Werkloosheid in Luxemburg
'Hiet w/ttml vonden dag
De avonturen van een
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 250.
I
h
Staat en bedrijfsleven
I
een
oogstaande vrouw
WOENSDAG 1 JUNI 1938
De intellectueelen
r
V
„OVERVETTE" RINSO, SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE
Week vóór Pinksteren
Week van gebed en offer
voor de Koloniale Missies
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Met den economischen toestand van
hoogovens, staal- en walswerken
staat of valt de werkgelegenheid van
verreweg het grootste deel der Luxemburg-
sche arbeiders. Overgevoelig voor conjunc
tuur-schommelingen zijn deze bedrijven
door den aard van hun product gelukkig
niet, doch hun afhankelijkheid van de
wereldmarkt, waarop zij een niet onbedui
dende rol spelen, is, door den miniatuur-
omvang van het eigen land, zéér groot. De
wereld-crisis ging dus Luxemburg evenmin
als eenig ander land voorbij. Ook hier werd
een groot deel welhaast een derde der
arbeiders ontslagen. Had men nadien
alles op zijn beloop gelaten, verzekerde ons
de minister van Arbeid, de sociaal-demo
craat P. Krier, die sinds een half jaar het
werk van zijn katholieken voorganger mi
nister Dupong, thans Minister-President,
voortzet, dan zouden op dit oogenblik 7000
op de 24 a 28.000 arbeiders steun trekken.
De maatregelen echter met vooruitzienden
blik en met vaste hand door de regeering
getroffen, hebben dit aantal tot zegge en
schrijve v ij f t i g teruggebracht. Een
resultaat, dat een bijzondere aandacht voor
de Luxemburgsche werkloosheids-politiek
alleszins rechtvaardigt.
Hand aan hand met het bedrijfsleven
zelf werd dit resultaat bereikt.
Op verzoek van en in samenwer
king met de regeering ontwierpen de groote
bedrijven een ontslag-schaal onder hun
arbeiders, waardoor diegenen, die, sociaal
gesproken het eerst voor ontslag in aan-
werkmg kwamen, ook inderdaad het eerst
Werden heengezonden. Bovenaan op deze
schaal stonden de buitenlandsche arbeids
krachten, die in geen ander land ter wereld
een zóó groot contingent vormden als in
Luxemburg. 28 pCt. der arbeiders in de
Luxemburgsche industrieën stamde uit het
buitenland. Polen, Kroaten en Yougo-Sla-
viërs werkten in de ijzer-industrie. De on-
gehuwden onder hen werden het eerst ont
slagen en dan de gehuwden. Hadden zij eer
bepaalden tijd in Luxemburg gewerkt, dan
bood de regeering hun kosteloozen terugkeer
naar het land van hun herkomst en boven
dien een bedrag als schadevergoeding aan
De meesten accepteerden dit aanbod graag
en zoodoende slaagde men erin het contin
gent buitenlandsche industrie-arbeiders
met een derde te verminderen. Na de
buitenlanders volgden de ongehuwde
Luxemburgers, dan de buitenlanders, die
door hun huwelijk of doordat zij van
jongs af aan in Luxemburg werkten, nau
wer dan de andere buitenlanders met het
land waren verbonden. En tenslotte, eerst
op de vijfde plaats dus, dé eigen Luxem
burgsche gezinshoofden.
Op degenen, die overbleven, paste de in
dustrie eveneens op instigatie van de re
geering waar dit technisch maar eenigszins
mogelijk bleek, een Feierschichten-systeem
toe. De beschikbare arbeid werd zoodoende
uitgesmeerd. Waar één Feierschicht per
week werd ingelegd, droegen de arbeider,
zelf den last van deze uitsmering. Waar
twee Feierschichten golden, paste de Staat
een ondersteuning van 20 francs bij.
Samenwerking tusschen de regeering en
het bedrijfsleven bestaat tenslotte ook in
dezen vorm, dat de onderneming, zoodra zij
menschen moet ontslaan en daarover
wordt met de ondernemingsraden eerst ge
confereerd daarvan bericht geeft aan
den Minister van Arbeid, zoodat deze ont
slagenen zich niet zelf hoeven te melden
met de vernedering van dien en zij.
wanneer hun werk kan worden verschaft,
den volgenden dag aan den arbeid kunnen
gaan.
Dank zij de samenwerking met het be
drijfsleven, die door het monolithisch ka
rakter der Luxemburgsche industrie met
betrekkelijk weinig omslag tot stand kan
komen, is de regeering in staat:
den slag van de werkloosheid zoo lang
mogelijk af te weren van hen, die daardoor
het zwaarst worden getroffen;
den beschikbaren arbeid uit te smeren;
het verloop van de werkloosheid te
allen tijde aan de bron zelf te overzien.
Zij, die uiteindelijk toch hun plaats in
het bedrijfsleven verliezen, worden
door de regeering eensdeels naar an
dere beroepen geleid en anderdeels recht
streeks te werk gesteld.
Onder die „andere beroepen" staat de
landbouw voorop. Ook daar werken veei
buitenlandsche arbeidskrachten. Niet zóó
veel als in de industrie, maar toch een 10
a 15 pCt. In het jaar 1937 kwamen er nog
1200 knechten en meiden binnen, hoofdza
kelijk uit Polen. In den loop van dit jaar
reeds 400. Jonge werkloozen nu, die naar
het land willen terugtrekken, krijgen, wan
neer zij naar het dorp gaan, een premie van
600 francs. Zij, die, door den weistand
van hun ouders, op het land kunnen leven,
worden zelfs gedwongen hun broodwinning
in de industrie op te geven en hun plaats
af te staan aan degenen, die over geen
enkel middel van bestaan beschikken.
Ook in die handwerkersberoepen, waaraan
Luxemburg gebrek heeft, worden jonge
werkloozen opgeleid in scholen, waar zij
enkele dagen worden onderwezen. Zoo zijn
er twee metselaars-scholen gesticht.
Ten behoeve van de onmiddellijke werk
verschaffing heeft de regeering, aanstonds
toen het bleek, dat Luxemburg werkloos-
heid zou krijgen, alle gemeenten opgedra
gen een plan van werkverschaffing, een
lijst van technisch geheel uitgewerkte ob
jecten samen te stellen een opdracht, die
niet eenvoudig was, daar Luxemburg an
ders, dan bijvoorbeeld Zweden, in de jaren
van de hoogconjunctuur zéér veel openbare
werken reeds had aangelegd ten behoeve
van het vreemdelingenverkeer. Dit plan,
deze lijst bleef in portefeuille totdat een
of andere onderneming ter plaatse arbei
ders ontsloeg. De betrokken gemeente hoef
de dan bij wijze van spreken maar een deel
harer plannen uit de lade te nemen en de
menschen konden den volgenden dag aan
den slag. Op de schrijftafel van den mi
nister van Arbeid lag een treffende illustra-
CHINE j
IK HEB EEM NIEUWE WASMACHINE
KUNT U MU AAN BE MEEST
ESCHIKTE EE EP HELPEN'
DAN MOET u DE NIEUWE
RINSO HEBBEN. ALLE
V/OORAANbTAANDE was
MACHINE FABRIKANTEN
BEVELEN ALLEEN
AtNSO AAN
De nieuwe, „overvette" Rinso doet beslist wonderen in de was
machine. Eén pak Rinso op 30 liter water geeft een ongelofelijke
hoeveelheid sop. En door het bijzonder hoge vetgehalte
•s het Rinso sop zo volmaakt reinigend, dat Uw was
goed een ongekende helderheid krijgt en U, na het witte
goed, ook nog het gekleurde goed in. hetzelfde sop
prachtig schoon wast. De nieuwe Rinso is werkelijk een
■Wonder van doelmatigheid en zuinigheid! En niet
alleen in elke wasmachine, maar ook in elke tobbe!
Bovendien op elk pak een bon voor fraaie geschenken.
R 39-0309
SLECHTS
Luxemburg's minister van Arbeid, P.
Krier, die ons bereidwillig een onder
houd over de werkloosheidsbestrijding
in het Groot-Hertogdom toestond
tie voor deze wijze van werken. Zijne Excel
lentie toonde ons een schrijven van een der
groote fabrieken, waarin hem werd mee
gedeeld, dat met ingang van dien en dien
datum die en die arbeiders een veertigtai
met name genoemd moesten worden
ontslagen en waarin hem werd verzocht
hun van departemenswege een schop en
een houweel te doen geworden, opdat zij
aanstonds een grondwerk voor de betrok
ken gemeente konden aanpakken. Een
gemoedelijke kleine-Staats-idylle op het
terrein der werkloosheid; doch niet minder
een getuigenis van goed-georganiseerde
doortastendheid. De kosten der werkver
schaffing worden voor de helft door den
Staat, voor de andere helft door de gemeen
te betaald.
Langs deze wegen bleek het mogelijk
het aantal werkloozen gering te hou
den en het aantal steuntrekkenden
onder hen tot een zoowel absoluut als rela
tief minimum te beperken, dat in Europa
wellicht eenig is.
Niet het minst daardoor, verzekerde ons
zoowel de minister van Arbeid als de Minis
ter-President, bestaat er in het land geen
diepgaande ontevredenheid, geen kern,
waaromheen zich radicalismen kunnen ont
plooien.
Luxemburg spaart niet voor een ander.
Moeilijk onderdeel van de werk-
loosheidspolitiek
In den strijd tegen de werkloosheid mo
gen wij één categorie werkloozen niet
vergeten, de werklooze intellectueelen.
Aan hen wordt te weinig gedacht en dit is
verklaarbaar, hoewel niet redelijk. De intel
lectueelen vormen uiteraard slechts een be
trekkelijk kleine maar onmisbare
groep, zij zijn niet of uit vak-oogpunt
slechts matig georganiseerd, velen weten
zich nog te „redden" en het ligt hun nu
eenmaal niet zelf de publieke aandacht op
hun nood te vestigen. Niettemin de werk
loosheid onder de intellectueelen: leeraren,
doktoren, advocaten, candidaat-notarissen,
kunstenaars etc. is groot en de uitzichten
zijn somber, vooral voor de academici. Aan
hun opleiding is veel geld besteed, geld van
de ouders en geld vande overheid.
Wanneer hun opleiding voltooid is, gaan zij
de maatschappij in en men behoeft slechts
om zich heen te zien om te weten) dat dit
nog allerminst beteekent, dat zij zich een
praktijk weten te verwerven! En ieder jaar
wordt dit aantal teleurgestelden onverbid
delijk vermeerderd: de universiteiten wer
ken door, ieder jaar wordt het leger afge
studeerden vergroot
Een goed beeld van den toestand ver
schaft het Rapport van de Commissie-Lim
burg, dat in 1936 verscheen. Uit de cijfers,
welke dit Rapport bevat, blijkt globaal
dat er in de jaren 1935 tot 1939 een vraag
naar intellectueele krachten bestaat van
4650 man, waartegenover echter een aanbod
van afgestudeerden staat van 9125 man.
Wij meencn, dat deze vergelijking nog zeer
aan den gunstigen kant is, doch zelfs in
dien wij de raming als juist aanvaarden,
dan nog is het vooruitzicht wel zeer don
ker. Volgens het rapport-Limburg zou de
werkloosheid vooral treffen de groep der
chemici, der pharmaceuten, tandartsen en
leeraren. Intusschen is het Rapport alweer
eenige jaren oud en het is mogelijk
waarschijnlijk zelfs dat hierbij nog eeni
ge andere groepen gevoegd dienen te wor
den.
Maatregelen hiertegen te nemen is niet
zoo eenvoudig. Ongetwijfeld is het aantal
studenten aan onze universiteiten in de
laatste decemiia belangrijk toegenomen,
tengevolge van zeer verschillende oorzaken:
de werkloosheid onder de arbeiders, de
slechte zaken bij den middenstand hebben
tal van ouders er toe gebracht hun kinde
ren den weg te wijzen naar de universiteit,
het beurzen-stelsel van Rijk en universi
teitssteden heeft dien weg vergemakke
lijkt, de eind-examens der gymnasia en der
Hoogere Burgerscholen zijn er niet op ge
richt, dat de geslaagde jongelui ook goede
studenten zullen worden en nog altijd
heerscht in vele kringen de meening, dat
een middelmatig geneesheer beter is dan
een bekwaam machine-bankwerker. Er zijn
nog andere oorzaken aan te wijzen, waar
om de maatschappij niet voldoende intel
lectueelen opneemt. In tal van intellectu
eele beroepen zou een z.g. leeftijdsgrens re
delijk zijn. Waarom kan deze wél gesteld
worden voor ambtenaren in dienst van den
Rijks- of gemeentelijken arbeid en niet
voor intellectueelen, die in semi-publiek-
rechtelijken dienst zijn? Wij ontveinzen
ons niet, dat een dergelijk middel aller
minst voldoende zou zijn, doch het is er
één uit een reeks andere. Het voorontwerp
betreffende de gehuwde vrouw in dienst
betrekking zou al evenzeer verlichting bren
gen in den nood der intellectueelen. Boven
dien zou moeten worden overwogen of het
beurzen-stelsel wel aan redelijke eischen
voldoet. Wij bedoelen allerminst de min- of
onvermogenden uit te sluiten van den toe
gang tot het Hooger Onderwijs, doch wij
vragen ons wel eens af, of de eischen van
bekwaamheid engeschiktheid wel vol
doende in het oog worden gehouden en of
men den adspiranten wel voldoende onder
het oog houdt, welke toekomst zij tegemoet
gaan en of men den adspiranten en hun
ouders niet een dienst bewijst met een on
bevooroordeelde inlichting omtrent het lot
van de intellectueele proletariërs. Niet het
minst met het oog op de eischen der we
tenschap en der praktijk zou eveneens over
wogen moeten worden of het eind-diploma
van Gymnasia of Hoogere Burgerschool
voldoende is om de studie aan de Univer
siteit te beginnen, m.a.w. of men daaraan
D.D.D. zuivert de poriën,
doet de jeuk bedaren, ver-
frischt en sterkt de huid
weefsels. Flacons d 75 ct.,
f. 1.50 en f. 2.50.
G E N E E S M 1 D 0 E 1 T
E G E
N
H UI D P fl N 0 0 EN 1
i G F.
N -
Op haar boerderij, in de omstreken van
Tambow in Midden-Rusland, zat Maria
Iwona aan haar spinnewiel en vlocht met
haar behendige vingers de zilverachtige schapen
wol tot lange draden. Ze vond het heerlijk rus
tig in de warme huiskamer, waar door de ra
men de grauwe, nevelachtige wintermiddag
zichtbaar was.
Een luid geklop op de eikenhouten huisdeur
deed Marja Iwona opstaan. Zouden haar man
en haar beide zoons nu al van hun rit naar
Tambow terug zijn? vroeg ze zich af. Ze schoof
het spinnewiel op zij en liep, zoo vlug haar om
vangrijke gestalte dit toeliet, naar de deur. Maar
inplaats van haar familieleden, stond een jonge
zigeunerin voor haar.
„Als je me een kleinigheid geeft, moedertje,"
smeekte ze, „dan zal ik je daarvoor de toekomst
voorspellen," terwijl ze handig de hand van
Maria Iwona greep, en deze onderzoekend be
keek.
Maar de boerin was van deze familiariteit
niet gediend en zei gemelijk: „Laat me met
rust." Niettemin kon ze een gevoel van nieuws
gierigheid moeilijk onderdrukken. Had men haar
vriendin Lydia Raloff een paar maanden ge
leden niet voorspeld, dat ze 't groote lot zou
winnen, en was die voorspelling niet uitge
komen? 't Moest toch heerlijk zijn een blik in
de toekomst te kunnen werpen. En was haar
man, die van al die bijgeloovigheden niets wilde
weten, nu juist niet, zoodat de gelegenheid gun
stig scheen?
Maar de zigeunerin had de hand der nog
steeds besluitelooze vrouw, aï losgelaten en
sprak:
„Ik zie, dat de lijnen van uw hand veei
niet nog andere eischen dan die van ken
nis-alleen moet verbinden.
En tenslotte bestaan er hier en daar on
der de reeds gevestigde intellectueelen al
lerlei misstanden, welke de vestiging van
intellectueelen bemoeilijken en soms on
mogelijk maken. Wij meenen bijv. dat ten
plattelande een groot aantal geneeshee-
ren nog een redelijk bestaan zou kunnen
vinden, doch dat „het gebruik" dit niet be
paald bevordert.
Wij zijn overtuigd, dat bestrijding der
werkloosheid onder de intellectueelen zeer
eigenaardige moeilijkheden oplevert,
moeilijkheden, welke nu eenmaal niet al
leen van overheidswege, kunnen worden
weggenomen. Niet alléén van overheids
wege: voorzoover de overheid wél daartoe
in staat is, aarzele ze niet, want het leed
der werkloosheid van intellectueelen moge
uiteraard niet zoo omvangrijk zijn het
is even schrijnend en voor de wetenschap
vaak een nadeel. Doch overigens dienen
ook de vrije maatschappij en met name de
reeds gevestigde vakgenooten te bedenken,
dat zij er toe kunnen bijdragen deze bij
zondere soort van werkloosheid te vermin
deren.
schoons bevatten, maar als u van m'n kunst
geen gebruik wilt maken, zal ik ze u ook niet
opdringen."
En in haar donkere oogen lag een uitdrukking
alsof ze beieedigd was. Met een minachtend ge
baar keerde zij zich om, om heen te gaan.
„Wees toch niet zoo gauw op je teenen ge
trapt, kleine heks!" riep de boerin geërgerd.
Nu keerde de zigeunerin op haar schreden
terug en beide vrouwen traden de kamer bin
nen, waarin 't reeds schemerdonker was gewor
den. Marja Iwona stak licht aan en keek
nieuwsgierig naar het jonge meisje, dat een spel'
beduimelde kaarten uit haar rokzak haalde.
Strak voor zich uitkijkend, alsof ze in droomen
verloren was, zei ze gedecideerd:
„De kaarten, die nooit liegen, voorspellen nog
meer dan de lijnen van de hand."
Daarna begon ze de kaarten voor zich uit te
spreiden. In koortsachtige spanning keek Mar
ja Iwona toe. Eensklaps slaakte de zigeunerin
een luiden kreet, zoodat de boerin verschrikt
opkeek.
„Ik zie, moedertje, dat u een verrassing te
wachten staat, een heel groote verrassing,"
klonk het geheimzinnig.
Marja Iwona was nu brandend nieuwsgierig
geworden.
„Een verrassing? Wat voor een?" vroeg ze
ongeduldig. „Zeg gauw, wat zal 't zijn?"
„Een oogenblik, ik zal 't je dadelijk zeggen."
Daarop verzonk de zigeunerin in een diep
gepeins. Als uit een droom ontwakend, sprak zij
„Denk je ook niet, moeder Marja, dat het
nog mooier zou zijn, om den zeer korten tijd
vóór de vervulling van de verrassing, welke voor
je is weggelegd, rustig in 't onzekere te blijven?"
„Ja", riep de
boerin verheugd,
„ik geloof, dat je I p. wonte
gelijk hebt. Het S' O018
nadenken over
wat er eigenlijk VeWQSSlllg
binnenkort zal
gebeuren, moet op
zich zelf al heerlijk zijn!"
Marja Iwona was zóó met dit denkbeeld in
genomen en er zóó van vervuld, dat ze slechts
weinig en verstrooid aandacht schonk aan het
geen de kaartlegster nog verder zei. Haar ge-
heele denken draaide slechts om de vraag, hoe
en op welke wijze de voorspelling in vervulling
zou gaan. Toen de zigeunerin, eenige minuten
later, overvloedig met allerlei levensmiddelen
beladen, de boerderij veriaten had, bleef Marja
Iwona in een opgewonden, blijde stemming
achter.
Het vooruitzicht van de groote verrassing had
haar zoo zenuwachtig gemaakt, dat ze bij het
tafeldekken een groote vleeschschaal in scherven
op den grond liet vallen. Maar zelfs dat ver
stoorde niet haar opgeruimde stemming. Voort
durend dacht ze maar aan die verrasing en
vroeg zich af waarin die wel zou bestaan. Zou
ze, evenals haar vriendin Raloff, misschien het
groote lot trekken? Of zou haar man tóch dien
zoo vurig verlangden bamsteenen halsketting
voor haar hebben gekocht, waar hij eerst niets
van wilde weten, een halsketting, zooals Lo-
doïska Warenka droeg?
Toen Marja's man met z'n zonen thuis kwam,
verwonderde hij zich over de ongewone harte
lijkheid, waarmee z'n vrouw hem ontving.
Eenigen tijd later zat men rustig aan tafel en
at iedereen met smaak z'n soep, toen de jongste
zoon Gregor, die de paarden in den stal ge
bracht en verzorgd had, opgewonden de huis
kamer kwam binnenloopen.
„We zijn bestolen!" riep hij woedend, „onze
zwartbonte Parva is verdwenen; de dieven heb
ben onze beste koe meegenomen."
Marja Iwvona's stralend gezicht verstarde;
van schrik kon ze geen woord uitbrengen. Zij
begreep, dat de voorspelling der zigeunerin in
vervulling gegaan was en dat daarmee de groote
verrassing was gekomen.
En ook de twee aardkabouters wilden niet achterblijven. Nu
ze geen mand hadden, droegen zij de sterren in hun mutsen
en nu zag men hun kale koppen, die blinkten net als volle
manen. Ze waren zoo harig als een flesch op hun hoofd.
Toen men de manden vol had ging men terug naar de zwe
vende paarden, die reeds ongeduldig waren en weer graag
naar de stal wilden. Zoolang ze over de sterrenvelden gingen,
zoo lang hielden ze hun zwarte brillen op. „Ik heb niets dan
sterretjes voor de oogen," zei de agent, die een grappenmaker
was.
bfj een ongeval met
op <Bt blad ztjn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen JP uU«B verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen JL f doodelijken afloop
01) verlies van een hand
een voet of een oog.
Bewerkt naar het Fransch
door CHRISTINE KAMP
Voor God alleen kan ik mijn binnen
ste iiCht bloot leggen. O, hoe zal 'k
het voortaan doen, nu ik voor Hem
tttag nederknielen, waarlijk tegenwoordig op
"et altaar en Hem mag aanbidden in onze
eucharistische manifestaties! Ik zeg: Onze! En
^jjn hart klopt van blijdschap! Julia, help mij
om Hem te bedanken, Die zich erbarmd heeft
heeft over een armen verdoolde!
Wat heb ik veel gedacht aan die dierbare
hily, vooral gedurende de plechtigheid van mijn
aanneming! Haar gebeden hebben waarschijn-
hjk de genade verkregen voor den broeder, dien
2lJ zoo lief had.
Als je het goed vindt, mag je dit nieuws
aan vader, broers en zusters bekend maken.
~at kan geen verandering tusschen ons bren
gen! Helaas!Ik heb ook aan Cecile en
«■Hen geschreven, zij hebben mij een heel lieven
hef gezonden, verklarende, dat ik geljjk had
hhjrt overtuiging te volgen. Julia, ik heb een
oonen droom.... Al de kinderen van dokter
kc-Rae katholiek! ik zie ie al glimlachen en
zeggen: „Die Arthur met z'n droomen! Wat een
verbeelding, die dadelijk op hol slaat, ondanks
zijn kalm uiterlijk!.... Maar wij zullen wel
eens zien!
Ik omhels jelui hartelijk. Voor jou de beste
kussen van je gelukkigen broeder, nu dubbel je
broeder!
ARTHUR MAC-RAE."
„Ik verzoek je mijn bekeering mede te deelen
aan John Bretland. Ik heb zoo'n vermoeden,
dat ook hij sedert lang aangetrokken wordt
door de Katholieke Kerk, dat hij strijdt tegen
twijfels, vrees, tegen al datgene, wat de booze
geest in het werk stelt om ons tegen te houden,
maar dat zoo spoedig wijkt voor 't schitterend
licht der waarheid. Het is zes of zeven jaar ge
leden, dat ik eens met hem in het park wan
delde: ik zinspeelde toen, ik weet niet meer om
welke aanleiding, op het katholiek geloof. John,
die zelden over godsdienst sprak, zei toen op
emstigen toon: „Het katholicisme?Dat is
een magneet, die de zielen aantrekt en vast
houd, als zij dicht naderen. Alles lijkt zoo
koud, zoo leeg en zonder grondslag in het pro
testantisme als de oogen van den geest getrof
fen worden door dat licht en het hart door een
straal van de liefde, die er het gevolg van
is".... Ik heb niet geprobeerd te onderoeken
tot hoever dat gevoel ging. Ik ben gewoon de
gedachten van anderen te eerbiedigen, maar
te oordeelen naar zijn ernstig woord, de uit
drukking van zijn gezicht moet ik besluiten,
dat hij den katholieken godsdienst bewondert
en. misschien er heel dichtbij is dien te bemin-
nen. Welnu als men dien bemint, dan behoort
men er reeds toe."
Julia, wier handen beefden van ontroering
en wier oogen tranen van blijdschap niet kon
den weerhouden, liet den brief op haar schoot
vallen, terwijl zij een vurig dankgebed
fluisterde. Zoo lang had zij gehoopt, dat
Arthur tot het katholiek geloof mocht getrok
ken worden, dat deze brief haar eigenlijk niet
verwonderde, maar het voldongen feit maakte
een eind aan de vrees en de onzekerheid. En
dan dat postsciptum, die hoop....
De dokter en John kwamen in de huiskamer.
Julia stond op en zei met een stem, die nog
beefde van ontroering: „Ik heb daar juist een
brief van Arthur ontvangenHij is overge
gaan tot het katholieke geloof!"
„Dat gaat hem alleen aan," antwoordde zijn
vader op ijskouden toon, zonder de minste be
weging, die toorn of verwondering te kennen
zou geven.
Er was echter een plotselinge ontroering
zichtbaar op het gelaat van John. „Ik voor mij
ben daar niet verbaasd overEn is hij ge
lukkig?"
„O, zoo gelukkig!Ais u wilt, zal ik u
eenige passages uit zijn brief voorlezen."
„Graag," antwoordde hij spontaan.
Dr. Mac-Rae ging de kamer uit en even
later zagen Julia en John hem voor het huis
heen en weer wandelen, terwijl hij zijn sigaar
rookte. Dat deed hij gewoonlijk 's avonds.
Klaarblijkelijk was hij er niet op gesteld te
hooren, wat zijn zoon schreef.
Sidderingen van blijdschap trilden in de
stem van Julia, terwijl zij de woorden van ge
luk herhaalde, die Arthur neer had geschreven.
Voor haar stond John en luisterde, terwijl hij
zijn gelaat halverwege met de hand verborg.
Toen zij geëindigd had, fluisterde hij „Gelukkige
man!"
Er kwam stilte tusschen hen. John had zijn
hand laten zinken en zijn gelaat, reeds eenigs
zins verouderd, maar nog altijd verhelderd door
zijn mooie, grijze oogen, verscheen nu aan
Julia. Op dit oogenblik getuigde dat gelaat
zoo vol uitdrukking, van een stille mijmering
en er schitterde een vlam in, die zich vestigde
op een onzichtbaar punt.
Marian trad binnen. Zij was den vorigen
avond aangekomen en haar vader, evenals
Julia, hadden haar slechts een oogenblik in de
hal ontmoet. De schoone mrs. Brice was wel in
die jaren veranderd. Zij was vermagerd, naar
gelaat had die zuivere blankheid van tint ver
loren, zij had rimpels aan de slapen en op het
voorhoofd en in haar zwart haar vertoonden
zich zilverwitte draden. Maar steeds behield zij
haar indrukwekkende houding, haar donker
blauwe oogen waren nog altijd schoon, altijd
trotschen ondoorgrondelijk als steeds.
„O, ik wist niet, dat u hier was, mijnheer
Bretland," zei zij, John naderend, die schrok,
gewekt uit zijn overpeinzing. ,Ik ben blij u weer
eens te zien! Maar ik geloof, dat u tweeën hier
aan het droomen zijt?" voegde zij er een beetje
spottend aan toe.
Julia glimlachte, „Dat is mogelijk, Marian. Ik
heb zoo even aan mijnheer Bretland een
nieuwtje medegedeeld.Arthur is katholiek
geworden!"
„Zoo? Is het waar?" zei Marian onverschil
lig.
Met een vermoeid gebaar ging zij zitten.
Ondanks haar buitengewone energie kon zij niet
altijd de vermoeidheid verbergen, waarschijnlijk
veroorzaakt door het buitensporig vele werk,
waar aan zij 'zich sedert haar huwelijk overgaf.
„U zult u ziek maken, mrs. Brice," zei John,
„als u niet er toe besluit wat rust te nemen.
Hij beschouwde haar gelaat, dat een loodkleu
rige tint had aangenomen. „Ik herinner mij,
dat in Liestown James u reeds waarschuwde,
dat u te veel werkte en toen antwoordde u:
„Ik ga mijn krachten nooit te boven
Waarom ook?" U zou u dat al sedert jaren heb
ben moeten herinneren en dat in praktijk moe
ten brengen."
Het gelaat van Marian trok zich samen, ter
wijl zij antwoordde: „Ja, vroeger.... toen dacht
ik datmaar dat is voorbij."
Een ingehouden smart, een soort spijt trilde
in haar stem. Zij begon over iets anders te
spreken en er werd niet meer over Arthur ge
waagd.
In latere dagen kwam het gesprek over
Arthur tusschen Julia en John Bretland nog
dikwijls terug. Julia bemerkte, dat John al
heel dicht bij het katholicisme stond en dat een
hinderpaal, nu reeds geschokt, hem nog van de
waarheid scheidde.
HOOFDSTUK 21
Hi de had liep Mollie ongeduldig heen en
weer. Elk oogenblik keek zij uit een der ramen,
luisterde en kwam dan terug naar Julia, die
aan kleinen Joe de geschiedenis van de Nor-
mandiërs vertelde.
„Ik hoor den auto nog niet, Julia. De trein is
zeker te laat!"
„Neen, Mollie, dat komt, omdat je zoo onge
duldig bent. Neem je werk op en blijf zitten,
dan gaat de tijd gauwer voorbij."
Maar het kind trok een leelijk gezicht en
zei: „Ik kan niet berken, als ik zit te wachten.
Je bent wel gelukkig, Julia, dat je zoo kalm,
zoo rustig kunt blijven."
Zij vermoedde niet, de levendige Mollie, ten
koste van welken strijd tegen haar natuurlijk
karakter Julia die zeifbeheersching had ver
kregen, die haar zoo zelden verliet en die het
haar nu mogelijk maakte om zich met den blin
den Joe bezig te houden, terwijl zij met angst de
aankomst van den auto afwachtte, waarmede
Marian, ziek en door de dokters opgegeven,
thuis zou komen.
Ondanks al de moeite, die haar echtgenoot
zich gaf om mrs. Brice te dwingen rust te
nemen, had zij tot het einde toe het boven-
menschelijk werk voortgezet, tot haar krachten
haar begaven en zij was neergevallen, uitgeput,
versleten tot in het diepste van haar wezen. Zij
had naar Alshem-Park willen terugkeeren, om
te sterven in dat kasteel, door haar zorgen ver
fraaid, getuige van haar eerste triomfen en den
dageraad van haar roem.
(Wordt vervolgd.)