nu koel en aan
genaam. Ga je mee, Arthur?"
„Graag," antwoordde de jongeman.
Zij liepen langs het groote bloemperk, dat
zich voor het kasteel uitstrekte en kwamen
in de lindenlaan, de mooiste laan van Alshem-
Park. Nu zij uit de atmosfeer van het huis
kwamen, was het heerlyk in deze schaduw, waar
nauwelijks een zonnestraaltje toegang had.
„Hier moest je gaan zitten om te werken,",
zei Arthur. „Het is de beste plaats van heel het
park."
„O, zeker. Niets belet ons dat te doen, niet
waar, Julia?O, wat wonen wij toch heer
lijk op dit prachtige landgoed!" riep Lily ver
rukt uit, terwijl zij haar handjes vouwde.
„Soms denk ik, dat wij het hier te goed heb
benmaar ik ben er zoo gelukkig om, ter
wille van vader, die zoo hard voor ons gewerkt
heeft. De goede God heeft hem nu de belooning
gegeven voor zijn toewijding, voor die onver
anderlijke toewijding aan zijn plichten van
christen en eerlijk man, die hem de achting
van iedereen heeft doen verwerven."
„Ja," zei Arthur ernstig, „hij heeft het ver
diend nu de rust en de zekerheid te genieten."
Julia voelde haar hart beklemd. Geen der
kinderen, uitgenomen misschien Lily, scheen
een buitengewone liefde te koesteren voor dien
weinig hartelijken vader, maar allen toonden
in hun gedrag voor hem een zeer grooten eer
bied en een grenzeloos vertrouwen. Meer dan
de anderen, waren Arthur en Lily daarvan
doordrongen en dat gevoel werd bij hen bijna
vereeringWelk een vreeselyke slag, als ooit
de verdenking die jonge gemoederen zou be
roeren
Wat Julia betreft, zij was vast besloten,
nooit gebruik te maken van het wapen, dat
juffrouw Nephton haar in handen had gege
ven, voor altijd dat zware geheim in haar ziel
te bewaren. Maar zou zij het stilzwijgen van
de gewezen huishoudster kunnen verkrijgen?
(Wordt vervolgd)