Korte en lange kampen
ffldiwfiaat waden da#
De avonturen van een verkeersagent je
w:
s
Behoud van de
zielzorg
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 750-
F 250-
ORRIE
J*01
DE BILT
Onze wegenbouw
C'
DINSDAG 21 JUNI 1938
En Duitschlands voorbeeld
I Kameraad-
Negers in Amerika
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Be
Hed
N
DOOR
CHARLES
GARVICE
v
Kan alléén arbeid, alléén werkver
schaffing den nood der jeugdige
werkloozen lenigen? Of eischt het
herstel hunner geestelijke gezondheid
meer?
Wanneer men alle heil van den arbeid
alléén verwacht, moet men het onderscheid,
dat tot dusverre in ons land wordt gemaakt
tusschen korte en lange kampen, vrijwel
als een zinneloosheid aanvoelen. Een kort
kamp herbergt zijn jongens veertien dagen.
Is dat voldoende om hen den weldadigen in
vloed van den arbeid te doen ondergaan?
Men klaagt er al over, dat zelfs de lange
kampen van zes weken daartoe te kort
duren en pleit voor een standaardtijd van
drie maanden. Wat beteekenen dan veer
tien dagen!
Zoodra men echter inziet, dat de werk
loozen, die nog nooit regelmatig hebben ge
arbeid, méér behoeven, dan werk alleen,
dat zij in een algeheele restauratie van hun
religieuze en zedelijke grondslagen het in
zicht in den zin van den arbeid en den lust
tot den arbeid moeten hervinden, dan
krijgt men oog voor de plaats van het korte
kamp naast het lange.
Kan het lange kamp den vollen nadruk
leggen op den arbeid, op het herstel van
de arbeids vaardigheid, en het arbeids-
rhythme, op de praestatie van den arbeid,
in het korte kamp hoort de praestatie op
den achtergrond te staan en dient de mees
te aandacht te worden geschonken aan het
geestelijke herstel, aan het terugschenken
van het zelfvertrouwen en het vertrouwen
ih den godsdienst. In het korte kamp moe
ten de jongens den zin van den arbeid weer
leeren begrijpen. Daar moet de nadruk val
len op den lust, waarmede zij werken, niet
op de intensiteit of de technische bekwaam
heid.
In het lange kamp staat de arbeidsthera-
pie op de eerste plaats, in het korte kamp
de zielzorg.
Het gros van de jongens, die in de korte
kampen komen, is levensmoe, wilszwak, las
tig, lusteloos en godsdienstig geheel en al
losgeslagen. Wat zij er nog aan doen komt
niet voort uit innerlijke noodzaak, doch uit
sleur. Zij heulen met ieder stelsel, dat op
hun ontevredenheid, op hun zucht naar
radicaal stukslaan speculeert. Dat overwint
geen werkmeester, maar uitsluitend een
priester, die den jongens iederen morgen en
iederen avond in duidelijke taal iets van
den eenvoud der eeuwige waarheden open
legt, die zich in iederen jongen afzonderlijk
verdiept, vertrouwelijk met ieder praat, al
tijd voor ieder klaar staat en ieder zwij
gend weet te begrijpen, die bij hem zijn
heele leed en zijn heelen nood uitpraat.
Zóó krijgen de korte kampen naast de
lange de beteekenis van inleidende retrai-
ten. De jongen, die het korte kamp verlaat,
is geestelijk een ander, dan die erin komt.
Hij is gelouterd, verdiept in zijn inzicht.
Uit zulke jongens kan men een lang werk
kamp van voortreffelij ken geest samenstel
len.
Een lang werkkamp van voortreffelij-
ken geest, dat is niet een kamp,
waar men zooveel mogelijk „aanpast"
aan de ware, harde realiteit van 't leven
dat is 'n kamp, waar men nog iets van een
ideaal tastbaar om de jongens heeft weten
te stellen. Daarmee is niet alleen een gees
telijk of godsdienstig ideaal bedoeld, dat
uiteraard alleen in de „richting-kampen"
het zuiverst tot zijn recht komt, doch ook
een maatschappelijk. Wanneer een werk
kamp bijvoorbeeld den jongens het beeld
van een samenleving-in-verscheidenheid
kan bieden geeft het den jongeman van
later, die aan de moordende eentonigheid
van de machine moet arbeiden, onnoemelijk
veel méér mee, dan wanneer het uit niets
anders bestaat dan een agglomeraat van
knapen, die allemaal wegen aanleggen, al
lemaal grondwerk verrichten, dag in dag
uit, allemaal hetzelfde.
Een kamp als dat van Ossendrecht, dat
over een terrein beschikt dat voor een tijd
van misschien honderd, tweehonderd jaren
groote verscheidenheid van arbeidsmoge
lijkheden bezit, kan een dergelijke ideale
samenleving benaderen. Daar zijn jongens,
die graafwerk verrichten en wegen aanleg
gen zeker, doch daar zijn er óók, die het
timmermansvak leeren, die in de smederij
staan, die metselen of schilderen aan de
vaste gebouwen, die de varkens verzorgen
en met de paarden of de koeien het land
optrekken, die de bosschen bijhouden en die
in de klei boetseeren met een virtuositeit
of zij hun heele leven niet anders deden.
Daar is wedijver tusschen de jongens. Iede
ren dag wordt iedere groep geïnspecteerd
op de- kwaliteit van haar arbeid. En iederen
dag worden de resultaten van deze inspec
tie in een algemeene bijeenkomst meege
deeld en krijgt die groep, die het best heeft
gewerkt, voor den eerstkomenden dag de
kampvlag in bewaring, die zij op de plaats
van haar arbeid plant, zoodat ieder kan
zien: de smeden hebben de vlag of de vij
ver-gravers of de boeren! Zij hebben ook
onderling contact met elkaar, de jongens
van de verschillende vakgroepen. Kortom,
daar heerscht een maatschappelijk leven
van groote opgewektheid, sterke onderlinge
verstandhouding en frisschen wedijver.
Dat is voor de jeugd meer waard dan
„aanpassing" aan de schrijnende werkelijk
heid van de groote maatschappij.
^iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii
3 Sinds een tijdje heeft De Bilt weer
3 Het publiek aan zich verplicht:
3 Zóóveel keeren krijgen wij nu
Dagelijks een weerbericht
3 's Morgens, 's middags, 's avonds
is nog eens
3 Zegt De Bilt wat het verwacht:
El Regen, onweer, buien, koude
3 Of mooi weer, en zonnig, zacht.
Maar 't is vreemd, van alle nieuwtjes,
Die men daaglijks publiceert,
3 Wordt de Biltsche weerverwachting
Meer dan iets gecritiseerd.
3 Ieder heeft wat aan te merken.
Wien u ook maar vragen wilt,
Ieder zegt: ,,'t Klopt immers tóch
nooit?"
Maarvraagt tóch: „Wat zegt
3 De Bilt?
Als het uitkomt, wat De Bilt dacht,
Ja, dan wordt er niets gezegd,
Maar als 't anders is, dan hoort men 3
3 Van de Bilt alleen maar slecht!
Maar nu liet De Bilt ons schrikken, 3
3 Want heeft men daar niet verteld
Dat voor Neerland dezen keer weer
'n Koele zomer is besteld?
3 Ach, De Bilt, kan dat niet anders?
Heusch, we spreken nooit meer kwaad 3
Als ge onze zomermaanden
Maar wat beter worden laat.
II En we dachten nog zoo zeker
II Dat het nu wel goed zou gaan,
Nu ge toch een Cannegieter
3 Bij u aan het hoofd hebt staan!
3 Laat dien heer het weer bestellen,
3 Wij verwachten dan gewis,
3 Dat 't met 't weer in Neerland dan in
3 Kannen en in kruiken is!
HERMAN KRAMER
Zou de Nederlandsche regeering beslui
ten tót het invoeren van een arbeids
dienst voor alle jonge Nederlanders of
alleen voor de geregistreerde jeugdige werk
loozen, een arbeidsdienst, die de lange kam
pen in zich opneemt en zooveel mogelijk
als richtingkampen en eventueel als geslo
ten werkeenheden „volksabdij" noemt
zich het kamp van Ossendrecht laat
voortbestaan, dan rijst de vraag: wat ge
beurt er met de korte kampen? Zullen zij
als overbodige weelde terzijde worden ge
schoven? Of zal het inzicht in de noodzake
lijkheid van de korte kampen naast de
lange, óók wanneer deze, al of niet terecht,
geheel in den arbeidsdienst zouden verdwij
nen, zich handhaven?
Wij zouden het op hoogen prijs stellen in
de zorg voor de jeugdige werkloozen, wel
ken vorm deze ook moge aannemen, het
element zielzorg, zóó als het thans in de
korte kampen ligt vervat, te behouden.
Zie naar Duitschland, zeggen zij, die
gaarne met krachtige hand den we
genaanleg in Nederland zagen aange
pakt. Het tempo, waarin Duitschland auto
banen bouwt, stellen zij den Nederlandschen
bewindhebbers als navolgenswaardig voor
beeld voor oogen.
Het Duitsche wegenplan, dat in den loop
van het jaar 1933 werd ontworpen, projec
teerde niet minder dan 6000 K.M. nieuwe
autowegen, welke binnen 't tijdvak van zes
jaar geheel gereed zouden komen. Ons Rijks
wegenplan, dat bij Kon. besluit van 12 No
vember 1937 het laatst werd herzien en in
dezen herzienen vorm op 1 Januari 1938 van
kracht werd, veronderstelt den aanleg en de
verbetering van 2000 K.M. Rijkswegen, wel
ke voor doorgaand verkeer bestemd zijn.
Het ligt in de bedoeling der regeering dit
Rijkswegenplan 1938 in een tijdvak van 15
jaren uit te voeren, inderdaad dus in een
aanmerkelijk langzamer tempo dan de aan
leg der Reichsautobahnen bij onze Ooster
buren geschiedt.
Bij het markeeren van dit verschil in
tempo spelen echter verschillende omstan
digheden een rol. Ons wegenplan legt het
zwaartepunt in de verbetering der be
staande wegen; Duitschland maakt hoofd
zakelijk geheel nieuwe verbindingen. Dit
heeft tot gevolg, dat de Duitschers hun
wegen als' het ware volgens een vast model
en met een gestandaardiseerde methode
kunnen bouwen. Men zou daar kunnen spre
ken van „werken aan den band" terwijl
in ons land vaak het aanleg-systeem van
kilometer tot kilometer moet worden ge
wijzigd, omdat het eene weggedeelte meer
verbetering behoeft dan het andere en
slechts incidenteel stukken nieuwe weg
wórden aangelegd.
Minister van Buuren heeft daarnaast bij
de behandeling van de Verkeersfondsbe-
grooting er op gewezen, dat, terwijl in
JliiM.iiaiiiim
ie Vriend„Waarom noem jij je hond
oplichter
2e Vriend „Zoo maar, voor #de aardig
heid. Je moet eens zien, hoeveel men-
schen omkijken, als ik mijn hond roep I"
„een ander land" bij den aanleg van wegen
meer aandacht wordt geschonken aan de
totstandkoming van doorgaande verbindin
gen, welke aan zeer hooge eischen voldoen,
doch uit den aard der zaak niet in de plaat
selijke behoeften kunnen voorzien, ons
land daarentegen meer aandacht schenkt
aan een uitgebreid net van wegen, waarin
naast de doorgaande verbindingen ook de
wegen van meer plaatselijke beteekenis
werden opgenomen.
Een andere factor welke ten onzent tot
vertraging aanleiding gaf, lag in het finan
cieringssysteem van den wegenbouw. Lang,
inderdaad te lang, heeft de regeering
vastgehouden aan het op zichzelf zeer wel
te verdedigen verband tusschen de op
brengst van de motorrijtuigbelasting en het
tempo waarin de wegen werden aangelegd
en verbeterd.
Sinds dit systeem, door het foumeeren
van beteekenende bedragen uit het Werk
fonds tot een totaal van ongeveer
f 10.000.000 in de jaren 1935 en 1936 is ver
laten, komt in den wegenbouw meer schot
Niettemin blijft er nog veel te wenschen
over.
Noodeloos werd de wegenbouw herhaal
delijk vertraagd. Men denke aan den nog
steeds niet voltooiden weg Den Haag-
Utrecht. Op zeker oogenblik waren de via
ducten gereed en bleef de rest liggen. De
omlegging om Delft, nog niet lang geleden
voor het verkeer geopend, heeft men ook
een paar jaren getemporiseerd laten liggen,
evenals den weg AmsterdamSassenheim.
Daartegenover kan men met eenig recht
Duitschland stellen, waar men constant aan
de Reichsautobahnen voortwerkt en waar
de leiding waarschijnlijk nog nooit aan
temporiseering of iets van dien aard heeft
gedacht. Ook kan Duitschland sneller de
noodige onteigeningen doorvoeren. In ons
land blijft de procedure tamelijk omslach
tig. Om deze omslachtige procedure te ont
gaan biedt de Rijkswaterstaat wel eens
tamelijk hooge sommen in minnelijke
schikking. Dit heeft echter weer tengevolge
Eindelijk naderden ze weer het bosch, waar het rijk van
den kabouterkoning was en waarheen hun tocht ging. „Wat
is het hier heerlijk," zei een der kabouters, „ik snuif al weer
de fijne lucht van het bosch, waar ik geboren ben, op." „Ja,"
zeide de verkeersagent, „er gaat niets boven je vaderland."
In het bosch werd het levendig. Nauwelijks was het 'geronk
van de vliegmachine gehoord of honderden kabouters kwamen
aangeloopen. Uit boomstammen, uit het struikgewas, uit grot
ten en holen kropen ze, blij, dat hun kameraden, die den tocht
naar de maan hadden «medegemaakt, weer terugkwamen.
Het schoenpoetsertje klopte al maar hefti
ger met zijn versleten borsteltje op het
kistje. Dat kloppen wilde heel wat zeggen:
dat de brandende zon hem in zijn hersens stak,
dat de diepblauwe hemel al zijn geestkracht
deed verflauwen, dat de blinkende straatkeien
hem een stekende pijn in zijn oogen gaven en
tenslotte dat hij honger en dorst had ont-
zettenden honger en dorst, en er geweldig naar
verlangde om uit die brandend heete en drukke
straat weg te glippen naar een beschaduwd
plekje en zijn tengere lichaam te verzadigen,
dat steeds leeger scheen te worden, tot het als
het ware één gulzige mond werd. Hij wachtte
nog op één klant, die het hem mogelijk zou ma
ken om zijn verlangen in te willigen. Hy zag
al een heel bord voor zich boordevol, zóó
groot was zijn honger; en een heerlijk glas bier
er na.En hij droomde van de urenlange rust
in de schaduw, als hij zich languit op den grond
kon leggen.
Tegen den muur geleund, op den hoek van
.de straat, wendde het meisje de oogen niet van
hem af. Twee lange vlechten hingen om haar
niet leelijke, maar verwaarloosde gezichtje.
Zachtjes neuriede zij voor zich heen, het refrein
van al maar hetzelfde liedje. Ook zij had hon
ger en wachtte op het buitenkansje van den
jongen. Ze kenden elkaar goed, die twee kin
deren, en de jongen zou nooit geweigerd hebben
een deel van zijn maaltijd aan het meisje ai
te staan. De armoede had hen de straat op
gejaagd en op straat hadden ze tevens de eerste
hoofdstukken van het groote boek gelezen, dat
„het leven" heet.
„Eindelijk!" De jongen nam niet eens de
moeite den klant aan te kijken en wierp zich
op den verlossenden voet, dien hij wel had kun
nen kussen. Hij deed zijn werk met koortsach
tige haast en toen hij gereed was, deed hij al
zijn gerei bij elkaar, onderwijl de klant naar
zijn geld zocht. Daar lag het heerlijke geldstuk
op zijn hand. Uit zijn zak haalde hij nog een
paar stukjes en legde die er naast. Dan bekeek
hij een oogenblik dien schat op de palm van
zijn hand den schat, die een bord eten en een
glas bier voor hem beteekende.
Het meisje kwam zwijgend naar hem toe en
keek hem aan met twee hongerige oogen. Hij
hoefde niet te vragen wat ze wilde. Dat wist hij
al! In gedachten schreef hij het glas bier af
en dacht nog maar alleen aan twee borden.
Ja, kom maar! zei hij eenvoudig.
Ze hadden nog geen stap gedaan, toen eens
klaps den jongen iets zwaars in zijn nek sprong
en hem deed wankelen. Bij instinct kneep hij
de vuist dicht, waarin hij zijn geld had en
draaide zich met alle kracht om, teneinde zijn
vijand in het gelaat te zien. Hij had nauwelijks
den tijd om zijn buurjongen te herkennen. Want
reeds hadden twee krachtige armen hem tegen
den grond gedrukt en lagen beide jongens in
een kluwen op den grond te spartelen.
Het meisje was, zonder een kreet of wat ook,
weer tegen den muur gaan leunen en scheen
den strijd met onverschilligheid gade te slaan
den strijd om die paar centen, die den hon
ger konden stillen. Want ook die andere jongen
was uitgehongerd! Eén van de twee zou 't win
nen wie, dat scheen voor haar van geen be
lang te zijn. Misschien wist ze, dat er in beide
gevallen voor haar- wel wat over zou schieten.
Onderwijl het schoenpoetsertje vocht met alW
kracht die in hem was, deed het hem pijn, dat
het meisje niets deed absoluut niets, waaruit
kon blijken, dat ze aan zijn kant stond. Hij was
toch op slot van rekening in zijn recht. Al h&d
ze hem maar aangevuurd met een paar woor
denMaar onbeweeglijk stond ze daar, als
een bronzen beeld.
De andere jongen was sterker en de kleine
schoenpoetser moest het opgeven. Zonder dat
hij er wat aan kon doen, voelde hij hoe zijn
vuistje werd opengewrongen en zijn schat ge*
roofd. Met moeite stond hij op en keek naar
den ander, die het geld telde keek naar het
meisje, dat nu naar dien ander keek, met haaf
hongerige oogen, en, op een wenk van hem, mei
hem meeging
Een onbeschrijfelijke bitterheid maakte zich
van het schoen-
poetsertje mees- i
dinnetje deed
hem meer pijn, SCrlCiP
dan het verlies J
van zijn geld. ,Nu
had hij geen honger en geen dorst meer, maat
alleen grooten zin om te huilen! Alles had hi)
altijd met haar gedeeld alles. En nu
Hij lag op zijn gewoon plekje, in de schaduvs
met zijn rug tegen zijn trouwe kistje, en keek
voor zich uit, met droomerigen blik. Zijn hon
ger was teruggekomen, nog heviger dan eerst-
Het leek wel of hij een hond in zijn maag had
die daar beet met kleine scherpe tandjes. Me1
zulke tandjes als dat meisje, dat trouweloos®
schepsel. Vreemd, dat hij nu méér afkeer had
van dat meisje dan van dien jongen. Feitelijk
had hij het verdiend, dat hij het onderspit ha"
gedolven omdat hij zoo ontzettend dom was
geweest met dat meisje te deelen, wat hij had
Twee tranen van ingehouden woede liepe'1
hem over de gebruinde wangen.
En ik heb zoo'n honger! kermde hij.
Een schaduw gleed over de open plek en hu
keek aanstonds om. Als in verbijstering staard®
hij en kon niet spreken. Het meisje kwam naast
hem zitten en hield hem haar hand voor, °P
de palm waarvan de heele winst van dien da?
bijeen lag. De jongen keek als verstompt na®r
dat geld, zonder het aan te raken.
Ik heb het héél gauw gedaan, zei b®-
meisje met haar zachte stem. Hij had ze
op de tafel gelegd. Toen pakte ik ze en vloot
weg. Hij liep me achterna en pakte me bij mü'1
haren. Toen gilde ik, er kwam iemand voorbij'
en die hielp me. Kijk, daar heb je ze allemaal-
Ze zijn van jou. Hij is een dief en jij hebt ze
verdiend. Als ik van hem wat had aangenomen
zou 't gemeen geweest zijn, hè?
Maar, zei de jongen zachtjes als je hom
ger had
Neen, neen, 't zou gemeen geweest zijn!
Toen streelde hij haar kopje, terwijl hij zicb
inwendig schaamde, om wat hij gedacht ha"
Dan stond hij op en greep zijn kistje.
Laten we gaan, zeide hij. Ik heb hongC
Ik ook, antwoordde het meisje.
En lachend gingen ze samen op weg, lanS5
de zondoorgloeide straten.
(Nadruk verboden)
dat onze wegen duur worden, wat weer een
langzamer tempo meebrengt.
In de organisatie van den wegenbouw
hebben wij tenslotte, door het scheppen
van den Centralen Dienst van de Wegen
en de Bruggen, een instantie die vlugger en
gemakkelijker zal kunnen besluiten welke
deelen van het Rijkswegenplan het eerst
voor uitvoering in aanmerking komen, een
belangrijke verbetering verkregen.
Beschamenden achterstand tegenover
Duitschland vertoonen wij geenszins, doch
wij moeten ons de prachtige werkgelegen
heid, welke het aanleggen van wegen in
een krachtig tempo beteekent, voortdurend
blijven realiseeren.
In het Amerikaansche tijdschrift „Christian
Family" heeft P. Bruno Hagsplel onlangs
een artikel gepubliceerd over den vooruitgang
der Amerikaansche negers eenerzijds en de
hinderpalen voor hun overgang naar het ka
tholieke geloof anderzijds.
Op de openbare scholen van Amerika bevin
den zich nu 2.150.000 jonge negers. Zelfs de
middelbare scholen zijn voor hen toegankelijk:
in 1917 bedroeg het aantal middelbare scholen
voor negers 38, tien jaar later 77 en thans stu-
oeeren 19.000 negers aan deze middelbare scho
len. In de laatste vijftig jaar hebben de negers
honderddertig maal meer bezit verworven. In
de Vereenigde Staten worden 750.000 huizen
door negers bewoond, en terwijl er een halve
eeuw geleden op de 100 analphabeten 95 ne
gers voorkwamen, is dit aantal nu gedaald tot
10 op de 100.
Maar van de 13 millioen negers in de Ver
eenigde Staten zijn 5 millioen protestanten. Er
zijn slechts 8 neger-priesters, waarvan er 6 be-
hcoren tot de Duitsche Congregatie van het
Goddelijk Woord.
Men vraagt zich af, waar deze achterstand
van de Katholieke Kerk aan te wijten is; hier
bestaan immers zooals in Afrika geen P°
litieke hindernissen, geen taalbezwaren, g®eJ1
propaganda van Mohammedaansche zijde.
Pater Charles S. J. schreef enkele jaren S®*
leden in de „Dossiers de Taction Missionnaire
dat men niet kan spreken van een mislukkioP
der Katholieke Missie. De resultaten, hoe 8e'
ring ook, staan in verhouding tot den vfjj'
richten arbeid.
In de Vereenigde Staten werken slechts 1®
priesters aan het Apostolaat onder de negerS'
De 103 bisdommen der Vereenigde Staten 8e'
ven jaarlijks slechts 100.000 dollar uit voor be
werk onder de kleurlingen, dat wil dus zegg®11'
iets minder dan een cent per neger en Pc
jaar. En in 1927 hadden de katholieke schol® f
slechts 25.000 neger-leerlingen. Maar P»tet
Charles kon toen met vreugde constateeren, daJ
vier congregaties de hand aan de ploeg hadd€'
geslagen.
Sinds 1892 werkt het Sint Jozef-Gezelsch®1'
van Baltimore aan de Evangelisatie der nc'
gers. De Congregatie van het Goddelijk W°°r''
heeft te Bay-Saint-Louis 'n seminarie voor
gers geopend. Twee Pransche congregaties
gen eveneens voor de missie onder de negers- 1
Nieuw Orleans worden door de katholieke nrisS
cursussen van nooger onderwijs voor neg®,
gegeven, die in de laatste tien jaar door
jongens en meisjes gevolgd werden.
„Het negerras aldus Pater Charles S. J-
staat niet antipathiek tegenover het kath®
cjsme. Met zachtheid en rechtvaardigheid
handeld, kan het ras een waardige Kerk v°
.hristus heeit aan Zijn Kerk voor
speld, dat zij om Zijnentwille vervol
gingen zou moeten verduren. Zalig
die vervolging lijden om de Gerechtig*
held, want hunner is het Koninkrijk
der Hemelen.
op <Ht blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen
bij een ongeval met
bil levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JL. f t|U«a doodelljken afloop
WJ verlies van een
een voet of sen
Ce
bi.
1,'^h c
^Uis.
1
12
„Dank u. Zullen we naar de dames toegaan?
Ik hoor de piano en dat beteekent gewoon
lijk, dat zij hun geheimen hebben afgehan
deld."
Zij maakten papa Merford wakker uit een
min of meer diepen slaap en gingen naar den
salon. Jack nam de gelegenheid waar om te
fluisteren.
„Zeg Guy, je hebt nooit iets verteld van dat
plan van Donderdag."
„Dat weet Ik wel," fluisterde Guy terug,
„maar ik heb het nu toch gedaan," en hij
liep op Greta toe, die gelaten een boek met
platen zat td bekijken, om haar te invi
teeren.
„Ik zal goed op u passen, juffrouw Latimer,"
pleitte hij, toen Greta scheen te aarzelen; „en
ik zal er voor zorgen, dat u alles goed kunt
zien. Zeg niet „neen". Wij hebben er op ge
rekend, dat u het aan zou nemen."
Greta kreeg een kleurtje. Ze had het liefste
dadelijk „ja" gezegd, maar de oude, oude moei
lijkheid, het eeuwige struikelblok als er zulke
tochtjes in het vooruitzicht waren, rees voor
haar op. Wat moesten ze aantrekken?
„Ik.ik weet het niet," stamelde ze. „We
zouden natuurlijk graag gaan, lord Kendale;
maarik moet het eerst met mijn zusje over
leggen."
Er trok een schaduw over Guy's gezicht.
„Denkt u, dat ze er geen zin in zal hebben?"
vroeg hij.
„Ik kan het onmogelijk zeggen," antwoordde
ze. „Maar ik zou wel denken, dat ze het fijn
zal vinden. Mijn zusje is nogal koppig en gril
lig, zooals u misschien wel gemerkt hebt, lord
Kendale...."
„Luistert u eens," pleitte hij, (,zeg haar dat
u zelf zoo graag wilt gaan. Dan zal ze toch
niet weigeren om mee te gaan."
Greta lachte. „Goed dan," besloot ze. „Het
zou erg aardig zijn. We zijn nog nooit naar de
races geweest."
„Niet? Des te meer reden voor bijom te
trachten den dag zoo aangenaam mogelijk voor
u te maken," zei hij. Toen „O, tusschen twee
haakjes, ik heb juffrouw Meiford en haar broer
ook gevraagd."
„Het zal een heel gezelschap zijn," zei Greta,
en haar lief gezichtje bloosde by het idee.
„Goed dan," zei hij.
Daar hy gevoelde, dat hy zijn diner eigen-
iyk nog niet verdiend had, slenterde hy op
de piano toe, waaraan Diana zat te spelen.
zy had hem zien aankomen in den spiegel, die
boven het instrument hing, maar toch wendde
zy het hoofd verbaasd om.
„Houdt u van muziek, lord Kendale?"
„Heel veel," zei hy. „Ik speel zelf niet, maar
ik ben een goed luisteraar."
Daarna deed hy zyn invitatie voor Donder
dag, die zy onmiddeliyk aannam, zonder echter
te veel biydschap aan den dag te leggen.
Daarna speelde zy weer door.
Drie dagen geleden zou hy haar buitenge
woon mooi hebben gevonden, maar wat rees
er voor zijn oogen op en deed haar mooie teint
en regelmatige trekken verbleeken? Was het
een visioen van een donker, betooverend ge
zichtje, met krullend zwart haar en een mond
als een rozeknopje?
De klok op den schoorsteenmantel sloeg
helder haar slagen en hy controleerde zijn
horloge.
„Tien uur, bewaar me!" zei hij. „Ik moet
weg. Soldaten zyn slaven, juffrouw Meiford."
Twee minuten later was hij buiten.
„Ziezoo, ik heb mijn plicht gedaan.... tot
dusver," zei hy tot zichzelf. „Ik ben op visite
geweest by het meisje, dat mijn vader wil
offeren op het familie-altaar, maar drommels,
wat is het een taaie avond geweest! En Dolores!
Nog steeds de hoofdpijn, die ze op het kerkhof
heeft opgedaan! Ik vraag me af, wat dat be
teekent. Zou ze 'n ergen hekel aan me hebben?
Jack beweerde, dat het haar gewone manier
van doen was! Is dat zoo, of wilde ze me alleen
maar laten zien, dat ze er niet op gesteld was
de kennismaking met mij voort te zetten? Ik
wou, dat ik het wist. Het is eigeniyk maar
goed, dat ik niet vooruit geweten heb, dat
ze niet zou komen, anders zou ik niet zoo wel
gemoed myn „plicht" vervuld hebben. Ik denk,
dat ik dan heelemaal niet gegaan was. Zal ze
komen Donderdag? Als ik wist, dat ze niet
komt, dan gooi ik er alles by neer, dat het paard
niet mee kan loopenVerdorie, wat stel ik
me toch idioot aan en dat allemaal voor een
meisje, dat me als een hond behandelt en
klaarblykelyk mijn gezelschap vermijdt."
Terwijl hy dit mompelde kwam hy by het
hek en bemerkte, dat de wagen er nog niet
was. Toen bedacht hij, dat hij half elf had
gezegd inplaats van tien uur en terwijl hij
een sigaar opstak, liep hij den weg af, den auto
tegemoet.
Met een paar passen was hij by den tuin
van de pastorie en hy stond even naar het
huis te kijken, toen zyn scherpe oogen een
lichte japon op het grasveld ontdekten. Zyn
hart bonsde in zijn keel en hij voelde, dat hij
vuurrood werd. Hy vroeg zich af of hy door
zou loopen of dat ny het zou wagen haar te
roepen en haar goeden avond te wenschen.
„Om voor mijn moeite nog afgesnauwd te
worden," bromde hy en terwyl hij zyn hoofd
met een ruk afwendde van de lichte plek op
het grasveld, liep hy door. Maar toen hij op één
hoogte met de schemerige figuur was, riep Lor-
rie's heldere stem:
„Ben jy daar, Jack?"
Met een schok van voldoening bleef hij staan
en nam zyn hoed af.
„Neen, het is Jack niet," zei hij vroolyk,
terwijl de blijdschap in zijn stem doorklonk,
„Ik ben het."
„En wie is ik?" was het antwoord.
„Guy Kendale," zei hij.
„Goeden avond, juffrouw Latimer, Ik hoop
dat uw hoofdpyn over is."
„Myn hoofdpyn?" vroeg ze, hem verbaasd
aanstarend.
„Ja, Jack zei...."
„O juist, ik herinner het mij. Ik geloof, dat
ik een beetje hoofdpijn had.
„Dus het was geen reusachtige hoofd
pyn?"
„Neen, een heel kleine, dwergachtige."
„Dus.... dus daarom bent u vanavond niet
weggebleven? Waarom bent u niet gekomen?
We hebben u allemaal erg gemist."
„Wilt u alleen voor uzelf spreken?" vroeg
ze strak. „Hoe weet u, dat ze me gemist heb
ben? Hebben ze tranen vergoten in de soep of
met smart de hors d'oeuvre afgewezen?"
Hij lachte even. De klank van haar heldere
stem was heel wat zoeter dan die van Diana,
al deed ze hem niets dan verwyten.
„Waar Is de rest? Kunnen zy zich nog niet
wegrukken van de plaats van licht en feest
vreugde?"
„Zy zullen zoo dadeiyk wel komen," zei hy
over den muur leunende. „Ik ben vroeg wegge
gaan. Ik moet nog de ronde doen, ziet u
„Doet u dan niet verstandiger met weg te
gaan en die ronde te gaan maken?" merkte zy
onschuldig op.
„Dat is een tamelijk duidelijke manier om
me weg te zenden," klonk zijn stem spytig.
„Ik zal er maar aan gehoorzamen en u goeden
nacht wenschen."
Zij keek droomerig langs hem heenzoo
droomerig, dat hy er net zoo goed niet had
kunnen zijn.
„Waarom bent u eerder weggegaan dan de i
anderen?" vroeg zy. „Ik bedoel de echte, .p
kelijke reden, geen smoesjes over rondes 0t
en zoo. Hebt u gekibbeld met den een
ander?" pd
Gekibbeld?" vroeg hij verbaasd glimlzci
„Ik ben niet ruzieachtig uitgevallen, werK
niet." zl)
„Neen?" Op onverschilligen toon ginfLtef
voort. „U bedoelt, dat ik wel een kibbel»8,
ben, niet waar?" ,„e&
„Ik verzeker ubegon hy te beti' b
maar zij viel hem in de rede. a0eó
„Het doet er niet toe. Was het een
diner?"
„Heel goed," bevestigde hy. eefi-
„Ik hoop, dat paps niet veel gegeten
En hoe vond u Diana?" e8
Terwijl zij dit vroeg zag ze naar hem
op
bemerkte, dat hy haar nauwlettend 01
Een oogenblik sloeg zy de oogen neer, jpf
keek ze weer op en staarde over zyn sch°
heen. pij'
„Wat ik vind van Diana Meiford," peg'
„Ja, dat valt niet in een paar woorden t® 0v£(
gen, daar moet ik over nadenken. Mag
het muurtje komen!"
„Zeker," zei ze onverschillig, „maar iK
dat u even goed aan dien kant van den
daarover zoudt kunnen nadenken als hie ']f)ii^
Ondanks het afwijzende in haar
sprong hij over den muur en ging zoo
dat hy de witte japon bijna aanraakte.
,Wilt u niet gaan zitten?" waagde hijn
te vragen.
'tSc;
H 1
(Wordt vei