Het vliegveld-vraagstuk een De avonturen van een verkeersagentje 0 Mdmtéad mn dm dag Rijk en gemeenten K, ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.- ORRII i Steun en bezit VRIJDAG 10 JUNI 1938 naast elkaar Gruwelpropaganda ti Is proletariseering noodzaak? Een martelaar van de werk verschaffing AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES GAR VICE Het vliegveld-vraagstuk, dat de bur gerij in Amsterdam en Rotterdam zoo plotseling heeft doen opschrik ken en dat ook overigens in het geheele land, met name daar waar kleinere vlieg velden gelegen zijn, sensatie heeft gewekt, vestigt niet alleen de aandacht op de belangen, welke bij de voornemens der regeering zijn betrokken, maar ook op nog iets anders: het beleid der regeering. Deze is er, in een tijd, waarin nu juist hooge waarde moet worden gehecht aan samen werking, aan begrip voor goede verstand houding, aan wederkeerig besef voor eikaars moeilijkheden, in geslaagd, groote be- volkings-centra tegen zich in te nemen in een aangelegenheid, welke toch waarlijk wel beter had kunnen worden voorbereid. Eenerzij ds is het een gelukkig teeken, dat een zaak van publiek belang onmiddellijk de algemeene belangstelling heeft losge maakt en dat niet een gemeentelijk, doch een nationaal besef van de waarde en be- teekenis van Schiphol en Waalhaven is tot uiting gekomen. Anderzijds vraagt men zich af, of men aan de departementen nu heelemaal „weltfremd" is geworden en men daar niet heeft kunnen voorzien, dat men met het fameuze plan onrust en zelfs ver bittering zou opwekken. Wij gelooven, dat wij in deze affaire te maken hebben met een bij de departementen veel voorkomende fout, welke echter in dit speciale geval nu eens gelukkig! de aandacht trekt. De fout is deze: de departementen denken te veel in het schema: Rijk en gemeentebe sturen en te weinig aan: Rijk en gemeen telijke burgerij, te veel aan wettelijke maatregelen en handteekeningen van ministers en te weinig aan het effect daar van op de menschen, wien het aangaat. Men onderschat datgene, wat men niet in cijfers of in tabellen voor zich ziet: het ge meentelijk leven, de belangstelling der burgerij voor wat zich in haar gemeente afspeelt en voor wat zichtégen de gemeente afspeelt. Er is een tijd geweest, dat men er rond voor uitkwam: het gemeentelijk leven ver schrompelt en verbleekt, het vervlakt en verschraalt. Deze verkeerde opvatting werd verkondigd toen de wet betreffende de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten aanhangig was en deze opvat ting werd en wordt volgehouden om allerlei centralistische maatregelen ten opzichte der gemeenten te kunnen motiveeren. En toch is deze opvatting onjuist, en in strijd met de feiten. Het gemeentelijk leven is volstrekt niet zoo ernstig verzwakt en, ware het wel zoo, dan zou verlicht staatsbeleid geëischt hebben niet het gemakzuchtig con- stateeren van het verschijnsel, doch het ernstig streven om, hetgeen men verzwakt meent, te versterken en te genezen. Want het gemeentelijk besef, het bewustzijn, dat gemeentenaren tegenover elkaar bijzondere rechten en plichten hebben, de belangstel ling en in tal van gevallen zelfs de aanhankelijkheid van de burgerij aan haar gemeente: het zijn ideëele goederen, welke nu eenmaal niet in een of ander register zijn ingeschreven, doch niet minder feitelijk zijn en van de grootste beteekenis, juist voor 't staats-leven. Door dit te miskennen maakt de regeering het zich moeilijker dan noodig is en wij meenen, dat de regeering moeilijkheden genoeg heeft. Schiphol en Waalhaven hebben nu weer eens deze verkeerde mentaliteit in het licht gesteld. Zoowel in Amsterdam als in Rot terdam is de bevolking in onrust gebracht: de gemeenteraden zijn in actie, de Kamers van Koophandel zijn samengekomen, adres sen van vooraanstaande industrieelen, kooplieden, financiers en groot-onderne mers worden tot de regeering gericht, een massa-demonstratie wordt op touw gezet: zeker, om Schiphol en Waalhaven te be houden, maar men verlieze dit niet uit het oog bij dit alles komt tot uiting een echte, natuurlijke wrevel van de gemeente lijke burgerij over hetgeen de regeering haar gemeenten wil aandoen. Wij vragen ons toch af: was dit allemaal nu noodig? Wij hebben vóór- en tegen argumenten nog eens overwogen en konden tot geen andere conclusie komen dan: het standpunt der regeering is uitermate zwak uit een oogpunt van luchtverkeer, maar het is erger dan zwak, het is een onverklaar bare fout, dat de regeering Rotterdam bij het contract met Waalhaven in den waan laat, dat het een vliegveld bij Schiebroek zal krijgen en dat zij Amsterdam rustig groote uitgaven laat doen voor Schiphol. Dit eene feit reeds, dit eenvoudigweg over- de-gemeenten-heenloopen, getuigt een keer te meer van een ernstige misvatting om trent de positie van het Rijk tegenover de gemeenten. Dat niet alleen de gemeente besturen doch ook de burgerij in deze twee grootste gemeenten daarop nogal heftig hebben gereageerd is goed beschouwd een prachtig bewijs van de stelling, dat het gemeenteleven gelukkig nog gezond is- In- t.usschen is het kwaad geschied, d.w.z. de verhouding tusschen regeering en burgerij is laten we hopen: tijdelijk bedorven. Had men dit niet kunnen voorzien? Wij bedoelen met deze vraag niet, dat de re geering maatregelen moet achterwege la ten, welke zij noodzakelijk vindt, doch men had dan toch de quaestie anders moeten entameeren dan thans is geschied. Men had met cijfers en feiten moeten aantoonen, dat technisch, economisch en financieel bezien het centrale vliegveld bij Leiderdorp een noodzakelijkheid was geworden. Niets van dit alles: wat men min of meer vaag heeft aangevoerd is door de deskundigen weer legd, geen enkel cijfer is geproduceerd, de geheele zaak is blijkbaar uitvloeisel van een invallende gedachte, in ieder geval is er geen sprake van geweest, dat men de toch nogal belangrijke quaestie van te voren heeft bestudeerd, of dat men zich eenige rekenschap heeft gegeven van de moeilijke situatie, waarin men de gemeenten zou orengen. Vooral wat men Rotterdam, waar mee men jarenlang heeft onderhandeld, meent te kunnen aandoen is, naar onze meening, méér dan onbehoorlijk en wij kunnen ons de ergernis begrijpen niet slechts van het gemeentebestuur, maar óók van de burgerij. Men moet met deze waarden de ge hechtheid der burgerij aan haar gemeente niet lichtvaardig omgaan, men moet aan de Departementen nu eens leeren, voor deze waarden eenigen eerbied te heb ben. De moeilijke tijd, waarin Rijk en ge meenten verkeeren, eischt samenwerking en medewerking, niet onverschilligheid of geringschatting. De geschiedenis Schiphol- Waalhaven-Leiderdorp is geen fraaie bij drage tot de verhouding tusschen Rijk en gemeenten! Een auto, die bezig is een voor hem rijdende auto in te halen mag niet worden voorbij gereden: bij 't inhalen dus géén 3 (rijden de) auto's naast elkaar, dat is verboden! Een pijnlijke steunkwestie doet zich voor wanneer zooals nu weer in Vriezenveen landarbeiders, die door spaarzaamheid in het bezit zijn ge komen van een eigen „plaatsje", thans werkloos geworden, niet voor steun in aanmerking komen vooraleer zij een hypo theek op dit eigen bezit hebben genomen en het bedrag van deze hypotheek letterlijk hebben „opgegeten". De „steun" gaat daarbij weliswaar niet zoo hard te werk, als dit in sommige be richten is voorgesteld. De regeering heeft wel eenige soepelheid betracht ten aanzien van deze, door de landarbeiderswet in het leven geroepen plaatsjes. De rente werd verlaagd, met de lasten werd rekening ge houden in de steunverleening, en tot een zeker bedrag of een zeker deel van de waarde blijven dergelijke huisjes vrij. Van een huisje, dat 1000 gulden waard is, be hoeft de landarbeider, als hij werkloos wordt, niets „op te eten"; van een huisje van 3000 gulden de helft. De regeering achtte zich, zoo verneemt men, ook tot zekere strengheid verplicht omdat sommige gemeenten in het verleden wel érg kwistig geweest zijn in het verlee- nen van voorschotten ten laste van de staatskas. En tenslotte kón zij in beginsel cok zeggen: deze menschen hebben ge spaard voor kwade tijden: nu die kwade tijden gekomen zijn, mag men vorderen, dat zij althans een deel der gevolgen uit het gespaarde bestrijden. Dit laatste argument is echter niet steekhoudend. Wanneer de regeering op een algemeene steunregeling een uitzonde ring maakt ten aanzien van degenen, die zich met moeizaam sparen een klein bezit hebben verworven, worden dezulken juist zwaarder getroffen dan de anderen, die minder maatschappelijke deugd aan den dag hebben gelegd- De „kwade tijd", die nu gekomen is, is niet die persoonlijke tegen slag, waartegen de spaarzame arbeider zich trachtte te wapenen, maar een algemeene ramp, die allen gelijkelijk treft. Tegenover dien nood is het kleine bezit, dat de arbei der in twintig, dertig jaren spaarzaamheid opbouwde, minder dan een zandkorrel in de woestijn. Is het nu goed, dit moeizaam verworven bezit van den landarbeider, als gold het een zandfortje door spelende kinderen aan het strand opgeworpen, te laten wégspoelen door een wereldcrisis? Kinderen aan het strand beginnen een nieuw fort te bouwen; een landarbeider begint geen tweeden keer een zóó groot en zóó ernstig stuk van zijn leven op te trekken. Een steun, die volkomen proletariseering als voorwaarde zou stellen, zou volkomen met onze sociale beginselen in strijd zijn. De sociale encyclieken vorderen immers juist een maatschappelijke orde, die het den arbeider mogelijk maakt, zooals „Quadragesimo anno" het uitdrukt: „dat hij door spaarzaamheid zijn bezit hooger opvoere, opdat door een verstandig beheer de lasten der huishouding met meer ge mak en minder zorgen door hem gedragen worden." Handelt de regeering trouwens niet heel anders tegenover andere groepen van de bevolking. Moet de zelfstandige boer óók interen vóórdat hij steun krijgt om niet te spreken van saneering en steunacties in handel en bankwezen. Wij meenen, dat hier de practijk opnieuw aan het beginsel moet worden getoetst. De regeering verhale de royaliteit van enkele gemeenten in het verleden niet op de landarbeiders. Van de „werkverschaffing der demo cratie" willen de nationaal-socialisten niets dan kwaad weten. In de Neder - landsche werkloozenkampen heerschen al leen maar „hemeltergende toestanden"; met de arbeiderslevens wordt eenvoudig gespeeld, „een dierenasyl is, vergeleken bij onze werkkampen, een paradijs!" „Volk en Vaderland" heeft weer een „ge val" ontdekt, dat zich zou hebben afge speeld in de idyllische omgeving van het plaatsje Giethoorn. In het Rotterdamsche ziekenhuis ligt op het oogenblik een man machine-bankwerker van beroep en als werklooze in de werkverschaffing te Giet hoorn geplaatst. Dit slachtoffer moest zakken zand van 75 a 80 K.G. over grooten. afstand naar een graaf- put sjouwen. Voor goed gevoede, sterke kerels die sjouwen gewend zijn, is dit al een heel kar wei, laat staan voor een werklooze, die het niet gewend is en wiens lichaamskracht door maan denlange gebrekkige voeding is verzwakt. De gevolgen bleven niet uit. Bij een der sjouw- partijen zakte het slachtoffer in het mulle zand ettelijke tientallen centimeters weg, waardoor het volle gewicht op zijn rug terecht kwam en hij een wervelfractuur opliep. Hulpverleening bleef uit. Inkrimpend van de pijn, sleepte hij zich naar de keet. Maar hoewel er in het kamp tien tallen werkloozen verblijven, is er geen dok ter, zelfs geen uitgebreide E.H.B.O.-dienst aanwezig. Ondanks de protesten van het slachtoffer, trachtte de kok, die in dit con centratiekamp een eerste viool speelt, zijn dokterscapaciteiten op den getroffen man te beproeven, door hem op ondeskundige w'ijze aan het been te trekken, blijkbaar in de ver onderstelling daardoor de wervelfractuur te genezen. Inplaats van een dokter te ontbieden, of ten minste per auto het slachtoffer naar den naast- De laatste woorden, die Betsy's verloofde haar in 't oor fluisterde, toen hij aan 't station afscheid van haar had genomen en z'n oogen daarbij vochtig hadden geschitterd, waren: „Blijf me trouw, liefste." Gedurende de eerste uren van de reis had Betsy herhaaldelijk haar zakdoek voor den dag gehaald en de tranen die langs d'r wangen rol den, afgewischt. Natuurlijk zou ze Albert trouw blijven! Hoe goed en bezorgd toch. was hij voor haar. Geen oogenblik had hij geaarzeld, er in toe te stemmen, dat ze naar de Fransche Riviéra zou gaan, toen de dokter haar voorgeschreven had, een maand naar 't Zuiden te gaan, voor luchtverandering. Haar ouders noch zij hadden daarvoor de noodige middelen, maar die goede Albert Betsy was nu ongeveer een week in Nice en 't leven, dat daar zooveel verschilde met dat in de kleine provinciestad waar ze woonde, leek haar een heerlijke droom. Ze kon niet uitge keken raken op die betooverende, veelkleurige bloemenpracht, op die prachtige witte villa s met haar altijd groene tuinen, op al die ele gante, rondflaneerende, zorgelooze menschen. Ze had naar het uitdrukkelijke voorschrift van den dokter gedurende de eerste dagen rust ge nomen, op haar balcon in een rusthoek zich in de zon gekoesterd en alleen voor dY gezondheid geleefd. Daarna echter had zij zich reeds zóó aangesterkt gevoeld door de heerlijke, zuivere lucht, dat ze, jong als ze was, naar wat af leiding begon uit te zien. Ze begon daarmee met in een afgelegen hoekje van de zaal in 't hotel 's middags thee te drinken en weigerde natuurlijk, schuchter en verlegen, als de een of andere heer haar ten dans vroeg. Langzaam echter, heel langzaam, ontwaakte in Betsy het verlangen een beetje mee te doen in deze groote, uitgaande wereld. Wie weet vroeg ze zich zelf af of ze ooit weer in de gelegenheid daartoe zou komen? Albert toch zou voor een huwelijksreis slechts een beperkt, verlof van z'n patroon kunnen krijgen. 't Sprak vanzelf, zoo dacht Betsy verder, dat ze Albert trouw zou blijven; dat stond bij haar vast, maareen enkel dansje, één klein, on schuldig avontuurtje, daar stak toch geen kwaad in. Ze dacht er meermalen over na en nam toen een kloek besluit. Vanavond zou in 't Casino een groot bloemenfeest gegeven worden. Daar wilde ze aan meedoen. Een enkelen keer slechts wilde ze een dame uit de groote wereld zijn. Toen ze dan ook, bij 't naderen van het feest uur, de trappen naar 't Casino afliep, zag ze er m haar zwarte avondjapon gedistingeerd uit. Ze betrad de zaal, maar die was bijna leeg. Het was nog geen 10 uur en 't was Betsy niet be kend, dat de feesten aan de Riviéra niet zoo iiiiiifiimiiiiiiiimiiimiMiiHiiiit stipt op tijd een aanvang namen, als bi) een theatervoorstelling in haar provinciestadje. Ze begaf zich naar 't terras en verlustigde zich in den aanblik van de prachtige omgeving, beschenen door het zilveren licht der maan. Eensklaps werd haar aandacht getrokken door een mannelijke gestalte, die daar verderop stond, en over de balustrade geleund, rustig een sigaret rookte. Op z'n fijn besneden gelaat lag een trek van vastberadenheid en wilskracht. Hij zag haar niet en daarom kon ze hem op haar gemak beschouwen. Hoe voornaam was z'n hou ding, en met welk een gemak, met welk een ele gance zelfs, droeg hij z'n keurigen zwarten rok! Op dit oogenblik dacht ze aan huis, Bdty ill NiCC hoe daar de hee- r ren cp het jaar- lijksch bal der muziekvereeniging, gedwongen en in min of meer boersche houding, hun costuum droegen. Bij de gedachte aan sommigen van de heeren daar, die ze kende, moest ze zich bedwingen, om niet luid te lachen. Maar eensklaps werd ze bevreesd. Was het wel wel fair van haar, tegenover Albert, die haar liefhad en die haar geheel vertrouwde, met vuur te spelen? Ze begaf zich haastig naar 't casino. Nu begonnen de zalen zich langzamerhand te vullen. Daar, ja, daar was hij weer, die man van 't terras. Had ze goed gezien? Had hij haar niet een oogenblik scherp, maar vriendelijk aan gekeken? Maar hij liep langs haar heen, en uit z'n heele correcte houding bleek, dat hij een. gentleman was, een man van de wereld, die geen damezou naderen, zoolang hij niet wist of ze hem dit wel zou toestaan of wenschen. Och, dacht Betsy verder, men was slechts een maal jong, eenmaal moest men toch iets be leefd hebben, een enkelen keer, een onschuldig avontuur! Ze wierp snel een blik op den man, en, waar achtig, nu stond hij tegenover haar. Hij keek haar aan. Ze wilde het niet, maar tochze lachte even. De man kwam op haar toe. Lieve hemel, had ze maar niet gelachen! Hoe kwam ze er toe? Nu was hij bij haar. Hij sprak haar aan en ie hoorde hem spreken, duidelijk. Hij vroeg: „Wat gelieft u te gebruiken, mevrouw? Li monade, ijs, champagne, cocktail? Onze spe cialiteit is pêche Melba. Mag ik soms een plaats voor 't souper voor u reserveeren? De prijs per couvert is slechts negentig francs." Beschaamd en met een hoogroode kleur keerde Betsy zich om en liep zoo gauw ze maar kon de trappen van 't casino af, naar buiten. Haar zin in een klein, onschuldig avontuur was ineens, en voor goed verdwenen. (Nadruk verboden) De draak bleef zich vasthouden en ging dus ook mede over den vulkanischen rand, waar de verkeersagent juist laag vloog om te zorgen, dat de draak door de vlammen vloog. Maar de draak trok zich van de vlammen weinig aan. Hij bleef aan de as hangen. Toen men het paleis van den maankoning naderde, waar de maankabouters reeds uitkeken naar de vliegmachine, hoorden deze weldra het ronken van den motor en de agent wees, voor alle zekerheid op den draak, die niet losgelaten had. Op een drafje kwamen ze allen aangeloopen. bij wonenden arts te vervoeren, zette men hem op een fiets en liet hem geheel alleen naar een dokteres gaan. Toen hij gebroken en geradbraakt terugkwam, werd besloten, dat hij den volgenden dag per trein naar zijn Woonplaats Rotterdam! zou terugkeeren, waar hij dan ook den volgen den avond zij het met 40 graden koorts aankwam, om zich onder doktersbehandeling te stellen. Thans ligt het slachtoffer reeds langen tija in het ziekenhuis en mag zich, liggende op een plank, nauwelijks bewegen, 't Kan zijn, dat het nog terecht komt; de kans is ook groot, dat hij zijn leven lang invalide blijft. Ziedaar het tragisch lot van „een der vele slachtoffers van de werkverschaffings methoden van dit regiem, die gekenmerkt worden door noodelooze hardheid en min achting voor de arbeiders" aldus conclu deert het blad. Neemt men zich nu de moeite dit ijselijke geval nauwkeurig te onderzoeken, dan blij ken de volgende feiten: In de Giethoornsche werkverschaffing moest een kanaalput bemalen worden, waarvan de grondslag uit drijfzand be stond. Om dit tegen te houden werd een houten damwand geslagen, die, opdat hij niet omhoog zou drijven, van boven met twee zakken zand werd bezwaard, elk van ongeveer 70 K.G. inhoud. De ploeg, die deze verzwaring van zegge en schrijve twee zakken zou aanbrengen, bestond uit zes menschen. Samen hadden zij de zakken ge vuld. Een flinke, groote arbeider had den eersten alléén geplaatst. De man, die thans door „Volk en Vaderland" als martelaar van de werkverschaffing wordt voorgesteld, een zekere W., een man van betrekkelijk klein postuur, wilde op zijn beurt den twee den zak óók alleen over een plank, die tegen den damwand op lag, torsen en te bestemder plaatse deponeeren. De ploegbaas waar schuwde hem: „dat moet je met z'n tweeën doen, dat gaat niet alleen over die plank". Waarop W. antwoordde: „Ik ben geen klei ne jongen; dat kan ik wel alleen". Hij nam den zak op zijn rug, liep over de plank, doch bij het afzetten zwikte hij en viel van de plank. Waarschijnlijk bezeerde hij zich, doch hij zei niets en werkte den heelen ver deren middag door. 's Avonds in het kamp klaagde hij over pijn in den rug. Hij ging loopend naar den kampdokter en werd daar deze afwezig was door zijn plaats vervangster behandeld, die hem poeders gaf om lekker te slapen met het advies den volgenden dag in het kamp te blijven en gewoon met de andere arbeiders, die dan juist naar Rotterdam terugkeerden, huis waarts te reizen. Om tien uur echter, toen het bedtijd werd, verergerde de pijn en de man meende, dat hij niet meer kon gaan liggen. De kok, dat is zooveel als de huis vader van het kamp, werd erbij geroepen en deze hielp hem op bed leggen, dan zou hij op zijn poedertjes wel lekker slapen. Den volgenden morgen voelde W. zich zóó goed, dat hij maar weer aan het werk wilde gaan. De kok ried hem aan dit niet te doen, waar op W. den heelen dag opgewekt door het kamp liep, zijn schoenen poetste enzoo- voort! Daags daarop eerst in Rotterdam ging hij, waarschijnlijk op aanraden van zijn huisdokter, naar het ziekenhuis aan den Bergweg, waar hij ter observatie werd op genomen en eenige weken verbleef. Uit drukkelijk verklaarden de behandelende geneesheeren dat de röntgenfoto geen spoor van een wervelfractuur te zien gaf. Ziedaar het verhaal van Volk en Vader land tot zijn juiste proporties terugge bracht. Commentaar is overbodig. Men vergelijke en oordeele zelf over dit speci men van gruwelpropaganda. aiholieken, God heelt alleen aan onze Kerk de eenige eeuwige waar heid gegeven om haar te dienen, te beschermen en te verspreiden. Waakt en bidt in het vertrouwen op Christus' woord, dat de poorten der hel, on danks alles, haar nimmer zullen over weldigen. op dit blad zfln ingevolge de verzekermgsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken aoor verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen by ee doodeiyken met afloop bfl verlies van een luuad, Of MO OO* I En tot Jack's schrik en niet minder tot dien van Lorrie, ging hij met een zwaai op den grafsteen zitten, dien zij zoo juist verlaten had en stak een sigaar op. „Ja, het is hier eenig," herhaalde hij, terwijl hij naar het landschap voor zich keek. „Ik had er geen idee van, dat het zoo mooi is hier in de buurt." „Neen?" zei Jack. „Ik dacht, dat je dat wel wist en dat je hier al eens eerder geweest was." „Neen en daar had ik een uitstekende re den voor ik was niet geïnviteerd." En hij lachte. „Wij bij ons thuis leven erg terugge trokken," zei Jack onhandig, „wy ontvangen weinig gasten." Zijn metgezel knikte en ging haastig voort. „Natuurlijk, dat is erg logisch; dominé's hou den van stilte. Maar ik ben hierheen gereden omdat ik je over zaken wilde spreken, ouwe Jongen." Jack schrok op en scharrelde onhandig met zijn voet in het gras. „Als het over die schuldbekentenis van mij is, dan spijt het mij, maar, ik kan je Slechts een gedeelte geven." „Neen, dat is het niet. Ik heb het niet noodig, kerel dank je intusschen; ik heb juist wat van m'n ouwen heer gekregen. Hij stuurde het me vanmorgen. Je kunt er wel wat van hebben, als je wilt. Vijftig pond! Je kunt er wel vijf en twintig van krijgen" en hij greep met zijn hand in zijn borstzak. „Neen," zei Jack bedaard. „Ik heb het niet noodig. Ik heb nog wat; voorloopig genoeg." „O, goed," antwoordde de andere luchtig. „Neen, ik wou je niet spreken over geld, Jack, of tenminste niet op die manier. Ik kreeg een brief van mijn vader en een brief op pooten. Hij vertelde me onder anderen, dat het geld, dat hij me stuurt, het laatste is, dat hij voorloopig kan geven. En de hemel weet, tot hoe lang dat „voorloopig" duurt." „En toch wou je er mij de helft van geven," zei Jack zacht. „Hé? O ja, natuurlijk. Maar wat dien brief betreft, ken jij hier menschen in de buurt, die Beiford of zoo heeten? Neen, zoo heeten ze toch niet!" Hij haalde een brief uit zijn zak en vloog dezen door. Het waren vier dicht beschreven velletjes en het duurde een oogen blik voor hij de bewuste passage vond. „O, hier is het Meiford." „Ja," lichtte Jack hem in, „die wonen daar ginds" en hij schudde zijn hoofd in de richting achter de pastorie. „Wat wou je van hen. Guy?" Bij dezen naam schrok Lorrie op en op haar elleboog geleund, staarde ze naar den knappen vreemdeling met een uiterst verbaasden blik. Dat was dus Lord Kendale! Iemand, die min der den indruk maakte van een verloopen sujet te zijn, was moeilijk denkbaar, nu ze den per soon voor haar aandachtig beschouwde. ,,'t Gaat hierom. Je weet dat mijn vader zoo arm is als de ratten. Dat is hij altijd ge weest, dat is hij nog en dat zal hij wel altijd blijven, veronderstel ik. De Kendale's zijn altijd arm geweest; daarom hebben we ook een naakten man in ons wapen. Onze eerste voor ouders waren zoo onmenschelijk arm, dat ze geen kleeren konden betalen, 't Is een feit!" Jack's lach klonk even zorgeloos als die van zijn vriend. „En als de zaken er niet beter op worden, zal de laatste Kendale lijken op de eerste. Op mijn woord, ik ben geneigd om bolsjewiek te worden of zoo iets: alles gelijk verdeelen en dan opnieuw beginnen werkelijk, ik voel er wat voor," en hij begon opnieuw te lachen. „Maar waar hadden we het over? O ja, die Belfords. „Meiford," verbeterde Jack. „Natuurlijk, Meifords. Het schijnt dat m'n vader ze een beetje kent. Papa Meiford zit in het Parlement en mijn papa kwam met hem in kennis bij een van die politieke kletspar- tytjes. Papa Meiford schijnt een soort Croesus te zijn, barst van het geld, wat je noemt een millionair." „Ja, hij is heel rijk," bevestigde Jack. „Juist. Wacht een oogenblikje, oude jongen, dan kom ik aan het zwaartepunt van de redeneering. Die ouwe Meiford heeft een doch ter, nietwaar?" Jack knikte. „Ik dacht het al. Uit de Egyptische hiëro- glyphen van mijn vader kon ik niet wijs wor den en er kon evengoed dokter of iets anders staan. Volgens hem zal mejuffrouw Bel- ford „Meiford," corrigeerde Jack voor den derden keer. „Natuurlijk! Mejuffrouw Melfórd zal een heeleboel geld van haar vader erven en mijn vader, die altijd tracht de gelukkige erfge name te vinden, die hij kan offeren op het familiealtaar, denkt, dat zij juist de soort opoffering is, die geschikt zou zijn voor mij." Jack trok zijn hoed over zijn oogen en knikte. „Hij schrijft, dat ik er een bezoek moet brengen om kennis te maken en dat ik mij er beminnelijk moet voordoen. Hij herinnert mij er aan, dat ik niets op de wereld bezit en dat ik een rijk huwelijk moet doen. Hij bezweert mij dat ik moet bedenken, dat hij op mij rekent om de familie Kendale uit het moeras te halen. Hij zegt, dat het precies even gemakkelijk is om verliefd te worden op een meisje met geld ais op een zonder dat aardsche slijk en dat je in het eerste ge val heel wat meer voldoening hebt. Het is mijn vader, een oude wereldsche man, hé," en hij lachte. „En?" vroeg Jack. „Wel, dat is zoowat alles, geloof ik. Ik moet den ouwen heer tevreden stellen als het moge lijk is. Wat verliefd worden betreft" hij zweeg en trok een gezicht „dat is wat anders. Ik ben niet zoo heel gauw verliefd wat onder de gegeven omstandigheden maar gelukkig is; maar als ik zin kreeg in een meisje, dan zou het toch het rechte soort moeten zijn." „Dat geloof ik ook," zei Jack, terwijl hij naar de lange, slanke gestalte keek en het knappe zorgelooze gelaat met jongensachtige bewonde ring beschouwde. „Ja, dat is vast. Jack, weet je, wat voor soort meisje ik zou willen trouwen?" „Neen, nog niet," zei Jack, in afwachting van wat er komen zou. „Hm!" nadenkend staarde Guy den rook na, die hij tusschen zijn bijna gesloten lippen doorblies; „het soort meisje dat ik aardig zou vinden, isWat is dat?" „Dat was Lorrie, die een poging deed om weg te komen uit de onplezierige situatie om ongezien mee te luisteren naar de beken tenissen van een heer; maar het lawaai dat ze maakte, toen ze zich bewoog en de vraag van lord Kendale dreven haar haastig naar haar oude plaatsje terug. En daar zat ze, haar hoofd geleund tegen den grafsteen, met een hoogrood gezichtje. „Het.het moet een konijn zijn," zei Jack, zichtbaar onhandig. „Wil je niet binnen komen om kennis te maken met mijn vader, Guy?" „Graag, ouwe jongen, straks. Laat ik eerst mijn sigaar oprooken. Ja', joch, ik geloof, dat ik het meisje, waarvoor ik zou kunnen knielen, zoo voor me kan halen. Groot ze moet lang zijn met mooie oogen en bruin haar, een koninklijken blik je zou kunnen zeggen alsals een Juno; een vrouw die volkomen op haar plaats zou zijn in een groot gezelschap of aan het hoofd van je tafel bij een diner, snap je." „Juist," zei Jack; „een soort van beroeps schoonheid, een koningin van den een of anderen hofstoet, uit Madame Tussaud's was senbeeldenspel." Guy lachte. „Zooiets ja, maar nog een beetje meer- Nu kan ik me wel voorstellen, hoe die Bel— Melford's zijn. De vader verdiende zijn geld met 't aanleggen van spoorwegen, beweert mijn pipa, en hij is geen kwaad soort man- Ruw en onbehouwen, denk ik. Zoo een, dis je op je rug slaat en die zijn diner voorna melijk met zijn mes naar binnen werkt. Maar dat hindert niet, als je schoonvader rijk is, weet je. Dan noemt men zooiets excentriciteit. En het meisje ik denk dat ze erg lawaaiig is en dol op kleuren. Zij spreekt natuurlijk over „pa's bezittingen, enz. enz." Jack schudde zijn hoofd. „Neen, zoo is ze niet, maar dat zal je zelf wel zien." „Bestaat de familie uit nog meer personen?" vroeg lord Kendale onverschillig. „Een broer," antwoordde Jack. „Zoo. Een aardige vent?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10