Korte en lange kampen ffldiwfiaat waden da# De avonturen van een verkeersagent je w: s Behoud van de zielzorg ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750- F 250- ORRIE J*01 DE BILT Onze wegenbouw C' DINSDAG 21 JUNI 1938 En Duitschlands voorbeeld I Kameraad- Negers in Amerika AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Be Hed N DOOR CHARLES GARVICE v Kan alléén arbeid, alléén werkver schaffing den nood der jeugdige werkloozen lenigen? Of eischt het herstel hunner geestelijke gezondheid meer? Wanneer men alle heil van den arbeid alléén verwacht, moet men het onderscheid, dat tot dusverre in ons land wordt gemaakt tusschen korte en lange kampen, vrijwel als een zinneloosheid aanvoelen. Een kort kamp herbergt zijn jongens veertien dagen. Is dat voldoende om hen den weldadigen in vloed van den arbeid te doen ondergaan? Men klaagt er al over, dat zelfs de lange kampen van zes weken daartoe te kort duren en pleit voor een standaardtijd van drie maanden. Wat beteekenen dan veer tien dagen! Zoodra men echter inziet, dat de werk loozen, die nog nooit regelmatig hebben ge arbeid, méér behoeven, dan werk alleen, dat zij in een algeheele restauratie van hun religieuze en zedelijke grondslagen het in zicht in den zin van den arbeid en den lust tot den arbeid moeten hervinden, dan krijgt men oog voor de plaats van het korte kamp naast het lange. Kan het lange kamp den vollen nadruk leggen op den arbeid, op het herstel van de arbeids vaardigheid, en het arbeids- rhythme, op de praestatie van den arbeid, in het korte kamp hoort de praestatie op den achtergrond te staan en dient de mees te aandacht te worden geschonken aan het geestelijke herstel, aan het terugschenken van het zelfvertrouwen en het vertrouwen ih den godsdienst. In het korte kamp moe ten de jongens den zin van den arbeid weer leeren begrijpen. Daar moet de nadruk val len op den lust, waarmede zij werken, niet op de intensiteit of de technische bekwaam heid. In het lange kamp staat de arbeidsthera- pie op de eerste plaats, in het korte kamp de zielzorg. Het gros van de jongens, die in de korte kampen komen, is levensmoe, wilszwak, las tig, lusteloos en godsdienstig geheel en al losgeslagen. Wat zij er nog aan doen komt niet voort uit innerlijke noodzaak, doch uit sleur. Zij heulen met ieder stelsel, dat op hun ontevredenheid, op hun zucht naar radicaal stukslaan speculeert. Dat overwint geen werkmeester, maar uitsluitend een priester, die den jongens iederen morgen en iederen avond in duidelijke taal iets van den eenvoud der eeuwige waarheden open legt, die zich in iederen jongen afzonderlijk verdiept, vertrouwelijk met ieder praat, al tijd voor ieder klaar staat en ieder zwij gend weet te begrijpen, die bij hem zijn heele leed en zijn heelen nood uitpraat. Zóó krijgen de korte kampen naast de lange de beteekenis van inleidende retrai- ten. De jongen, die het korte kamp verlaat, is geestelijk een ander, dan die erin komt. Hij is gelouterd, verdiept in zijn inzicht. Uit zulke jongens kan men een lang werk kamp van voortreffelij ken geest samenstel len. Een lang werkkamp van voortreffelij- ken geest, dat is niet een kamp, waar men zooveel mogelijk „aanpast" aan de ware, harde realiteit van 't leven dat is 'n kamp, waar men nog iets van een ideaal tastbaar om de jongens heeft weten te stellen. Daarmee is niet alleen een gees telijk of godsdienstig ideaal bedoeld, dat uiteraard alleen in de „richting-kampen" het zuiverst tot zijn recht komt, doch ook een maatschappelijk. Wanneer een werk kamp bijvoorbeeld den jongens het beeld van een samenleving-in-verscheidenheid kan bieden geeft het den jongeman van later, die aan de moordende eentonigheid van de machine moet arbeiden, onnoemelijk veel méér mee, dan wanneer het uit niets anders bestaat dan een agglomeraat van knapen, die allemaal wegen aanleggen, al lemaal grondwerk verrichten, dag in dag uit, allemaal hetzelfde. Een kamp als dat van Ossendrecht, dat over een terrein beschikt dat voor een tijd van misschien honderd, tweehonderd jaren groote verscheidenheid van arbeidsmoge lijkheden bezit, kan een dergelijke ideale samenleving benaderen. Daar zijn jongens, die graafwerk verrichten en wegen aanleg gen zeker, doch daar zijn er óók, die het timmermansvak leeren, die in de smederij staan, die metselen of schilderen aan de vaste gebouwen, die de varkens verzorgen en met de paarden of de koeien het land optrekken, die de bosschen bijhouden en die in de klei boetseeren met een virtuositeit of zij hun heele leven niet anders deden. Daar is wedijver tusschen de jongens. Iede ren dag wordt iedere groep geïnspecteerd op de- kwaliteit van haar arbeid. En iederen dag worden de resultaten van deze inspec tie in een algemeene bijeenkomst meege deeld en krijgt die groep, die het best heeft gewerkt, voor den eerstkomenden dag de kampvlag in bewaring, die zij op de plaats van haar arbeid plant, zoodat ieder kan zien: de smeden hebben de vlag of de vij ver-gravers of de boeren! Zij hebben ook onderling contact met elkaar, de jongens van de verschillende vakgroepen. Kortom, daar heerscht een maatschappelijk leven van groote opgewektheid, sterke onderlinge verstandhouding en frisschen wedijver. Dat is voor de jeugd meer waard dan „aanpassing" aan de schrijnende werkelijk heid van de groote maatschappij. ^iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii 3 Sinds een tijdje heeft De Bilt weer 3 Het publiek aan zich verplicht: 3 Zóóveel keeren krijgen wij nu Dagelijks een weerbericht 3 's Morgens, 's middags, 's avonds is nog eens 3 Zegt De Bilt wat het verwacht: El Regen, onweer, buien, koude 3 Of mooi weer, en zonnig, zacht. Maar 't is vreemd, van alle nieuwtjes, Die men daaglijks publiceert, 3 Wordt de Biltsche weerverwachting Meer dan iets gecritiseerd. 3 Ieder heeft wat aan te merken. Wien u ook maar vragen wilt, Ieder zegt: ,,'t Klopt immers tóch nooit?" Maarvraagt tóch: „Wat zegt 3 De Bilt? Als het uitkomt, wat De Bilt dacht, Ja, dan wordt er niets gezegd, Maar als 't anders is, dan hoort men 3 3 Van de Bilt alleen maar slecht! Maar nu liet De Bilt ons schrikken, 3 3 Want heeft men daar niet verteld Dat voor Neerland dezen keer weer 'n Koele zomer is besteld? 3 Ach, De Bilt, kan dat niet anders? Heusch, we spreken nooit meer kwaad 3 Als ge onze zomermaanden Maar wat beter worden laat. II En we dachten nog zoo zeker II Dat het nu wel goed zou gaan, Nu ge toch een Cannegieter 3 Bij u aan het hoofd hebt staan! 3 Laat dien heer het weer bestellen, 3 Wij verwachten dan gewis, 3 Dat 't met 't weer in Neerland dan in 3 Kannen en in kruiken is! HERMAN KRAMER Zou de Nederlandsche regeering beslui ten tót het invoeren van een arbeids dienst voor alle jonge Nederlanders of alleen voor de geregistreerde jeugdige werk loozen, een arbeidsdienst, die de lange kam pen in zich opneemt en zooveel mogelijk als richtingkampen en eventueel als geslo ten werkeenheden „volksabdij" noemt zich het kamp van Ossendrecht laat voortbestaan, dan rijst de vraag: wat ge beurt er met de korte kampen? Zullen zij als overbodige weelde terzijde worden ge schoven? Of zal het inzicht in de noodzake lijkheid van de korte kampen naast de lange, óók wanneer deze, al of niet terecht, geheel in den arbeidsdienst zouden verdwij nen, zich handhaven? Wij zouden het op hoogen prijs stellen in de zorg voor de jeugdige werkloozen, wel ken vorm deze ook moge aannemen, het element zielzorg, zóó als het thans in de korte kampen ligt vervat, te behouden. Zie naar Duitschland, zeggen zij, die gaarne met krachtige hand den we genaanleg in Nederland zagen aange pakt. Het tempo, waarin Duitschland auto banen bouwt, stellen zij den Nederlandschen bewindhebbers als navolgenswaardig voor beeld voor oogen. Het Duitsche wegenplan, dat in den loop van het jaar 1933 werd ontworpen, projec teerde niet minder dan 6000 K.M. nieuwe autowegen, welke binnen 't tijdvak van zes jaar geheel gereed zouden komen. Ons Rijks wegenplan, dat bij Kon. besluit van 12 No vember 1937 het laatst werd herzien en in dezen herzienen vorm op 1 Januari 1938 van kracht werd, veronderstelt den aanleg en de verbetering van 2000 K.M. Rijkswegen, wel ke voor doorgaand verkeer bestemd zijn. Het ligt in de bedoeling der regeering dit Rijkswegenplan 1938 in een tijdvak van 15 jaren uit te voeren, inderdaad dus in een aanmerkelijk langzamer tempo dan de aan leg der Reichsautobahnen bij onze Ooster buren geschiedt. Bij het markeeren van dit verschil in tempo spelen echter verschillende omstan digheden een rol. Ons wegenplan legt het zwaartepunt in de verbetering der be staande wegen; Duitschland maakt hoofd zakelijk geheel nieuwe verbindingen. Dit heeft tot gevolg, dat de Duitschers hun wegen als' het ware volgens een vast model en met een gestandaardiseerde methode kunnen bouwen. Men zou daar kunnen spre ken van „werken aan den band" terwijl in ons land vaak het aanleg-systeem van kilometer tot kilometer moet worden ge wijzigd, omdat het eene weggedeelte meer verbetering behoeft dan het andere en slechts incidenteel stukken nieuwe weg wórden aangelegd. Minister van Buuren heeft daarnaast bij de behandeling van de Verkeersfondsbe- grooting er op gewezen, dat, terwijl in JliiM.iiaiiiim ie Vriend„Waarom noem jij je hond oplichter 2e Vriend „Zoo maar, voor #de aardig heid. Je moet eens zien, hoeveel men- schen omkijken, als ik mijn hond roep I" „een ander land" bij den aanleg van wegen meer aandacht wordt geschonken aan de totstandkoming van doorgaande verbindin gen, welke aan zeer hooge eischen voldoen, doch uit den aard der zaak niet in de plaat selijke behoeften kunnen voorzien, ons land daarentegen meer aandacht schenkt aan een uitgebreid net van wegen, waarin naast de doorgaande verbindingen ook de wegen van meer plaatselijke beteekenis werden opgenomen. Een andere factor welke ten onzent tot vertraging aanleiding gaf, lag in het finan cieringssysteem van den wegenbouw. Lang, inderdaad te lang, heeft de regeering vastgehouden aan het op zichzelf zeer wel te verdedigen verband tusschen de op brengst van de motorrijtuigbelasting en het tempo waarin de wegen werden aangelegd en verbeterd. Sinds dit systeem, door het foumeeren van beteekenende bedragen uit het Werk fonds tot een totaal van ongeveer f 10.000.000 in de jaren 1935 en 1936 is ver laten, komt in den wegenbouw meer schot Niettemin blijft er nog veel te wenschen over. Noodeloos werd de wegenbouw herhaal delijk vertraagd. Men denke aan den nog steeds niet voltooiden weg Den Haag- Utrecht. Op zeker oogenblik waren de via ducten gereed en bleef de rest liggen. De omlegging om Delft, nog niet lang geleden voor het verkeer geopend, heeft men ook een paar jaren getemporiseerd laten liggen, evenals den weg AmsterdamSassenheim. Daartegenover kan men met eenig recht Duitschland stellen, waar men constant aan de Reichsautobahnen voortwerkt en waar de leiding waarschijnlijk nog nooit aan temporiseering of iets van dien aard heeft gedacht. Ook kan Duitschland sneller de noodige onteigeningen doorvoeren. In ons land blijft de procedure tamelijk omslach tig. Om deze omslachtige procedure te ont gaan biedt de Rijkswaterstaat wel eens tamelijk hooge sommen in minnelijke schikking. Dit heeft echter weer tengevolge Eindelijk naderden ze weer het bosch, waar het rijk van den kabouterkoning was en waarheen hun tocht ging. „Wat is het hier heerlijk," zei een der kabouters, „ik snuif al weer de fijne lucht van het bosch, waar ik geboren ben, op." „Ja," zeide de verkeersagent, „er gaat niets boven je vaderland." In het bosch werd het levendig. Nauwelijks was het 'geronk van de vliegmachine gehoord of honderden kabouters kwamen aangeloopen. Uit boomstammen, uit het struikgewas, uit grot ten en holen kropen ze, blij, dat hun kameraden, die den tocht naar de maan hadden «medegemaakt, weer terugkwamen. Het schoenpoetsertje klopte al maar hefti ger met zijn versleten borsteltje op het kistje. Dat kloppen wilde heel wat zeggen: dat de brandende zon hem in zijn hersens stak, dat de diepblauwe hemel al zijn geestkracht deed verflauwen, dat de blinkende straatkeien hem een stekende pijn in zijn oogen gaven en tenslotte dat hij honger en dorst had ont- zettenden honger en dorst, en er geweldig naar verlangde om uit die brandend heete en drukke straat weg te glippen naar een beschaduwd plekje en zijn tengere lichaam te verzadigen, dat steeds leeger scheen te worden, tot het als het ware één gulzige mond werd. Hij wachtte nog op één klant, die het hem mogelijk zou ma ken om zijn verlangen in te willigen. Hy zag al een heel bord voor zich boordevol, zóó groot was zijn honger; en een heerlijk glas bier er na.En hij droomde van de urenlange rust in de schaduw, als hij zich languit op den grond kon leggen. Tegen den muur geleund, op den hoek van .de straat, wendde het meisje de oogen niet van hem af. Twee lange vlechten hingen om haar niet leelijke, maar verwaarloosde gezichtje. Zachtjes neuriede zij voor zich heen, het refrein van al maar hetzelfde liedje. Ook zij had hon ger en wachtte op het buitenkansje van den jongen. Ze kenden elkaar goed, die twee kin deren, en de jongen zou nooit geweigerd hebben een deel van zijn maaltijd aan het meisje ai te staan. De armoede had hen de straat op gejaagd en op straat hadden ze tevens de eerste hoofdstukken van het groote boek gelezen, dat „het leven" heet. „Eindelijk!" De jongen nam niet eens de moeite den klant aan te kijken en wierp zich op den verlossenden voet, dien hij wel had kun nen kussen. Hij deed zijn werk met koortsach tige haast en toen hij gereed was, deed hij al zijn gerei bij elkaar, onderwijl de klant naar zijn geld zocht. Daar lag het heerlijke geldstuk op zijn hand. Uit zijn zak haalde hij nog een paar stukjes en legde die er naast. Dan bekeek hij een oogenblik dien schat op de palm van zijn hand den schat, die een bord eten en een glas bier voor hem beteekende. Het meisje kwam zwijgend naar hem toe en keek hem aan met twee hongerige oogen. Hij hoefde niet te vragen wat ze wilde. Dat wist hij al! In gedachten schreef hij het glas bier af en dacht nog maar alleen aan twee borden. Ja, kom maar! zei hij eenvoudig. Ze hadden nog geen stap gedaan, toen eens klaps den jongen iets zwaars in zijn nek sprong en hem deed wankelen. Bij instinct kneep hij de vuist dicht, waarin hij zijn geld had en draaide zich met alle kracht om, teneinde zijn vijand in het gelaat te zien. Hij had nauwelijks den tijd om zijn buurjongen te herkennen. Want reeds hadden twee krachtige armen hem tegen den grond gedrukt en lagen beide jongens in een kluwen op den grond te spartelen. Het meisje was, zonder een kreet of wat ook, weer tegen den muur gaan leunen en scheen den strijd met onverschilligheid gade te slaan den strijd om die paar centen, die den hon ger konden stillen. Want ook die andere jongen was uitgehongerd! Eén van de twee zou 't win nen wie, dat scheen voor haar van geen be lang te zijn. Misschien wist ze, dat er in beide gevallen voor haar- wel wat over zou schieten. Onderwijl het schoenpoetsertje vocht met alW kracht die in hem was, deed het hem pijn, dat het meisje niets deed absoluut niets, waaruit kon blijken, dat ze aan zijn kant stond. Hij was toch op slot van rekening in zijn recht. Al h&d ze hem maar aangevuurd met een paar woor denMaar onbeweeglijk stond ze daar, als een bronzen beeld. De andere jongen was sterker en de kleine schoenpoetser moest het opgeven. Zonder dat hij er wat aan kon doen, voelde hij hoe zijn vuistje werd opengewrongen en zijn schat ge* roofd. Met moeite stond hij op en keek naar den ander, die het geld telde keek naar het meisje, dat nu naar dien ander keek, met haaf hongerige oogen, en, op een wenk van hem, mei hem meeging Een onbeschrijfelijke bitterheid maakte zich van het schoen- poetsertje mees- i dinnetje deed hem meer pijn, SCrlCiP dan het verlies J van zijn geld. ,Nu had hij geen honger en geen dorst meer, maat alleen grooten zin om te huilen! Alles had hi) altijd met haar gedeeld alles. En nu Hij lag op zijn gewoon plekje, in de schaduvs met zijn rug tegen zijn trouwe kistje, en keek voor zich uit, met droomerigen blik. Zijn hon ger was teruggekomen, nog heviger dan eerst- Het leek wel of hij een hond in zijn maag had die daar beet met kleine scherpe tandjes. Me1 zulke tandjes als dat meisje, dat trouweloos® schepsel. Vreemd, dat hij nu méér afkeer had van dat meisje dan van dien jongen. Feitelijk had hij het verdiend, dat hij het onderspit ha" gedolven omdat hij zoo ontzettend dom was geweest met dat meisje te deelen, wat hij had Twee tranen van ingehouden woede liepe'1 hem over de gebruinde wangen. En ik heb zoo'n honger! kermde hij. Een schaduw gleed over de open plek en hu keek aanstonds om. Als in verbijstering staard® hij en kon niet spreken. Het meisje kwam naast hem zitten en hield hem haar hand voor, °P de palm waarvan de heele winst van dien da? bijeen lag. De jongen keek als verstompt na®r dat geld, zonder het aan te raken. Ik heb het héél gauw gedaan, zei b®- meisje met haar zachte stem. Hij had ze op de tafel gelegd. Toen pakte ik ze en vloot weg. Hij liep me achterna en pakte me bij mü'1 haren. Toen gilde ik, er kwam iemand voorbij' en die hielp me. Kijk, daar heb je ze allemaal- Ze zijn van jou. Hij is een dief en jij hebt ze verdiend. Als ik van hem wat had aangenomen zou 't gemeen geweest zijn, hè? Maar, zei de jongen zachtjes als je hom ger had Neen, neen, 't zou gemeen geweest zijn! Toen streelde hij haar kopje, terwijl hij zicb inwendig schaamde, om wat hij gedacht ha" Dan stond hij op en greep zijn kistje. Laten we gaan, zeide hij. Ik heb hongC Ik ook, antwoordde het meisje. En lachend gingen ze samen op weg, lanS5 de zondoorgloeide straten. (Nadruk verboden) dat onze wegen duur worden, wat weer een langzamer tempo meebrengt. In de organisatie van den wegenbouw hebben wij tenslotte, door het scheppen van den Centralen Dienst van de Wegen en de Bruggen, een instantie die vlugger en gemakkelijker zal kunnen besluiten welke deelen van het Rijkswegenplan het eerst voor uitvoering in aanmerking komen, een belangrijke verbetering verkregen. Beschamenden achterstand tegenover Duitschland vertoonen wij geenszins, doch wij moeten ons de prachtige werkgelegen heid, welke het aanleggen van wegen in een krachtig tempo beteekent, voortdurend blijven realiseeren. In het Amerikaansche tijdschrift „Christian Family" heeft P. Bruno Hagsplel onlangs een artikel gepubliceerd over den vooruitgang der Amerikaansche negers eenerzijds en de hinderpalen voor hun overgang naar het ka tholieke geloof anderzijds. Op de openbare scholen van Amerika bevin den zich nu 2.150.000 jonge negers. Zelfs de middelbare scholen zijn voor hen toegankelijk: in 1917 bedroeg het aantal middelbare scholen voor negers 38, tien jaar later 77 en thans stu- oeeren 19.000 negers aan deze middelbare scho len. In de laatste vijftig jaar hebben de negers honderddertig maal meer bezit verworven. In de Vereenigde Staten worden 750.000 huizen door negers bewoond, en terwijl er een halve eeuw geleden op de 100 analphabeten 95 ne gers voorkwamen, is dit aantal nu gedaald tot 10 op de 100. Maar van de 13 millioen negers in de Ver eenigde Staten zijn 5 millioen protestanten. Er zijn slechts 8 neger-priesters, waarvan er 6 be- hcoren tot de Duitsche Congregatie van het Goddelijk Woord. Men vraagt zich af, waar deze achterstand van de Katholieke Kerk aan te wijten is; hier bestaan immers zooals in Afrika geen P° litieke hindernissen, geen taalbezwaren, g®eJ1 propaganda van Mohammedaansche zijde. Pater Charles S. J. schreef enkele jaren S®* leden in de „Dossiers de Taction Missionnaire dat men niet kan spreken van een mislukkioP der Katholieke Missie. De resultaten, hoe 8e' ring ook, staan in verhouding tot den vfjj' richten arbeid. In de Vereenigde Staten werken slechts 1® priesters aan het Apostolaat onder de negerS' De 103 bisdommen der Vereenigde Staten 8e' ven jaarlijks slechts 100.000 dollar uit voor be werk onder de kleurlingen, dat wil dus zegg®11' iets minder dan een cent per neger en Pc jaar. En in 1927 hadden de katholieke schol® f slechts 25.000 neger-leerlingen. Maar P»tet Charles kon toen met vreugde constateeren, daJ vier congregaties de hand aan de ploeg hadd€' geslagen. Sinds 1892 werkt het Sint Jozef-Gezelsch®1' van Baltimore aan de Evangelisatie der nc' gers. De Congregatie van het Goddelijk W°°r'' heeft te Bay-Saint-Louis 'n seminarie voor gers geopend. Twee Pransche congregaties gen eveneens voor de missie onder de negers- 1 Nieuw Orleans worden door de katholieke nrisS cursussen van nooger onderwijs voor neg®, gegeven, die in de laatste tien jaar door jongens en meisjes gevolgd werden. „Het negerras aldus Pater Charles S. J- staat niet antipathiek tegenover het kath® cjsme. Met zachtheid en rechtvaardigheid handeld, kan het ras een waardige Kerk v° .hristus heeit aan Zijn Kerk voor speld, dat zij om Zijnentwille vervol gingen zou moeten verduren. Zalig die vervolging lijden om de Gerechtig* held, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen. op <Ht blad zijn ingevolge de verzekenngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen bij een ongeval met bil levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JL. f t|U«a doodelljken afloop WJ verlies van een een voet of sen Ce bi. 1,'^h c ^Uis. 1 12 „Dank u. Zullen we naar de dames toegaan? Ik hoor de piano en dat beteekent gewoon lijk, dat zij hun geheimen hebben afgehan deld." Zij maakten papa Merford wakker uit een min of meer diepen slaap en gingen naar den salon. Jack nam de gelegenheid waar om te fluisteren. „Zeg Guy, je hebt nooit iets verteld van dat plan van Donderdag." „Dat weet Ik wel," fluisterde Guy terug, „maar ik heb het nu toch gedaan," en hij liep op Greta toe, die gelaten een boek met platen zat td bekijken, om haar te invi teeren. „Ik zal goed op u passen, juffrouw Latimer," pleitte hij, toen Greta scheen te aarzelen; „en ik zal er voor zorgen, dat u alles goed kunt zien. Zeg niet „neen". Wij hebben er op ge rekend, dat u het aan zou nemen." Greta kreeg een kleurtje. Ze had het liefste dadelijk „ja" gezegd, maar de oude, oude moei lijkheid, het eeuwige struikelblok als er zulke tochtjes in het vooruitzicht waren, rees voor haar op. Wat moesten ze aantrekken? „Ik.ik weet het niet," stamelde ze. „We zouden natuurlijk graag gaan, lord Kendale; maarik moet het eerst met mijn zusje over leggen." Er trok een schaduw over Guy's gezicht. „Denkt u, dat ze er geen zin in zal hebben?" vroeg hij. „Ik kan het onmogelijk zeggen," antwoordde ze. „Maar ik zou wel denken, dat ze het fijn zal vinden. Mijn zusje is nogal koppig en gril lig, zooals u misschien wel gemerkt hebt, lord Kendale...." „Luistert u eens," pleitte hij, (,zeg haar dat u zelf zoo graag wilt gaan. Dan zal ze toch niet weigeren om mee te gaan." Greta lachte. „Goed dan," besloot ze. „Het zou erg aardig zijn. We zijn nog nooit naar de races geweest." „Niet? Des te meer reden voor bijom te trachten den dag zoo aangenaam mogelijk voor u te maken," zei hij. Toen „O, tusschen twee haakjes, ik heb juffrouw Meiford en haar broer ook gevraagd." „Het zal een heel gezelschap zijn," zei Greta, en haar lief gezichtje bloosde by het idee. „Goed dan," zei hij. Daar hy gevoelde, dat hy zijn diner eigen- iyk nog niet verdiend had, slenterde hy op de piano toe, waaraan Diana zat te spelen. zy had hem zien aankomen in den spiegel, die boven het instrument hing, maar toch wendde zy het hoofd verbaasd om. „Houdt u van muziek, lord Kendale?" „Heel veel," zei hy. „Ik speel zelf niet, maar ik ben een goed luisteraar." Daarna deed hy zyn invitatie voor Donder dag, die zy onmiddeliyk aannam, zonder echter te veel biydschap aan den dag te leggen. Daarna speelde zy weer door. Drie dagen geleden zou hy haar buitenge woon mooi hebben gevonden, maar wat rees er voor zijn oogen op en deed haar mooie teint en regelmatige trekken verbleeken? Was het een visioen van een donker, betooverend ge zichtje, met krullend zwart haar en een mond als een rozeknopje? De klok op den schoorsteenmantel sloeg helder haar slagen en hy controleerde zijn horloge. „Tien uur, bewaar me!" zei hij. „Ik moet weg. Soldaten zyn slaven, juffrouw Meiford." Twee minuten later was hij buiten. „Ziezoo, ik heb mijn plicht gedaan.... tot dusver," zei hy tot zichzelf. „Ik ben op visite geweest by het meisje, dat mijn vader wil offeren op het familie-altaar, maar drommels, wat is het een taaie avond geweest! En Dolores! Nog steeds de hoofdpijn, die ze op het kerkhof heeft opgedaan! Ik vraag me af, wat dat be teekent. Zou ze 'n ergen hekel aan me hebben? Jack beweerde, dat het haar gewone manier van doen was! Is dat zoo, of wilde ze me alleen maar laten zien, dat ze er niet op gesteld was de kennismaking met mij voort te zetten? Ik wou, dat ik het wist. Het is eigeniyk maar goed, dat ik niet vooruit geweten heb, dat ze niet zou komen, anders zou ik niet zoo wel gemoed myn „plicht" vervuld hebben. Ik denk, dat ik dan heelemaal niet gegaan was. Zal ze komen Donderdag? Als ik wist, dat ze niet komt, dan gooi ik er alles by neer, dat het paard niet mee kan loopenVerdorie, wat stel ik me toch idioot aan en dat allemaal voor een meisje, dat me als een hond behandelt en klaarblykelyk mijn gezelschap vermijdt." Terwijl hy dit mompelde kwam hy by het hek en bemerkte, dat de wagen er nog niet was. Toen bedacht hij, dat hij half elf had gezegd inplaats van tien uur en terwijl hij een sigaar opstak, liep hij den weg af, den auto tegemoet. Met een paar passen was hij by den tuin van de pastorie en hy stond even naar het huis te kijken, toen zyn scherpe oogen een lichte japon op het grasveld ontdekten. Zyn hart bonsde in zijn keel en hij voelde, dat hij vuurrood werd. Hy vroeg zich af of hy door zou loopen of dat ny het zou wagen haar te roepen en haar goeden avond te wenschen. „Om voor mijn moeite nog afgesnauwd te worden," bromde hy en terwyl hij zyn hoofd met een ruk afwendde van de lichte plek op het grasveld, liep hy door. Maar toen hij op één hoogte met de schemerige figuur was, riep Lor- rie's heldere stem: „Ben jy daar, Jack?" Met een schok van voldoening bleef hij staan en nam zyn hoed af. „Neen, het is Jack niet," zei hij vroolyk, terwijl de blijdschap in zijn stem doorklonk, „Ik ben het." „En wie is ik?" was het antwoord. „Guy Kendale," zei hij. „Goeden avond, juffrouw Latimer, Ik hoop dat uw hoofdpyn over is." „Myn hoofdpyn?" vroeg ze, hem verbaasd aanstarend. „Ja, Jack zei...." „O juist, ik herinner het mij. Ik geloof, dat ik een beetje hoofdpijn had. „Dus het was geen reusachtige hoofd pyn?" „Neen, een heel kleine, dwergachtige." „Dus.... dus daarom bent u vanavond niet weggebleven? Waarom bent u niet gekomen? We hebben u allemaal erg gemist." „Wilt u alleen voor uzelf spreken?" vroeg ze strak. „Hoe weet u, dat ze me gemist heb ben? Hebben ze tranen vergoten in de soep of met smart de hors d'oeuvre afgewezen?" Hij lachte even. De klank van haar heldere stem was heel wat zoeter dan die van Diana, al deed ze hem niets dan verwyten. „Waar Is de rest? Kunnen zy zich nog niet wegrukken van de plaats van licht en feest vreugde?" „Zy zullen zoo dadeiyk wel komen," zei hy over den muur leunende. „Ik ben vroeg wegge gaan. Ik moet nog de ronde doen, ziet u „Doet u dan niet verstandiger met weg te gaan en die ronde te gaan maken?" merkte zy onschuldig op. „Dat is een tamelijk duidelijke manier om me weg te zenden," klonk zijn stem spytig. „Ik zal er maar aan gehoorzamen en u goeden nacht wenschen." Zij keek droomerig langs hem heenzoo droomerig, dat hy er net zoo goed niet had kunnen zijn. „Waarom bent u eerder weggegaan dan de i anderen?" vroeg zy. „Ik bedoel de echte, .p kelijke reden, geen smoesjes over rondes 0t en zoo. Hebt u gekibbeld met den een ander?" pd Gekibbeld?" vroeg hij verbaasd glimlzci „Ik ben niet ruzieachtig uitgevallen, werK niet." zl) „Neen?" Op onverschilligen toon ginfLtef voort. „U bedoelt, dat ik wel een kibbel»8, ben, niet waar?" ,„e& „Ik verzeker ubegon hy te beti' b maar zij viel hem in de rede. a0eó „Het doet er niet toe. Was het een diner?" „Heel goed," bevestigde hy. eefi- „Ik hoop, dat paps niet veel gegeten En hoe vond u Diana?" e8 Terwijl zij dit vroeg zag ze naar hem op bemerkte, dat hy haar nauwlettend 01 Een oogenblik sloeg zy de oogen neer, jpf keek ze weer op en staarde over zyn sch° heen. pij' „Wat ik vind van Diana Meiford," peg' „Ja, dat valt niet in een paar woorden t® 0v£( gen, daar moet ik over nadenken. Mag het muurtje komen!" „Zeker," zei ze onverschillig, „maar iK dat u even goed aan dien kant van den daarover zoudt kunnen nadenken als hie ']f)ii^ Ondanks het afwijzende in haar sprong hij over den muur en ging zoo dat hy de witte japon bijna aanraakte. ,Wilt u niet gaan zitten?" waagde hijn te vragen. 'tSc; H 1 (Wordt vei

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10