Hodza deed het tegenover gestelde van Schuschnigg r De avonturen van een verkeersagent je m J I Mdwdaal vonden dag Q ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- ORR1E CHARLES garvice Een reuzenklok DINSDAG 14 JUNI' 1938 Hij antwoordde Hitler met een mobilisatie Vikingers varen Hodza méé m Benesj 'oede manieren, die niet uit in nerlijke beschaving voortkomen, zijn aangeleerde kunstjes, gelijk gedresseerde dieren plegen te ver- toonen. bij levenslange geneeie ongeschiktheid tot werken door verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen bQ een ongeval met T"* nr*A doodeliJken afloop JP uDUt" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR (Van onzen correspondent te Genève) Het showproces tegen Kurt von Schusch nigg heeft tot nu toe niet plaats ge had, omdat Mussolini er tegen gepro testeerd heeft. Het zou voor den Duce pijnlijk zijn, als de vroegere Bondskanselier met be wijzen zou aantoonen, dat hij tot op het laat ste, zeker tot op het voorlaatste oogenblik, door een bijzonderen afgezant uit Rome werd aangespoord Hitler's eischen niet in te willi gen. De invloed van Mussolini op Hitler is overigens ook in zulke kwesties heel gering. De Duce heeft bijvoorbeeld bij den Duitschen Rijkskanselier al zijn invloed aangewend om de invrijheidstelling te verkrijgen van den zie ken leider der legitimisten, Dr. von Wiesner; het is hem niet gelukt. Het feit, dat het pro ces tegen Schuschnigg niet doorgaat of uitge steld is, beteekent voor den beklaagde geen voordeel. Men kan er van overtuigd zijn, dat hij gaarne van de gelegenheid gebruik zou hebben gemaakt zich voor zijn volk te recht vaardigen, voor het volk, dat hij in zijn af scheidsrede aan Gods hoede had toevertrouwd. Twee weken tevoren had hij nog in den Bonds dag geroepen, „dat God slechts hen helpt, die vast van plan zijn al hun krachten ter be schikking te stellen." Schuschnigg treft nu ook nog het ongeluk, dat zijn houding met die van zijn Tsjecho-Slo- waakschen collega vergeleken wordt. Hodza en Schuschnigg waren persoonlijk en poRtiek met elkaar bevriend. Zij zagen en spraken elkan der veel meer dan de buitenwereld wist. Eén keer kwam het zelfs tot een incident, waar de „hooge" politiek aan te pas kwam, toen name lijk de burgemeester van Baden bij Weenen zulk een geheime bijeenkomst benutte om er reclame mee te maken voor het vreemdelin genverkeer. Mussolini vertoefde toen juist te Berlijn en de nazi-pers sprak vol toorn over een tegen-demonstratie van de .tegenstanders der as. En thans is vriend Hodza Schuschnigg's ergste vijand geworden. Natuurlijk niet in zijn hart, maar door zijn politieke houding. Want de geheele wereld zegt en zal steeds blijven zeggen: „Schuschnigg had hetzelfde als Hod za moeten doen. Zie maar, Hodza heeft zich niet laten Schuschniggen." En daar de wereld toch al geen goed geweten heeft, grijpt zij verheugd deze gelegenheid aan om zich de handen in onschuld te wasschen en de schuld van Oostenrijks ondergang alleen op de Oos tenrijkers te laden. Feitelijk is Tsjecho-Slowakije voorloopig daardoor gered, dat Hodza precies het te genovergestelde deed van hetgeen Schusch nigg heeft gedaan. Dat de „Aufmarsch" van het Duitsche leger ten Zuiden van Dresden en ten Noorden van Weenen niet in een „Ein- marsch" in Tsjecho-Slowakije is omgezet, is naar de meening der wereldpers vooral een verdienste der Britsche diplomatie. In werke lijkheid heeft het Tsjecho-Slowaaksche leger de grootste verdienste. De mobilisatie, waartoe Benesj en Hodza besloten, was het natuurlijk ste, het eenvoudigste en daarom ook het beste antwoord op de Duitsche dreiging. Deze mo bilisatie heeft den Westerschen mogendheden getoond, hoe ernstig de toestand was, en te vens werden zij erdoor gedwongen Von Rib- bentrop hun standpunt te laten weten. Waar schijnlijk was deze omweg over Londen heel niet noodig geweest. Daar het Tsjecho-Slo waaksche leger gereed stond het land tot het uiterste te verdedigen, moest de Duitsche ge nerale staf zich nauwkeurig afvragen, wat de gevolgen van een inval in Tsjecho-Slowakije zouden zijn. Daar men hieromtrent geen ze kerheid had, werd de aftocht geblazen. Niet minder kalmeerend werkte de mobilisatie op de Sudeten-Duitschers zelf, want zij wisten, dat, wanneer het tot een oorlog zou komen, hun steden en dorpen het eerst in puin zouden worden geschoten. Schuschnigg daarentegen heeft iets ge daan, dat in de wereldgeschiedenis nog nooit is voorgekomen. Hij heeft niet ge mobiliseerd, maar een aanzienlijke, goed uitge- ruste legermacht aan den vijand overgeleverd, met alle vliegtuigen, tanks, kanonnen, paarden en ruiters, bommen en granaten, alles voor ge bruik gereed. Hij heeft geen enkele straat," geen brug, geen munitieopslagplaats in de lucht laten vliegen; geen vliegtuig, geen tank werd ver nield, Schuschnigg heeft prachtig bijgedragen tot de Duitsche bewapening. In het 'Oostenrijksche leger leefde een goede, echt vaderlandsche geest. Indien Schuschnigg het leger na het eerste ultimatum had gemobi liseerd, dan zou de Duitsche generale staf zich wel tweemaal hebben bedacht, alvorens het avontuur te wagen. Men weet thans, dat een gedeelte der Duitsche bevelhebbers had be sloten niet te laten schieten op het Oosten rijksche leger. En in verband met het gevaar, dat toch op zijn minst de grensgebieden van Oostenrijk het slagveld zouden vormen, zou den zelfs de enthousiaste nazi's zich wel rus tig hebben gehouden. Hodza en Schuschnigg. Hodza heeft steun gezocht bij de Westersche mogendheden en voorzichtig, maar vastbesloten, ook bij de Rus sen. Schuschnigg steunde op Italië. De Wester sche mogendheden hebben zich aan hun be lofte gehouden en de Russen niet minder, die hierdoor hun diplomatieke positie in Europa aanzienlijk hebben verbeterd. Italië heeft de Oostenrijkers in den steek gelaten. Zou Schusch nigg dus niet beter gedaan hebben als hij steun gezocht had bij de Westersche mogend heden en Rusland, in plaats van bij Italië? Het hangt niet alleen van den vrijen wil af van een kleinen staat, in welke richting hij steun kan zoeken. Oostenrijk grensde aan Italië. Dat was zijn pngeluk. Want op grond hiervan waren de Westersche mogendheden steeds van meening, dat Italië de meest ge- interesseerde groote mogendheid was en daar om ook verplicht was in de eerste plaats voor de veiligheid van Oostenrijk te zorgen. De Franschen beschouwden het als een geschenk des hemels, dat tusschen Berlijn en Rome de Oostenrijksche twistappel lag. En voor de Brit sche diplomatie is het een oude en bijna hei lige traditie, dat de competentie der brand weer door den geographischen afstand be paald wordt. Toen uit het dak van het Oosten rijksche huis de eerste vlammen sloegen, ble ven de Britten er van overtuigd, dat Italië het vuur behoorde te blusschen. En ook de Fran- schen zeiden tot Mussolini: Na U! Waarop de Duce niet ten onrechte antwoordde: Slechts mèt U tegelijk, mijne heeren! Tsjecho-Slowakije grenst niet aan Italië. Dat was zijn geluk. Het is bijna even ver van Frankrijk als van Italië gelegen. Daarom konden de Westersche mogendheden niet verwachten, dat Italië de verdediging van dezen staat op zich zou nemen. Men behoefde dus in dit geval niet te twisten wie vooraan moest marcheeren. Zonder den llden Maart geen 21 Mei. Hod- za's moedige daad werpt op Schuschnigg een donkere schaduw. Oostenrijks dood heeft de zen keer ten minste het leven van Tsjecho- Slowakije gered. De Erfurter reuzenklok „Gloriosa" werd in Mei 1491 na 15 weken werken afgeleverd. De totale kosten bedroegen 18.000 mark. Onder aan den rand is ze 25 c.M. dik en den middenboog inbegrepen is ze 3.15 meter hoog. Het gewicht bedraagt 252 centenaars, de klepel is 2.64 meter lang. Aan den buitenkant zijn rijke versieringen aangebracht. Voor het luiden van de klok had men vroeger 24 sterke man nen noodig en verder nog 2 man voor het kle- peltouw. De klank was tot 20 kilometer in den omtrek van Erfurt te hooren. De vijf klokken van de Nicolai-kerk te Ham burg wegen: „Heimat" 148 centenaars, „Liebe" 57, „Glaube" 38, „Hoffnung" 23.8 en „Dank" 15 centenaars, 't Vijfstemmige geluid heeft de to nen g.h.d.e.g. in dur- en molaccoord. Bij het aanslaan klinken in schoone harmonie de on der- en boventonen, octaven, tertsen en quin- ten mee. Bijzonderen lof verdient de artistieke versiering. De Keulsche Dom heeft negen klokken. De groote klokken met hun fijne wondermooie mu zikale toonmassa bestonden tot 1918 uit 5 stuks, de Ursulaklok, hoofdtoon „C", 50 centenaars zwaar, in 1862 gegoten, hoogte 1.25 meter; de Driekoningenklok, hoofdtoon „H", 76 cente naars zwaar, in 1408 en 1693 gegoten, hoogte 1.41 meter; de Speciosaklok, hoofdtoon „A", 125 cen tenaars zwaar, in 1449 gegoten, hoogte 1.60 meter; de Petriosaklok, hoofdtoon „G" 224 centenaars zwaar, in 1448 gegoten, hoogte 1.68 meter; en de keizerklok, hoofdtoon „D" 541 centenaars zwaar, in 1875 gegoten, hoogte 2.75 meter. Elk van deze klinkende wonderen heeft een lange technische geschiedenis achter zich. De keizerklok werd uit 22 veroverde Fransche ka nonnen te Frankenthal in den Pfaltz gegoten. Twee keer mislukte het gietsel. Pas de derde uitvoering bevredigde eenigszins. Toen men echter de zware klok per schip naar Keulen ge bracht had, vertoonden zich nog vele gebrekkige plaatsen. Drie en een halve maand had men noodig om dit te verbeteren. Toen de keizerklok 284 steenen trappen hoog in het klokkenhuis was opgehangen, kreeg men in plaats van den hoofdtoon „C" een „Cis." Op 22 Maart 1877 liet zij voor den eersten keer haar stem over het Rijnland klinken. Voor het luiden waren 28 man noodig. Veertig jaar later, in het oorlogsjaar 1917, weerklonk haar klank voor de laatste maal. Ze werd weer terug veranderd in oorlogsmate riaal, om denzelfden vijand af te weren, die toen was overwonnen. In 1923 kwam in plaats van de keizerklok de uit brons gegoten „Deut sche Glocke am Rhein." Zij weegt 500 cente naars, is 3.30 meter hoog en heeft een doorsnee van 3.25 meter. Onder de volle, zware klanken van den „Decken Pitter" hadden de jongste historische gebeurtenissen plaats, zooals de Rijnlandbevrijding, de overwinning van den Führer, de opheffing van de Duitsche weerloos heid in het Westen, het gieten van de Olympia- klok. Aan de vorming van de Olympiaklok werd in Mei 1935 begonnen, aan het eind van 1935 was ze klaar. Haar gewicht bedraagt rond 200 cen tenaars. Daarbij komt de klepel met 678 kilo gram. Het totale gewicht, as en klepel inbe grepen bedraagt 287 centenaars. Beneden draagt zij tusschen twee hakenkruisen het opschrift: „Ich rufe die Jugend der Welt." Op een voer tuig met acht assen werd ze van Bochum naar Berlijn gebracht. Hier riep zij allen op tot plech tige samenkomst, tot edelen wedstrijd In 1940 zal in Bergen in Noorwegen een groote Fooltentoonstelling gehouden wor den. Naar aanleiding daarvan bouwen de Noren een oud Vikingerschip om reclame voor hun land te maken. Spoedig zal dus wederom een vaartuig met een door draken versierden boeg voor de kus ten van Noorwegen kruisen. Het schip moet in alle onderdeelen gelijken op de beroemde „Ormen Lange", het belangrijkste schip van Olav Tryggvason. Deze gedachte is niet nieuw, want reeds voor de tentoonstelling in Chicago van het jaar 1893 zonden de Noren een Vikingerschip over den oceaan, dat net zoo gebouwd was als het schip „Gokstad", dat in het museum te Oslo tentoongesteld staat. Thans zal men iets der gelijks wat grootscher herhalen. De „Gok stad" was 24 meter lang. De „Ormen Lange" evenwel zal 43 meter lang worden, net zoo als het vroegere schip, dat een bemanning had van 600 koppen. Zoo'n groote bemanning kon een oude, rijke Vikinger zich wel veroorloven, maar de ondernemers in Bergen zullen zich tevreden stellen met een bemanning van zes a zeven koppen. Wanneer het schip de haven binnenvaart, dan zal men de plaatselijke roei- vereenigingen verzoeken, zich aan de riemen der voorvaderen te zetten om aldus het schip veilig binnen te loodsen. De „Ormen Lange" zal langs de Noorsche kust varen tot Göte- borg en vandaar naar Kopenhagen gaan, om vervolgens naar Engeland over te steken. Na derhand zullen dan nog andere landen en ha vens bezocht worden, want het is de bedoeling met het schip tevens reclame voor het toeris me in Noorwegen te maken. „Kruisen" is hier eigenlijk niet het juiste woord. De kunst van het juiste kruisen heb ben de Vikingers evenmin gekend, als de oude Grieken en Romeinen. Maar de tocht dwars over de Noordzee beteekende toch een belang rijke schrede voorwaarts voor de ontwikkeling van de zeevaart. Zelfs de Friezen en Denen, die in de vroegste Middeleeuwen de leiding op zee hadden, hielden zich, evenals de oude cultuur volken, aan de kusten De Noren daarentegen waagden zich op de open zee en staken over naar de kust van Schotland, een afstand van 300 K.M. Ze deden dit zonder kompas en slechts met behulp van de zon en de sterren. In oude boeken, die eenige honderden jaren na de heerschappij der Vikingers geschreven werden, staat reeds vermeld, dat de aarde rond is. Uit zeemanservaring en uit Latijnsche bron had men zich e.l een aardig denkbeeld over de aarde gevormd. Men wist toen al iets te vertellen over d< poolstreken, den equator en over de gematigde luchtstreken. In het war me jaargetijde, wanneer de Vikingers er op uit gingen, vooral in Maart en April zijn de winden van Noorwegen naar Engeland bijzon der gunstig kan men de nabijheid van het land ruiken, vóór het in zicht is. Klavervelden en berkenbosschen verspreiden uren in den omtrek een heerlijke lucht. Ook aan de vlucht der vogels kan men de nabijheid van het land bemerken. Bij regen en nevel lag het Vikin gerschip stil; het liet zich dan drijven. Ook ontweken de drakenschepen den storm. Men maakte slechts tochten bij mooi weer, hoewel de schepen toch heusch wel tegen slecht weer bestand waren. Vijfhonderd jaar voordat de andere Christenvolken zich op open zee waag den, maakten de Skandinaviërs hun groote iu>$cNvr Eensklaps kwam de professor binnenstuiven met veel gebaar. „Je doet me schrikken," zeide de koning. „Wat is er gebeurd1? Is er soms weer een draak in de buurt?" „Neen, heel wat anders, sire," zeide de professor. „Ik heb door de telescoop naar de aarde gekeken en U kunt in geen zessen raden, wat ik daar heb gezien." „Daar is zooveel te kijken," meende de koning. De verkeersagent en de professor gingen nu naar den grooten verrekijker, die in de groote sterrewacht van den koning was opgesteld. „Kijk maar eens, dan zult U alles begrijpen," zei de geleerde man en een andere geleerde, een maangeleerde, noodigde Keesie uit om ook eens zijn oogen den kost te geven. In 't jaar 1915 was m"n goede, oude vriend Roderie Pennard naar dé Ver. Staten ver trokken. Hij was teekenaar en schilder en wilde z'n fortuin in de Nieuwe Wereld maken. In Engeland was hem dit niet gelukt. Ik hoorde sinds z'n vertrek niets meer van hem, tot ik een jaar of twaalf later hem eens klaps ontmoette. We keken elkaar eerst aan en daarna schudden we elkaar hartelijk de hand. Uit z'n kleeding en voorkomen viel gemakkelijk het besluit te trekken, dat hij inderdaad fortuin gemaakt had. Hij gaf dit ook duidelijk te kennen. Zeer verheugd over deze ontmoeting, noodigde ik Roderie uit voor een dinertje. Hij accepteerde. In 't Benvenuto-restaurant wilde ik een uitge zocht menu samenstellen, hetgeen hij echter zeer beslist van de hand wees. „Oesters, zeg je? Geen kwestie van; geef me maar wat heel droge' rijst met pruimen." Verwonderd keek ik m'n vriend aan. Ik kende hem als vriend, die vroeger veel van lekker eten en drinken hield, als hij het krijgen kon. „Rijst met pruimen, dat gaat toch niet," dacht ik en vroeg: Misschien wat zalmmayonnaise dan?" Ontstemd, ja toornig keek Roderie me aan. „Doe me een plezier en spreek dat woord nooit meer in m'n tegenwoordigheid uit," klonk het bits. „Maar," ging hij op vriendelijken toon voort, „ter eere onzer gelukkige ontmoeting zal ik vandaag wat kalfsvleesch met appelmoes eten." „Zooals je wilt," stemde ik toe. „Maar vroe ger „Vroeger, vroeger had ik een gezonde maag. Vroeger had ik ook idealen. Nu ben ik een be roemd reclame-teekenaar en schilder in Chicago, heb vrouw en drie aardige kinderen, geld en een maagkwaal. Spreek me niet meer van vroeger. Jij hebt geen maagkwaal, hè?" „Gelukkig niet." „Nu, dan kun je over die ellende ook niet oordeelen." „Maar vertel me dan eens, Roderie, welk ver band er bestaat tusschen je vrouw en kinderen, je geld en je afkeer van zalm-mayonnaise." „Er bestaat alleen verband tusschen m'n maagkwaal en die mayonnaise. Maar enfin, ik zal je de historie vertellen." „Een jaar of twaalf geleden kwam ik in Ame rika aan en ondervond daar 't zelfde als ieder een, die krap in z'n geld zit. M'n beetje geld verdween als sneeuw voor de zon en m'n werk als ik het had werd slecht betaald. Ik leef de van dag tot dag. Ten laatste leed ik gebrek. Eens, dat ik weer geen cent op zak had en een geweldigen honger, gaf een groentenkoop- man me een twintig-cent-stuk. Daarmee zou ik m'n honger kunnen stillen. Ik kon kiezen tus schen een kleine gaarkeuken, waar men voor twintig cent een jachtschoteltje kon eten, en een bar, waar voor 't zelfde bedrag een glas bier te krijgen was, doch waar men tevens gratis, zooveel men maar wilde, mocht eten van de schotels, die op de toonbank stonden. 'tWas nog vóór de drooglegging. Ik herinner de me, dat ik vroeger bij jou thuis eens zalm mayonnaise gegeten had, die je moeder zoo heerlijk kon klaar maken. Deze herinnering deed me er toe besluiten, in plaats van een jacht schotel te gaan eten, een glas bier in de bar te gaan drinken. De bar-houder was een Schot met een gezicht als een bulhond. Hij reikte me het glas bier aan en ik strekte m'n hand uit, om het aan te pak ken. Op dit oogenblik gleed het twintig-cent stuk uit m'n vingers en viel in de groote schaal met zalm-mayonnaise, die naast andere schotels met andere lekkernijen op de toonbank stond uitgestald. „Twintig cent," zei de Schot, en zwaaide nog met een paar andere glazen over de toonbank. „Direct," en met een lepel schommelde ik in de mayonnaise rond. Ik meende te weten, waar het geldstuk ondergedoken was en schepte een bord vol af. Toen begon ik te eten; maar neen, ik schoof alles haastig naar binnen. Want ik had een geweldigen honger en wilde m'n geld stuk terugkrijgen. Immers, als een andere be zoeker ook trek in zalm-mayonnaise zou krijgen, dan was er kans, dat hij m'n heele kapitaal zou opeten. En als ik niet zeer binnenkort m'n schuld aan den bar-houder betaald had, dan zou hij me, na me een pak slaag toegediend te hebben, zeer waarschijnlijk de deur uitwerpen. De man zag er geheel naar uit. Ik schrokte steeds gulziger, maar van m'n twintig-centsstuk, m'n kapitaal, geen spoor. Ik schepte een tweede portie op. Het bulhonden- gezicht van den Schot werd dreigend „Twintig cents!" „Direct." Met m'n tong en m'n tanden zocht ik naar het geldstuk. Zwij gend maar met i' fonkelende oogen z_r„j i zette de bar hou- Verhaal VCM der d€ dikke zware bierglazen l Roderie Pennard hardhandig op de toonbank neer. Van honger was al lang geen sprake meer bij me. Ik durfde niet van het bier te drin ken en de zwaar gekruide en gepeperde mayon naise brandde me in den mond en in m'n maag. Ik begon aan m'n derde portie. De bezoekers werden opmerkzaam en maakten sarcastische opmerkingen. De barhouder verliet z'n plaats achter de toonbank en kwam op me toe. Ik kón niet meer eten. „Ik zou toch niet zooveel van dat goed eten als ik u was," zei een man naast me. „Dat zou ik ook niet," gaf ik ten antwoord, „als m'n eenige twintig-centsstuk niet in de mayonnaise gevallen was, en ik moet het vinden." „Had dat maar eerder gezegd," zei de man weer en wees op de toonbank, waar m'n geld stuk op een richel lag. Hoe ik op straat gekomen ben, weet ik nog niet. Maar wel weet ik, dat ziekenhuis en een ongeneeslijke maagkwaal het gevolg van m'n mayonnaise-maaltijd zijn geweest." Hier zweeg Roderie en keek somber. Ik gevoelde diep medelijden met hem en zei hem dit. Hij knikte en hernam: „En weet je wat de zwaarste en vernederend ste trbeid van m'n leven geweest is? Toen ik deelnam aan den reclamewedstrijd voor „Boy- tree's Mayonnaise" en daarmee den eersten prijs behaalde, hetgeen de oorzaak was van m'n mooie carrière als reclameschilder en teekenaar." tochten naar IJsland, Groenland en Spitsber gen, naar Amerika zelfs. De „Ormen Lange" was vermoedelijk het grootste schip van de Vikingervloot. De boeg eindigde in een slangenkop en aan lederen kant had het schip 34 groote riemen. Koning Olav Tryggvason, het achterkleinkind van Ha- rald Schoonhaar, die sinds 995 over Noorwe gen heerschte en met groote strengheid het Christendom trachtte in te voeren, had het als belangrijkste schip van zijn vloot laten bouwen. Op dit schip trok de koning naar den zeeslag bij Svolder, waar hij in het jaar 1000 den dood vond. Sage en geschiedenis vermelden daarover het volgende: De jonge koning Olav dong naar de hand van de koningin-weduwe Sigrid Stor- rade uit Zweden. Hij wilde, dat zij zich liet doopen, maar de koningin weigerde. Bij een woordenwisseling sloeg hij haar met een hand schoen in het gelaat en riep uit: „Denkt ge, dat ik een heidin tot vrouw wil hebben?" „Dat zult ge met den dood boeten!" sprak de ko ningin. Zij nam toen koning Svein Tjuges- kjegg van Denemarken tot gemaal. Olav trouw de toen met de zuster van den Deenschen ko ning, Tyra. Aldus ontwikkelden zich bij het Skagerrak niet al te vriendschappelijke betrek kingen. De toestand was voor Olav des te gevaarlijker, daar Sigrid's zoon, Olav Skotko- nung, koning van Zweden was. Toen nu Olav naar Noord-Duitschland zeilde om in het land der Wenden de eigendommen van zijn gemalin Tyra te beheeren, zond de koning der Denen, op aansporen van Sigrid, boden naar Zweden, met het voorstel, Olav op zijn terugtocht te overvallen. De koningen werden het eens en begaven zich nu met een geweldige vlootmacht naar Svolder, om Olav's schepen op te wach ten. Toen Olav vertrok uit het land der Wen den, telde zijn vloot 60 schepen, maar de kleine vaartuigen zeilden sneller dan de groo te en toen Olav dan ook in Svolder aankwam, had hij nog maar de helft van zijn schepen bij zich. Hoewel men hem er toe aanspoorde, ging hij toch niet op de vlucht. Men bond de schepen aan elkaar, zooals het gebruikelijk te doen was, wanneer Vikingervloten op elkaar los gingen en roeide de overmacht tegemoet. Het koningsschip „Ormen Lange" lag in het midden van de Noorsche vloot. Koning Olav stond op het verhoogde achterdek, duidelijk zichtbaar door zijn schitterende wapenrusting. De slag werd een van de bloedigste uit het ge heele Vikingertijdperk. Schip na schip viel in handen van den vijand en tenslotte verzamel den alle Noren zich rondom den koning op de „Ormen Lange". Vree3 voor den dood had men niet. Op het koningsschip stond een dap pere boogschutter opgesteld, Einar Tambars- kjelve. Op zijn achttiende jaar was hij reeds een der beste boogschutters van de geheele vloot. Tenslotte werd ook zijn boog stukgescho ten. „Wat brak daar?" vroeg koning Olav. „Noorwegen in Uw hand," was het antwoord van Einar. „Zoover is het nog niet. Over mijn land heerscht God en niet jouw boog," moet de koning geantwoord hebben. Hij overhan digde Einar nu zijn eigen boog. De boogschut ter spande hem, maar vond hem voor zijn kunst te slap. „Te slap, te slap is de boog van den koning!" riep hij uit, greep zijn schild en zwaard en schaarde zich onder de vechtende mannen. Tenslotte waren nog slechts de koning en acht man in leven. Toen ze zagen, dat ze den slag verloren hadden, sprongen ze in zee en verdronken. Olav was toen nog maar 32 jaar oud. Een voorname figuur, onvergetelijk uit den tijd der Vikingers. Geheel één met schip' rijk en gevolg. Wanneer de „Ormen Lange" W1 volle vaart door de golven sneed was het een trotsch en grootsch gezicht. Geen wonder dan ook, dat de Noren, die met de aanstaande ten toonstelling reclame voor hun land willen ma ken, juist dit schip hebben uitgekozen, dat in de Noorsche geschiedenis zoo'n schoone rol ge' speeld heeft, om daarmee de verschillend6 kuststreken om de Noord- en Oostzee aan te doen. Met dit schip herleeft de oude geschiede nis van Noorwegen. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen verlies van et I 6 Toen ze daar waren gekomen, haalde Greta haar werk voor den dag; geen fraai, doch nut teloos handwerkje, maar een jas van Jack, waarvan uit een van de mouwen op jongens manier de voering losgetrokken was. Greta was de goede engel van de pastorie. Zij deed het huishouden, hield toezicht op het personeel, betaalde slagers- en kruideniersre keningen als er geld was en hield de leveran ciers tevreden als het er niet was. Van den morgen tot den avond was ze bezig, nooit dwaas-druk of in schijn ijverig, maar altijd aan het werk. Als zij een paar minuten ging zitten, stond er vast en zeker een mand verstelgoed naast haar en had zij naald en draad in haar handen. Als iemand in de pastorie iets noodig had dan was het altijd: „Waar is Greta?" Als er iets verkeerd ging, hoorde men: „Greta, hoe moet dat nu?" Of de dominé nu een knoop van zijn overhemd kwijt was, of dat hij een pleister wilde hebben, Greta werd te hulp geroepenAls een van de parochianen bouillon of dekens noodig had, dan kwamen ze naar de pastorie en vroegen ze, of ze alstublieft juffrouw Mar garet mochten spreken. Niemand dacht er ooit aan iets aan Lorrie te vragen. Men dacht er niet over haar lastig te vallen. Zij deed niets en dat deed ze uitstekend. Ze liep nu de kamer op er neer! Het zachte haar steunde tegen de handen, die ze in haar nek gevouwen hield, haar oogen hield zij een oogen blik half gesloten, nadenkend. Toen viel ze op een muziekstoeltje neer en begon te spelen. Ze kon spelen. Van aardrijkskunde, geschie denis, talen en helaas ook van de grammatica van haar eigen taal wist ze weinig of niets; maar ze kon spelen en zingen. En haar stem was even verlokkend, betooverend en verleide lijk als haar donkere oogen, of de boog van haar gezonde roode lippen. Zij speelde een dertig of veertig maten, toen hield ze plotseling op. „Slaap je Greta, of ben je dood?" „Wat is er Lorrie?", zei haar zuster opschrik kend. „Ik luister naar jou en verstel meteen een jas van Jack. Ik zou wel eens willen weten, waarom hij altijd de voering uit zijn linker mouw scheurt?" „Och schei uit, wat komt dat er nou op aan? Zeg Greet, vind je niet" muziek „dat het vrij brutaal is van dat jonge aristocratische kalf om op die manier by ons te komen binnen vallen en mee te bikken?" „Lord Kendale, maar Lorrie! Hoe kom je er bij hem een kalf te noemen! Hij ziet er heel wat mannelijker uit dan Jack. En waarom zou hij niet komen? Jack heeft hem gevraagd." „Ik wil ook niet beweren, dat hij ongevraagd is gekomen. Zelfs een burggraaf zou het lef niet hebben om zoo'n brutaal stukje uit te halen, denk ik." „Lieve Lorrie, ik wou, dat je niet zulke ordi naire uitdrukkingen gebruikte." „O, die heb ik van Jack opgepikt, het is het eenige nuttige, dat ik ooit van hem heb gekre gen. Hij heeft me begiftigd met mazelen, met kinkhoest en met roodvonk, zooals je weet. Maar in ernst Greta. Ik geloof niet, dat deze jonge burggraaf goed gezelschap is voor mijn broer Jack!" was haar antwoord. „Hij lijkt me anders heel aardig," antwoord de Greta kalm. „Heel aardig! Dat zeg je altijd, als je niet weet waar iets op uit zal draaien. Heel aardig! Ja, dat is hij hij is net een pop." „Een pop?" „Ja, lieve blauwe oogen en goudgekleurd haar en een lief klein mondje en lieve kleine han den." „Je schijnt een ergen hekel aan hem te heb ben Lorrie," merkte Greta op. Lorrie draaide op haar stoeltje om en keek naar het bedaarde gezichtje, dat over de jas gebogen was, toen draaide ze zich weer om, terwijl ze plotseling een kleur kreeg en begon een marsch van Chopin te spelen. „Ik heb een hekel aan hem, ik haat hem! Waarom weet ik niet; maar ik weet zeker, dat hij slecht is en het is heel fatsoenlijk om slechte menschen te haten. Wat jou betreft, Greta, ik geloof, dat je al half en half verliefd op hem bent." „Nog niet heelemaal half, liefje," zei Greta doodbedaard. „Ik geloof, dat de Melford's erg rijk zijn, hè Greta? Ik meen afschuwelijk rijk?" vervolgde Lorrie na een pauze. „Mijnheer Meiford is iemand van geld, ja," antwoordde Greta. „Hé," met een zucht, „wat heb ik een hekel aan rijke menschen. Waarom moeten sommige menschen al het geld hebben en anderen niets? Waarom kan paps nou niet even rijk zijn als mijnheer Meiford of inplaats van hem? Kijk nu eens naar paps met zijn fijn gezicht, zijn witte haar en zijn smalle, mooie handen; hy ziet er uit, alsof het de bedoeling van den hemel was, dat hij rijk zou zijn. En kijk dan eens naar mijnheer Meiford met| zijn wipneus en zijn roode snor en z'n groote, roode handen; die ziet er nu precies uit of het de bedoeling was, dat hij altijd arm zou blijven, dat hij den heelen dagen in zyn hemdsmouwen zou loopen en een ordinaire pet dragen net als Blobbs, de timmerman in het dorp. Greta, het spijt me, dat ik het zeggen moet, maar ik geloof, dat ik het meest wereldsche schepsel ben in het geheele koninkrijk. Ik geloof," lachte zij, „dat ik om rijk te zijn werkelijk rijk iedere misdaad zou begaan, behalve stelen. En dat is juist het lamme! Menschen zooals wy kunnen alles doen wat we willen om geld te krijgen. We kunnen niet gaan bedelen en we zijn veel te netjes om te stelen. Er is maar één ding, dat we kunen doen," voegde zij er by, terwijl zij het knappe kopje schuin hield. „Wat is dat dan?" vroeg Greta, die maar half had geluisterd. „Je kunt geld trouwen, weet je. Tot die ontdekking ben ik zoo juist gekomen. Wat heb ik een ideeën hé! Zoo origineel, vind je ook niet. Hm, ja! Greta, bereid je er op voor om een plechtige verklaring te vernemen." Greta zag op en glimlachte toegevend om haar dwaasheden. „Wel liefje?" „Ik ben van plan, om voor geld te trouwen! Wordt gevraagd: een schatrijke echtgenoot; op voorkomen en leeftijd zal niet worden gelet. De stelster van de advertentie is jong, beminnelijk en huiselijk van aard; zy ziet niet scheel. Wie minder dan een half mil- lioen bezit, behoeft niet te reflecteeren. Wat zeg je daarvan, wijze zuster?" „De koffie, juffrouw," zei de dienstbode, die het blad binnenbracht. „Ik heb ze eerst in de eetkamer gebracht, maar daar was meneei alleen en die sliep." „Ze zijn buiten op het grasveld," zei Greta Roep Jack even, Lorrie." Jack en lord Kendale kwamen nu binnen en na nog wat praten, waarbij Lorrie de gevoelens van zijn lordschap hevig in de war bracht stond Guy op om heen te gaan. „Wij zullen u te allen tijde gaarne ontvan gen, lord Kendale. We behoeven u, hoop ik niet eerst plechtig uit te noodigen," zei de do- miné, terwijl hij beleefd boog en glimlachte. Even later reed Guy naar de CaTshal Barakken. Hij was in zulk een staat van geestelijke ver warring, dat al zijn bewegingen volkomen me chanisch waren. Terwijl hy langzaam verder reed, nam hij zyn hoed af. Hy gedroeg zich als iemand, die goed gedineerd heeft, maar niet op een verstap dige manier. Wat was er met hem gebeurd? TV uur geleden was hij zoo onbezorgd en vrooW geweest als een man, die gezegend is met e® uitstekende gezondheid en een buitengeW°° goed humeur slechts kan zijn. En nu bons zijn hart op een zonderlinge, eigenaardige nier; heftig stroomde het bloed door zijn ren. Voor den kop van zijn paard danste eed meisjesgezichtje en in zijn ooren zong, held en zacht van toon, een meisjesstem. Sinds hij van Eton was gekomen, kon hij %\p, herinneren veel mooie, ontwikkelde vrouwen zien te hebben, meisjes, schoon en lieftallig noeg om gravin te zijn, maar niet één van had hij langer in zijn gedachten gehouden een paar uur. En nu bleef dit meisje hem vervolgen, 'n 0® j,, voudig schoolkind met een paar donkere 008 Een jong ding met donker haar en lange pers en met manieren, die zijn keurige fant iir met-een-titel een doodschrik op het lijf -el den hebben gejaagd. En toch kon hij haar d uit het hoofd zetten. Haar naam klonk d g* voortdurend in de ooren „Dolores, Lorrig Wat was er met hem gebeurd? Was hij tooverd? Was de vonk overgesprongen, zyn lippen haar gelaat hadden aangeraakt? was zoo in gedachten verdiept, dat hy P10 ci» ling opschrok, omdat zijn paard stilstond doodbedaard aan den kant van den weg gras stond te verorberen. (Wordt vervol

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10