COSAS DE ESPANA....
Wetmfaaluan den dan
De avonturen van een verkeersagent je
i
k
Als Franco wint
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
I
een
oogstaande vrouw
Kunst en oorlog
Een andere koers?
WOENSDAG 25 MEI 1938
Anton Lang
vrzS.be^ik De filmscène j
Reeds sedert half April bevatten de
voornaamste Engelsche bladen be
schouwingen over „Spanje, als Franco
wint"? Onder dezen karakteristieken titel
toch schreef 'n correspondent van de
„Times" te Burgos in de week vóór Paschen
'n tweetal gedocumenteerde artikelen, die
o.a. een uitvoerige beschrijving geven van
de organisatie achter het rechtsche front
in Spanje. In bijzonderheden beschrijft hij
daarbij de samenwerking tusschen leiders
van zéér verschillende richtingen, die hun
steun hebben gegeven aan Franco's natio
nalistische beweging. Zoo zegt hij 't een en
ander over de regeering te Burgos.
Het nieuwe ministerie, dat door Franco
naar Europeesch model sedert Februari van
dit jaar is samengesteld, bestaat uit elf
ministers, die ieder tegenover het hoofd
van den staat, Franco, verantwoordelijk
zijn voor een departement van staat. On
der hen nu zijn mannen, wier activiteit in
het verleden van monarchistischen, tradi-
tionalistischen, fascistischen of zelfs van
niet-politieken aard is geweest. De samen
werking, bijvoorbeeld, van de drie leidende
politici in het kabinet-Cuesta Serrano,
Suner en graaf Rodezno zou twee jaar
geleden, vóór den burgeroorlog, nog on
denkbaar geweest zijn.
Cuesta zelf, die het ministerie van Land
bouw beheert, is een typische vertegen
woordiger van den nieuwen geest in na
tionalistisch Spanje. Hij is het meest in
vloedrijk lid van de oude garde der Spaan-
sche Falanx, de kleine fascistische partij,
welke Primo de Rivera Jr. vóór den burger
oorlog volgde. Deze is gedurende héél zijn
politieke loopbaan onvermoeid werkzaam
geweest, om de organisatie en de rechtsch-
radicale leerstellingen van die jonge bewe
ging tot ontwikkeling te brengen, waarbij
zoowel republiek als monarchie werd afge
wezen.
Daarentegen is Suner, de minister van
Binnenlandsche Zaken, een eenigszins
raadselachtige figuur. Als Franco's éénige
kabinetslid onder de veertig, bezit hij 'n
fijne, wetenschappelijke reputatie. Vóór den
oorlog was hij leider van de Accion Popu
lar, de bekende rechtsche beweging, waar
mede de naam van Gil Robles verbonden
blijft en die in de Cortez de grootste af
zonderlijke partij was gedurende de beide
laatste republikeinsche parlementen. Ook
in die Accion Popular was ruimte voor ver
schillende standpunten. Daar haar werk
wijze democratisch was, werd ze door de
fascisten fel bestreden. Minister Suner is.
in tegenstelling met Gil Robles en andere
voormalige collega's die niettemin nu
allen in Spanje wonen sedert zijn ont
snapping uit Madrid, verleden jaar, voort
durend in de politiek werkzaam geweest,
hoewel onopvallend, totdat Franco hem als
minister in het kabinet opnam.
Graaf Rodezno, Franco's minister var,
Justitie, is een der bekwaamste leiders van
de Carlistische Zaak, 'n palstaander voor
monarchie en Kerk. Hij was vertegenwoor
diger in Spanje van wijlen don Alfonso
Carlos, den laatsten pretendent naar den
Spaanschen troon onder de monarchie. En
zijn aanwezigheid in dit kabinet, naast
anderen, wier houding tegenover de monar
chie zoo verschillend is geweest, mag zeker
wel een merkwaardig bewijs heeten van die
boven-partijdige samenwerking, welke twee
vreeselijke jaren van burgeroorlog allen
nationaal-gezinden Spanjaarden tenslotte
gebiedend heeft opgelegd.
Andere Engelsche bladen schrijven in
denzelfden geest over de toekomst
van Spanje. De „Daily Telegraph
die wel eens 'n officieus regeeringsorgaan
wordt genoemd, wanneer het over buiten-
landsche belangen gaat, bevatte onlangs
een artikel van den specialen correspon
dent te Saragossa, onder den suggestieven
titel „Taken voor Gen. Franco, wanneer de
drie groote steden van Spanje komen te
vallen." Uit dit artikel spreekt sterk de
realistische Engelsche gedachtengang.
Onze lezers weten, hoe gewichtige finan-
cieele en economische belangen van Brit-
sche maatschappijen in Spanje de openbare
meening en de groote pers van Londen
thans weer beïnvloeden en voorzichtig ma
ken.
De correspondent te Saragossa bespreekt
dan allereerst de problemen van politionee-
len aard „zoodra aan den oorlog een einde
gemaakt is". En niet alleen de reconstruc
tie van den Staat, maar vooral die van de
Spaansche gemeenschap, voor het normale
functionneeren van het volksleven, zal dan
wel de uiterste krachtsinspanning van de
regeering vergen. Eerst echter zullen Fran
co's soldaten en de burgerlijke administra
tie de drie grootste steden van Spanje
Barcelona, Madrid en Valencia moeten
ingenomen en gereorganiseerd hebben, het
geen nog 'n geweldige inspanning zal ver-
eischen. Bovendien zijn er dan nog wel een
dozijn provinciale steden, zoo groot als de
huidige hoofdstad Burgos, wier heropbouw
en normaliseering eveneens een eindeloos
hoofdbreken voor Spanje's knapste kopper
zal meebrengen. Een speciale groep deskun
digen heeft dan ook voor dat doel gedetail
leerde plannen uitgewerkt ten behoeve van
de Burgos-regeering, welke plannen van te
voren door desbetreffende militaire en bur
gerlijke autoriteiten grondig werden be
studeerd en besproken. De hoofdtaak echtei
zal dan, natuurlijk, allereerst bestaan in
het handhaven van wet en orde.
Een daartoe met zorg uitgezochte com
pagnie van guardia de asalto, die in haai
blauwe uniformen vergeleken kan worden
met de militaire politie, volgt het in de
steden binnenrukken van Franco's troepen
op den voet. Na 'n dag of twee zich aan
de grondige „schoonmaak" van de
vreemde elementen onder de stadsbevol
king te hebben gewijd, worden zij dan af
gelost door de gewone guardia civil. Met
de treurige ervaring, welke Franco's opper-
officieren opgedaan hebben bij de inne
ming van Bilbao, Santander, Teruel en
Lerida, dan op groote schaal toe te passen,
wanneer het grootere steden geldt, hoopt
Gen. Franco betreurenswaardige voorval
len, als zich daar hebben voorgedaan, in
de toekomst te kunnen voorkomen. De
manschap dier compagnies is reeds uitge
zocht en staat onder instructie: tegen
plunderaars, lijkenschenners en brand
stichters zal voortaan streng worden opge
treden.
De kwestie der onmiddellijke voedselvoor
ziening werd ook al in bijzonderheden be
studeerd en geregeld. Het groote publiek
weet niet, dat een klein gedeelte van de
huidige voedselvoorziening van nationalis
tisch Spanje wekelijks wordt terzijde gezet
voor den dag, dat er plotseling zoovele dui
zenden nieuwe monden om voedsel zullen
roepen. Zoo is er, bijvoorbeeld, te San Se
bastian 'n dames-commissie van vijfhon
derd aan 't werk, die bekend staat als de
Beneficencia. Bij den val van Madrid zal
deze onmiddellijk de voedselvoorziening
dier ongelukkige stad tot taak hebben
zooals er 'n aparte commissie voor elke
nog niet veroverde stad bestaat.
I» da afstand' iusscheA derf uiterste:
zijkant van uw auto eii dé buitenzijde
van het koplampglas soms ook giootet
dan 40 centimeter?
Dat moogt u wel eens nameten, want
ln dat geval hebt u
Vondel en Rembrandt buiten
krijgsgevaar
Van de hand van Dr. Garmt Stuiveling ver
scheen dezer dagen een brochure „Geeste
lijk Weerbaar", uitg. De Lantaarn, A'dam,
waarin hij een pleidooi hield voor bezinning
op de cultuurwaarden en speciaal de kunste
naars opriep tot stellingname voor de geestelijke
weerbaarheid. Opmerkelijk is daarin hetgeen
hij verklaarde t.a.v. den modernen tijd met zijn
nieuwe bedreigingen voor de beschaving.
„Vondel kon zijn werk schrijven in Amster
dam, Rembrandt kon daar zijn ontzaglijke schil
derijen scheppen, terwijl ergens in Brabant en
Limburg gevochten werd. Natuurlijk bracht de
oorlog eenig ongemak: Amsterdamsche schepen
werden ter zee wel eens aangevallen en ver
overd of vernield en ook Amsterdamsche be
lastinggelden waren noodig voor den oorlog aan
de grenzen. Maar van de waarachtige gevech
ten, van den reeëlen krijg merkten Vondel en
Rembrandt niets. Heeft nog iemand eenige
illusie over de veiligheid in de groote steden
tijdens een komende uitbarsting?" vraagt Dr.
Stuiveling en hij vervolgt dan met de verkla
ring:
„De kunstenaars, die om dezen noodlotsgang
verontrust zijn, kunnen uiteraard zich daartegen
verzetten met de middelen, die aan iederen
burger van dit land ten dienste staan: als iiu
van een politieke partij, als lid van een paci
fistische organisatie, in welker graad van radi
caliteit dan ook. Gezamenlijk hebben echter de
kunstenaars nog een andere taak, een taak die
onmiddellijk voortvloeit uit de bijzondere po
sitie van den artist temidden van het cultu-
reele leven. Geen ander mensch is zóó direct
verbonden met het geestelijk bestel dat wij be
schaving noemen: de kunstenaar ondergaat de
scheppingen van het verleden, voelt zich daar
aan verwant, weet zich daarvan den erfgenaam
en wenscht die erfenis ongeschonden en liefst
vermeerderd over te dragen aan het nageslacht
Na vervolgens een tweetal uitspraken var
Albert Verwey geciteerd te hebben, besluit hij
zijn opwekking tot geestelijke weerbaarheid der
kunstenaars met de conclusie: „De geestelijke
waarden van een volk bestaan alleen dan,
wanneer ze leven in dat volk; zij leven echter
slechts, wanneer ze steeds weer herboren wor
den, groeien, zich vernieuwen; zjj groeien en
vernieuwen zich slechts, door de voortdurende
toewijding van de tegelijk critische en geest
driftige werking."
Na een zware operatie overleed dezer dagen
in den ouderdom van 63 jaar Anton Lang,
de beroemde vertolker van de Christus
figuur bij de Passie-spelen te Oberammergau.
Anton Lang en zijn uitgebreide familie behooren
tot de oudste ingezetenen van het rustieke
dorpje in de Beiersche Alpen, dat door zijn
spelen wereldberoemd geworden is.
Het middelpunt van het dorp wordt gevormd
door het huis van de familie Lang, waar thans
diepe rouw heerscht. Tot driemaal toe, in 1900,
in 1910 en in 1922 werd Anton Lang uitver
koren om de Christus-rol te vertolken, een bij
zonder hooge onderscheiding. Tot drie maal toe
sleepte hij het zware kruis over het tooneel, tot
drie maal toe kreeg hij den doornenkrans op
het hoofd. Geen wonder, dat er uit de oogen
van dien man iets bijzonders, iets vergeeste-
lijks sprak. Beminnelijk ontving hij de bezoekers
in zijn winkel, geleidde hij hen naar de daar
achter gelegen pottenbakkerij, waar men graag
een aschbakje of een vaasje met zijn handtee-
kening kocht. Gaarne was hij bereid onder iedere
foto, die men bij hem kocht, zijn handteeke-
ning te zetten. Niets dan goedheid straalde er
uit zijn geheele wezen.
Ook vertelde hij graag het een en ander
over zijn reizen, want, nadat hij in 1922 weder
om de Christus-rol vertolkt had, voor de laatste
maal, maakte hij verschillende reizen, naar
Engeland, naar Nederland en naar Amerika.
Zeker, hij herinnerde zich de hoofdstad van
Nederland, Amsterdam, nog bijzonder goed. Hij
had in Amsterdam het Rijksmuseum en het
Stedelijk Museum bezocht en onder leiding van
den heer Luns de prachtige schilderijen be
wonderd. Zeer aangename herinneringen had
hij aan het „lage land bij de zee" behouden.
Maar ook in tal van andere landen was hij
vriendelijk ontvangen. Bij talrijke voorname
Engelsche lords was hij uitgenoodigd, om op hun
landgoederen zijn intrek te nemen. Maar meestal
vertoefde hij toch in zijn geboorteplaatsje Ober
ammergau, om, zooals de heer Lang vertelde,
„op de zaak te kunnen passen".
De laatste keeren, in 1930 en in 1934 (dit, ter
herdenking van het 300-jarig bestaan) ver
vulde Anton Lang niet meer de hoofdrol. Deze
had hij overgedragen aan zijn broer Alois Lang,
die tot vóór dien tijd in de rol van „Nathanae"
opgetreden was.Alois Lang heeft zich de ver-
eerende opdracht waardig betoond, want ook
z ij n vertolking van Christus was meesterlijk.
Het eenige bezwaar, dat men tegen Ober
ammergau zou kunnen hebben, is, dat het in
den loop der laatste jaren zoo bijzonder ge
moderniseerd is. Dit is natuurlijk voor een
groot deel de schuld van de vreemdelingen zelf.
De groote hal, vanwaar de toeschouwers het
tooneel kunnen zien, is sterk uitgebreid en
biedt aan eenige duizenden personen plaats,
Ook het tooneel zelf is van de modernste dé
cors voorzien, die aan groote kabels opgehe-
schen en neergelaten kunnen worden. In groote
kamers achter het tooneel hangen in keurige
kasten de kleedingstukken van de spelers, wan
neer ze niet gebruikt worden. De belangstel
lenden zijn dan in de gelegenheid alle benoo-
digdheden te bewonderen, alsook den persoon,
die hen rondleidt, daar dit meestal een van de
hoofdvertolkers is, die zich hiermee belast.
Zoo heeft zich in den loop der eeuwen het
kleine dorpje Oberammergau ontwikkeld tot
een centrum van vreemdelingenverkeer en gees
telijk leven, hetgeen niet het minst bevorderd
is door de familie Lang, waarvan thans het
oudste lid overleden is. Bij allen, die dezen
man gesproken hebben of hebben zien spelen,
zal zijn krachtige en indrukwekkende persoon
lijkheid lang in de herinnering blijven.
Toen allen waren gezeten en alles gereed was, sprak de op
zichter de beesten toe en zie daar begonnen ze te zweven.
Keesie was buitengewoon verrast, evenals de professor. Zoo
langzaam ging men al hooger en hooger. „Zwaluw, waarheen is
UW vlucht," begon Keesie te zingen.
Er hing een zware nevel en daarboven gingen ze. Het was een
koddig gezicht. De helft van hen en van de beesten waren eerst
slechts voor de helft te zien. „Ik word er draaierig van," zeide
de verkeersagent, die er eerst niets van begreep.
Liane was een beetje moe gewandeld, ging
op een bank in 't park zitten en genoot
daar van de stilte en de zoftnestralen, die
haar door 't loover heen beschenen. Ze liet
haar mistroostige gedachten den vrijen loop.
„Ik zou liever door schijnwerpers of voet
lampen beschenen worden," dacht ze. „Waarom
kan ik niet slechts één enkelen keer uit deze
onzekerheid geraken. Ik weet zeker, dat, als
men mij maar eenmaal spelen liet, slechts een
enkelen keerik direct geëngageerd zou wor
den. Ik zou veel meer kunnen presteeren dan
Anny Meerens en die .Vera Bollaarts en hoe
al die oude, opgemaakte vrouwen ook heeten.
Overigens
Op dit punt harer overdenking gekomen, zag
Liane een heer en een dame langzaam nader
bij komen.
„Die heer lijkt op den regisseur Rocky,"
dacht ze, „alleen schijnt deze wat jonger te
wezen. En zijwel, men zou zeggen, dat
het Anny Meerens is in eigen persoon, dat aan
stellerige mensch met dien waggelenden gang
en dat malle gewiegel van d'r heupen. En ze
lacht alsof ze gefilm wordt."
De heer en de dame gingen op een bank te
genover Liane zitten.
„Ik geloof dat ik heélemaal in de war ben,"
vervolgde het jonge meisje haar gedachten-
gang, „in eiken groentenhandelaar of slager,
die met z'n vrouw gaat wandelen, begin ik een
beroemden regisseur of een filmster te zien
Eensklaps werd ze opgeschrikt door een diepe,
aangename mannenstem, die tot haar zei:
„Hoe gelukkig, dat ik u eindelijk gevonden
heb."
Verbaasd keek Liane op. Op de bank, naast
haar, was een knappe, keurig gekleede jonge
man gaan zitten, die haar volkomen onbekend
was.
„Ik ben gelukkig, u eindelijk gevonden te
nebben," herhaalde hij. „U bent het toch wer
kelijk, hoop ik?"
„Ik weet heelemaal niet wat u bedoelt," ant
woordde Liane, koel en uit de hoogte:
De onbekende fronste z'n wenkbrauwen.
„Ik moet u eerlijk bekennen, dat uw ant
woord mij diep teleurstelt. Bent u soms al met
een ander in den echt verbonden?"
„Maar mijnheer, wat bezielt u? Ik ben onge
trouwd, maar
De vreemde heer greep haastig haar hand
en drukte die hartelijk.
„Den hemel zij dank!" riep hij, „dat me dat
tenminste bespaard wordt."
Nu kwam de gedachte bij Liane op, dat ze
misschien met een krankzinnige of minstens
met een zonderling te doen had, en ze dacht
er aan te maken dat ze weg kwam. Maar
hij was zoo knap en zoo keurig gekleed....
„Laten we elkaar toch niets wijsmaken, kind
lief," hernam de onbekende. „In ieder men-
schenleven komt éénmaal de groote liefde.
Voor deze liefde leeft hij, daar wacht hij op,
maar helaas, dikwijls tevergeefs. Want maar
al te dikwijls ontmoet men vrouwen, waarvan
men in 't eerst denkt, dat is de ware Jacoba,
op haar heb ik gewacht, dat is degene, die ik
gezocht heb. En, helaas! kort daarna bemerkt
men, dat men zich vergist heeft. Dan wordt de
verloving verbroken en moet men weer een
ander zoeken. Ver is de weg en gering de kans,
en menigeen vergeet door den langen afstand,
het doel. Dat zijn de verlorenen der liefde.
Maar ik
Hier zweeg hij.
Liane was bij die fraaie toespraak hoe lan
ger hoe meer in verwarring gebracht. Ze wist
niet wat te zeggen of te denken. Was die man
werkelijk wel goed bij z'n positieven? En zoo
ja, waarom vertelde hij haar dat allemaal?
Ze werd hoe langer hoe zenuwachtiger. Ook
scheen het haar, dat de dame, die tegenover
haar zat en zooveel op Anny Meerens leek, hen
zat aan te kijken.
De heer naast haar sprak nu verder: „Ik
geloof, neen, ik
llimillllltlllllllllllllltllllllllllllllllltltMIl
ben er van over-
tuigd, dat u de I
wensch me zelf
geluk, u eindelijk
gevonden te heb-
ben. Dat bent u toch ook? Of twijfelt u mis
schien?"
„Nu, ik twijfel wel, en sterk ook," antwoord
de Liane.
„Zoo," hernam de onbekende, „dan is er
slechts één uitweg: laten wij 't probeeren. U
gaat met me mee, en ik stel u aan m'n familie
voor als m'n verloofde. U blijft eenige weken
bij m'n ouders logeeren en in dien tijd kunnen
we zien of er tusschen ons waarheid en liefde
bestaat. Ofdat alles slechts een nachtmer
rie is. In he\ eerste geval wordt u, na zes we
ken, keukenmeisje bij m'n moeder. Maar mocht
uw twijfel gegrond zijn, dan laat ik u onmid
dellijk, desnoods door de politie, uit het huis
van m'n ouders zetten."
Verwonderd en vol wrevel had Liene dit alles
aangehoord, totdat aan 't eind een gerechten
toorn zich van haar meester maakte. Ze wierp
een vernietigenden blik op den man naast haar,
stond op en liep weg.
De onbeschaamde vreemdeling snelde haar
niet na. Ook hij stond op en ging bedaard naar
de tegenoverstaande bank, waarop Anny Mee
rens en de regisseur Rocky zaten.
Hij lachte de dame toe en vroeg: „Heb je t
gezicht van dat meisje gezien, Anny?"
„Ja, Theo, en ik maak je m'n compliment. Je
hebt je rol keurig gespeeld."
De regisseur Rocky stak een sigaret op.
„Dat meisje was uitstekend," zei hij, „dat zal
je moeten toegeven, Anny. Dat verschrikte ge
zichtje eerst, dat luisteren, die schitterende
oogen, dat verlegen lachje, die wrevelige ge
zichtsuitdrukking en dan die verontwaardigde,
minachtende blik, in 't kort, haar heele hou
ding toen ze wegliep, was onverbeterlijk, su
bliem. Zoo moet je nu die scène spelen. Anny
en niet zooals gisteren met al die woeste en
wilde gebaren en veel te overdreven grimassen.
Die kleine was in die enkele minuten een echte
ster, en ik zou haar direct voor de film ge-
engageerd hebben, als ze niet zulke onmogelijke
kromme beenen had. Kom, Anny, we zullen die
filmscène nu maar eens in de studio gaan
repeteeren." (Nadruk verboden)
Vrijhandel en werkloosheid
Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan Jr. hield een
dezer dagen een rede voor de Neder-
landsche Vereeniging van Vrijhande
laren en het zal voor zijn auditorium een
niet zeer opwekkend geluid zijn geweest
dat hij moest laten hoorcn.
Ook vrijhandelaren moeten de harde
werkelijkheid onder oogen zien, ook zij
moeten zich de veranderde omstandighe
den realiseeren en, eventueel gedwongen
door de realiteit van het economisch leven,
het eenmaal ingenomen standpunt, zooai
niet geheel dan toch in ieder geval eeniger-
mate wijzigen. En zoo kan het gebeuren
dat in een vergadering van vrijhandelaren
de meedoogenlooze realiteit van de werk
loosheid dwingt tot een pleidooi voor het
voeren van actieve conjunctuur-politiek.
Zonder oplossing van het werkloosheids
probleem, aldus Prof. Goudriaan, is de
strijd voor den vrijhandel tot vruchteloos
heid gedoemd en daarom is het voor den
vrijhandelaar 'n eerste vereischte dat hij
medehelpt dit allesomvattende kwaad te
keeren.
Twee voorwaarden moeten volgens Prof.
Goudriaan aan de oplossing van het vraag
stuk gesteld worden. Ie. Stabilisatie van
het prijsniveau en 2e. het scheppen van
evenwicht tusschen besparingen en inves-
teeringen.
Deze voorwaarden houden in, dat men er
noch ten aanzien van de binnenlandsche
noch ten aanzien van de buitenlandsche
economische politiek komt met het oude
principe van „laisser faire, laisser aller".
„Men mag voor aanvaarding van geen
enkele conclusie terugschrikken, wanneer
het logisch betoog deze als volstrekt onaf
wijsbaar heeft bewezen," aldus Prof. Gou
driaan en wij kunnen dit ten volle onder- lt
strepen.
Hoe zal het dan echter vergaan met de
vrijhandelspolitiek? „Los eerst de werkloos
heid op en daarna zult gij u wederom kun
nen gaan wijden aan uw vrijhandels-
ideaal," zegt Prof. Goudriaan, maar op n
andere plaats hooren we hem beweren:
„Men moet erkennen, dat werkloosheid een
normaal en vanzelfsprekend verschijnsel is
binnen een maatschappij met vrij ruilver
keer. Er is immers geen enkel mechanisme,
dat er op betrouwbare wijze voor zorgt,
dat kapitaal en arbeid voortdurend op voll®
belasting werken."
Als wij een dergelijke uitlating hooren,
mogen wij ons dan niet in vertrouwen af
vragen of het wel erg consequent is om,
nadat men met veel moeite en offers het
zoo gevreesde kwaad der werkloosheid heeft
uitgebannen, weer met opgewekten moed
te gaan streven naar een maatschappij
waarin die zelfde werkloosheid „een nor
maal en vanzelfsprekend verschijnsel is?"
Maar dit zijn zorgen voor later tijd. Wat
het hoogst noodige is moet voorgaan en
dat is, ook voor de vrijhandelaren, een zoo
spoedig mogelijke oplossing van het werk
loosheidsvraagstuk. Dan zal er bij een
meer helderen hemel verder geredeneerd
kunnen worden.
■onder God geen gezag.
op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen m pr» bjj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door rs bf] een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitfceeringen JP I OU»" verlies van beide annen, belde beenen of belde oogen JT Ovfo" doodelljken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
ofl verlies van een band
een voet ot een ood>
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
34
„Vind je dat, Marian?.... Toch bezit ik wel
degelijk mijn ziel, dat verzeker ik je. Ik zou er
niet buiten kunnen. Er bestaan echter men-
schen, die blij zouden zijn zoo iets hinderlijks
niet te bezitten, waar men altijd rekening mee
moet houden, wat men ook beweert."
Haar stem had een vreemden klank, bitter en
smartelijk. Verwonderd keek Marian haar aan.
Maar Lily had het hoofd gebogen en bekeek
met alle aandacht staaltjes bonte zijde, die op
tafel lagen. Toen zij weer begon te spreken, was
het met de zachtheid, die haar eigen was.
Tegen het midden van Augustus kwam
George Bretland naar Liswill-Court om zijn
broer John te bezoeken. Den volgenden dag
kwam hij al een bezoek brengen op Alshem-
Park. Al de bewoners van het kasteel waren
bijeen in het park bij de tennisbanen. Na mrs.
Brice en de dames, die hij kende, begroet te
hebben, ging de jongeman naar Lily, die zich
bij de spelers bevond. Het gelaat van het
Jonge meisje, dat sedert haar bezwijming op
Flower-Cottage altijd bleek was gebleven, werd
nu lijkkleurig. Zij stak de hand uit naar George
en zei kortaf zonder het glimlachje, waarmede
zij altijd hem verwelkomde: „Goeden dag, mijn
heer Bretland.... Hebt u goed nieuws van
Anny?"
„O, zij maakt het uitstekend, miss Lily,"
antwoordde hij zichtbaar verbijsterd door die
ongewone ontvangst. „Maar hoe gaat het met
u? Bent u niet wel? U ziet er niet goed uit."
„O, ik ben heel wel," antwoordde zij op den
zelfden koelen toon, zonder zelfs George aan te
zien. „Ik dacht, dat ik genezen was, maar het
schijnt van niet. Ik zal altijd wel blijven suk
kelen, daar is niets aan te doen. En ik geloof,
dat ik maar moet afzien van dit spel, dat mij
erg vermoeit."
Haar lippen beefden en inderdaad leek zij
doodmoe. Zij verwijderde zich zonder nog een
woord tot George te richten en ging ter zijde
zitten, in een grooten rieten fauteuil, waar haar
tenger figuurtje in verdween, zooals vroeger in
Liestown in den grooten leuningstoel. zy
leunde met het hoofd tegen de kussens en bleef
onbeweegiyk zitten, de handen gekruist op haar
schoot, haar droevige oogen ten hemel geheven.
Zoo vond haar een beetje later haar broer
Arthur. Op zijn angstige vraag antwoordde zij
kalm: „Ik zit te rusten. Die spelen vermoeien
my erg en ik geloof, dat het verstandig is er
van af te zien."
Een paar dagen later was het de dans en
dan weer later al de avondbüeenkomsten, die,
zooals zij zei, haar zoo vermoeiden.
Inderdaad vermagerde zij zichtbaar en ver
loor allen eetlust. Nu bemerkte Julia ook, dat zjj.
haar onverschillige houding jegens George Bret
land volhield. Zij scheen de smarteiyke verwon
dering van den jongeman niet te bemerken, ook
zyn pogingen niet om een verklaring uit te lok
ken. Maar iederen keer als hq op bezoek was
geweest, kreeg zy 's avonds een aanval van
koorts, die geleidelijk de krachten ondermijnde,
die toch al zoo verminderd waren.
Julia besloot het jonge meisje te ondervragen
en toen zij eens zag, dat George de salons had
verlaten, troonde zij Lily mee naar een afge
legen vertrek, waar niemand hen kon storen en
haar daar in haar armen nemende zei zij, terwijl
zij haar strak aanzag: „Maar, Lily, was is er
toch gebeurd? Wat heb je toch tegen dien armen
George?"
Het jonge meisje sidderde, maar dan zonder
de oogen af te wenden antwoordde zij koel
tjes: „Tegen hem?Maar, Julia, ik heb abso
luut niets tegen hem."
„Waarom ben je dan zoo veranderd. Waarom
behandel je hem dan zoo?"
Nu werden de groote oogen van Lily vochtig,
zy liet haar hoofd op den schouder van Julia
vallen en begon zachtjes te schreien. Het was
een onmeteiyke smart, hartverscheurend in haar
kalmte.
„Mijn lieveling!.... Maar wat scheelt je
toch? Komaan, zeg het toch aan je Julia!"
Zonder het hoofd op te heffen, stamelde zq:
„Het is niets.... Ik ben wel laf. Neen, er is
niets."
„Dat kan ik niet belooven, kind. Je bent
dezelfde niet meer sedert eenigen ,tyd."
Lily beefde nog. Opeens hield zy op met
snikken en richtte zich op om Julia vlak in het
gezicht te zien. Haar oogen waren nog vochtig,
maar er straalde een onoverwinlijk besluit uit.
„Julia, ik ga je eens dienst vragen. Zeg aan
George.... doe hem begrqpen, dat ik nooit zal
trouwen."
„Maar Lily, wat zeg je daar? Waarom dat
vreemde besluit? Waarom toch?"
„Waarom?" herhaalde Lily vaag. „Zeg hem
als je wilt, dat het is om mijn gezondheid....
of wat anders, dat je in de gedachten komt."
„Maar dat is het niet. Neen, daar ben ik
zeker van! Waarom jezelf zoo'n verdriet aan
doen, arm kind?"
„Het is mqn plicht," riep zq uit, haar hand
jes wringend. „Doe George goed begrqpen, dat
alles gedaan is, dat hij moet heengaan.... o,
lieve God, laat hq toch heengaan!"
Julia drong niet verder aan, maar een diepe
rimpel vertoonde zich op haar voorhoofd.
Haar kiesche boodschap aan George werd
niet zondpr meer aangenomen. De jongeman
kwam in opstand, riep den dokter, Marian,
Arthur te hulp. Deze hadden eveneens de
veranderde houding van Lily jegens George
bemerkt, daar zy allen hem al beschouwden
als den toekomstigen verloofde van het jonge
meisje. Maar zy meenden, dat het een voorby-
gaande gril was, hoewel zoo iets niet overeen
kwam met haar karakter. Allen probeerden
haar van haar besluit af te brengen, ten minste
de ware reden er van te leeren kennen. Maar
op al de vragen van vader, zuster en broer
antwoordde zq zacht en kalm: „Ik wil niet
trouwen...* Ik wil liever hier by u blyven....
Trouwens mijn gezondheid is heelemaal niet
verbeterd."
Het was een feit, dat het jonge meisje
zachtjes, maar toch zichtbaar wegkwijnde
Maar nooit herinnerde zij er aan, dat die ver
andering begonnen was op den dag, dat Julia
en Arthur haar in bezwijming hadden gevon
den te midden der rozen van het Chineesche
tempeltje. Maar zij herinnerden zich dat wel.
Zij konden niet vergeten, dat zij even te voren
Lily voor het laatst hadden gezien, vroolijk,
gezond in haar stralende jeugd, naar Flower-
Cottage gaande om een paar rozen te plukken.
Op het einde van den herfst werd de kleine
Georges Brice ziek. Wat eerst een kleine onge
steldheid was, werd spoedig zoo ernstig, dat
zqn grootvader een bode naar het dorp moest
zenden om een telegram af te geven aan het
postkantoor, om James en Marian, die weer
naar Londen waren gegaan, te waarschuwen.
In afwachting van de ouders bleef Julia aan
het ziekbed van het kind en Lily, die niet in
staat was hem te verplegen kwam heel den dag
bq den kleinen zieke zitten, dien zy met een
raadselachtigen blik beschouwde.
Dr. Mac-Rae omringde zijn kleinzoontje met
alle zorgen, maar met de onbewogenheid, die
hem eigen was. Geen ontroering was op zyn
gelaat te lezen. Hy scheen niet te veroude
ren.... misschien, omdat hq met zqn verbor
gen eerzucht en dorre ziel nooit waarlijk jong
was geweest.
Op het uur, dat men het echtpaar Brice kon
verwachten, zond Julia een der bedienden met
den auto naar het station. Alleen James stapte j
er uit. Hq verklaarde, dat Marian verhinderd
was door een vergadering in een club, die zU
moest leiden, maar dat zq den volgenden dag
zou komen.
De nacht was zeer slecht, James verliet zijn
kind niet en de oprechte smart van dien vader,
die wel luchthartig was, maar toch ook zoo
goed en toegewijd, deed te meer de koelheid
van den grootvader en het schuldige egoïsme
van de moeder uitkomen.
Toch moest men dr. Mac-Rae recht laten
wedervaren, dat hq niets verzuimde om zyn
kleinzoon van den dood te redden. Hq toonde
een toewijding, die, al was die nog zoo koud-
toch echt was. De geneesheer van Betham werd
in consult geroepen en constateerde dit met-
eerbiedige bewondering. Maar niets kon het
kind redden. Tegen het midden van den dag
bleek het, dat men alle hoop op beterschap
moest opgeven.
„En Marian, die er niet is!" fluisterde James
wanhopig. „Ik zei haar wel, dat zy die club in
den steek moest laten, maar zy antwoordde-
„Dat is mqn plicht. Ik kan die niet veronacht
zamen om een kleine ongesteldheid van den
baby."
„Maar dat kind is toch haar zoontje..
Haar plicht, haar eenige, die is hier!" riep Li'y
uit, wier verontwaardiging in haar oogen te
lezen stond. „Is haar geest dan zoo verward,
dat zq dat niet inziet?"
(Wordt vervolgd)