Hodza deed het tegenover
gestelde van Schuschnigg
r
De avonturen van een verkeersagent je
m
J
I
Mdwdaal vonden dag
Q
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 750.-
ORR1E CHARLES
garvice
Een reuzenklok
DINSDAG 14 JUNI' 1938
Hij antwoordde Hitler met
een mobilisatie
Vikingers varen
Hodza
méé m
Benesj
'oede manieren, die niet uit in
nerlijke beschaving voortkomen,
zijn aangeleerde kunstjes, gelijk
gedresseerde dieren plegen te ver-
toonen.
bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken door
verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen
bQ een ongeval met T"* nr*A
doodeliJken afloop JP uDUt"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
(Van onzen correspondent te Genève)
Het showproces tegen Kurt von Schusch
nigg heeft tot nu toe niet plaats ge
had, omdat Mussolini er tegen gepro
testeerd heeft. Het zou voor den Duce pijnlijk
zijn, als de vroegere Bondskanselier met be
wijzen zou aantoonen, dat hij tot op het laat
ste, zeker tot op het voorlaatste oogenblik,
door een bijzonderen afgezant uit Rome werd
aangespoord Hitler's eischen niet in te willi
gen. De invloed van Mussolini op Hitler is
overigens ook in zulke kwesties heel gering. De
Duce heeft bijvoorbeeld bij den Duitschen
Rijkskanselier al zijn invloed aangewend om
de invrijheidstelling te verkrijgen van den zie
ken leider der legitimisten, Dr. von Wiesner;
het is hem niet gelukt. Het feit, dat het pro
ces tegen Schuschnigg niet doorgaat of uitge
steld is, beteekent voor den beklaagde geen
voordeel. Men kan er van overtuigd zijn, dat
hij gaarne van de gelegenheid gebruik zou
hebben gemaakt zich voor zijn volk te recht
vaardigen, voor het volk, dat hij in zijn af
scheidsrede aan Gods hoede had toevertrouwd.
Twee weken tevoren had hij nog in den Bonds
dag geroepen, „dat God slechts hen helpt, die
vast van plan zijn al hun krachten ter be
schikking te stellen."
Schuschnigg treft nu ook nog het ongeluk,
dat zijn houding met die van zijn Tsjecho-Slo-
waakschen collega vergeleken wordt. Hodza en
Schuschnigg waren persoonlijk en poRtiek met
elkaar bevriend. Zij zagen en spraken elkan
der veel meer dan de buitenwereld wist. Eén
keer kwam het zelfs tot een incident, waar de
„hooge" politiek aan te pas kwam, toen name
lijk de burgemeester van Baden bij Weenen
zulk een geheime bijeenkomst benutte om er
reclame mee te maken voor het vreemdelin
genverkeer. Mussolini vertoefde toen juist te
Berlijn en de nazi-pers sprak vol toorn over
een tegen-demonstratie van de .tegenstanders
der as.
En thans is vriend Hodza Schuschnigg's
ergste vijand geworden. Natuurlijk niet in zijn
hart, maar door zijn politieke houding. Want
de geheele wereld zegt en zal steeds blijven
zeggen: „Schuschnigg had hetzelfde als Hod
za moeten doen. Zie maar, Hodza heeft zich
niet laten Schuschniggen." En daar de wereld
toch al geen goed geweten heeft, grijpt zij
verheugd deze gelegenheid aan om zich de
handen in onschuld te wasschen en de schuld
van Oostenrijks ondergang alleen op de Oos
tenrijkers te laden.
Feitelijk is Tsjecho-Slowakije voorloopig
daardoor gered, dat Hodza precies het te
genovergestelde deed van hetgeen Schusch
nigg heeft gedaan. Dat de „Aufmarsch" van
het Duitsche leger ten Zuiden van Dresden en
ten Noorden van Weenen niet in een „Ein-
marsch" in Tsjecho-Slowakije is omgezet, is
naar de meening der wereldpers vooral een
verdienste der Britsche diplomatie. In werke
lijkheid heeft het Tsjecho-Slowaaksche leger
de grootste verdienste. De mobilisatie, waartoe
Benesj en Hodza besloten, was het natuurlijk
ste, het eenvoudigste en daarom ook het beste
antwoord op de Duitsche dreiging. Deze mo
bilisatie heeft den Westerschen mogendheden
getoond, hoe ernstig de toestand was, en te
vens werden zij erdoor gedwongen Von Rib-
bentrop hun standpunt te laten weten. Waar
schijnlijk was deze omweg over Londen heel
niet noodig geweest. Daar het Tsjecho-Slo
waaksche leger gereed stond het land tot het
uiterste te verdedigen, moest de Duitsche ge
nerale staf zich nauwkeurig afvragen, wat de
gevolgen van een inval in Tsjecho-Slowakije
zouden zijn. Daar men hieromtrent geen ze
kerheid had, werd de aftocht geblazen. Niet
minder kalmeerend werkte de mobilisatie op
de Sudeten-Duitschers zelf, want zij wisten,
dat, wanneer het tot een oorlog zou komen,
hun steden en dorpen het eerst in puin zouden
worden geschoten.
Schuschnigg daarentegen heeft iets ge
daan, dat in de wereldgeschiedenis nog
nooit is voorgekomen. Hij heeft niet ge
mobiliseerd, maar een aanzienlijke, goed uitge-
ruste legermacht aan den vijand overgeleverd,
met alle vliegtuigen, tanks, kanonnen, paarden
en ruiters, bommen en granaten, alles voor ge
bruik gereed. Hij heeft geen enkele straat," geen
brug, geen munitieopslagplaats in de lucht laten
vliegen; geen vliegtuig, geen tank werd ver
nield, Schuschnigg heeft prachtig bijgedragen
tot de Duitsche bewapening.
In het 'Oostenrijksche leger leefde een goede,
echt vaderlandsche geest. Indien Schuschnigg
het leger na het eerste ultimatum had gemobi
liseerd, dan zou de Duitsche generale staf zich
wel tweemaal hebben bedacht, alvorens het
avontuur te wagen. Men weet thans, dat een
gedeelte der Duitsche bevelhebbers had be
sloten niet te laten schieten op het Oosten
rijksche leger. En in verband met het gevaar,
dat toch op zijn minst de grensgebieden van
Oostenrijk het slagveld zouden vormen, zou
den zelfs de enthousiaste nazi's zich wel rus
tig hebben gehouden.
Hodza en Schuschnigg. Hodza heeft steun
gezocht bij de Westersche mogendheden en
voorzichtig, maar vastbesloten, ook bij de Rus
sen. Schuschnigg steunde op Italië. De Wester
sche mogendheden hebben zich aan hun be
lofte gehouden en de Russen niet minder, die
hierdoor hun diplomatieke positie in Europa
aanzienlijk hebben verbeterd. Italië heeft de
Oostenrijkers in den steek gelaten. Zou Schusch
nigg dus niet beter gedaan hebben als hij
steun gezocht had bij de Westersche mogend
heden en Rusland, in plaats van bij Italië?
Het hangt niet alleen van den vrijen wil af
van een kleinen staat, in welke richting hij
steun kan zoeken. Oostenrijk grensde aan
Italië. Dat was zijn pngeluk. Want op grond
hiervan waren de Westersche mogendheden
steeds van meening, dat Italië de meest ge-
interesseerde groote mogendheid was en daar
om ook verplicht was in de eerste plaats voor
de veiligheid van Oostenrijk te zorgen. De
Franschen beschouwden het als een geschenk
des hemels, dat tusschen Berlijn en Rome de
Oostenrijksche twistappel lag. En voor de Brit
sche diplomatie is het een oude en bijna hei
lige traditie, dat de competentie der brand
weer door den geographischen afstand be
paald wordt. Toen uit het dak van het Oosten
rijksche huis de eerste vlammen sloegen, ble
ven de Britten er van overtuigd, dat Italië het
vuur behoorde te blusschen. En ook de Fran-
schen zeiden tot Mussolini: Na U! Waarop de
Duce niet ten onrechte antwoordde: Slechts
mèt U tegelijk, mijne heeren!
Tsjecho-Slowakije grenst niet aan Italië.
Dat was zijn geluk. Het is bijna even ver
van Frankrijk als van Italië gelegen.
Daarom konden de Westersche mogendheden
niet verwachten, dat Italië de verdediging van
dezen staat op zich zou nemen. Men behoefde
dus in dit geval niet te twisten wie vooraan
moest marcheeren.
Zonder den llden Maart geen 21 Mei. Hod-
za's moedige daad werpt op Schuschnigg een
donkere schaduw. Oostenrijks dood heeft de
zen keer ten minste het leven van Tsjecho-
Slowakije gered.
De Erfurter reuzenklok „Gloriosa" werd in
Mei 1491 na 15 weken werken afgeleverd.
De totale kosten bedroegen 18.000 mark.
Onder aan den rand is ze 25 c.M. dik en den
middenboog inbegrepen is ze 3.15 meter hoog.
Het gewicht bedraagt 252 centenaars, de klepel
is 2.64 meter lang. Aan den buitenkant zijn
rijke versieringen aangebracht. Voor het luiden
van de klok had men vroeger 24 sterke man
nen noodig en verder nog 2 man voor het kle-
peltouw. De klank was tot 20 kilometer in den
omtrek van Erfurt te hooren.
De vijf klokken van de Nicolai-kerk te Ham
burg wegen: „Heimat" 148 centenaars, „Liebe"
57, „Glaube" 38, „Hoffnung" 23.8 en „Dank" 15
centenaars, 't Vijfstemmige geluid heeft de to
nen g.h.d.e.g. in dur- en molaccoord. Bij het
aanslaan klinken in schoone harmonie de on
der- en boventonen, octaven, tertsen en quin-
ten mee. Bijzonderen lof verdient de artistieke
versiering.
De Keulsche Dom heeft negen klokken. De
groote klokken met hun fijne wondermooie mu
zikale toonmassa bestonden tot 1918 uit 5 stuks,
de Ursulaklok, hoofdtoon „C", 50 centenaars
zwaar, in 1862 gegoten, hoogte 1.25 meter; de
Driekoningenklok, hoofdtoon „H", 76 cente
naars zwaar, in 1408 en 1693 gegoten, hoogte 1.41
meter; de Speciosaklok, hoofdtoon „A", 125 cen
tenaars zwaar, in 1449 gegoten, hoogte 1.60
meter; de Petriosaklok, hoofdtoon „G" 224
centenaars zwaar, in 1448 gegoten, hoogte 1.68
meter; en de keizerklok, hoofdtoon „D" 541
centenaars zwaar, in 1875 gegoten, hoogte 2.75
meter.
Elk van deze klinkende wonderen heeft een
lange technische geschiedenis achter zich. De
keizerklok werd uit 22 veroverde Fransche ka
nonnen te Frankenthal in den Pfaltz gegoten.
Twee keer mislukte het gietsel. Pas de derde
uitvoering bevredigde eenigszins. Toen men
echter de zware klok per schip naar Keulen ge
bracht had, vertoonden zich nog vele gebrekkige
plaatsen. Drie en een halve maand had men
noodig om dit te verbeteren. Toen de keizerklok
284 steenen trappen hoog in het klokkenhuis
was opgehangen, kreeg men in plaats van den
hoofdtoon „C" een „Cis." Op 22 Maart 1877 liet
zij voor den eersten keer haar stem over het
Rijnland klinken. Voor het luiden waren 28 man
noodig. Veertig jaar later, in het oorlogsjaar
1917, weerklonk haar klank voor de laatste maal.
Ze werd weer terug veranderd in oorlogsmate
riaal, om denzelfden vijand af te weren, die
toen was overwonnen. In 1923 kwam in plaats
van de keizerklok de uit brons gegoten „Deut
sche Glocke am Rhein." Zij weegt 500 cente
naars, is 3.30 meter hoog en heeft een doorsnee
van 3.25 meter. Onder de volle, zware klanken
van den „Decken Pitter" hadden de jongste
historische gebeurtenissen plaats, zooals de
Rijnlandbevrijding, de overwinning van den
Führer, de opheffing van de Duitsche weerloos
heid in het Westen, het gieten van de Olympia-
klok.
Aan de vorming van de Olympiaklok werd in
Mei 1935 begonnen, aan het eind van 1935 was
ze klaar. Haar gewicht bedraagt rond 200 cen
tenaars. Daarbij komt de klepel met 678 kilo
gram. Het totale gewicht, as en klepel inbe
grepen bedraagt 287 centenaars. Beneden draagt
zij tusschen twee hakenkruisen het opschrift:
„Ich rufe die Jugend der Welt." Op een voer
tuig met acht assen werd ze van Bochum naar
Berlijn gebracht. Hier riep zij allen op tot plech
tige samenkomst, tot edelen wedstrijd
In 1940 zal in Bergen in Noorwegen een
groote Fooltentoonstelling gehouden wor
den. Naar aanleiding daarvan bouwen de
Noren een oud Vikingerschip om reclame voor
hun land te maken.
Spoedig zal dus wederom een vaartuig met
een door draken versierden boeg voor de kus
ten van Noorwegen kruisen. Het schip moet
in alle onderdeelen gelijken op de beroemde
„Ormen Lange", het belangrijkste schip van
Olav Tryggvason.
Deze gedachte is niet nieuw, want reeds voor
de tentoonstelling in Chicago van het jaar
1893 zonden de Noren een Vikingerschip over
den oceaan, dat net zoo gebouwd was als het
schip „Gokstad", dat in het museum te Oslo
tentoongesteld staat. Thans zal men iets der
gelijks wat grootscher herhalen. De „Gok
stad" was 24 meter lang. De „Ormen Lange"
evenwel zal 43 meter lang worden, net zoo als
het vroegere schip, dat een bemanning had
van 600 koppen. Zoo'n groote bemanning kon
een oude, rijke Vikinger zich wel veroorloven,
maar de ondernemers in Bergen zullen zich
tevreden stellen met een bemanning van zes
a zeven koppen. Wanneer het schip de haven
binnenvaart, dan zal men de plaatselijke roei-
vereenigingen verzoeken, zich aan de riemen
der voorvaderen te zetten om aldus het schip
veilig binnen te loodsen. De „Ormen Lange"
zal langs de Noorsche kust varen tot Göte-
borg en vandaar naar Kopenhagen gaan, om
vervolgens naar Engeland over te steken. Na
derhand zullen dan nog andere landen en ha
vens bezocht worden, want het is de bedoeling
met het schip tevens reclame voor het toeris
me in Noorwegen te maken.
„Kruisen" is hier eigenlijk niet het juiste
woord. De kunst van het juiste kruisen heb
ben de Vikingers evenmin gekend, als de oude
Grieken en Romeinen. Maar de tocht dwars
over de Noordzee beteekende toch een belang
rijke schrede voorwaarts voor de ontwikkeling
van de zeevaart. Zelfs de Friezen en Denen, die
in de vroegste Middeleeuwen de leiding op zee
hadden, hielden zich, evenals de oude cultuur
volken, aan de kusten De Noren daarentegen
waagden zich op de open zee en staken over
naar de kust van Schotland, een afstand van
300 K.M. Ze deden dit zonder kompas en
slechts met behulp van de zon en de sterren.
In oude boeken, die eenige honderden jaren
na de heerschappij der Vikingers geschreven
werden, staat reeds vermeld, dat de aarde rond
is. Uit zeemanservaring en uit Latijnsche
bron had men zich e.l een aardig denkbeeld
over de aarde gevormd. Men wist toen al iets
te vertellen over d< poolstreken, den equator
en over de gematigde luchtstreken. In het war
me jaargetijde, wanneer de Vikingers er op
uit gingen, vooral in Maart en April zijn de
winden van Noorwegen naar Engeland bijzon
der gunstig kan men de nabijheid van het
land ruiken, vóór het in zicht is. Klavervelden
en berkenbosschen verspreiden uren in den
omtrek een heerlijke lucht. Ook aan de vlucht
der vogels kan men de nabijheid van het land
bemerken. Bij regen en nevel lag het Vikin
gerschip stil; het liet zich dan drijven. Ook
ontweken de drakenschepen den storm. Men
maakte slechts tochten bij mooi weer, hoewel
de schepen toch heusch wel tegen slecht weer
bestand waren. Vijfhonderd jaar voordat de
andere Christenvolken zich op open zee waag
den, maakten de Skandinaviërs hun groote
iu>$cNvr
Eensklaps kwam de professor binnenstuiven met veel gebaar.
„Je doet me schrikken," zeide de koning. „Wat is er gebeurd1?
Is er soms weer een draak in de buurt?" „Neen, heel wat
anders, sire," zeide de professor. „Ik heb door de telescoop naar
de aarde gekeken en U kunt in geen zessen raden, wat ik daar
heb gezien." „Daar is zooveel te kijken," meende de koning.
De verkeersagent en de professor gingen nu naar den grooten
verrekijker, die in de groote sterrewacht van den koning was
opgesteld. „Kijk maar eens, dan zult U alles begrijpen," zei
de geleerde man en een andere geleerde, een maangeleerde,
noodigde Keesie uit om ook eens zijn oogen den kost te geven.
In 't jaar 1915 was m"n goede, oude vriend
Roderie Pennard naar dé Ver. Staten ver
trokken. Hij was teekenaar en schilder en
wilde z'n fortuin in de Nieuwe Wereld maken.
In Engeland was hem dit niet gelukt.
Ik hoorde sinds z'n vertrek niets meer van
hem, tot ik een jaar of twaalf later hem eens
klaps ontmoette. We keken elkaar eerst aan en
daarna schudden we elkaar hartelijk de hand.
Uit z'n kleeding en voorkomen viel gemakkelijk
het besluit te trekken, dat hij inderdaad fortuin
gemaakt had. Hij gaf dit ook duidelijk te kennen.
Zeer verheugd over deze ontmoeting, noodigde
ik Roderie uit voor een dinertje. Hij accepteerde.
In 't Benvenuto-restaurant wilde ik een uitge
zocht menu samenstellen, hetgeen hij echter zeer
beslist van de hand wees.
„Oesters, zeg je? Geen kwestie van; geef me
maar wat heel droge' rijst met pruimen."
Verwonderd keek ik m'n vriend aan. Ik kende
hem als vriend, die vroeger veel van lekker eten
en drinken hield, als hij het krijgen kon.
„Rijst met pruimen, dat gaat toch niet," dacht
ik en vroeg:
Misschien wat zalmmayonnaise dan?"
Ontstemd, ja toornig keek Roderie me aan.
„Doe me een plezier en spreek dat woord
nooit meer in m'n tegenwoordigheid uit," klonk
het bits. „Maar," ging hij op vriendelijken toon
voort, „ter eere onzer gelukkige ontmoeting zal
ik vandaag wat kalfsvleesch met appelmoes
eten."
„Zooals je wilt," stemde ik toe. „Maar vroe
ger
„Vroeger, vroeger had ik een gezonde maag.
Vroeger had ik ook idealen. Nu ben ik een be
roemd reclame-teekenaar en schilder in Chicago,
heb vrouw en drie aardige kinderen, geld en een
maagkwaal. Spreek me niet meer van vroeger.
Jij hebt geen maagkwaal, hè?"
„Gelukkig niet."
„Nu, dan kun je over die ellende ook niet
oordeelen."
„Maar vertel me dan eens, Roderie, welk ver
band er bestaat tusschen je vrouw en kinderen,
je geld en je afkeer van zalm-mayonnaise."
„Er bestaat alleen verband tusschen m'n
maagkwaal en die mayonnaise. Maar enfin, ik
zal je de historie vertellen."
„Een jaar of twaalf geleden kwam ik in Ame
rika aan en ondervond daar 't zelfde als ieder
een, die krap in z'n geld zit. M'n beetje geld
verdween als sneeuw voor de zon en m'n werk
als ik het had werd slecht betaald. Ik leef
de van dag tot dag. Ten laatste leed ik gebrek.
Eens, dat ik weer geen cent op zak had en
een geweldigen honger, gaf een groentenkoop-
man me een twintig-cent-stuk. Daarmee zou ik
m'n honger kunnen stillen. Ik kon kiezen tus
schen een kleine gaarkeuken, waar men voor
twintig cent een jachtschoteltje kon eten, en een
bar, waar voor 't zelfde bedrag een glas bier
te krijgen was, doch waar men tevens gratis,
zooveel men maar wilde, mocht eten van de
schotels, die op de toonbank stonden.
'tWas nog vóór de drooglegging. Ik herinner
de me, dat ik vroeger bij jou thuis eens zalm
mayonnaise gegeten had, die je moeder zoo
heerlijk kon klaar maken. Deze herinnering
deed me er toe besluiten, in plaats van een jacht
schotel te gaan eten, een glas bier in de bar
te gaan drinken.
De bar-houder was een Schot met een gezicht
als een bulhond. Hij reikte me het glas bier aan
en ik strekte m'n hand uit, om het aan te pak
ken. Op dit oogenblik gleed het twintig-cent
stuk uit m'n vingers en viel in de groote schaal
met zalm-mayonnaise, die naast andere schotels
met andere lekkernijen op de toonbank stond
uitgestald.
„Twintig cent," zei de Schot, en zwaaide nog
met een paar andere glazen over de toonbank.
„Direct," en met een lepel schommelde ik in
de mayonnaise rond. Ik meende te weten, waar
het geldstuk ondergedoken was en schepte een
bord vol af. Toen begon ik te eten; maar neen,
ik schoof alles haastig naar binnen. Want ik
had een geweldigen honger en wilde m'n geld
stuk terugkrijgen. Immers, als een andere be
zoeker ook trek in zalm-mayonnaise zou krijgen,
dan was er kans, dat hij m'n heele kapitaal zou
opeten. En als ik niet zeer binnenkort m'n
schuld aan den bar-houder betaald had, dan
zou hij me, na me een pak slaag toegediend te
hebben, zeer waarschijnlijk de deur uitwerpen.
De man zag er geheel naar uit.
Ik schrokte steeds gulziger, maar van m'n
twintig-centsstuk, m'n kapitaal, geen spoor. Ik
schepte een tweede portie op. Het bulhonden-
gezicht van den Schot werd dreigend
„Twintig cents!"
„Direct."
Met m'n tong en m'n tanden zocht ik naar
het geldstuk. Zwij
gend maar met i'
fonkelende oogen z_r„j i
zette de bar hou- Verhaal VCM
der d€ dikke
zware bierglazen l Roderie Pennard
hardhandig op de
toonbank neer.
Van honger was al lang geen sprake meer
bij me. Ik durfde niet van het bier te drin
ken en de zwaar gekruide en gepeperde mayon
naise brandde me in den mond en in m'n
maag.
Ik begon aan m'n derde portie. De bezoekers
werden opmerkzaam en maakten sarcastische
opmerkingen. De barhouder verliet z'n plaats
achter de toonbank en kwam op me toe. Ik kón
niet meer eten.
„Ik zou toch niet zooveel van dat goed eten
als ik u was," zei een man naast me.
„Dat zou ik ook niet," gaf ik ten antwoord,
„als m'n eenige twintig-centsstuk niet in de
mayonnaise gevallen was, en ik moet het
vinden."
„Had dat maar eerder gezegd," zei de man
weer en wees op de toonbank, waar m'n geld
stuk op een richel lag.
Hoe ik op straat gekomen ben, weet ik nog
niet. Maar wel weet ik, dat ziekenhuis en een
ongeneeslijke maagkwaal het gevolg van m'n
mayonnaise-maaltijd zijn geweest."
Hier zweeg Roderie en keek somber.
Ik gevoelde diep medelijden met hem en zei
hem dit.
Hij knikte en hernam:
„En weet je wat de zwaarste en vernederend
ste trbeid van m'n leven geweest is? Toen ik
deelnam aan den reclamewedstrijd voor „Boy-
tree's Mayonnaise" en daarmee den eersten prijs
behaalde, hetgeen de oorzaak was van m'n
mooie carrière als reclameschilder en teekenaar."
tochten naar IJsland, Groenland en Spitsber
gen, naar Amerika zelfs.
De „Ormen Lange" was vermoedelijk het
grootste schip van de Vikingervloot. De boeg
eindigde in een slangenkop en aan lederen
kant had het schip 34 groote riemen. Koning
Olav Tryggvason, het achterkleinkind van Ha-
rald Schoonhaar, die sinds 995 over Noorwe
gen heerschte en met groote strengheid het
Christendom trachtte in te voeren, had het
als belangrijkste schip van zijn vloot laten
bouwen. Op dit schip trok de koning naar den
zeeslag bij Svolder, waar hij in het jaar 1000
den dood vond.
Sage en geschiedenis vermelden daarover
het volgende: De jonge koning Olav dong naar
de hand van de koningin-weduwe Sigrid Stor-
rade uit Zweden. Hij wilde, dat zij zich liet
doopen, maar de koningin weigerde. Bij een
woordenwisseling sloeg hij haar met een hand
schoen in het gelaat en riep uit: „Denkt ge,
dat ik een heidin tot vrouw wil hebben?" „Dat
zult ge met den dood boeten!" sprak de ko
ningin. Zij nam toen koning Svein Tjuges-
kjegg van Denemarken tot gemaal. Olav trouw
de toen met de zuster van den Deenschen ko
ning, Tyra. Aldus ontwikkelden zich bij het
Skagerrak niet al te vriendschappelijke betrek
kingen. De toestand was voor Olav des te
gevaarlijker, daar Sigrid's zoon, Olav Skotko-
nung, koning van Zweden was. Toen nu Olav
naar Noord-Duitschland zeilde om in het land
der Wenden de eigendommen van zijn gemalin
Tyra te beheeren, zond de koning der Denen,
op aansporen van Sigrid, boden naar Zweden,
met het voorstel, Olav op zijn terugtocht te
overvallen. De koningen werden het eens en
begaven zich nu met een geweldige vlootmacht
naar Svolder, om Olav's schepen op te wach
ten.
Toen Olav vertrok uit het land der Wen
den, telde zijn vloot 60 schepen, maar de
kleine vaartuigen zeilden sneller dan de groo
te en toen Olav dan ook in Svolder aankwam,
had hij nog maar de helft van zijn schepen
bij zich. Hoewel men hem er toe aanspoorde,
ging hij toch niet op de vlucht. Men bond de
schepen aan elkaar, zooals het gebruikelijk te
doen was, wanneer Vikingervloten op elkaar
los gingen en roeide de overmacht tegemoet.
Het koningsschip „Ormen Lange" lag in het
midden van de Noorsche vloot. Koning Olav
stond op het verhoogde achterdek, duidelijk
zichtbaar door zijn schitterende wapenrusting.
De slag werd een van de bloedigste uit het ge
heele Vikingertijdperk. Schip na schip viel in
handen van den vijand en tenslotte verzamel
den alle Noren zich rondom den koning op de
„Ormen Lange". Vree3 voor den dood had
men niet. Op het koningsschip stond een dap
pere boogschutter opgesteld, Einar Tambars-
kjelve. Op zijn achttiende jaar was hij reeds
een der beste boogschutters van de geheele
vloot. Tenslotte werd ook zijn boog stukgescho
ten. „Wat brak daar?" vroeg koning Olav.
„Noorwegen in Uw hand," was het antwoord
van Einar. „Zoover is het nog niet. Over mijn
land heerscht God en niet jouw boog," moet
de koning geantwoord hebben. Hij overhan
digde Einar nu zijn eigen boog. De boogschut
ter spande hem, maar vond hem voor zijn
kunst te slap. „Te slap, te slap is de boog van
den koning!" riep hij uit, greep zijn schild en
zwaard en schaarde zich onder de vechtende
mannen.
Tenslotte waren nog slechts de koning en
acht man in leven. Toen ze zagen, dat ze den
slag verloren hadden, sprongen ze in zee en
verdronken. Olav was toen nog maar 32 jaar
oud. Een voorname figuur, onvergetelijk uit
den tijd der Vikingers. Geheel één met schip'
rijk en gevolg. Wanneer de „Ormen Lange" W1
volle vaart door de golven sneed was het een
trotsch en grootsch gezicht. Geen wonder dan
ook, dat de Noren, die met de aanstaande ten
toonstelling reclame voor hun land willen ma
ken, juist dit schip hebben uitgekozen, dat in
de Noorsche geschiedenis zoo'n schoone rol ge'
speeld heeft, om daarmee de verschillend6
kuststreken om de Noord- en Oostzee aan te
doen. Met dit schip herleeft de oude geschiede
nis van Noorwegen.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
verlies van
et
I
6
Toen ze daar waren gekomen, haalde Greta
haar werk voor den dag; geen fraai, doch nut
teloos handwerkje, maar een jas van Jack,
waarvan uit een van de mouwen op jongens
manier de voering losgetrokken was.
Greta was de goede engel van de pastorie.
Zij deed het huishouden, hield toezicht op het
personeel, betaalde slagers- en kruideniersre
keningen als er geld was en hield de leveran
ciers tevreden als het er niet was. Van den
morgen tot den avond was ze bezig, nooit
dwaas-druk of in schijn ijverig, maar altijd aan
het werk. Als zij een paar minuten ging zitten,
stond er vast en zeker een mand verstelgoed
naast haar en had zij naald en draad in haar
handen.
Als iemand in de pastorie iets noodig had dan
was het altijd: „Waar is Greta?" Als er iets
verkeerd ging, hoorde men: „Greta, hoe moet
dat nu?" Of de dominé nu een knoop van zijn
overhemd kwijt was, of dat hij een pleister
wilde hebben, Greta werd te hulp geroepenAls
een van de parochianen bouillon of dekens
noodig had, dan kwamen ze naar de pastorie
en vroegen ze, of ze alstublieft juffrouw Mar
garet mochten spreken.
Niemand dacht er ooit aan iets aan Lorrie te
vragen. Men dacht er niet over haar lastig te
vallen. Zij deed niets en dat deed ze uitstekend.
Ze liep nu de kamer op er neer! Het zachte haar
steunde tegen de handen, die ze in haar nek
gevouwen hield, haar oogen hield zij een oogen
blik half gesloten, nadenkend. Toen viel ze op
een muziekstoeltje neer en begon te spelen.
Ze kon spelen. Van aardrijkskunde, geschie
denis, talen en helaas ook van de grammatica
van haar eigen taal wist ze weinig of niets;
maar ze kon spelen en zingen. En haar stem
was even verlokkend, betooverend en verleide
lijk als haar donkere oogen, of de boog van haar
gezonde roode lippen.
Zij speelde een dertig of veertig maten, toen
hield ze plotseling op.
„Slaap je Greta, of ben je dood?"
„Wat is er Lorrie?", zei haar zuster opschrik
kend. „Ik luister naar jou en verstel meteen
een jas van Jack. Ik zou wel eens willen weten,
waarom hij altijd de voering uit zijn linker
mouw scheurt?"
„Och schei uit, wat komt dat er nou op aan?
Zeg Greet, vind je niet" muziek „dat het
vrij brutaal is van dat jonge aristocratische
kalf om op die manier by ons te komen binnen
vallen en mee te bikken?"
„Lord Kendale, maar Lorrie! Hoe kom je er
bij hem een kalf te noemen! Hij ziet er heel
wat mannelijker uit dan Jack. En waarom zou
hij niet komen? Jack heeft hem gevraagd."
„Ik wil ook niet beweren, dat hij ongevraagd
is gekomen. Zelfs een burggraaf zou het lef niet
hebben om zoo'n brutaal stukje uit te halen,
denk ik."
„Lieve Lorrie, ik wou, dat je niet zulke ordi
naire uitdrukkingen gebruikte."
„O, die heb ik van Jack opgepikt, het is het
eenige nuttige, dat ik ooit van hem heb gekre
gen. Hij heeft me begiftigd met mazelen, met
kinkhoest en met roodvonk, zooals je weet. Maar
in ernst Greta. Ik geloof niet, dat deze jonge
burggraaf goed gezelschap is voor mijn broer
Jack!" was haar antwoord.
„Hij lijkt me anders heel aardig," antwoord
de Greta kalm.
„Heel aardig! Dat zeg je altijd, als je niet
weet waar iets op uit zal draaien. Heel aardig!
Ja, dat is hij hij is net een pop."
„Een pop?"
„Ja, lieve blauwe oogen en goudgekleurd haar
en een lief klein mondje en lieve kleine han
den."
„Je schijnt een ergen hekel aan hem te heb
ben Lorrie," merkte Greta op.
Lorrie draaide op haar stoeltje om en keek
naar het bedaarde gezichtje, dat over de jas
gebogen was, toen draaide ze zich weer om,
terwijl ze plotseling een kleur kreeg en begon
een marsch van Chopin te spelen.
„Ik heb een hekel aan hem, ik haat hem!
Waarom weet ik niet; maar ik weet
zeker, dat hij slecht is en het is heel fatsoenlijk
om slechte menschen te haten. Wat jou betreft,
Greta, ik geloof, dat je al half en half verliefd
op hem bent."
„Nog niet heelemaal half, liefje," zei Greta
doodbedaard.
„Ik geloof, dat de Melford's erg rijk zijn, hè
Greta? Ik meen afschuwelijk rijk?" vervolgde
Lorrie na een pauze.
„Mijnheer Meiford is iemand van geld, ja,"
antwoordde Greta.
„Hé," met een zucht, „wat heb ik een hekel
aan rijke menschen. Waarom moeten sommige
menschen al het geld hebben en anderen niets?
Waarom kan paps nou niet even rijk zijn als
mijnheer Meiford of inplaats van hem? Kijk
nu eens naar paps met zijn fijn gezicht, zijn
witte haar en zijn smalle, mooie handen; hy
ziet er uit, alsof het de bedoeling van den
hemel was, dat hij rijk zou zijn. En kijk dan
eens naar mijnheer Meiford met| zijn wipneus
en zijn roode snor en z'n groote, roode
handen; die ziet er nu precies uit of het de
bedoeling was, dat hij altijd arm zou blijven,
dat hij den heelen dagen in zyn hemdsmouwen
zou loopen en een ordinaire pet dragen net
als Blobbs, de timmerman in het dorp. Greta,
het spijt me, dat ik het zeggen moet, maar ik
geloof, dat ik het meest wereldsche schepsel
ben in het geheele koninkrijk. Ik geloof," lachte
zij, „dat ik om rijk te zijn werkelijk rijk
iedere misdaad zou begaan, behalve stelen. En
dat is juist het lamme! Menschen zooals wy
kunnen alles doen wat we willen om geld te
krijgen. We kunnen niet gaan bedelen en we
zijn veel te netjes om te stelen. Er is maar één
ding, dat we kunen doen," voegde zij er by,
terwijl zij het knappe kopje schuin hield.
„Wat is dat dan?" vroeg Greta, die maar half
had geluisterd.
„Je kunt geld trouwen, weet je. Tot die
ontdekking ben ik zoo juist gekomen. Wat heb
ik een ideeën hé! Zoo origineel, vind je ook
niet. Hm, ja! Greta, bereid je er op voor om
een plechtige verklaring te vernemen."
Greta zag op en glimlachte toegevend om
haar dwaasheden.
„Wel liefje?"
„Ik ben van plan, om voor geld te
trouwen! Wordt gevraagd: een schatrijke
echtgenoot; op voorkomen en leeftijd zal niet
worden gelet. De stelster van de advertentie
is jong, beminnelijk en huiselijk van aard; zy
ziet niet scheel. Wie minder dan een half mil-
lioen bezit, behoeft niet te reflecteeren. Wat
zeg je daarvan, wijze zuster?"
„De koffie, juffrouw," zei de dienstbode, die
het blad binnenbracht. „Ik heb ze eerst in de
eetkamer gebracht, maar daar was meneei
alleen en die sliep."
„Ze zijn buiten op het grasveld," zei Greta
Roep Jack even, Lorrie."
Jack en lord Kendale kwamen nu binnen en
na nog wat praten, waarbij Lorrie de gevoelens
van zijn lordschap hevig in de war bracht
stond Guy op om heen te gaan.
„Wij zullen u te allen tijde gaarne ontvan
gen, lord Kendale. We behoeven u, hoop ik
niet eerst plechtig uit te noodigen," zei de do-
miné, terwijl hij beleefd boog en glimlachte.
Even later reed Guy naar de CaTshal Barakken.
Hij was in zulk een staat van geestelijke ver
warring, dat al zijn bewegingen volkomen me
chanisch waren.
Terwijl hy langzaam verder reed, nam hij
zyn hoed af. Hy gedroeg zich als iemand, die
goed gedineerd heeft, maar niet op een verstap
dige manier. Wat was er met hem gebeurd? TV
uur geleden was hij zoo onbezorgd en vrooW
geweest als een man, die gezegend is met e®
uitstekende gezondheid en een buitengeW°°
goed humeur slechts kan zijn. En nu bons
zijn hart op een zonderlinge, eigenaardige
nier; heftig stroomde het bloed door zijn
ren. Voor den kop van zijn paard danste
eed
meisjesgezichtje en in zijn ooren zong, held
en zacht van toon, een meisjesstem.
Sinds hij van Eton was gekomen, kon hij %\p,
herinneren veel mooie, ontwikkelde vrouwen
zien te hebben, meisjes, schoon en lieftallig
noeg om gravin te zijn, maar niet één van
had hij langer in zijn gedachten gehouden
een paar uur.
En nu bleef dit meisje hem vervolgen, 'n 0® j,,
voudig schoolkind met een paar donkere 008
Een jong ding met donker haar en lange
pers en met manieren, die zijn keurige fant
iir
met-een-titel een doodschrik op het lijf -el
den hebben gejaagd. En toch kon hij haar d
uit het hoofd zetten. Haar naam klonk d g*
voortdurend in de ooren „Dolores, Lorrig
Wat was er met hem gebeurd? Was hij
tooverd? Was de vonk overgesprongen,
zyn lippen haar gelaat hadden aangeraakt?
was zoo in gedachten verdiept, dat hy P10 ci»
ling opschrok, omdat zijn paard stilstond
doodbedaard aan den kant van den weg
gras stond te verorberen.
(Wordt vervol