Werkloosheid in Luxemburg 'Hiet w/ttml vonden dag De avonturen van een ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 250. I h Staat en bedrijfsleven I een oogstaande vrouw WOENSDAG 1 JUNI 1938 De intellectueelen r V „OVERVETTE" RINSO, SPECIAAL VOOR DE WASMACHINE Week vóór Pinksteren Week van gebed en offer voor de Koloniale Missies AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Met den economischen toestand van hoogovens, staal- en walswerken staat of valt de werkgelegenheid van verreweg het grootste deel der Luxemburg- sche arbeiders. Overgevoelig voor conjunc tuur-schommelingen zijn deze bedrijven door den aard van hun product gelukkig niet, doch hun afhankelijkheid van de wereldmarkt, waarop zij een niet onbedui dende rol spelen, is, door den miniatuur- omvang van het eigen land, zéér groot. De wereld-crisis ging dus Luxemburg evenmin als eenig ander land voorbij. Ook hier werd een groot deel welhaast een derde der arbeiders ontslagen. Had men nadien alles op zijn beloop gelaten, verzekerde ons de minister van Arbeid, de sociaal-demo craat P. Krier, die sinds een half jaar het werk van zijn katholieken voorganger mi nister Dupong, thans Minister-President, voortzet, dan zouden op dit oogenblik 7000 op de 24 a 28.000 arbeiders steun trekken. De maatregelen echter met vooruitzienden blik en met vaste hand door de regeering getroffen, hebben dit aantal tot zegge en schrijve v ij f t i g teruggebracht. Een resultaat, dat een bijzondere aandacht voor de Luxemburgsche werkloosheids-politiek alleszins rechtvaardigt. Hand aan hand met het bedrijfsleven zelf werd dit resultaat bereikt. Op verzoek van en in samenwer king met de regeering ontwierpen de groote bedrijven een ontslag-schaal onder hun arbeiders, waardoor diegenen, die, sociaal gesproken het eerst voor ontslag in aan- werkmg kwamen, ook inderdaad het eerst Werden heengezonden. Bovenaan op deze schaal stonden de buitenlandsche arbeids krachten, die in geen ander land ter wereld een zóó groot contingent vormden als in Luxemburg. 28 pCt. der arbeiders in de Luxemburgsche industrieën stamde uit het buitenland. Polen, Kroaten en Yougo-Sla- viërs werkten in de ijzer-industrie. De on- gehuwden onder hen werden het eerst ont slagen en dan de gehuwden. Hadden zij eer bepaalden tijd in Luxemburg gewerkt, dan bood de regeering hun kosteloozen terugkeer naar het land van hun herkomst en boven dien een bedrag als schadevergoeding aan De meesten accepteerden dit aanbod graag en zoodoende slaagde men erin het contin gent buitenlandsche industrie-arbeiders met een derde te verminderen. Na de buitenlanders volgden de ongehuwde Luxemburgers, dan de buitenlanders, die door hun huwelijk of doordat zij van jongs af aan in Luxemburg werkten, nau wer dan de andere buitenlanders met het land waren verbonden. En tenslotte, eerst op de vijfde plaats dus, dé eigen Luxem burgsche gezinshoofden. Op degenen, die overbleven, paste de in dustrie eveneens op instigatie van de re geering waar dit technisch maar eenigszins mogelijk bleek, een Feierschichten-systeem toe. De beschikbare arbeid werd zoodoende uitgesmeerd. Waar één Feierschicht per week werd ingelegd, droegen de arbeider, zelf den last van deze uitsmering. Waar twee Feierschichten golden, paste de Staat een ondersteuning van 20 francs bij. Samenwerking tusschen de regeering en het bedrijfsleven bestaat tenslotte ook in dezen vorm, dat de onderneming, zoodra zij menschen moet ontslaan en daarover wordt met de ondernemingsraden eerst ge confereerd daarvan bericht geeft aan den Minister van Arbeid, zoodat deze ont slagenen zich niet zelf hoeven te melden met de vernedering van dien en zij. wanneer hun werk kan worden verschaft, den volgenden dag aan den arbeid kunnen gaan. Dank zij de samenwerking met het be drijfsleven, die door het monolithisch ka rakter der Luxemburgsche industrie met betrekkelijk weinig omslag tot stand kan komen, is de regeering in staat: den slag van de werkloosheid zoo lang mogelijk af te weren van hen, die daardoor het zwaarst worden getroffen; den beschikbaren arbeid uit te smeren; het verloop van de werkloosheid te allen tijde aan de bron zelf te overzien. Zij, die uiteindelijk toch hun plaats in het bedrijfsleven verliezen, worden door de regeering eensdeels naar an dere beroepen geleid en anderdeels recht streeks te werk gesteld. Onder die „andere beroepen" staat de landbouw voorop. Ook daar werken veei buitenlandsche arbeidskrachten. Niet zóó veel als in de industrie, maar toch een 10 a 15 pCt. In het jaar 1937 kwamen er nog 1200 knechten en meiden binnen, hoofdza kelijk uit Polen. In den loop van dit jaar reeds 400. Jonge werkloozen nu, die naar het land willen terugtrekken, krijgen, wan neer zij naar het dorp gaan, een premie van 600 francs. Zij, die, door den weistand van hun ouders, op het land kunnen leven, worden zelfs gedwongen hun broodwinning in de industrie op te geven en hun plaats af te staan aan degenen, die over geen enkel middel van bestaan beschikken. Ook in die handwerkersberoepen, waaraan Luxemburg gebrek heeft, worden jonge werkloozen opgeleid in scholen, waar zij enkele dagen worden onderwezen. Zoo zijn er twee metselaars-scholen gesticht. Ten behoeve van de onmiddellijke werk verschaffing heeft de regeering, aanstonds toen het bleek, dat Luxemburg werkloos- heid zou krijgen, alle gemeenten opgedra gen een plan van werkverschaffing, een lijst van technisch geheel uitgewerkte ob jecten samen te stellen een opdracht, die niet eenvoudig was, daar Luxemburg an ders, dan bijvoorbeeld Zweden, in de jaren van de hoogconjunctuur zéér veel openbare werken reeds had aangelegd ten behoeve van het vreemdelingenverkeer. Dit plan, deze lijst bleef in portefeuille totdat een of andere onderneming ter plaatse arbei ders ontsloeg. De betrokken gemeente hoef de dan bij wijze van spreken maar een deel harer plannen uit de lade te nemen en de menschen konden den volgenden dag aan den slag. Op de schrijftafel van den mi nister van Arbeid lag een treffende illustra- CHINE j IK HEB EEM NIEUWE WASMACHINE KUNT U MU AAN BE MEEST ESCHIKTE EE EP HELPEN' DAN MOET u DE NIEUWE RINSO HEBBEN. ALLE V/OORAANbTAANDE was MACHINE FABRIKANTEN BEVELEN ALLEEN AtNSO AAN De nieuwe, „overvette" Rinso doet beslist wonderen in de was machine. Eén pak Rinso op 30 liter water geeft een ongelofelijke hoeveelheid sop. En door het bijzonder hoge vetgehalte •s het Rinso sop zo volmaakt reinigend, dat Uw was goed een ongekende helderheid krijgt en U, na het witte goed, ook nog het gekleurde goed in. hetzelfde sop prachtig schoon wast. De nieuwe Rinso is werkelijk een ■Wonder van doelmatigheid en zuinigheid! En niet alleen in elke wasmachine, maar ook in elke tobbe! Bovendien op elk pak een bon voor fraaie geschenken. R 39-0309 SLECHTS Luxemburg's minister van Arbeid, P. Krier, die ons bereidwillig een onder houd over de werkloosheidsbestrijding in het Groot-Hertogdom toestond tie voor deze wijze van werken. Zijne Excel lentie toonde ons een schrijven van een der groote fabrieken, waarin hem werd mee gedeeld, dat met ingang van dien en dien datum die en die arbeiders een veertigtai met name genoemd moesten worden ontslagen en waarin hem werd verzocht hun van departemenswege een schop en een houweel te doen geworden, opdat zij aanstonds een grondwerk voor de betrok ken gemeente konden aanpakken. Een gemoedelijke kleine-Staats-idylle op het terrein der werkloosheid; doch niet minder een getuigenis van goed-georganiseerde doortastendheid. De kosten der werkver schaffing worden voor de helft door den Staat, voor de andere helft door de gemeen te betaald. Langs deze wegen bleek het mogelijk het aantal werkloozen gering te hou den en het aantal steuntrekkenden onder hen tot een zoowel absoluut als rela tief minimum te beperken, dat in Europa wellicht eenig is. Niet het minst daardoor, verzekerde ons zoowel de minister van Arbeid als de Minis ter-President, bestaat er in het land geen diepgaande ontevredenheid, geen kern, waaromheen zich radicalismen kunnen ont plooien. Luxemburg spaart niet voor een ander. Moeilijk onderdeel van de werk- loosheidspolitiek In den strijd tegen de werkloosheid mo gen wij één categorie werkloozen niet vergeten, de werklooze intellectueelen. Aan hen wordt te weinig gedacht en dit is verklaarbaar, hoewel niet redelijk. De intel lectueelen vormen uiteraard slechts een be trekkelijk kleine maar onmisbare groep, zij zijn niet of uit vak-oogpunt slechts matig georganiseerd, velen weten zich nog te „redden" en het ligt hun nu eenmaal niet zelf de publieke aandacht op hun nood te vestigen. Niettemin de werk loosheid onder de intellectueelen: leeraren, doktoren, advocaten, candidaat-notarissen, kunstenaars etc. is groot en de uitzichten zijn somber, vooral voor de academici. Aan hun opleiding is veel geld besteed, geld van de ouders en geld vande overheid. Wanneer hun opleiding voltooid is, gaan zij de maatschappij in en men behoeft slechts om zich heen te zien om te weten) dat dit nog allerminst beteekent, dat zij zich een praktijk weten te verwerven! En ieder jaar wordt dit aantal teleurgestelden onverbid delijk vermeerderd: de universiteiten wer ken door, ieder jaar wordt het leger afge studeerden vergroot Een goed beeld van den toestand ver schaft het Rapport van de Commissie-Lim burg, dat in 1936 verscheen. Uit de cijfers, welke dit Rapport bevat, blijkt globaal dat er in de jaren 1935 tot 1939 een vraag naar intellectueele krachten bestaat van 4650 man, waartegenover echter een aanbod van afgestudeerden staat van 9125 man. Wij meencn, dat deze vergelijking nog zeer aan den gunstigen kant is, doch zelfs in dien wij de raming als juist aanvaarden, dan nog is het vooruitzicht wel zeer don ker. Volgens het rapport-Limburg zou de werkloosheid vooral treffen de groep der chemici, der pharmaceuten, tandartsen en leeraren. Intusschen is het Rapport alweer eenige jaren oud en het is mogelijk waarschijnlijk zelfs dat hierbij nog eeni ge andere groepen gevoegd dienen te wor den. Maatregelen hiertegen te nemen is niet zoo eenvoudig. Ongetwijfeld is het aantal studenten aan onze universiteiten in de laatste decemiia belangrijk toegenomen, tengevolge van zeer verschillende oorzaken: de werkloosheid onder de arbeiders, de slechte zaken bij den middenstand hebben tal van ouders er toe gebracht hun kinde ren den weg te wijzen naar de universiteit, het beurzen-stelsel van Rijk en universi teitssteden heeft dien weg vergemakke lijkt, de eind-examens der gymnasia en der Hoogere Burgerscholen zijn er niet op ge richt, dat de geslaagde jongelui ook goede studenten zullen worden en nog altijd heerscht in vele kringen de meening, dat een middelmatig geneesheer beter is dan een bekwaam machine-bankwerker. Er zijn nog andere oorzaken aan te wijzen, waar om de maatschappij niet voldoende intel lectueelen opneemt. In tal van intellectu eele beroepen zou een z.g. leeftijdsgrens re delijk zijn. Waarom kan deze wél gesteld worden voor ambtenaren in dienst van den Rijks- of gemeentelijken arbeid en niet voor intellectueelen, die in semi-publiek- rechtelijken dienst zijn? Wij ontveinzen ons niet, dat een dergelijk middel aller minst voldoende zou zijn, doch het is er één uit een reeks andere. Het voorontwerp betreffende de gehuwde vrouw in dienst betrekking zou al evenzeer verlichting bren gen in den nood der intellectueelen. Boven dien zou moeten worden overwogen of het beurzen-stelsel wel aan redelijke eischen voldoet. Wij bedoelen allerminst de min- of onvermogenden uit te sluiten van den toe gang tot het Hooger Onderwijs, doch wij vragen ons wel eens af, of de eischen van bekwaamheid engeschiktheid wel vol doende in het oog worden gehouden en of men den adspiranten wel voldoende onder het oog houdt, welke toekomst zij tegemoet gaan en of men den adspiranten en hun ouders niet een dienst bewijst met een on bevooroordeelde inlichting omtrent het lot van de intellectueele proletariërs. Niet het minst met het oog op de eischen der we tenschap en der praktijk zou eveneens over wogen moeten worden of het eind-diploma van Gymnasia of Hoogere Burgerschool voldoende is om de studie aan de Univer siteit te beginnen, m.a.w. of men daaraan D.D.D. zuivert de poriën, doet de jeuk bedaren, ver- frischt en sterkt de huid weefsels. Flacons d 75 ct., f. 1.50 en f. 2.50. G E N E E S M 1 D 0 E 1 T E G E N H UI D P fl N 0 0 EN 1 i G F. N - Op haar boerderij, in de omstreken van Tambow in Midden-Rusland, zat Maria Iwona aan haar spinnewiel en vlocht met haar behendige vingers de zilverachtige schapen wol tot lange draden. Ze vond het heerlijk rus tig in de warme huiskamer, waar door de ra men de grauwe, nevelachtige wintermiddag zichtbaar was. Een luid geklop op de eikenhouten huisdeur deed Marja Iwona opstaan. Zouden haar man en haar beide zoons nu al van hun rit naar Tambow terug zijn? vroeg ze zich af. Ze schoof het spinnewiel op zij en liep, zoo vlug haar om vangrijke gestalte dit toeliet, naar de deur. Maar inplaats van haar familieleden, stond een jonge zigeunerin voor haar. „Als je me een kleinigheid geeft, moedertje," smeekte ze, „dan zal ik je daarvoor de toekomst voorspellen," terwijl ze handig de hand van Maria Iwona greep, en deze onderzoekend be keek. Maar de boerin was van deze familiariteit niet gediend en zei gemelijk: „Laat me met rust." Niettemin kon ze een gevoel van nieuws gierigheid moeilijk onderdrukken. Had men haar vriendin Lydia Raloff een paar maanden ge leden niet voorspeld, dat ze 't groote lot zou winnen, en was die voorspelling niet uitge komen? 't Moest toch heerlijk zijn een blik in de toekomst te kunnen werpen. En was haar man, die van al die bijgeloovigheden niets wilde weten, nu juist niet, zoodat de gelegenheid gun stig scheen? Maar de zigeunerin had de hand der nog steeds besluitelooze vrouw, aï losgelaten en sprak: „Ik zie, dat de lijnen van uw hand veei niet nog andere eischen dan die van ken nis-alleen moet verbinden. En tenslotte bestaan er hier en daar on der de reeds gevestigde intellectueelen al lerlei misstanden, welke de vestiging van intellectueelen bemoeilijken en soms on mogelijk maken. Wij meenen bijv. dat ten plattelande een groot aantal geneeshee- ren nog een redelijk bestaan zou kunnen vinden, doch dat „het gebruik" dit niet be paald bevordert. Wij zijn overtuigd, dat bestrijding der werkloosheid onder de intellectueelen zeer eigenaardige moeilijkheden oplevert, moeilijkheden, welke nu eenmaal niet al leen van overheidswege, kunnen worden weggenomen. Niet alléén van overheids wege: voorzoover de overheid wél daartoe in staat is, aarzele ze niet, want het leed der werkloosheid van intellectueelen moge uiteraard niet zoo omvangrijk zijn het is even schrijnend en voor de wetenschap vaak een nadeel. Doch overigens dienen ook de vrije maatschappij en met name de reeds gevestigde vakgenooten te bedenken, dat zij er toe kunnen bijdragen deze bij zondere soort van werkloosheid te vermin deren. schoons bevatten, maar als u van m'n kunst geen gebruik wilt maken, zal ik ze u ook niet opdringen." En in haar donkere oogen lag een uitdrukking alsof ze beieedigd was. Met een minachtend ge baar keerde zij zich om, om heen te gaan. „Wees toch niet zoo gauw op je teenen ge trapt, kleine heks!" riep de boerin geërgerd. Nu keerde de zigeunerin op haar schreden terug en beide vrouwen traden de kamer bin nen, waarin 't reeds schemerdonker was gewor den. Marja Iwona stak licht aan en keek nieuwsgierig naar het jonge meisje, dat een spel' beduimelde kaarten uit haar rokzak haalde. Strak voor zich uitkijkend, alsof ze in droomen verloren was, zei ze gedecideerd: „De kaarten, die nooit liegen, voorspellen nog meer dan de lijnen van de hand." Daarna begon ze de kaarten voor zich uit te spreiden. In koortsachtige spanning keek Mar ja Iwona toe. Eensklaps slaakte de zigeunerin een luiden kreet, zoodat de boerin verschrikt opkeek. „Ik zie, moedertje, dat u een verrassing te wachten staat, een heel groote verrassing," klonk het geheimzinnig. Marja Iwona was nu brandend nieuwsgierig geworden. „Een verrassing? Wat voor een?" vroeg ze ongeduldig. „Zeg gauw, wat zal 't zijn?" „Een oogenblik, ik zal 't je dadelijk zeggen." Daarop verzonk de zigeunerin in een diep gepeins. Als uit een droom ontwakend, sprak zij „Denk je ook niet, moeder Marja, dat het nog mooier zou zijn, om den zeer korten tijd vóór de vervulling van de verrassing, welke voor je is weggelegd, rustig in 't onzekere te blijven?" „Ja", riep de boerin verheugd, „ik geloof, dat je I p. wonte gelijk hebt. Het S' O018 nadenken over wat er eigenlijk VeWQSSlllg binnenkort zal gebeuren, moet op zich zelf al heerlijk zijn!" Marja Iwona was zóó met dit denkbeeld in genomen en er zóó van vervuld, dat ze slechts weinig en verstrooid aandacht schonk aan het geen de kaartlegster nog verder zei. Haar ge- heele denken draaide slechts om de vraag, hoe en op welke wijze de voorspelling in vervulling zou gaan. Toen de zigeunerin, eenige minuten later, overvloedig met allerlei levensmiddelen beladen, de boerderij veriaten had, bleef Marja Iwona in een opgewonden, blijde stemming achter. Het vooruitzicht van de groote verrassing had haar zoo zenuwachtig gemaakt, dat ze bij het tafeldekken een groote vleeschschaal in scherven op den grond liet vallen. Maar zelfs dat ver stoorde niet haar opgeruimde stemming. Voort durend dacht ze maar aan die verrasing en vroeg zich af waarin die wel zou bestaan. Zou ze, evenals haar vriendin Raloff, misschien het groote lot trekken? Of zou haar man tóch dien zoo vurig verlangden bamsteenen halsketting voor haar hebben gekocht, waar hij eerst niets van wilde weten, een halsketting, zooals Lo- doïska Warenka droeg? Toen Marja's man met z'n zonen thuis kwam, verwonderde hij zich over de ongewone harte lijkheid, waarmee z'n vrouw hem ontving. Eenigen tijd later zat men rustig aan tafel en at iedereen met smaak z'n soep, toen de jongste zoon Gregor, die de paarden in den stal ge bracht en verzorgd had, opgewonden de huis kamer kwam binnenloopen. „We zijn bestolen!" riep hij woedend, „onze zwartbonte Parva is verdwenen; de dieven heb ben onze beste koe meegenomen." Marja Iwvona's stralend gezicht verstarde; van schrik kon ze geen woord uitbrengen. Zij begreep, dat de voorspelling der zigeunerin in vervulling gegaan was en dat daarmee de groote verrassing was gekomen. En ook de twee aardkabouters wilden niet achterblijven. Nu ze geen mand hadden, droegen zij de sterren in hun mutsen en nu zag men hun kale koppen, die blinkten net als volle manen. Ze waren zoo harig als een flesch op hun hoofd. Toen men de manden vol had ging men terug naar de zwe vende paarden, die reeds ongeduldig waren en weer graag naar de stal wilden. Zoolang ze over de sterrenvelden gingen, zoo lang hielden ze hun zwarte brillen op. „Ik heb niets dan sterretjes voor de oogen," zei de agent, die een grappenmaker was. bfj een ongeval met op <Bt blad ztjn Ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen JP uU«B verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen JL f doodelijken afloop 01) verlies van een hand een voet of een oog. Bewerkt naar het Fransch door CHRISTINE KAMP Voor God alleen kan ik mijn binnen ste iiCht bloot leggen. O, hoe zal 'k het voortaan doen, nu ik voor Hem tttag nederknielen, waarlijk tegenwoordig op "et altaar en Hem mag aanbidden in onze eucharistische manifestaties! Ik zeg: Onze! En ^jjn hart klopt van blijdschap! Julia, help mij om Hem te bedanken, Die zich erbarmd heeft heeft over een armen verdoolde! Wat heb ik veel gedacht aan die dierbare hily, vooral gedurende de plechtigheid van mijn aanneming! Haar gebeden hebben waarschijn- hjk de genade verkregen voor den broeder, dien 2lJ zoo lief had. Als je het goed vindt, mag je dit nieuws aan vader, broers en zusters bekend maken. ~at kan geen verandering tusschen ons bren gen! Helaas!Ik heb ook aan Cecile en «■Hen geschreven, zij hebben mij een heel lieven hef gezonden, verklarende, dat ik geljjk had hhjrt overtuiging te volgen. Julia, ik heb een oonen droom.... Al de kinderen van dokter kc-Rae katholiek! ik zie ie al glimlachen en zeggen: „Die Arthur met z'n droomen! Wat een verbeelding, die dadelijk op hol slaat, ondanks zijn kalm uiterlijk!.... Maar wij zullen wel eens zien! Ik omhels jelui hartelijk. Voor jou de beste kussen van je gelukkigen broeder, nu dubbel je broeder! ARTHUR MAC-RAE." „Ik verzoek je mijn bekeering mede te deelen aan John Bretland. Ik heb zoo'n vermoeden, dat ook hij sedert lang aangetrokken wordt door de Katholieke Kerk, dat hij strijdt tegen twijfels, vrees, tegen al datgene, wat de booze geest in het werk stelt om ons tegen te houden, maar dat zoo spoedig wijkt voor 't schitterend licht der waarheid. Het is zes of zeven jaar ge leden, dat ik eens met hem in het park wan delde: ik zinspeelde toen, ik weet niet meer om welke aanleiding, op het katholiek geloof. John, die zelden over godsdienst sprak, zei toen op emstigen toon: „Het katholicisme?Dat is een magneet, die de zielen aantrekt en vast houd, als zij dicht naderen. Alles lijkt zoo koud, zoo leeg en zonder grondslag in het pro testantisme als de oogen van den geest getrof fen worden door dat licht en het hart door een straal van de liefde, die er het gevolg van is".... Ik heb niet geprobeerd te onderoeken tot hoever dat gevoel ging. Ik ben gewoon de gedachten van anderen te eerbiedigen, maar te oordeelen naar zijn ernstig woord, de uit drukking van zijn gezicht moet ik besluiten, dat hij den katholieken godsdienst bewondert en. misschien er heel dichtbij is dien te bemin- nen. Welnu als men dien bemint, dan behoort men er reeds toe." Julia, wier handen beefden van ontroering en wier oogen tranen van blijdschap niet kon den weerhouden, liet den brief op haar schoot vallen, terwijl zij een vurig dankgebed fluisterde. Zoo lang had zij gehoopt, dat Arthur tot het katholiek geloof mocht getrok ken worden, dat deze brief haar eigenlijk niet verwonderde, maar het voldongen feit maakte een eind aan de vrees en de onzekerheid. En dan dat postsciptum, die hoop.... De dokter en John kwamen in de huiskamer. Julia stond op en zei met een stem, die nog beefde van ontroering: „Ik heb daar juist een brief van Arthur ontvangenHij is overge gaan tot het katholieke geloof!" „Dat gaat hem alleen aan," antwoordde zijn vader op ijskouden toon, zonder de minste be weging, die toorn of verwondering te kennen zou geven. Er was echter een plotselinge ontroering zichtbaar op het gelaat van John. „Ik voor mij ben daar niet verbaasd overEn is hij ge lukkig?" „O, zoo gelukkig!Ais u wilt, zal ik u eenige passages uit zijn brief voorlezen." „Graag," antwoordde hij spontaan. Dr. Mac-Rae ging de kamer uit en even later zagen Julia en John hem voor het huis heen en weer wandelen, terwijl hij zijn sigaar rookte. Dat deed hij gewoonlijk 's avonds. Klaarblijkelijk was hij er niet op gesteld te hooren, wat zijn zoon schreef. Sidderingen van blijdschap trilden in de stem van Julia, terwijl zij de woorden van ge luk herhaalde, die Arthur neer had geschreven. Voor haar stond John en luisterde, terwijl hij zijn gelaat halverwege met de hand verborg. Toen zij geëindigd had, fluisterde hij „Gelukkige man!" Er kwam stilte tusschen hen. John had zijn hand laten zinken en zijn gelaat, reeds eenigs zins verouderd, maar nog altijd verhelderd door zijn mooie, grijze oogen, verscheen nu aan Julia. Op dit oogenblik getuigde dat gelaat zoo vol uitdrukking, van een stille mijmering en er schitterde een vlam in, die zich vestigde op een onzichtbaar punt. Marian trad binnen. Zij was den vorigen avond aangekomen en haar vader, evenals Julia, hadden haar slechts een oogenblik in de hal ontmoet. De schoone mrs. Brice was wel in die jaren veranderd. Zij was vermagerd, naar gelaat had die zuivere blankheid van tint ver loren, zij had rimpels aan de slapen en op het voorhoofd en in haar zwart haar vertoonden zich zilverwitte draden. Maar steeds behield zij haar indrukwekkende houding, haar donker blauwe oogen waren nog altijd schoon, altijd trotschen ondoorgrondelijk als steeds. „O, ik wist niet, dat u hier was, mijnheer Bretland," zei zij, John naderend, die schrok, gewekt uit zijn overpeinzing. ,Ik ben blij u weer eens te zien! Maar ik geloof, dat u tweeën hier aan het droomen zijt?" voegde zij er een beetje spottend aan toe. Julia glimlachte, „Dat is mogelijk, Marian. Ik heb zoo even aan mijnheer Bretland een nieuwtje medegedeeld.Arthur is katholiek geworden!" „Zoo? Is het waar?" zei Marian onverschil lig. Met een vermoeid gebaar ging zij zitten. Ondanks haar buitengewone energie kon zij niet altijd de vermoeidheid verbergen, waarschijnlijk veroorzaakt door het buitensporig vele werk, waar aan zij 'zich sedert haar huwelijk overgaf. „U zult u ziek maken, mrs. Brice," zei John, „als u niet er toe besluit wat rust te nemen. Hij beschouwde haar gelaat, dat een loodkleu rige tint had aangenomen. „Ik herinner mij, dat in Liestown James u reeds waarschuwde, dat u te veel werkte en toen antwoordde u: „Ik ga mijn krachten nooit te boven Waarom ook?" U zou u dat al sedert jaren heb ben moeten herinneren en dat in praktijk moe ten brengen." Het gelaat van Marian trok zich samen, ter wijl zij antwoordde: „Ja, vroeger.... toen dacht ik datmaar dat is voorbij." Een ingehouden smart, een soort spijt trilde in haar stem. Zij begon over iets anders te spreken en er werd niet meer over Arthur ge waagd. In latere dagen kwam het gesprek over Arthur tusschen Julia en John Bretland nog dikwijls terug. Julia bemerkte, dat John al heel dicht bij het katholicisme stond en dat een hinderpaal, nu reeds geschokt, hem nog van de waarheid scheidde. HOOFDSTUK 21 Hi de had liep Mollie ongeduldig heen en weer. Elk oogenblik keek zij uit een der ramen, luisterde en kwam dan terug naar Julia, die aan kleinen Joe de geschiedenis van de Nor- mandiërs vertelde. „Ik hoor den auto nog niet, Julia. De trein is zeker te laat!" „Neen, Mollie, dat komt, omdat je zoo onge duldig bent. Neem je werk op en blijf zitten, dan gaat de tijd gauwer voorbij." Maar het kind trok een leelijk gezicht en zei: „Ik kan niet berken, als ik zit te wachten. Je bent wel gelukkig, Julia, dat je zoo kalm, zoo rustig kunt blijven." Zij vermoedde niet, de levendige Mollie, ten koste van welken strijd tegen haar natuurlijk karakter Julia die zeifbeheersching had ver kregen, die haar zoo zelden verliet en die het haar nu mogelijk maakte om zich met den blin den Joe bezig te houden, terwijl zij met angst de aankomst van den auto afwachtte, waarmede Marian, ziek en door de dokters opgegeven, thuis zou komen. Ondanks al de moeite, die haar echtgenoot zich gaf om mrs. Brice te dwingen rust te nemen, had zij tot het einde toe het boven- menschelijk werk voortgezet, tot haar krachten haar begaven en zij was neergevallen, uitgeput, versleten tot in het diepste van haar wezen. Zij had naar Alshem-Park willen terugkeeren, om te sterven in dat kasteel, door haar zorgen ver fraaid, getuige van haar eerste triomfen en den dageraad van haar roem. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9