COSAS DE ESPANA.... Wetmfaaluan den dan De avonturen van een verkeersagent je i k Als Franco wint ALLE ABONNÉ'S F 250.- I een oogstaande vrouw Kunst en oorlog Een andere koers? WOENSDAG 25 MEI 1938 Anton Lang vrzS.be^ik De filmscène j Reeds sedert half April bevatten de voornaamste Engelsche bladen be schouwingen over „Spanje, als Franco wint"? Onder dezen karakteristieken titel toch schreef 'n correspondent van de „Times" te Burgos in de week vóór Paschen 'n tweetal gedocumenteerde artikelen, die o.a. een uitvoerige beschrijving geven van de organisatie achter het rechtsche front in Spanje. In bijzonderheden beschrijft hij daarbij de samenwerking tusschen leiders van zéér verschillende richtingen, die hun steun hebben gegeven aan Franco's natio nalistische beweging. Zoo zegt hij 't een en ander over de regeering te Burgos. Het nieuwe ministerie, dat door Franco naar Europeesch model sedert Februari van dit jaar is samengesteld, bestaat uit elf ministers, die ieder tegenover het hoofd van den staat, Franco, verantwoordelijk zijn voor een departement van staat. On der hen nu zijn mannen, wier activiteit in het verleden van monarchistischen, tradi- tionalistischen, fascistischen of zelfs van niet-politieken aard is geweest. De samen werking, bijvoorbeeld, van de drie leidende politici in het kabinet-Cuesta Serrano, Suner en graaf Rodezno zou twee jaar geleden, vóór den burgeroorlog, nog on denkbaar geweest zijn. Cuesta zelf, die het ministerie van Land bouw beheert, is een typische vertegen woordiger van den nieuwen geest in na tionalistisch Spanje. Hij is het meest in vloedrijk lid van de oude garde der Spaan- sche Falanx, de kleine fascistische partij, welke Primo de Rivera Jr. vóór den burger oorlog volgde. Deze is gedurende héél zijn politieke loopbaan onvermoeid werkzaam geweest, om de organisatie en de rechtsch- radicale leerstellingen van die jonge bewe ging tot ontwikkeling te brengen, waarbij zoowel republiek als monarchie werd afge wezen. Daarentegen is Suner, de minister van Binnenlandsche Zaken, een eenigszins raadselachtige figuur. Als Franco's éénige kabinetslid onder de veertig, bezit hij 'n fijne, wetenschappelijke reputatie. Vóór den oorlog was hij leider van de Accion Popu lar, de bekende rechtsche beweging, waar mede de naam van Gil Robles verbonden blijft en die in de Cortez de grootste af zonderlijke partij was gedurende de beide laatste republikeinsche parlementen. Ook in die Accion Popular was ruimte voor ver schillende standpunten. Daar haar werk wijze democratisch was, werd ze door de fascisten fel bestreden. Minister Suner is. in tegenstelling met Gil Robles en andere voormalige collega's die niettemin nu allen in Spanje wonen sedert zijn ont snapping uit Madrid, verleden jaar, voort durend in de politiek werkzaam geweest, hoewel onopvallend, totdat Franco hem als minister in het kabinet opnam. Graaf Rodezno, Franco's minister var, Justitie, is een der bekwaamste leiders van de Carlistische Zaak, 'n palstaander voor monarchie en Kerk. Hij was vertegenwoor diger in Spanje van wijlen don Alfonso Carlos, den laatsten pretendent naar den Spaanschen troon onder de monarchie. En zijn aanwezigheid in dit kabinet, naast anderen, wier houding tegenover de monar chie zoo verschillend is geweest, mag zeker wel een merkwaardig bewijs heeten van die boven-partijdige samenwerking, welke twee vreeselijke jaren van burgeroorlog allen nationaal-gezinden Spanjaarden tenslotte gebiedend heeft opgelegd. Andere Engelsche bladen schrijven in denzelfden geest over de toekomst van Spanje. De „Daily Telegraph die wel eens 'n officieus regeeringsorgaan wordt genoemd, wanneer het over buiten- landsche belangen gaat, bevatte onlangs een artikel van den specialen correspon dent te Saragossa, onder den suggestieven titel „Taken voor Gen. Franco, wanneer de drie groote steden van Spanje komen te vallen." Uit dit artikel spreekt sterk de realistische Engelsche gedachtengang. Onze lezers weten, hoe gewichtige finan- cieele en economische belangen van Brit- sche maatschappijen in Spanje de openbare meening en de groote pers van Londen thans weer beïnvloeden en voorzichtig ma ken. De correspondent te Saragossa bespreekt dan allereerst de problemen van politionee- len aard „zoodra aan den oorlog een einde gemaakt is". En niet alleen de reconstruc tie van den Staat, maar vooral die van de Spaansche gemeenschap, voor het normale functionneeren van het volksleven, zal dan wel de uiterste krachtsinspanning van de regeering vergen. Eerst echter zullen Fran co's soldaten en de burgerlijke administra tie de drie grootste steden van Spanje Barcelona, Madrid en Valencia moeten ingenomen en gereorganiseerd hebben, het geen nog 'n geweldige inspanning zal ver- eischen. Bovendien zijn er dan nog wel een dozijn provinciale steden, zoo groot als de huidige hoofdstad Burgos, wier heropbouw en normaliseering eveneens een eindeloos hoofdbreken voor Spanje's knapste kopper zal meebrengen. Een speciale groep deskun digen heeft dan ook voor dat doel gedetail leerde plannen uitgewerkt ten behoeve van de Burgos-regeering, welke plannen van te voren door desbetreffende militaire en bur gerlijke autoriteiten grondig werden be studeerd en besproken. De hoofdtaak echtei zal dan, natuurlijk, allereerst bestaan in het handhaven van wet en orde. Een daartoe met zorg uitgezochte com pagnie van guardia de asalto, die in haai blauwe uniformen vergeleken kan worden met de militaire politie, volgt het in de steden binnenrukken van Franco's troepen op den voet. Na 'n dag of twee zich aan de grondige „schoonmaak" van de vreemde elementen onder de stadsbevol king te hebben gewijd, worden zij dan af gelost door de gewone guardia civil. Met de treurige ervaring, welke Franco's opper- officieren opgedaan hebben bij de inne ming van Bilbao, Santander, Teruel en Lerida, dan op groote schaal toe te passen, wanneer het grootere steden geldt, hoopt Gen. Franco betreurenswaardige voorval len, als zich daar hebben voorgedaan, in de toekomst te kunnen voorkomen. De manschap dier compagnies is reeds uitge zocht en staat onder instructie: tegen plunderaars, lijkenschenners en brand stichters zal voortaan streng worden opge treden. De kwestie der onmiddellijke voedselvoor ziening werd ook al in bijzonderheden be studeerd en geregeld. Het groote publiek weet niet, dat een klein gedeelte van de huidige voedselvoorziening van nationalis tisch Spanje wekelijks wordt terzijde gezet voor den dag, dat er plotseling zoovele dui zenden nieuwe monden om voedsel zullen roepen. Zoo is er, bijvoorbeeld, te San Se bastian 'n dames-commissie van vijfhon derd aan 't werk, die bekend staat als de Beneficencia. Bij den val van Madrid zal deze onmiddellijk de voedselvoorziening dier ongelukkige stad tot taak hebben zooals er 'n aparte commissie voor elke nog niet veroverde stad bestaat. I» da afstand' iusscheA derf uiterste: zijkant van uw auto eii dé buitenzijde van het koplampglas soms ook giootet dan 40 centimeter? Dat moogt u wel eens nameten, want ln dat geval hebt u Vondel en Rembrandt buiten krijgsgevaar Van de hand van Dr. Garmt Stuiveling ver scheen dezer dagen een brochure „Geeste lijk Weerbaar", uitg. De Lantaarn, A'dam, waarin hij een pleidooi hield voor bezinning op de cultuurwaarden en speciaal de kunste naars opriep tot stellingname voor de geestelijke weerbaarheid. Opmerkelijk is daarin hetgeen hij verklaarde t.a.v. den modernen tijd met zijn nieuwe bedreigingen voor de beschaving. „Vondel kon zijn werk schrijven in Amster dam, Rembrandt kon daar zijn ontzaglijke schil derijen scheppen, terwijl ergens in Brabant en Limburg gevochten werd. Natuurlijk bracht de oorlog eenig ongemak: Amsterdamsche schepen werden ter zee wel eens aangevallen en ver overd of vernield en ook Amsterdamsche be lastinggelden waren noodig voor den oorlog aan de grenzen. Maar van de waarachtige gevech ten, van den reeëlen krijg merkten Vondel en Rembrandt niets. Heeft nog iemand eenige illusie over de veiligheid in de groote steden tijdens een komende uitbarsting?" vraagt Dr. Stuiveling en hij vervolgt dan met de verkla ring: „De kunstenaars, die om dezen noodlotsgang verontrust zijn, kunnen uiteraard zich daartegen verzetten met de middelen, die aan iederen burger van dit land ten dienste staan: als iiu van een politieke partij, als lid van een paci fistische organisatie, in welker graad van radi caliteit dan ook. Gezamenlijk hebben echter de kunstenaars nog een andere taak, een taak die onmiddellijk voortvloeit uit de bijzondere po sitie van den artist temidden van het cultu- reele leven. Geen ander mensch is zóó direct verbonden met het geestelijk bestel dat wij be schaving noemen: de kunstenaar ondergaat de scheppingen van het verleden, voelt zich daar aan verwant, weet zich daarvan den erfgenaam en wenscht die erfenis ongeschonden en liefst vermeerderd over te dragen aan het nageslacht Na vervolgens een tweetal uitspraken var Albert Verwey geciteerd te hebben, besluit hij zijn opwekking tot geestelijke weerbaarheid der kunstenaars met de conclusie: „De geestelijke waarden van een volk bestaan alleen dan, wanneer ze leven in dat volk; zij leven echter slechts, wanneer ze steeds weer herboren wor den, groeien, zich vernieuwen; zjj groeien en vernieuwen zich slechts, door de voortdurende toewijding van de tegelijk critische en geest driftige werking." Na een zware operatie overleed dezer dagen in den ouderdom van 63 jaar Anton Lang, de beroemde vertolker van de Christus figuur bij de Passie-spelen te Oberammergau. Anton Lang en zijn uitgebreide familie behooren tot de oudste ingezetenen van het rustieke dorpje in de Beiersche Alpen, dat door zijn spelen wereldberoemd geworden is. Het middelpunt van het dorp wordt gevormd door het huis van de familie Lang, waar thans diepe rouw heerscht. Tot driemaal toe, in 1900, in 1910 en in 1922 werd Anton Lang uitver koren om de Christus-rol te vertolken, een bij zonder hooge onderscheiding. Tot drie maal toe sleepte hij het zware kruis over het tooneel, tot drie maal toe kreeg hij den doornenkrans op het hoofd. Geen wonder, dat er uit de oogen van dien man iets bijzonders, iets vergeeste- lijks sprak. Beminnelijk ontving hij de bezoekers in zijn winkel, geleidde hij hen naar de daar achter gelegen pottenbakkerij, waar men graag een aschbakje of een vaasje met zijn handtee- kening kocht. Gaarne was hij bereid onder iedere foto, die men bij hem kocht, zijn handteeke- ning te zetten. Niets dan goedheid straalde er uit zijn geheele wezen. Ook vertelde hij graag het een en ander over zijn reizen, want, nadat hij in 1922 weder om de Christus-rol vertolkt had, voor de laatste maal, maakte hij verschillende reizen, naar Engeland, naar Nederland en naar Amerika. Zeker, hij herinnerde zich de hoofdstad van Nederland, Amsterdam, nog bijzonder goed. Hij had in Amsterdam het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum bezocht en onder leiding van den heer Luns de prachtige schilderijen be wonderd. Zeer aangename herinneringen had hij aan het „lage land bij de zee" behouden. Maar ook in tal van andere landen was hij vriendelijk ontvangen. Bij talrijke voorname Engelsche lords was hij uitgenoodigd, om op hun landgoederen zijn intrek te nemen. Maar meestal vertoefde hij toch in zijn geboorteplaatsje Ober ammergau, om, zooals de heer Lang vertelde, „op de zaak te kunnen passen". De laatste keeren, in 1930 en in 1934 (dit, ter herdenking van het 300-jarig bestaan) ver vulde Anton Lang niet meer de hoofdrol. Deze had hij overgedragen aan zijn broer Alois Lang, die tot vóór dien tijd in de rol van „Nathanae" opgetreden was.Alois Lang heeft zich de ver- eerende opdracht waardig betoond, want ook z ij n vertolking van Christus was meesterlijk. Het eenige bezwaar, dat men tegen Ober ammergau zou kunnen hebben, is, dat het in den loop der laatste jaren zoo bijzonder ge moderniseerd is. Dit is natuurlijk voor een groot deel de schuld van de vreemdelingen zelf. De groote hal, vanwaar de toeschouwers het tooneel kunnen zien, is sterk uitgebreid en biedt aan eenige duizenden personen plaats, Ook het tooneel zelf is van de modernste dé cors voorzien, die aan groote kabels opgehe- schen en neergelaten kunnen worden. In groote kamers achter het tooneel hangen in keurige kasten de kleedingstukken van de spelers, wan neer ze niet gebruikt worden. De belangstel lenden zijn dan in de gelegenheid alle benoo- digdheden te bewonderen, alsook den persoon, die hen rondleidt, daar dit meestal een van de hoofdvertolkers is, die zich hiermee belast. Zoo heeft zich in den loop der eeuwen het kleine dorpje Oberammergau ontwikkeld tot een centrum van vreemdelingenverkeer en gees telijk leven, hetgeen niet het minst bevorderd is door de familie Lang, waarvan thans het oudste lid overleden is. Bij allen, die dezen man gesproken hebben of hebben zien spelen, zal zijn krachtige en indrukwekkende persoon lijkheid lang in de herinnering blijven. Toen allen waren gezeten en alles gereed was, sprak de op zichter de beesten toe en zie daar begonnen ze te zweven. Keesie was buitengewoon verrast, evenals de professor. Zoo langzaam ging men al hooger en hooger. „Zwaluw, waarheen is UW vlucht," begon Keesie te zingen. Er hing een zware nevel en daarboven gingen ze. Het was een koddig gezicht. De helft van hen en van de beesten waren eerst slechts voor de helft te zien. „Ik word er draaierig van," zeide de verkeersagent, die er eerst niets van begreep. Liane was een beetje moe gewandeld, ging op een bank in 't park zitten en genoot daar van de stilte en de zoftnestralen, die haar door 't loover heen beschenen. Ze liet haar mistroostige gedachten den vrijen loop. „Ik zou liever door schijnwerpers of voet lampen beschenen worden," dacht ze. „Waarom kan ik niet slechts één enkelen keer uit deze onzekerheid geraken. Ik weet zeker, dat, als men mij maar eenmaal spelen liet, slechts een enkelen keerik direct geëngageerd zou wor den. Ik zou veel meer kunnen presteeren dan Anny Meerens en die .Vera Bollaarts en hoe al die oude, opgemaakte vrouwen ook heeten. Overigens Op dit punt harer overdenking gekomen, zag Liane een heer en een dame langzaam nader bij komen. „Die heer lijkt op den regisseur Rocky," dacht ze, „alleen schijnt deze wat jonger te wezen. En zijwel, men zou zeggen, dat het Anny Meerens is in eigen persoon, dat aan stellerige mensch met dien waggelenden gang en dat malle gewiegel van d'r heupen. En ze lacht alsof ze gefilm wordt." De heer en de dame gingen op een bank te genover Liane zitten. „Ik geloof dat ik heélemaal in de war ben," vervolgde het jonge meisje haar gedachten- gang, „in eiken groentenhandelaar of slager, die met z'n vrouw gaat wandelen, begin ik een beroemden regisseur of een filmster te zien Eensklaps werd ze opgeschrikt door een diepe, aangename mannenstem, die tot haar zei: „Hoe gelukkig, dat ik u eindelijk gevonden heb." Verbaasd keek Liane op. Op de bank, naast haar, was een knappe, keurig gekleede jonge man gaan zitten, die haar volkomen onbekend was. „Ik ben gelukkig, u eindelijk gevonden te nebben," herhaalde hij. „U bent het toch wer kelijk, hoop ik?" „Ik weet heelemaal niet wat u bedoelt," ant woordde Liane, koel en uit de hoogte: De onbekende fronste z'n wenkbrauwen. „Ik moet u eerlijk bekennen, dat uw ant woord mij diep teleurstelt. Bent u soms al met een ander in den echt verbonden?" „Maar mijnheer, wat bezielt u? Ik ben onge trouwd, maar De vreemde heer greep haastig haar hand en drukte die hartelijk. „Den hemel zij dank!" riep hij, „dat me dat tenminste bespaard wordt." Nu kwam de gedachte bij Liane op, dat ze misschien met een krankzinnige of minstens met een zonderling te doen had, en ze dacht er aan te maken dat ze weg kwam. Maar hij was zoo knap en zoo keurig gekleed.... „Laten we elkaar toch niets wijsmaken, kind lief," hernam de onbekende. „In ieder men- schenleven komt éénmaal de groote liefde. Voor deze liefde leeft hij, daar wacht hij op, maar helaas, dikwijls tevergeefs. Want maar al te dikwijls ontmoet men vrouwen, waarvan men in 't eerst denkt, dat is de ware Jacoba, op haar heb ik gewacht, dat is degene, die ik gezocht heb. En, helaas! kort daarna bemerkt men, dat men zich vergist heeft. Dan wordt de verloving verbroken en moet men weer een ander zoeken. Ver is de weg en gering de kans, en menigeen vergeet door den langen afstand, het doel. Dat zijn de verlorenen der liefde. Maar ik Hier zweeg hij. Liane was bij die fraaie toespraak hoe lan ger hoe meer in verwarring gebracht. Ze wist niet wat te zeggen of te denken. Was die man werkelijk wel goed bij z'n positieven? En zoo ja, waarom vertelde hij haar dat allemaal? Ze werd hoe langer hoe zenuwachtiger. Ook scheen het haar, dat de dame, die tegenover haar zat en zooveel op Anny Meerens leek, hen zat aan te kijken. De heer naast haar sprak nu verder: „Ik geloof, neen, ik llimillllltlllllllllllllltllllllllllllllllltltMIl ben er van over- tuigd, dat u de I wensch me zelf geluk, u eindelijk gevonden te heb- ben. Dat bent u toch ook? Of twijfelt u mis schien?" „Nu, ik twijfel wel, en sterk ook," antwoord de Liane. „Zoo," hernam de onbekende, „dan is er slechts één uitweg: laten wij 't probeeren. U gaat met me mee, en ik stel u aan m'n familie voor als m'n verloofde. U blijft eenige weken bij m'n ouders logeeren en in dien tijd kunnen we zien of er tusschen ons waarheid en liefde bestaat. Ofdat alles slechts een nachtmer rie is. In he\ eerste geval wordt u, na zes we ken, keukenmeisje bij m'n moeder. Maar mocht uw twijfel gegrond zijn, dan laat ik u onmid dellijk, desnoods door de politie, uit het huis van m'n ouders zetten." Verwonderd en vol wrevel had Liene dit alles aangehoord, totdat aan 't eind een gerechten toorn zich van haar meester maakte. Ze wierp een vernietigenden blik op den man naast haar, stond op en liep weg. De onbeschaamde vreemdeling snelde haar niet na. Ook hij stond op en ging bedaard naar de tegenoverstaande bank, waarop Anny Mee rens en de regisseur Rocky zaten. Hij lachte de dame toe en vroeg: „Heb je t gezicht van dat meisje gezien, Anny?" „Ja, Theo, en ik maak je m'n compliment. Je hebt je rol keurig gespeeld." De regisseur Rocky stak een sigaret op. „Dat meisje was uitstekend," zei hij, „dat zal je moeten toegeven, Anny. Dat verschrikte ge zichtje eerst, dat luisteren, die schitterende oogen, dat verlegen lachje, die wrevelige ge zichtsuitdrukking en dan die verontwaardigde, minachtende blik, in 't kort, haar heele hou ding toen ze wegliep, was onverbeterlijk, su bliem. Zoo moet je nu die scène spelen. Anny en niet zooals gisteren met al die woeste en wilde gebaren en veel te overdreven grimassen. Die kleine was in die enkele minuten een echte ster, en ik zou haar direct voor de film ge- engageerd hebben, als ze niet zulke onmogelijke kromme beenen had. Kom, Anny, we zullen die filmscène nu maar eens in de studio gaan repeteeren." (Nadruk verboden) Vrijhandel en werkloosheid Prof. Dr. Ir. J. Goudriaan Jr. hield een dezer dagen een rede voor de Neder- landsche Vereeniging van Vrijhande laren en het zal voor zijn auditorium een niet zeer opwekkend geluid zijn geweest dat hij moest laten hoorcn. Ook vrijhandelaren moeten de harde werkelijkheid onder oogen zien, ook zij moeten zich de veranderde omstandighe den realiseeren en, eventueel gedwongen door de realiteit van het economisch leven, het eenmaal ingenomen standpunt, zooai niet geheel dan toch in ieder geval eeniger- mate wijzigen. En zoo kan het gebeuren dat in een vergadering van vrijhandelaren de meedoogenlooze realiteit van de werk loosheid dwingt tot een pleidooi voor het voeren van actieve conjunctuur-politiek. Zonder oplossing van het werkloosheids probleem, aldus Prof. Goudriaan, is de strijd voor den vrijhandel tot vruchteloos heid gedoemd en daarom is het voor den vrijhandelaar 'n eerste vereischte dat hij medehelpt dit allesomvattende kwaad te keeren. Twee voorwaarden moeten volgens Prof. Goudriaan aan de oplossing van het vraag stuk gesteld worden. Ie. Stabilisatie van het prijsniveau en 2e. het scheppen van evenwicht tusschen besparingen en inves- teeringen. Deze voorwaarden houden in, dat men er noch ten aanzien van de binnenlandsche noch ten aanzien van de buitenlandsche economische politiek komt met het oude principe van „laisser faire, laisser aller". „Men mag voor aanvaarding van geen enkele conclusie terugschrikken, wanneer het logisch betoog deze als volstrekt onaf wijsbaar heeft bewezen," aldus Prof. Gou driaan en wij kunnen dit ten volle onder- lt strepen. Hoe zal het dan echter vergaan met de vrijhandelspolitiek? „Los eerst de werkloos heid op en daarna zult gij u wederom kun nen gaan wijden aan uw vrijhandels- ideaal," zegt Prof. Goudriaan, maar op n andere plaats hooren we hem beweren: „Men moet erkennen, dat werkloosheid een normaal en vanzelfsprekend verschijnsel is binnen een maatschappij met vrij ruilver keer. Er is immers geen enkel mechanisme, dat er op betrouwbare wijze voor zorgt, dat kapitaal en arbeid voortdurend op voll® belasting werken." Als wij een dergelijke uitlating hooren, mogen wij ons dan niet in vertrouwen af vragen of het wel erg consequent is om, nadat men met veel moeite en offers het zoo gevreesde kwaad der werkloosheid heeft uitgebannen, weer met opgewekten moed te gaan streven naar een maatschappij waarin die zelfde werkloosheid „een nor maal en vanzelfsprekend verschijnsel is?" Maar dit zijn zorgen voor later tijd. Wat het hoogst noodige is moet voorgaan en dat is, ook voor de vrijhandelaren, een zoo spoedig mogelijke oplossing van het werk loosheidsvraagstuk. Dan zal er bij een meer helderen hemel verder geredeneerd kunnen worden. ■onder God geen gezag. op dit blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen m pr» bjj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door rs bf] een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende uitfceeringen JP I OU»" verlies van beide annen, belde beenen of belde oogen JT Ovfo" doodelljken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL ofl verlies van een band een voet ot een ood> Bewerkt naar het Fransch door CHRISTINE KAMP 34 „Vind je dat, Marian?.... Toch bezit ik wel degelijk mijn ziel, dat verzeker ik je. Ik zou er niet buiten kunnen. Er bestaan echter men- schen, die blij zouden zijn zoo iets hinderlijks niet te bezitten, waar men altijd rekening mee moet houden, wat men ook beweert." Haar stem had een vreemden klank, bitter en smartelijk. Verwonderd keek Marian haar aan. Maar Lily had het hoofd gebogen en bekeek met alle aandacht staaltjes bonte zijde, die op tafel lagen. Toen zij weer begon te spreken, was het met de zachtheid, die haar eigen was. Tegen het midden van Augustus kwam George Bretland naar Liswill-Court om zijn broer John te bezoeken. Den volgenden dag kwam hij al een bezoek brengen op Alshem- Park. Al de bewoners van het kasteel waren bijeen in het park bij de tennisbanen. Na mrs. Brice en de dames, die hij kende, begroet te hebben, ging de jongeman naar Lily, die zich bij de spelers bevond. Het gelaat van het Jonge meisje, dat sedert haar bezwijming op Flower-Cottage altijd bleek was gebleven, werd nu lijkkleurig. Zij stak de hand uit naar George en zei kortaf zonder het glimlachje, waarmede zij altijd hem verwelkomde: „Goeden dag, mijn heer Bretland.... Hebt u goed nieuws van Anny?" „O, zij maakt het uitstekend, miss Lily," antwoordde hij zichtbaar verbijsterd door die ongewone ontvangst. „Maar hoe gaat het met u? Bent u niet wel? U ziet er niet goed uit." „O, ik ben heel wel," antwoordde zij op den zelfden koelen toon, zonder zelfs George aan te zien. „Ik dacht, dat ik genezen was, maar het schijnt van niet. Ik zal altijd wel blijven suk kelen, daar is niets aan te doen. En ik geloof, dat ik maar moet afzien van dit spel, dat mij erg vermoeit." Haar lippen beefden en inderdaad leek zij doodmoe. Zij verwijderde zich zonder nog een woord tot George te richten en ging ter zijde zitten, in een grooten rieten fauteuil, waar haar tenger figuurtje in verdween, zooals vroeger in Liestown in den grooten leuningstoel. zy leunde met het hoofd tegen de kussens en bleef onbeweegiyk zitten, de handen gekruist op haar schoot, haar droevige oogen ten hemel geheven. Zoo vond haar een beetje later haar broer Arthur. Op zijn angstige vraag antwoordde zij kalm: „Ik zit te rusten. Die spelen vermoeien my erg en ik geloof, dat het verstandig is er van af te zien." Een paar dagen later was het de dans en dan weer later al de avondbüeenkomsten, die, zooals zij zei, haar zoo vermoeiden. Inderdaad vermagerde zij zichtbaar en ver loor allen eetlust. Nu bemerkte Julia ook, dat zjj. haar onverschillige houding jegens George Bret land volhield. Zij scheen de smarteiyke verwon dering van den jongeman niet te bemerken, ook zyn pogingen niet om een verklaring uit te lok ken. Maar iederen keer als hq op bezoek was geweest, kreeg zy 's avonds een aanval van koorts, die geleidelijk de krachten ondermijnde, die toch al zoo verminderd waren. Julia besloot het jonge meisje te ondervragen en toen zij eens zag, dat George de salons had verlaten, troonde zij Lily mee naar een afge legen vertrek, waar niemand hen kon storen en haar daar in haar armen nemende zei zij, terwijl zij haar strak aanzag: „Maar, Lily, was is er toch gebeurd? Wat heb je toch tegen dien armen George?" Het jonge meisje sidderde, maar dan zonder de oogen af te wenden antwoordde zij koel tjes: „Tegen hem?Maar, Julia, ik heb abso luut niets tegen hem." „Waarom ben je dan zoo veranderd. Waarom behandel je hem dan zoo?" Nu werden de groote oogen van Lily vochtig, zy liet haar hoofd op den schouder van Julia vallen en begon zachtjes te schreien. Het was een onmeteiyke smart, hartverscheurend in haar kalmte. „Mijn lieveling!.... Maar wat scheelt je toch? Komaan, zeg het toch aan je Julia!" Zonder het hoofd op te heffen, stamelde zq: „Het is niets.... Ik ben wel laf. Neen, er is niets." „Dat kan ik niet belooven, kind. Je bent dezelfde niet meer sedert eenigen ,tyd." Lily beefde nog. Opeens hield zy op met snikken en richtte zich op om Julia vlak in het gezicht te zien. Haar oogen waren nog vochtig, maar er straalde een onoverwinlijk besluit uit. „Julia, ik ga je eens dienst vragen. Zeg aan George.... doe hem begrqpen, dat ik nooit zal trouwen." „Maar Lily, wat zeg je daar? Waarom dat vreemde besluit? Waarom toch?" „Waarom?" herhaalde Lily vaag. „Zeg hem als je wilt, dat het is om mijn gezondheid.... of wat anders, dat je in de gedachten komt." „Maar dat is het niet. Neen, daar ben ik zeker van! Waarom jezelf zoo'n verdriet aan doen, arm kind?" „Het is mqn plicht," riep zq uit, haar hand jes wringend. „Doe George goed begrqpen, dat alles gedaan is, dat hij moet heengaan.... o, lieve God, laat hq toch heengaan!" Julia drong niet verder aan, maar een diepe rimpel vertoonde zich op haar voorhoofd. Haar kiesche boodschap aan George werd niet zondpr meer aangenomen. De jongeman kwam in opstand, riep den dokter, Marian, Arthur te hulp. Deze hadden eveneens de veranderde houding van Lily jegens George bemerkt, daar zy allen hem al beschouwden als den toekomstigen verloofde van het jonge meisje. Maar zy meenden, dat het een voorby- gaande gril was, hoewel zoo iets niet overeen kwam met haar karakter. Allen probeerden haar van haar besluit af te brengen, ten minste de ware reden er van te leeren kennen. Maar op al de vragen van vader, zuster en broer antwoordde zq zacht en kalm: „Ik wil niet trouwen...* Ik wil liever hier by u blyven.... Trouwens mijn gezondheid is heelemaal niet verbeterd." Het was een feit, dat het jonge meisje zachtjes, maar toch zichtbaar wegkwijnde Maar nooit herinnerde zij er aan, dat die ver andering begonnen was op den dag, dat Julia en Arthur haar in bezwijming hadden gevon den te midden der rozen van het Chineesche tempeltje. Maar zij herinnerden zich dat wel. Zij konden niet vergeten, dat zij even te voren Lily voor het laatst hadden gezien, vroolijk, gezond in haar stralende jeugd, naar Flower- Cottage gaande om een paar rozen te plukken. Op het einde van den herfst werd de kleine Georges Brice ziek. Wat eerst een kleine onge steldheid was, werd spoedig zoo ernstig, dat zqn grootvader een bode naar het dorp moest zenden om een telegram af te geven aan het postkantoor, om James en Marian, die weer naar Londen waren gegaan, te waarschuwen. In afwachting van de ouders bleef Julia aan het ziekbed van het kind en Lily, die niet in staat was hem te verplegen kwam heel den dag bq den kleinen zieke zitten, dien zy met een raadselachtigen blik beschouwde. Dr. Mac-Rae omringde zijn kleinzoontje met alle zorgen, maar met de onbewogenheid, die hem eigen was. Geen ontroering was op zyn gelaat te lezen. Hy scheen niet te veroude ren.... misschien, omdat hq met zqn verbor gen eerzucht en dorre ziel nooit waarlijk jong was geweest. Op het uur, dat men het echtpaar Brice kon verwachten, zond Julia een der bedienden met den auto naar het station. Alleen James stapte j er uit. Hq verklaarde, dat Marian verhinderd was door een vergadering in een club, die zU moest leiden, maar dat zq den volgenden dag zou komen. De nacht was zeer slecht, James verliet zijn kind niet en de oprechte smart van dien vader, die wel luchthartig was, maar toch ook zoo goed en toegewijd, deed te meer de koelheid van den grootvader en het schuldige egoïsme van de moeder uitkomen. Toch moest men dr. Mac-Rae recht laten wedervaren, dat hq niets verzuimde om zyn kleinzoon van den dood te redden. Hq toonde een toewijding, die, al was die nog zoo koud- toch echt was. De geneesheer van Betham werd in consult geroepen en constateerde dit met- eerbiedige bewondering. Maar niets kon het kind redden. Tegen het midden van den dag bleek het, dat men alle hoop op beterschap moest opgeven. „En Marian, die er niet is!" fluisterde James wanhopig. „Ik zei haar wel, dat zy die club in den steek moest laten, maar zy antwoordde- „Dat is mqn plicht. Ik kan die niet veronacht zamen om een kleine ongesteldheid van den baby." „Maar dat kind is toch haar zoontje.. Haar plicht, haar eenige, die is hier!" riep Li'y uit, wier verontwaardiging in haar oogen te lezen stond. „Is haar geest dan zoo verward, dat zq dat niet inziet?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10