w
I
De avonturen van een verkeersagent je
'Tm
<Kdvc%êaal
Bier
'""IT,.,
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
ORRIE CHARLES
Onderwijs-cijfers
VRIJDAG 24 JUNI 1938
Van 9-12 en van 2-4
Onwaarschijnlijkheden
oQ> s
F SET nog I De gruwel-
Ouwehand's
Dierenpark
RHENEN
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
I DOOR
GARVICE
Versterkt de openbare school
haar voorsprong?
E enigen tijd geleden publiceerde het
Centraal Bureau voor de Statistiek
de voorloopige cijfers voor het jaar
1937 betreffende de aantallen scholen,
leerlingen en leerkrachten bij het lager
enderwijs. Reeds eerder werd uit deze cij
fers aangetoond, dat het aantal kinderen,
wier ouders prijs stelden op het onderwijs
in een openbare school, nog voortdurend
vermindert, terwijl het bijzonder onder
wijs én in absoluut leerlingental én in be-
teekenis constant toeneemt.
Niettemin bleef de openbare school, allen
maatregelen van opheffing en concentra
tie ten spijt, financieel een sterken en
zelfs nog versterkenden voorsprong op het
bijzonder onderwijs behouden.
Het aantal leerlingen van de katholieke
scholen bedraagt thans 464.068, dat der
openbare 364.776
Ondanks het feit nu, dat de katholieke
school bijna 100.000 leerlingen méér telt
dan het openbaar onderwijs heeft toch dit
laatste de beschikking over 2577 scholen
terwijl het katholiek onderwijs slechts 2393
scholen heeft. In procenten uitgedrukt:,
het openbaar onderwijs heeft 36.7 pCt.
van het totaal aantal scholen in Neder
land, met slechts 31.9 pCt. van het totaal
aantal leerlingen. De katholieke school
heeft 40.6 pCt. van het totaal aantal leer
lingen en beschikt over 34.1 pCt. van het
aantal scholen. Hieruit volgt dat het ka
tholiek onderwijs vele groote scholen moet
hebben.
De cijfers wijzen dat ook uit. De open
bare scholen hebben een gemiddeld leer-
Lngental van 142, de katholieke een ge
middelde van 194.
De concentratie heeft in het jaar 1937
alléén aan den kant van de katholieke
scholen gewerkt. De gemiddelde grootte
van de openbare school bleef in 1937 het
zelfde als zij was in 1936, terwijl de ka
tholieke school steeg van 192 tot 194 leer
lingen gemiddeld.
De voorsprong van de openbare school
is vergroot. Ook wat het aantal onderwij
zers betreft.
Hoewel het totaal-aantal leerlingen van
het heele onderwijs evenals in 1936 steeg,
daalde toch het aantal onderwijzers met
160, zulks nadat in 1936 reeds het corps
met 1.019 krachten was verminderd. Hier
door steeg het gemiddeld aantal leerlingen
per onderwijzer van 37.9 tot 38.2. Terwijl
de openbare school gemiddeld voor iedere
36.6 leerlingen over één onderwijzer kon
beschikken, stond de katholieke onderwij
zer voor gemiddeld 40.1 leerlingen.
Ten deele draagt het katholiek onderwijs
in dit hoog leeriingengemiddelde per on
derwijzer de gevolgen van een politiek, die
erop uit was tot iederen prijs de kleine
scholen te sauveeren. De katholieke school
wordt grooter, terwijl de openbare school,
na een korte en eigenlijk maar zóó-zóó
doorgevoerde, het gemiddeld leerlingen-
cijfer nauwelijks opvoerende concentra
tiemanoeuvre, op gijn kleine-schooltjes-
peil blijft staan. Een schaal, die de groote
scholen ten behoeve van de kleine in een
ongunstige positie stelt, versterkt alweer
den voorsprong van de openbare school ten
aanzien van de overheidskas.
Intusschen blijkt, dat het onderwijs, het
openbare zoo goed als het bijzondere, het
klas-gemiddelde aanzienlijk weet te druk
ken door een steeds ruimer gebruik van
het betreurenswaardige instituut der
..kweekelingen met acte".
Het aantal dezer crisis-slachtoffers in
het onderwijs bedroeg in 1936: reeds 3.736
In 1937 nam het met 434 toe en bereikte
het een totaal van 4.170. Daardoor werd
het mogelijk het gemiddeld aantal leer
lingen per klasse van 36.6 tot 33.7 voor de
openbare school en van 40.1 tot 35.6 voor
het katholieke onderwijs terug te brengen.
Dat beteekent dus, dat de kweekelingen
met acte rond 138.000 Nederlandschen kin
deren onderwijs geven. 850 scholen kon
den door deze volledig bevoegde maar niet
betaalde leerkrachten geheel worden be
diend.
Daagt voor hen nog geen verbetering?
ie zijn plicht doet slechts uit
dwang, leeft vergeefs zijn leven lang.
Gast„Ober, er zit alweer een lange
baar in de soep! Merkt jullie kookster
daar dan niets van
Kellner„Ik denk het niet meneer,
want ze heeft zulk dik haar 1"
Hetgeen aan gene zijde onzer Oostgrens
„flüssiges Brot" heet, de volksdrank bij
uitnemendheid, die zelfs meer en meer
terrein begint te winnen in de landen, waar
tot nu toe de zooveel edeler wijn den scepter
zwaaide als Italië en Frankrijk, werd reeds met
smaak gedronken door de oerbewoners van...
Doch neen, daar wilden we het niet over heb
ben. Als u belang stelt in de geschiedenis van
het bier, ach toe, slaat u er dan zelf even een
encyclopaedie op na. Het zou ons te vér voeren.
Een kind weet, dat de Duitschers „kolossal"
veel bier drinken. Alle caricaturisten vooral
in vroegere tijden, toen er nog niet in elke
Europeesche hoofdstad een „Botschafter" klaar
stond om op elk uur van den dag naar net
ministerie van buitenlandsche zaken te tuffen,
ten einde te betoogen, dat Duitschland een be
vriende mogendheid is en dat het zeer zeker
niet bevorderend kan wezen voor de cultureele
en oeconomische betrekkingen tusschen de sta
ten, wanneer onverantwoordelijke elementen de
vrijheid genieten om het bevriende en in vele
opzichten nauw verwante volk op verachtelijke
wijze af te schilderen, alle caricaturisten zei
den we, maakten en maken zich bij tijd en wijle
schuldig aan het conterfeitsel van een Duit-
scher, die in werkelijkheid niet anders is dan
een „Mollenfriedhof" een biertjeskerkhof, zoo
als de Berlijnsche volksmond dat uitdrukt,
op twee beenen. Een Hollander-op-vacantie, die
bij zijn ochtendboterham een pot bier bestelt,
maakt steevast de opmerking: „Die kellner ziet
me vast voor een Mof aan!" Dat is onzin, want
een Duitscher drinkt bij zijn ochtendboterham
geen bier maar koffie, net als u en ik, ondanks
dat een Engelschman er een eed op zou kunnen
doen, dat wij ons ontbijt met een paar glazen
oude klare naar binnen spoelen. Het is trou
wens „überhaupt" onzin, dat Duitschers zoo
„kolossal" veel bier drinken.
Dit laatste heeft de statistiek uitgemaakt. Per
jaar en per hoofd der bevolking drinkt Duitsch
land ongeveer honderdtwintig „Mollen", dat zijn
doodgewone glaasjes bier, waarvan er vier in
een liter gaan. Niet meer en niet minder, want
alle glazen in Duitschland zijn geijkt en bóven
het streepje, waar 0.5 L. bij staat, is ruimte
te over voor een behoorlijke manchet.
Daarentegen drinkt men in België per jaar
en per hoofd der bevolkingrond driehon-
derdvjjftig pintekes bier. Nou u!
Schrijver dezes kan u overigens verzekeren,
dat de Berlijners ook erg vreemd opkeken, toen
ze die statistiek onder de oogen kregen. Wij
hoorden zelfs een goeden kennis verzuchten:
„Sympathiek land, dat België. Jammer, dat
we den oorlog verloren hebben
Eenige sceptici sloegen aan het rekenen. Zij
kwamen tot de slotsom, dat tiet misschien tóch
wel zou kunnen kloppen, daar er in Oost-Prui
sen en de Pommerellen practisch geen bier ge
dronken wordt, doch „Schnaps", een goed deel
van het Rijnland, Baden, Palts en Saargebied
hun dorst bij voorkeur stillen met wijn, de Oost-
Friezen en de Oldenburgers weliswaar bier drin
ken, maar tevens een groot zwak aan den dag
leggen voor meer solide dingen gelijk de be
roemde Hamburgsche „stijve" grog, terwijl in
Silezië het geld te duur en in Saksen de liefde
voor de vermaarde „Blümchenkaffee" te sterk
is om een belangrijk bierverbruik mogelijk te
maken, zoodat globaal genomen de volksgenoot
in Pruisen en vooral Beieren toch nog wel aan
zijn portie kon toekomen, ondanks die poovere
honderdtwintig biertjes, welke de statistiek hem
toekende.
Het bier speelt in de Duitsche statistiek een
groote rol. Ja, het bier wordt in Duitschland
van niet veel minder statistisch belang geacht
dan ten onzent in geheelonthouderskringen.
Maar natuurlijk niet uit dezelfde overwegingen.
De bovengenoemde statistiek behoort tot de uit
zonderingen. Het is namelijk in het Derde Rijk
heelemaal niet de gewoonte om er den nadruk
op te leggen, hoe weinig, doch integendeel
om uit te jubelen, hoe veel bier er gedronken
wordt, zooals vanzelf spreekt: dank zij Adolf
Hitler.
Het Duitsche volk drinkt op het oogenblik
een fractie van percenten minder bier dan in het
beste jaar, dat het sinds 1913 beleefd heeft,
1928. Daarentegen is het bierverbruik met bijna
een kwart gestegen sedert de nationaal-socia-
listische revolutie. Het propagandaministerie
ziet daarin»overigens niet ten onrechte
een duidelijk bewijs van stijgende welvaart en
bij alle mogelijke gelegenheden moeten de kran
ten met smakelijke artikeltjes en sprekende gra
fieken dit merkwaardige verschijnsel in het zon
netje zetten. Wat zij, zooals voor de hand ligt,
gaarne doen. Zulks ongetwijfeld ten ongerieve
van de drankbestrijderspers, die graag reclame
maakt met den Führer en den geheelonthouder
Adolf Hitler heeft opgenomen in de lijst van
persoonlijkheden, die „nooit iets gebruiken".
Tenslotte zou Hitier toch maar beter zijn sta
tistische honderdtwintig pilsjes kunnen verschal
ken dan zooveel millioen hectoliter méér te laten
brouwen en waarachtig niet voor de ganzen!
We hebben allemaal op school geleerd, dat
de oude Germanen al graag Dier lustten, en in-
zooverre is het dus heelemaal in den stijl, dat
de Duitschers van vandaag over een „moord-
pilsie" zouden spreken, als ze Amsterdamsch
kenden. En we kunnen hun dit genoegen van
harte gunnen, daar ze hun biertje in eer en
deugd drinken. U herinnert zich natuurlijk ook
nog, hoe de onderwijzeres in de eerste klas van
de lagere school met een siddering in haar stem
vertelde, dat die oude Germanen zich niet alleen
aan het gerstenat te buiten gingen, doch en
passant ook nog hun vrouwen en dochters ver
dobbelden. Deze laatste gewoonte is geheel m
vergetelheid geraakt en dus
Of neen, heelemaal in orde is de zaak toch
ook weer niet. De Duitschers kunnen het niet
helpen, het stomme bier al evenmin, het vier-
jaren-plan heeft de schuld. Het vier-jaren-plan,
dat alles en nog wat require ert en het Derde
Rijk overstelpt met Ersatz", heeft ook het bier
niet ontzien. Het heeft het percentage te ver
werken gerst tot het uiterste verminderd en ten
slotte practisch totaal verboden, het heeft de
brouwerijen voor de taak gesteld om van rijst
bier te fabriceeren en toen dat na veel geëxperi-
menteer zoo ongeveer gelukt was, stelde het ook
geen rijst meer beschikbaar, en nu Wordt het
Duitsche bier gemaakt van.... Ja, waarvan?
Dat zou iedereen willen weten, doch het is niet
te achterhalen. Zooveel staat echter'; wel vast,
dat er bij de bierfabricage een massa chemische
praeparaten te pas komen, die de eigenschap
hebben van den gemoedelijken Michel een
razenden Roland te maken.
Wie Vrijdagsavonds rondwandelt in een groote
stad als Berlijn en niet op de hoogte is van de
plaatselijke gebruiken, waar in dit verband ook
het vier-jaren-plan toe gerekend dient te wor
den, weet werkelijk niet wat hij ziet. Vrijdag
is de dag, dat de arbeiders hun weekloon ont
vangen en sinds jaar en dag is het gebruike
lijk, dat dit heuglijk feit met een paar „Mol
len" begoten wordt. Nu is het gebruik van al
cohol op een nuchtere maag steeds een riskante
aangelegenheid, doch onder het régime van
het vier-jaren-plan zijn de gevolgen in één
woord treurig. In den laten avond van Vrijdag
komt men zooveel beschonken menschen tegen,
dat men zich afvraagt, of er dan niemand meer
nuchter is.
De vox populi vertelt, dat er reeds over ge
klaagd is tegen niemand minder dan den gevol
machtigde van den Führer voor het vier-jaren-
plan, generaal-veldmaarschalk Hermann Göring,
doch Robert, do populaire kamerknecht van op
één-na den machtigsten man in het Derde
Rijk, zou den klagers te verstaan gegeven heb
ben, dat het hun eigen schuld is, als ze last
hebben van het nieuwe bier, en wel met deze,
bereids klassiek geworden woorden:
„Wij drinken altijd Pilsner Urquel!"
Als Göring, van wien beweerd wordt, dat hij
den volgenden dag niet werken kan, als hij
's avonds zijn vijf halvelitertjes niet "krijgt, in
derdaad slechts Pilsner Urquel drinkt en Robert
het voorbeeld van zijn meester navolgt, dan
hebben beiden niet te klagen over de volgzaam
heid, welke zij genieten. Weliswaar kost een
halve liter Pilsner Urquel, waarvoor men in
Tsjecho-SIowakije anderhalve kroon, dat is ruim
een dubbeltje, betaalt, in Duitschland gemid
deld tachtig Pfennig oftewel zestig centen, doch
men blijft er tenminste gezond by. En de stam
tafels hebben allang uitgemaakt, dat wat er
ook met Tsjecho-SIowakije gebeure, de goede
stad Pilsen buiten Groot-Duitschland moet
blijven, opdat niet ook het Pilsner Urquel aan
het vier-jaren-plan opgeofferd worde.
Kinderen vertellen gaarne hetgeen zü be
leefden. Thuis doen zij dat van de school
en op school van thuis, tenminste voor
zoover daartoe gelegenheid bestaat, want
„babbelen" is uiteraard verboden, en de leer
kracht kan niet alle verhalen der kinderen
aanhooren, dan zou hij tijd te kort komen.
Echter vooral in de lagere klassen wordt den
kinderen tot „vertellen" wat zij gezien en
meegemaakt hebben ruimschoots gelegenheid
gegeven ten einde hen te leeren spreken. De
ervaring leert, dat heel wat kinderen dan de
neiging vertoonen om veel meer zaken als
„echt" waar te verhalen dan de werkelijkheid
toelaat. Zij bezitten een rijke fantasie en zijn
ook in de meeste gevallen verre van „objectief"
in hun beschouwingen. Reden waarom kinder
getuigenissen voor den rechter van zulk een
geringe waarde zijn; zij zijn „onbetrouwbaar".
De betrouwbaarheid van hetgeen zij vertellen
stijgt echter met de jaren, alléénniet al
tijd! Ouders en opvoeders dienen er dan ook
gezamenlijk voor te waken, dat de kinderlijke
fantasie altijd binnen redelijke perken blijft.
Dat voorkomt veel onverkwikkelijkheden.
Wat dunkt U b.v. van den jongen, die louter
om „interessant" te zijn zich zoogenaamd liet
„ontvoeren", thuis, op school en zelfs voor de
politie een indrukwekkend en „als een bus
sluitend" kid-nappers-verhaal als „aan den
lijve ondervonden" wist voor te stellen, dat
eerst na een degelijk kruisverhoor enkel fan
tasie bleek te zijn? Of van het meisje, dat om
dezelfde reden voorgaf, dat jongens haar met
een stéen hadden feegooid. waardoor zij dèh
arm niet kon gebruiken, op school „namens
moeder en den dokter" verzocht voor een wijle
van het „schrijven" te worden vrijgesteld, en
haar kwaal voortreffelijk simuleerde?
Zulke dingen zonder meer alléén als „leu-
%74
Om den koning te laten zien hoe de dieren vooruit kwamen,
bestegen Keesie en de professor de paarden. Keesie zat er dade
lijk parmantig op, maar bij den professor duurde het een heele
tijd, voor hij zich er bovenop had geheschen.
En nu gting het snel vooruit. Voor den geleerden man wat al
te vlug, want hij kon zich nauwelijks houden en hij verloor
daarbij zijn hoogen hoed, die altijd op zijn hoofd stond, zooals
bij den koning de kroon. Een der kabouters raapte den hoed op.
Toen de kleine Flora voor de eerste maal
Peter Stile gezien had in de tragische
film „Schuld en boete", was ze vreeselijk
onder den indruk. Peter Stile werd inzonderheid
geroepen, om gruwelfilms te vertolken, en hii
toonde zich daarin zóó bekwaam, dat tal van
meisjes er nachten lang niet van konden slapen.
Waar is Peter Stile op het oogenblik? vroeg
Flora aan haar eleganten metgezel, toen ze het
theater verlieten en ze weer bij machte was, om
te spreken.
Hij moet hier vlak in de buurt wezen, zei
haar galant. Ik geloof, dat hij zich prepa
reert voor een nieuwe film, die nog een beetje
krasser is dan deze. Hij kan trouwens niets an
ders, dan dat soort werk.
't Moet een verschrikkelijke man wezen!
Ik zou hem wel eens willen zien
Haar galant schaterde het uit.
Ik denk niet, dat je er in zult slagen
me jaloersch te maken, zeide hij. Ik wil hem
graag aan je voorstellen. De volgende week
komt hij hier.
Inderdaad troffen ze Peter Stile enkele dagen
later in een thee-salon. Flora's galant herkende
hem al aanstonds aan zijn forsche schouders,
zoodra hij hem door de glazen deur zag binnen
komen en hij bracht hem bij zijn meisje.
Zooals hij daar vóór haar stond, met zijn ge
weldige figuur en behaarde gezicht, leek Peter
Stile haar een wegggeloopen slaaf uit een bar-
baarsche wereld. Ze gedroegen zich beiden een
beetje onhandig, en het was een verademing,
toen Peter de twee anderen voorstelde, samen
een avondwandeling te maken.
Die avondwandeling bezorgde Flora een ver
koudheid en haar galant het verlies van zijn
meisje. Flora werd dol verliefd op Peter en hij
op haar, al had hij niet veel tijd, om haar dat
te zeggen, daar hij geheel door zijn werk in be
slag werd genomen. Peter ontpopte zich als een
man met een zacht karakter en een warme
stem. Hij hield van dieren, deed aan muziek en
als hij een bedelaar tegenkwam, maakte hij zijn
portemonnaie voor hem leeg. Hij was zoo week
als een kind. En dat voor een gruwel-artist!
Ik verlang er naar je in een nieuwe fiim
te zien, zei Flora op zekeren dag tegen hem.
Je bent buiteng' woon in je spel.
Voor elkaar, kindje, zei hij glimlachend.
Morgen heb ik de hoofdrol in „De wrekende
engel." Je zult wel zien.
Weer een gruwel-film?
Een opbouwende film, schat. Sinds ik van
je houd, heb ik een hekel aan alle gruwelpar-
tijen. Ik denk met smart aan het oogenblik, dat
ik weer eens op het doek verschijn in m'n oude
creatie. Maar ik kan natuurlijk mijn vroeger
werk niet ongedaan maken. Dat is de schaduw
die op onze liefde rust. Maar van nu af aan:
geen onmenschelijk werk meer, alleen mensche-
lijke scheppinc!
Toen ze elkaar den volgenden avond troffen,
begroette zij hem tamelijk onverschillig. Peter
voelde zijn hart verkillen, hoewel het lente was.
De uitdrukking op Flora's gezichtje joeg hem
schrik aan.
Ben je boos, omdat ik een beetje laat ben?
vroeg hij, weinig op zijn gemak. Luister
Neen, maar ik wou je spreken, antwoordde
Flora. Ik heb het al eerder willen doen, maar
ik had er niet den moed toe. Er is.... iets ver
anderd in me.
Veranderd.... hoe zoo?
Zijn oogen keken zacht en bezorgd. Hfj was
werkelijk een kind en kon niet gelooven, dat
die heerlijke dagen ten einde waren, dat ze
haar woord zou brekenFlora was er bijna
geprikkeld door.
Kijk eens, Peter, zei ze. Van het eerste
oogenblik af, heb ik dol gehouden niét van
dien zachten en jongensachtigen Peter, maar
van den geweldigen artist, die in je schuilt en
die misschien je tweede natuur is. En sinds we
met elkaar omgaan, heb je al het mogelijke ge
daan, om dien indruk van geweldigheid weg te
nemen
Ze zei het zacht en treurig. Doodsbleek stond
Peter vóór haar voor deze onbekende, die
zich nu aan hem openbaarde.
Om mij heb je afstand gedaan van je ware
grootheid, ging
Flora voort.
méér van je moe-
ten houden. f aVtlSl
Maar ik kan
je niet zien in
films, die niet bij jou passenIk kan er niet
om liegenik kan niet meer van je houden.
Daarom
Peter kreunde als een gewond dier. Hij was
zielig om te zien, zooals hij daar stond in zijn
volle lengte, met oogen, die medelijden wekten,
en dan begonnen te fonkelen
Den heelen avond en den daarop volgenden
nacht zwierf hij rond als een wanhopige. Toen
hij 's morgens in zijn studio terugkwam, trof hij
Flora bij de deur, schuchter en klein.
Ik heb op je gewacht, Peter, zei ze zacht.
Hoe nu? stamelde Peter. Ik dacht
Ik had m'n eigen hart niet begrepen, Peter.
Sinds gisteravond is het, of ik jaren geleefd
hebHoe zal ik het je uitleggen? Ik houd
weer net zoo van je, als eerst. Die oogen van je,
gisteravond, eerst zoo treurig, maar toen ver
schrikkelijk, die oogen hebben me geleerd, dat
je nog altijd de geweldige Peter bent, die me
toen veroverd heeft
Hij staarde haar verbijsterd aan. Iets werd er
vernietigd in hem. Zachtjes kwam het meisje
op hem toe, blijkbaar wachtend op een lief-
koozing.
Ik houd weer van je, Peter 1
Met zijn krachtige armen weerde hfj haar af.
ruw.
Zoo, zeide hij kortaf. Maar i k houd nu
niet meer van jou.
Hij barstte in een schaterlach uit, en het was
een vreeselijke lach.
Ik moest dus in 't gewone leven óók voor
„monster" spelen, hè? Dan heb je je in mij
vergist! Alles, wat er „verschrikkelijk" aan me
is, zonder dat ik het eigenlijk zelf weet, dat
gooi ik op het doek, dat gooi ik van me af.
Maar voor een meisje, dat ik kan liefhebben,
wil ik het masker afwerpen, en wil ik heelemaal
de jongen wezen, die nog ergens in gelooft. Goe
den dag!
Ze hebben elkaar nooit meer teruggezien.
(Nadruk verboden)
gentaal" kwalificeeren is natuurlijk niet heele
maal juist. Men kan pas van louter bedrog
spreken als b.v. een jongen, die achter op een
auto gezeten heeft, daar van af geslingerd werd
en een hoofdwond opliep, thuis vertelt, dat de
meester hem geslagen heeft! Zulke leugens ko
men natuurlijk"' meestal ook sneller aan het
licht, want de ouders stappen dan eerder naar
de school om er het hunne van te weten. De
„fantasieleugen" echter wordt doorgaans niet
zoo snel achterhaald, zij krijgt meestal een
flinken „ontwikkelingstijd", wijl de onwaar
schijnlijkheden, waarmede zij wordt „ingezet"
zóó dicht de „waarschijnlijkheid" naderen, dat
zij bijna niet te onderkennen zijn. Kinderen
kunnen dikwijls op verrassende wijze een „ver
haal" langzaam en zeker „kant en klaar" ma
ken. Zij besteden er al hun vrijen tijd en geest
kracht aan, en dikwijls blijkt de jonge fan
tasieleugenaar dan ook een „slechte leerling",
ondanks „een goed stel hersenen", te zijn. De
aandacht, die aan „opletten" etc. besteed
diende te worden, wordt immers „misbruikt"
tot het „uitdenken" van „nieuwe gegevens" en
„nieuwe schakels", opdat een en ander niet aan
het licht kome, niet aan het licht kón komen.
Z)oo had een meisje weken te voren op school
verteld, dat zij binnenkort een mooie witte jurk
met witte kousen zou krijgen wegens een op
handen-zijnd familiefeest, en thuis gezegd, dat
zij over enkele weken ter gelegenheid van den
verjaardag van de Hoofdzuster in het wit op
school moest komen met witte bloemen. Noch
thuis, noch op school had men eenig arg
waan. Zóó ragfijn had zij alles georganiseerd,
totdat zij op een zekeren dag zonder eenige
reden inderdaad in het wit met witte bloemen
(voor de onderwijzeres!) op school verscheen,
en toen ging de onderwijzeres natuurlijk eens
bi) haar thuis informeeren, wat er aan het
handje was.
Hoe kunnen zulke voorvallen nu worden
voorkomen? Waar meestal blijkt dat de ouders
in het beginstadium wel een weinigje „eigen
aardigheid" hebben geconstateerd, doch er geen
verdere aandacht aan geschonken, wijl zij hun
ne wantrouwende gedachte meestal direct lie
ten volgen door een: „Nou, het zal wel zoo
zijn!" meenen wij hen erop te moeten wijzen,
dat men de verhalen der kinderen eigenlijk
a 11 ij d aan de waarheid moet toetsen door
zich eens even met de school te verstaan, en
niet door een valsche schaamte moet den-
op den
GRÉBBEBERG
ken: „Als het waar is, is het toch wel erg
tegenover den onderwijzer een zeker wantrou
wen van mijn eigen kinderen aan den dag te
leggen." Geen enkele leerkracht zal een ver
standig informeeren, óók bij gebleken waarheid
van het door het kind thuis vertelde, als een
disqualificatie van het kind beschouwen, in
tegendeel zal hij (of zij) zeggen: „Goed zoo
vader en moeder, hierdoor wordt leugen en
bedrog in de kiem voorkomen!" Immers wan
neer het kind steeds weer merkt, dat alles wat
het zegt gecontroleerd wordt, zal het er niet
licht toe komen dingen te vertellen, die geen
controle toestaan.
Omgekeerd mogen ouders er een onderwijs
kracht ook niet op aankijken als hij thuis eens
iets komt „navragen". Het gebeurt n.l. heel
dikwijls dat ouders „kwaad" zijn, wijl de on
derwijzer b.v. wil weten of het geld, dat Jan °P
school in zijn zak had, werkelijk afkomstig was
van de snoepcenten die hij gekregen had. „Maar
mijn kind is geen dief, meester!" is volkomen
misplaatst. Men zij den meester dankbaar, dat
hij het stelen tracht te voorkomen of te ver
helpen. Zoo ook schrijve men aangaande een
schoolverzuim of een „te vragen verlof" altijd
een „briefje" en 'zij men niet wrevelig wanneer
het onderwijzend personeel „mondelinge
boodschappen in deze, door het kind overge
bracht, niet accepteert. Het voorkomt een
eventueel „spijbelen", en dus is een: „Moeder
heeft geen tijd om een briefje te schrijven!"'
zooals wij vaak vernemen, zeer onpaedago-
gisch.
JOS. DETONY.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen jrji w bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door jP W p[ bij een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A f doodelijken afloop
bij verlies van een hand»
een voet of een oog-
15
„Heb je niet gezien, hoe hij de kamer rond
keek, alsof hij iemand zocht, die hij ver
wachtte? Ik zag het wel en ik hoorde hem
aan Greta vragen, waarom haar zusje niet mee
gekomen was. De toon waarop hij dat vroeg,
was die van een teleurgesteld man."
„Hij vroeg het aan haar broer ook," zei hij
en de woorden kwamen langzaam, onwillig,
met onderdrukte woede over zijn lippen.
„Ik zou zoo zeggen, Seymour, dat juffrouw
Dolores Latimer indruk heeft gemaakt. Lord
Kendale is er de man niet naar, om tweemaal
op denzelfden avond naar een meisje te vragen,
tenzij hij haar miste en naar haar verlangde.
Beste Seymour, je moet rekening houden met
de menschen, die je voor hebt. Als jij praat van
Lord Kendale tot je zwager te maken, vergeet
dan niet, dat hier dicht bij een buitengewoon
mooi en innemend meisje woont."
„Waarom zeg Je dat?" vroeg hij met zachte
stem. „Jeje weet, dat het me dol maakt!"
„Het is dus, zooals ik dacht," mompelde zij,
met neerbuigend medelijden. „Arme Seymour!"
Deze uitdaging, want anders was het niet,
scheen meer, dan hij kon verdragen; zijn
oogen flikkerden, zijn lippen bewogen zich
krampachtig.
„Ja, het is zoo," antwoordde hij met onder
drukte drift. „Beklaag me niet. Dat kan ik
niet verdragen! Wil je spotten? Ga je gang,
spot maar. Maar het is waar. Ik heb haar lief.
Hoor je het? Ik heb haar lief!"
Zij vouwde haar waaier open en wuifde dien
zacht heen en weer, met een langzaam, min
achtend gebaar.
„Dat schijnt zoo, tenminste het is uit je
intonatie op te maken, beste Seymour."
„Ja ik heb haar lief!" herhaalde hij, alsof
het herhalen van die woorden hem eenige
voldoening gaf. „Je moet goed begrijpen, dat ik
het niet voor mijn genoegen doe, maar ik kén
niet anders! Iederen keer, dat ik haar zie,
wordt het erger! Ik heb er tegen gevochten,
maar het helpt niets. Zij is het en geen andere.
Dag en nacht denk ik aan haar! Haar naam
is het eerst op mijn lippen als ik 's morgens
wakker word, haar gelaat vervolgt me, waar
ik ook heen ga. Er is geen andere vrouw in de
wereld zooals zij...."
„Vrouw! Een meisje!"
„Een meisje! Ja," antwoordde hij. „Het
eenige meisje op de wereld voor mij. Lach
maar! Jij jij hebt geen hart. Je bent niet
zooals ik!"
„Gelukkig niet!"
„Je begrijpt me niet. Ik zeg je nog eens, dat
ik haar liefheb en zelfs van jou wil ik geen
woord hooren, dat haar verbindt aan dien
dien hond met een titel!"
Zijn drift uitte zich in het scheldwoord, dat
hem lucht gaf en dat van zijn lippen kwam,
alsof het met vergif was bestreken.
„Ik zou haar nog liever dood aan mijn voeten
zien, dan dat zij de vrouw van een ander
werd!"
„En wil jij de straatarme dochter van een
dorpsdominé trouwen?" vroeg zij, onbewogen
ondanks zijn driftige uitbarsting.
„Of ik haar wil trouwen? Zeker," ant
woordde hij uitdagend. „Ik kan mijn eigen weg
in de wereld maken, ik ben een man, geen hul-
pelooze vrouw. Ik kan mijn eigen zin volgen en
dat doe ik ook. Maar zelfs het succes, dat ik
wensch te hebben zou niets voor me zijn als
ik haar niet krijg. Ik zal klimmen en haar met
mij meevoeren en dan zal ik alles gewonnen
hebben wat de moeite waard is."
Hij hief zijn hand op en liet die weer langs
zijn lichaam vallen met een eigenaardig ge
baar van macht en zelfvertrouwen. Zij zweeg
een oogenblik en zag hem aan, alsof hij een
interessant studie-object was.
„Je schijnt in die richting tot nu toe weinig
succes te hebben. Neem mij niet kwalijk, beste
Seymour, maar Dolores Latimer schijnt mij
ik wil Je gevoelens niet kwetsen niet be
paald er op gesteld om aan je liefde tegemoet
te komen. Wij vrouwen, wij hulpelooze vrou
wen, lezen snel elkanders gevoelens en ik
denk, dat Dolores op zijn zachtst genomen, je
hoogstens met trots en onverschilligheid be
handelt."
„Dat weet ik," viel hij haar ongeduldig in
de rede, „zij behandelt me koel; zijzij
hij kromp in elkaar; „zij vermijdt me, wou je
zeggen. Maar wat geeft dat. Denk je, dat dit
me ontmoedigt, me afbrengt van mijn doel?
Neen, het maakt mij alleen nog vaster besloten,
nog doortastender. Ik zei toch niet, dat ze mij
lief heeft? Neen, ik weet wel, dat ze dat
niet doet nog niet; maar ze zal ik zal
maken dat ze mij liefkrijgt!"
„Ik bewonder je doortastendheid en ik wilde,
dat ik er een portie van had. Maar in ernst,
tegenwoordig worden vrouwen niet meer ge
roofd, zooals de Romeinen het de Sabijnsche
Maagden deden."
„Ach!" zei hij en hij fronste de wenkbrauwen.
„Brute kracht! Belachelijk! Neen, door mid
del van kracht roof je geen vrouw, maar wel
door je verstand te gebruiken. Mijn plannen
zijn al klaar; het net is gespreid; ik haal het
steeds dichter toe. Er zal geen kans zijn om
te ontsnappen. En jij, die daar zoo ligt te
lachen en aan mij twijfelt, zult de eerste zijn,
die er van profiteert."
Zijn toon was zoo vol vertrouwen op zijn
komende overwinning, dat zij zich liet mee-
sleepen. Zij richtte zich op haar elleboog op
en keek hem nu met zeer veel belangstelling
aan.
„Vertel me er van, Seymour," zei ze. „Ik
lachte niet. Ik bewonder je altijd en kijk naar
je op. Je bent verstandig, dat heb ik altijd
gezegd. Vertel het me."
Hij kwam dichterbij en boog zich over haar
heen.
„Weet je," zei hij zacht, „die lord Kendale
en zijn vader zijn nagenoeg in onze macht. Wij
ik heb al maanden lang gewerkt om dat
doel te bereiken. In onze macht, zei ik? Ze
zullen aan onze voeten liggen! Dan zullen we
eens zien wie de minste is! Wat verlang ik
naar dat oogenblik! Dan kan ik dien ouden
man laten boeten voor zijn onbeschaamde
manier van mij aan te staren met zijn onbe
wogen gezicht, dan zal die verwaande jonge
gek kermend om genade smeeken!" Hij haalde
diep adem en zijn oogen schitterden.
„Juist, ik begin je te begrijpen," mompelde
zij. „Maar het meisje Dolores?"
Hij leunde voorover en week dan weer
achteruit.
„Neen, dat vertel ik zelfs jou niet!" zei hij
plotseling. „Dat blijft in mijn hart verborgen,
tot de tijd rijp is. Maar het net is gespannen
en ze komt vanzelf in mijn handen."
Bij de laatste woorden ging de deur open en
papa Meiford keek naar binnen.
Hij zag nu roodpaars, zijn dikke oogleden
waren nog meer gezwollen en opgezet dan
anders. Een sterke alcohollucht vergezelde hem
en hij had een aarden pijp in de hand, die hfj
vergeten had weg te leggen.
„Gaan jullie nog niet naar bed?" vroeg hij,
ze suffig aanziende. „Het wordt laat, is het niet?
Heb je een prettigen avond gehad, met al die
deftigheid, Di? Goeden nacht!" en ze hoer
den hem de trap opstrompelen.
HOOFDSTUK VI
Iedereen ging naar de paardenrennen in
Carshal. Het was het eenige vacantiepretje, de
eenige dag, dien iedereen zich tot een eer
rekende mee te vieren. Het stadje Carshal ver
toonde dan ook op dien dag een feestelijk'
tooi. Alle winkels waren gesloten, behalve die'
waar drinkbare waar te koop was, die waren
langer geopend dan anders. De arbeiders droe
gen hun Zondagsche kleeren, de winkelbedien
den spreidden hun mooiste kleeding ten toon
en zelfs de oude vrouwen uit het armenhui»
droegen nieuwe neepjesmutsen en stelden be
lang in het gebeuren. Uit de groote stad, die
vijf mijlen verder lag kwam een stroom va"
kijkspellen, draaimolens, cocosnoot-tentjes, enz-
Zelfs het nobele gilde van één-twee-drie
klaveren-aas-spelers en andere bedriegers z°n
een afdeeling naar Carshal.
Om acht uur 's morgens begon de drukte
straat al en om negen uur waren de wegen, di
naar de renbaan leidden, reeds vol voertuig6
van allerlei aard, vanaf de groentekar
waarop een paar stoelen en een bankje a
zetels stonden tot aan de Buick van
Trevanion, den heer van de manor.
In de barakken heerschte opwinding en wer
ernstige gewichtigheid ten toon gespreid,
officieren holden heen en weer tusschen
renbaan en het groote grasveld, waar eenlfe
soldaten een groote tent opzetten, waarin
lunch zou worden geserveerd voor hen, die
zeer begeerde invitatiekaarten hadden kunne
machtig worden. te
Lunchen met de officieren van het 99
op den dag van de rennen te Carshal 0
teekende een carte blanche in de beste Plaa
selijke kringen.
(Wordt vervolgd)