Tegen „Rome"
ff
tfidu&t&aal van den dag
De avonturen van een verkeersagent je
U
remt
IieI>t II Noq
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
OPJUE
fjEEn AchTERLickr?
R1TSEMA STOFZUIGERS
WOENSDAG 6 JULI 1938
De roode lap
Van 9-12 en van 2-4
Bijwerken" en Overgaan
Luchtbescherming in
ziekenhuizen
Schulden betaald
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
CHARLES
GARVICE
Het „Liberale Weekblad" is over den
ondergang van mr. Wendelaars Os-
sche enquête nog zeer bedroefd en
wendt zich met spijtigheid tegen de wijze,
waarop de Kamer dit voorstel heeft be
handeld.
„Bij den aanvang der vergadering aldus het
liberale orgaan lagen twee voorstellen ter
tafel: het enquête-voorstel Wendelaar en de
motie Albarda-Oud, waarin op toezending aan
de Kamer van een ministerieele nota van in
lichtingen werd aangedrongen. Hierin lag de
gedachte besloten, dat, in afwachting van deze
nota en van de beraadslaging daarover in de
Kamer, de behandeling van het enquête-voorstel
zou worden geschorst.
Maar het enquête-voorstel, aldus had de
Rechterzijde het verordineerd, mocht geen kans
hebben. Het gevaar, dat het alsnog aanhangig
bleef, moest worden verwijderd. Daarom moest,
alvorens op de nota zou worden aangedrongen,
het enquête-voorstel Wendelaar worden afge
slacht."
Terloops mogen wij hier wijzen op de
eigenaardige kleur, die het parlementaire
gebeuren in liberale oogen aanneemt, zoo
dra het niet aan liberale wenschen beant
woordt. Een meerderheid, waaraan de libe
ralen niet deelnemen, schijnt ineens geen
behoorlijke parlementaire zeden meer te
bezitten: zij „ordineert". En een liberaal
voorstel schijnt niet eerbaar te kunnen
sneven in den parlementairen strijd: het
wordt „afgeslacht". Lag de zaak andersom,
dan zou de meerderheid zeker niet geordi
neerd hebben, maar bijv. het rijpe politieke
oordeel van het gansche volk hebben uit
gesproken, en het voorstel ware zeker niet
afgeslacht, maar even beslist als welover
wogen afgewezen.
Doch dit terloops. De pointe van het
liberale betoog ligt verderop.
Zooals men weet, was men in de regee-
nngspartijen van meening, dat men den
minister niet goed om inlichtingen kon ver
zoeken, terwijl men tegelijk een geschorst
enquête-voorstel als een soort van dreigend
of op zijn minst wantrouwend alternatief
achter de hand hield De heer Schouten en
jhr. de Geer hebben daarom voorgesteld,
éérst over het enquête-voorstel te stemmen
en daarna over de motie Albarda-Oud; en
op deze ordentelijke wijze werd dan ook
eerst het voorstel-Wendelaar verworpen en
daarna de motie aanvaard. De overweging,
waarop deze volgorde gegrond was, was
volkomen redelijk, en de methode volkomen
logisch.
Het „Liberale Weekblad" noemt haar
echter niet minder dan „onwelriekend". En
in de onbeheerschte spijtigheid, die in dit
grove woord tot uiting komt, spant de
vluchtende Parth op zijn boog nog een giftig
pijltje.
„Maar wat is wel het merkwaardigste in het
geval? schrijft het „Weekblad". Dat niet
de Katholieken, de partij die ten heftigste tegen
het enquête-voorstel zich had verzet, maar de
protestantsch-christelijke partijen in den aan
val op het voorstel-Wendelaar de leiding heb
ben genomen.
Ik zal U redden uit de netelige situatie, zei
den de Protestantsch-christelijke partijen. Zij
en zij alleen beten het spit af voor Rome. Zij
draaiden de orde om eener normale parlemen
taire behandeling en stemden toen met z'n allen
het enquête-voorstel-Wendelaar af.
Zoo levert deze historie ons een nieuw bewijs
voor de innige verknochtheid en het bereid
vaardig dienstbetoon van de anti-revolutionnaire
en christelijk-historische partijen aan de politiek
van Rome."
Dit stukje moedwil, waarin tweemaal
het woordje „Rome" gebruikt wordt om
het standpunt van een minister van justitie
in een politie-maatregel aan te duiden, laat
diep blikken. Komt het feit, dat die vereen
zelviging het „Liberale Weekblad" zoo vlot
afgaat, niet achteraf verraden, dat het
enquête-voörstel in de bedoeling van zijn
liberale voorstanders inderdaad tegen
„Rome" gericht was? Hoe misplaatst dat
ook moge zijn, waar althans aan onze zijde
niemand die vereenzelviging van een mi-
nisterieelen maatregel, of ook van een hee-
len minister, of ook van een gansche poli
tieke partij, met „Rome" erkent of aan
vaardt, de bedoeling is er niet minder be
schamend om.
Van de poging, om de beide protestant-
sche regeeringspartijen met den rooden lap
van het anti-papisme te sarren, kunnen
wij overigens het „Liberale Weekblad" wei
nig succes beloven. Die poging veronderstelt
een stierlijkheid sit venia verbo waar
van het weekblad zelf weliswaar een be
droevend blijk heeft geboden, maar die het
ten onrechte bij anderen postuleert.
Waar aan liet eind van het schooljaar
dikwijls ouders in de meening verkee-
ren, dat „bijwerken" en „overgaan"
twee dingen zijn, die elkaar dienen „op te vol
gen", mogen wij hen erop attent maken, dat
dit nog geenszins het geval behoeft te zijn. Im
mers er is nog een groot verschil tusschen het
bijwerken van kinderen, die „niet mee kun
nen" en het bijwerken van kinderen, die „niet
meer mee kunnen". In het eerste geval heb
ben wij te maken met kinderen, die door een of
andere oorzaak „achterop zijn geraakt", bijv
door ziekte, veelvuldig schoolverzuim, etc.
Het bijwerken van de eerste categorie heeft
tot voornaamste doel de kinderen door „extra
helpen" in staat te stellen het gewone klasse-
onderwijs althans toch in gróóte trekken te
kunnen volgen, waarbij dan natuurlijk aller
eerst aandacht wordt besteed aan de hoofd
vakken. Na schooltijd geeft dan de onderwijzer
of onderwijzeres het desbetreffende kind een
soort van privéles en thuis dient het dan meest
al ook nog eenig „extra-werk" te maken. De
privéles komt meestal neer op een herhaalden
uitleg van het in klasseverband behandelde en
het extra'werk heeft ten doel het tijdens de
klas verkeerd gemaakte werk te corrigeeren en
door nieuwe oefeningen de niet verkregen vaar
digheid alsnog aan te brengen. Deze soort bij
werken komt het meeste voor in de lagere
leerjaren en wel speciaal in het eerste leerjaar.
Daar vergt het ook den meesten tijd, wijl het
aanleeren van de grondbeginselen heel kalm en
systematisch moet geschieden, wil men succes
boeken.
Dit succes behoeft echter niet noodzakelijk
zich te uiten in „overgaan", en zoo kan het dus
gebeuren, dat een kind, ondanks al de extra
lessen en het extra werk toch niet wordt be
vorderd, hetgeen de ouders dan dikwijls geheel
ten onrechte als een groote teleurstelling be
schouwen. Soms zelfs vervoegen zij zich aan de
school met de critiek: „Waarom heeft U het
kind dan toch bijgewerkt?" Dezen vergeten niet
alleen dat zij de(n) onderwijzer (es) daarmede
zeer ondankbaar behandelen, maar ook, dat een
kind „voor spek en boonen" laten zitten omdat
het straks toch niet „over" kan veel funester
is dan het simpele doubleeren van een leerjaar.
Immers met „maar laten waaien" zou men een
kind voor zijn heelen schooltijd kunnen be
derven. Want óf het wordt moedeloos en gaat
denken: „Ik kan toch niets!" óf het gaat kat-
tekwaad uithalen en wordt onhandelbaar, óf het
houdt zich onledig met het z.g. „knoeien",,
wordt uit verveling „speelziek", óf wat nog
erger is besteedt de aandacht, die feitelijk
voor het leeren bestemd was, aan „verkeerde
dingen" en komt zoo tot zedelijke afwijkingen.
Ook voor kinderen geldt het „Ledigheid is des
duivels oorkussen"!
Het bijwerken kan dit alles voorkomen en is
dus zoo gezien niet zoozeer een kwestie van „on
derwijzen" maar veel meer van „opvoeden". Na
tuurlijk gaat daar wel eens het „Gaat over" of
„Gaat voorwaardelijk over" mee gepaard, maar
dit is slechts een tweede, een bijkomstig doel.
Ouders mogen derhalve het bijwerken altijd ten
volle waardeeren, óók wanneer dit tweede doel
niet bereikt kan worden. Trouwens „niet
overgaan" is dikwijls voor een kind van veel
meer belang dan een „geforceerd bevorderen".
In het eerste geval zien wij dikwijls een kind
door de grondige herhaling voor de rest van den
schooltijd bij de goede of middelmatige leer
lingen ingedeeld, terwijl in het laatste geval
het kind dikwijls een voortdurende brekebeen
blijft. Als gevolg meestal van het gemis der
vereischte vaardigheid.
Het bijwerken van „achterop-geraakten" heeft
ten doel het kind te laten „inloopen" en in
staat te stellen weer zoo spoedig mogelijk het
gewone klasse-onderwijs te kunnen doen ver
werken. Uiteraard bepaalt ook dit zich voorna
melijk tot de hoofdvakken en hangt de tijd, die
hieraan besteed moet worden, hoofdzakelijk af
van de meerdere of mindere snelheid waarmee
de leerling opneemt, zijn ijver en doorzettings
vermogen. Eerste doel is hierbij niet het voor
komen van gebrek aan belangstelling, doch het
bewerken van het weer op peil zijn, waaraan dan
de redelijke kans op „overgang" verbonden zit.
Natuurlijk lukt dit niet altijd, immers afge
zien nog van het feit, of het bijwerken in het
begin van een schooljaar of aan het einde daar
van een aanvang neemt, want dit is natuurlijk
mede een factor van beteekenis de leerling
moge dikwijls door hard werken erin slagen
het onderwijs in de klas weer zonder al te
groote inspanning te kunnen volgen, dit wil nog
lang niet altijd zeggen, dat hij (.zij) zich in
middels ook de verlangde vaardigheid heeft
verworven. En dan kan de leerkracht het dik
wijls beter vinden om wille hiervan toch de
voorkeur te geven aan „nog een jaar deze klas
meemaken". Soms wordt het: „Voorwaardelijk
over". En dit als proeftijd. Volgt dus nadien de
„terugplaatsing" behoeven ouders dit volstrekt
niet als een „ramp" te beschouwen, want als
gebleken is, dat het onderwijs in het hoogere
leerjaar te zwaar is voor den leerling, is het
doen volgen van een lagere klasse de eenig
juiste oplossing, het kind slechts „ten zegen"!
JOS. DETONY
„Morgen ga ik ervoor zorgen I"
„O, )a, da's waar ook...."*
„Ik heb nog geen tijd gehad".
Al die „argumenten" tezamen
helpen tegen bekeuringen
(enbotsingen I) veel
minder goed dan 'n fietsachter-
licht od z'n eentje I
In het laatst verschenen nummer van den
.Geneeskundige Gids" lezen wij o.m.:
Wat de luchtbescherming in de zieken
huizen betreft, kan men zeggen, dat er in
ons land nog weinig is gedaan. Het ge
meente-ziekenhuis Zuidwal te 's-Graven-
hage heeft een gaskelder doen aanleggen
onder het nieuwe gebouw, dat op dit mo
ment in wording is. Elders wordt ook wel
het een en ander gedaan. Een handleiding
voor luchtbescherming van ziekenhuizen
wordt samengesteld door een commissie on
der leiding van den hoofdinspecteur van de
Volksgezondheid, den arts Eykel en gene
raal de Ridder; deze zal binnen enkele
maanden worden gepubliceerd.
Bij een bezoek aan het ziekenhuis te
Heerenveen toonde de geneesheer-directeur
aan den schrijver van het artikel een gas-
en scherfvrijen kelder, die gelegen was onder
het nieuw bijgebouwde zenuwpaviljoen. Deze
kelder was te bereiken door een gassluis,
maar had bovendien twee nooduitgangen.
Er waren verschillende vertrekken, zoodat
wanneer het eene lokaal onbruikbaar was,
de andere nog gebruikt konden worden, ter
wijl ook rekening werd gehouden met de be
handeling van lijders, die met mosterdgas
in aanraking waren geweest.
Er was een eenvoudig apparaat voor lucht-
verversching dat door een gedemonteerde
fiets kon worden bediend. Het bewegen van
deze fiets was niet zeer zwaar, zoodat één
persoon dit gemakkelijk langen tijd kon
volhouden. In een lokaal bevond zich een
groot zuurstofapparaat aangesloten aan een
buislciding, bestaande uit een zeer dikke
buis met een achttal spruitstukken. Boven
dien was er een luchtzak aangebracht tus
schen het zuurstofapparaat en de buis, zoo
dat er geen te hooge zuurstofdruk kon ont
staan, die voor lijders aan phosgeenvergif-
tiging zeer ongewenscht werd geacht. Aan
deze spruiten waren kleine maskers aange
bracht, zoodat iedere lijder direct uit de
buis zijn zuurstof kon inademen. Het zuur
stofapparaat kon zoowel op vloerhoogte als
op bedhoogte worden gebruikt, waarbij dus
rekening is gehouden met het feit, dat men
niet altijd bedden voor de lijders zou kun
nen beschikbaar hebben, terwijl zij toch de
hun toekomende hoeveelheid zuurstof zou
den kunnen deelachtig worden.
De sluisvloer ligt het laagst bij de eerste
deur (dus naar den buitenkant van den
kelder toe) en hooger naar den kant van
de sluisdeur die toegang geeft tot den kel
der. Deze deuren worden op dorpelhoogte
van gaten voorzien. Deze gaten kunnen
door een kurk worden gedicht. Hierdoor
kan men een verbinding maken tusschen de
sluis en den kelder. Staat deze laatste nu
onder overdruk, dan is het gevaar van het
binnendringen van gas van buiten tot een
minimum beperkt. De deuren zijn van ijzer,
niet overdreven zwaar uitgevoerd, maar
door gekruiste ijzers versterkt. Men heeft
er een klink op aangebracht, in de ver
wachting, dat deze in mindere mate kans
zal hebben in het ongereede te geraken
dan een bel. De verlichting der kelders
loopt over een accumulator, zooaat men met
geheel afhankelijk ls van de electriciteits-
voorziening. De luchthaalleiding bevindt
zich 80 cm. diep onder den grond en komt
op 100 m. van den kelder uit. Er is verder
een verticale luchtpijp aangebracht voor
luchtverversching.
De toegevoerde lucht kan door een schuil-
plaats-gasfilter worden geleid en aldus gas-
vrij worden gemaakt.
Maar het was niet de schuld van Keesie, dat een ongeluk
gebeurde. Een veldmuisje liep over den weg, zonder te letten
van welken kant een auto kwam. Ofschoon men het nog waar
schuwde, liep het door en werd door een auto van meneer
Konijn overreden. ..Die kinderen zijn ook zoo onvoorzichtig,"
zeide de kabouter, die het ongeluk zag. „Den bestuurder treft
geen schuld."
Gelukkig waren leden van de vereeniging „Eerste hulp bij
ongelukken" present, ze namen het verongelukte veldmuisje
op en droegen het naar een der nabije woningen van een
konijn, die dadelijk bereid was hulp te bieden.
De dame wendde den blik af van de vrou- i
wenfiguur, die de schilder op het does
getooverd had en zei:
U bent waarlijk een kunstenaar!
Zij bevonden zich in de tentoonstellingszaal i
voor het doek van den bereids beroemd gewor-
den schilder Anthony Charles. Deze wierp vlug
een blik door de zaal, die vrijwel ontruimd was.
Dan wacht ik u in mijn atelier, zeide hij.
Uw bedoeling was: alleen het hoofd, nietwaar?
Drie of vier keer poseeren is dan genoeg. U
kunt
De portière aan het andere eind van de zaai
werd opgelicht door een hand, die schitterde
van edelsteenen. Een dame trad binnen, gekleed
in een kostbare japon. Mary voelde, dat de
ander haar onvriendelijk opnam. De schilder
maakte een beleefde buiging voor Mary en zij
ging heen, met een onaangenaam gevoel in
haar binnenste.
Tijdens de uren, dat Mary poseerde, was zij
zich bewust van de bewondering de cor
recte bewondering overigens die Anthony
Charles voor haar aan den dag legde. Zij kon
zich niet onttrekken aan de betoovering daar
van, en huiverde onwillekeurig bij de gedachte,
dat de betoovering zou kunnen worden ver
broken, zoodra de schilderij voltooid was.
Terwijl zij op een middag naar het atelier
ging, en meer dan ooit aan die kwellende ge
dachten toegaf, schudde zij eensklaps het hoofd,
als om die gedachten te verjagen. Het kwam
haar voor, dat dit' gebaar was opgemerkt door
een dame, die haar in die verlaten straat tege
moet kwam. Zij sloeg de oogen op en voelde
een steek in haar hart: het was dezelfde dame,
die enkele dagen geleden de portière in de ten
toonstellingszaal had opzij geschoven en haar
zoo onvriendelijk had opgenomen.
Haar angst en twijfel namen nog toe, toen
ze den kalmen glimlach van den schilder be
merkte, zoodra zij elkaar begroetten.
„Neemt u plaats," zei Anthony Charles op
vroolijken toon, terwijl hij zijn bankje voor
den ezel zette. U bent slecht gehumeurd van
daag, zou ik zeggen, ging hij verder. Ik zou u
heel dankbaar wezen, als ik u mocht vragen,
wat de reden van uw ontstemdheid is.
Zoekt u de reden in haarzei Mary kort
weg.
In haar?
De schilder liet van verbazing zijn penseel
voor een oogenblik in de lucht hangen.
Wie is die „haar"? vroeg hij nieuwsgierig.
De dame, die laatst op de tentoonstelling
kwam, toen u met mij aan het praten was en
u mij uitnoodigde, om op uw atelier te komen
om voor u te poseeren.
Ah! zei de schilder, op den toon van iemand,
die niet meer hoeft te zoeken. Ik begrijp u
Ik ben haar net tegengekomen, hernam Mary,
met moeite de woorden uitbrengend, op straat,
geen vijftig passen hier vandaan. Kwam ze van
u?
Inderdaad, antwoordde Anthony onverstoor
baar, met een ondeugend lachje om zijn lippen
Heeft ze geposeerd?
Neen. Ze is me alleen komen opzoeken, dit
maal.
Werkelijk? En de andere malen?
Zij wilde, net als u, dat ik haar op het doek
vereeuwigde.
Mary voelde haar pijn nog stekender worden.
Zij hief het hoofd op, na een lange poos zwij
gen, en vroeg dan, met bevende stem:
Zegt u mij: dat oortret, dat u op de tentoon
stelling had, was zij dat?
Althans voor een deel, verklaarde Anthony
zonder zich van
zijn stuk te laten i
brengen. Het was
schitterend, hé? 7-, „.„„r
Mary antwoord- UC p? 0€f
de niet. De prik- i
kei der jaloezie
stak haar in het
hart, met volle kracht.
Zij had een brok in de keel. Hij had dat
allemaal gezegd op den gewoonsten toon van
de wereld, en zonder zijn werk te onderbreken.
Zij trachtte op te staan en iets te zeggen,
maar slaagde er niet in. Groote tranen welden
uit haar oogen op, en rolden over haar bleeke
wangen. Anthony deed, alsof hij niets bemerk
te, en werkte voort, alsof de duivel hem op de
hielen zat.
Ten laatste stond Mary op.
„Ik ga," zei ze op vasten toon.
Maar toen zij haar nog vochtige oogen naar
den schilder opsloeg, zag zij in zijn oogen een
uitdrukking van oneindige voldoening en tee-
derheid. Verbaasd bleef ze staan.
„O, blijf nog wat, juffrouw Mary!" smeekte
Anthony. „Laat mij weer genieten van uw heer
lijken glimlach, en vergeef het me! Wij kunste
naars zijn soms zoo eigenaardig wreed. Toen ik
zoo treurig zag, bekroop me aanstonds de lust
die mooie oogen van u, vol tranen, op het doek
te brengen. Daarom moest ik zoo spreken als
ik deed. Ik weet werkelijk niet, wie die dame
was, die toen op de tentoonstelling kwam. Ik
kan me haar niet eens herinneren. Ze is nooit
bij me op bezoek geweest, en de schilderij die
u zoo mooi vond, heb ik het vorig jaar in Parijs
ontworpen."
„Dus dan hebt ustamelde Mary.
„Dus heb ik alléén maar bewondering gehad
voor mijn modelletje van deze laatste dagen
en weet meteen, dat mijn bewondering aan
vaard wordt Is 't niet, Mary? En kom nu
eens kijken, wat ik hier op het doek getooverd
hebt
(Nadruk verboden)
Mr. F. J Proctor, steenkolenhandelaar te
Slough, een bedrijvige stad niet ver van
Windsor, is een gelukkig man. Tevre
den twinkelen zijn oogen achter zijn brillegla-
zen. Hij en zijn vrouw kijken elkaar glim
lachend aan, als twee menschen, die samen
gewerkt hebben om een doel te bereiken, en
hierin nu geslaagd zijn.
Mr. Proctor is nu 65 jaar. Men kan dit oud
of jong noemen: dit hangt af van den leeftijd
waarin men zichzelf bevindt, maar zeker is 65
jaar een ouderdom, waarop velen hun levens
doel niet bereikt hebben en ook niet hopen
het ooit te zullen bereiken.
De steenkolenhandelaar van Slough heeft er
38 jaren over gedaan.
65 38 27. Hij was dus zeven en twintig
toen hij begon.
In de mooie oude kathedraalstad Winchester,
twintig mijlen ten Noorden van Southampton,
had hij een grutterij en slagerswinkel. Maar hij
was een jonge man van weinig ervaring. De
zaak ging mis.
Diep vernederd zag hij zich gedwongen een
verzoekschrift tot faillietverklaring in te die
nen.
Activa waren er niet. De passiva bedroegen
nog geen 200.
Maar tegen dit bedrag zag de jonge man op
alsof het 2.000.000 waren. En het werd zijn
levensdoel deze schuld, over verscheidene cre
diteuren verspreid, af te betalen tot de laatste
penny.
Thans is hij 65, en hij heeft bij den officiee-
len curator te Southampton voldoende geld ge
stort om de schuld, plus de wettelijk vastge
stelde rente van 4 pet., ten volle te delgen.
Teneinde dit doel te bereiken, heeft hij zich
al die jaren onthouden van de meest beschei
den ontspanningen, welke het leven van den
hard werkenden burgerman veraangenamen.
Geen bioscopen voor hem, en geen schouwbur
gen. Sinds meer dan twintig jaren heeft hij
zich geen vacantie en zelfs geen vacantiedag
gegund. Als hij gebruik maakte van de tram,
was dit een groote luxe, want zoo een rit kost
een penny of twee pence dat hangt van
den afstand af en die penny zou wellicht
oorzaak zijn dat hij de laatste penny niet zou
kunnen terugbetalen. Met zijn kleeren deed hij
tweemaal zoo lang als zij bestemd geweest wa
ren te duren. Alles deed hij met grootste zui
nigheid, want hij wilde zijn schulden betalen,
en steeds dacht hij aan het oogenblik, waarop
hij zou kunnen zeggen: „Ik ben geen mensch
meer een penny schuldig."
Iedere week legde hij iets apart voor de
afbetaling.
Het ging langzaam, heel langzaam.
Denk eens aan: wie uwer een halve eeuw
oud is, was een kleine schooljongen van 12 toen
Mr. F. J. Proctor failliet ging, en besloot zijn
schuldeischers tot de laatste penny te voldoen.
Denk eens terug aan dat eindeloos ver teruglig-
gende verleden: de Boerenoorlog was nog maar
enkele maanden geleden uitgebroken. Volwas
sen mannen van zoowat middelbaren leeftijd
onder u hebben dien tijd zelfs niet meege
maakt; zij werden geboren toen Mr. F. J.
Proctor begon te sparen voor het terugbetalen
van zijn schuld. Anthony Eden was twee jaar
oud; hij was minister van Buitenlandsche Za
ken vóór Mr. P. J. Proctor zijn doel bereikt
had. Koningin Victoria regeerde en George VI
lag in de wieg.
Negentienhonderd! Acht en dertig ontzag
wekkende jaren zijn sindsdien verloopen. Voor
Mr. F. J. Proctor zijn het acht en dertig jaren
geweest, gedurende welke hij gewerkt heeft
voor het afbetalen van een schuld van weinig
meer dan 2000 Nederlandsche guldens; de jaren,
waarin hij penny bij penny overlegde, altijd
zwoegend, altijd sparend.
Jaren en jaren na zijn faillissement kon hij
's nachts den slaap niet vatten, doordat hij er
aan dacht dat hij anderen geld schuldig was,
en niet wist of en wanneer hij zich ooit van die
schuld zou kunnen kwijten.
Acht en dertig jaar lang, terwijl de wereld
geschiedenis haar pad baande van oorlog tot
revolutie en van revolutie tot oorlog, heeft ook
die geschiedenis, dat stille epos van de eerlijk
heid en rechtschapenheid van een kleinen En-
gelschen burgerman geduurd.
De feiten in die geschiedenis waren de pen
nies, die hij overlegde. Hij was een jonge man
en legde pennies over; hij klom in jaren en
legde pennies over; zijn haar werd wit, en hij
legde pennies over. De rente groeide de schuld
boven het hoofd. Hij bleef pennies overleggen
voor schuld en rente.
En eindelijk, eindelijk was het groote doel
verwezenlijkt; het volle bedrag werd naar den
curator te Southampton gezonden.
„Nu ga ik vrij-uit," heeft Mr. Proctor gezegd.
Hij is gelukkig en zijn vrouw is gelukkig, en
zij zullen dit jaar voor het eerst op vacantie
gaan.
Maar één man is ongelukkig, en wel de cu
rator te Southampton. Want deze moet uitvin
den, waar al die crediteuren van 38 jaren gele
den wonen.
Velen hunner wonen in het graf. De cura
tor moet hun erfgenamen opsporen. Anderen
wonen wellicht in de Dominions of koloniën.
En geen hunner heeft waarschijnlijk ooit
meer gedacht aan wat Mr. Proctor hun schul
dig was.
0UD5TE FABRIEK HILVERSUM 15 MODELLEN
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T""1 m art bij levenslange geheele ongeschiktheid1 tot werken door T"i n H bij een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL f Ove™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT lJUi" doodelijken afloop
bfl verlies van een band,
een voet of een oog.
I
25
Zjjn gezicht werd gloeiend rood en hij zag
op, terwijl hij haar vast en beslist antwoordde.
„Neen," en de mannelijke klank in zijn stem
verheugde Lorrie's ziel. „Neen. Dan zou hij
ongelijk hebben. Beneden mijn stand getrouwd!
Je bent zooveel beter dan ik en staat zooveel
boven me als de sterren staan boven de stee-
nen van den weg hier."
„Ik ben Dolores Latimer, de dochter van een
dominé, en jij bent burggraaf Kendale," zei
ze.
„Waarom gooi je mij dien ellendigen titel
voor mijn voeten?" zei hij bijna boos. „Wil
je mij straffen, omdat ik niet doodeenvoudig
Smith of Jones heet? Ik wilde, dat het waar
was! Ik haat mijn titel en ik haat alles wat
er aan vast zit en ik zal hem nog meer
haten, als jij hem als een slagboom tusschen
ons wilt stellen. Lorrie, luister eens naar me.
Je hebt over mijn vader gesproken. Ik zal je
de waarheid zeggen. Hij zal eerst teleurge
steld zijn. Even maar, zie je! Maar als hij je
zou zien en leeren kennen, dan zou hij je lief
hebben als een eigen dochter."
Wat klopte haar hartje bij die eenvoudige,
moedige woorden. Maar zij schudde beslist haar
hoofd.
„Luister eens, Lorrie, lieve Lorrie, ik heb
mijn beroep, ik kan werken om bevordering
te krijgen. Vergeet dien heelen, ellendigen titel
en word de vrouw van luienant Kendale.
O lieveling, breek mijn hart toch niet! Als je
eens wist, hoe ik van je houd!' En hjj strekte
beide handen smeekend uit. Zij wendde haar
hoofd nog verder van hem af, zoodat hij er
niets op kon lezen.
Een oogenblik stond hij met uitgestrekte
handen; toen liet hij ze langs zijn lichaam
neervallen. „Ik zie wel," zei hij, „dat er geen
hoop voor mij is. Je hebt mij niet lief en je
kunt me ook niet liefhebben, dat bedoel
je natuurlijk en je wilt het niet graag zeg
gen. Ik moet het zoo goed mogelijk dragen;
denk niet, dat ik jammerend door Carshal zal
•kruipen. Neen, ik zal maken, dat ik er meteen
uitkom je zult geen last meer van mij heb
ben. Wanneer je mijn vrouw niet kunt worden
zal ik zoo ver mogelijk van je heengaan. Vaar
wel, Lorrie." En hij knoopte zijn overjas dicht
met bevende vingers. Zijn besluit stond vast om
den slag, dien het noodlot hem had toebedeeld,
zoo goed mogelijk te dragen.
Zij plukte zenuwachtig aan de franje van
haar shawl. „Waar waar ga je naar toe?"
vroeg ze. „Waarom zou je gaan?"'
„Waar ik heenga?" zei hij heesch. „Waar ik
van plan was heen te gaan als als je „neen"
zei. Denk je soms, dat ik hier wil blijven rond
hangen en je vervelen? Neen, ik zal overgaan
naar een regiment, dat naar Palestina gaat om
dat zaakje daar op te knappen. Ik zal het niet
vergeten ik geloof niet, dat ik je ooit zou
kunnen vergeten, Lorrie, maar daarginds zal ik
niet zooveel tijd hebben om voortdurend aan je
te denken, als hier in de barakken in Carshal.
Vaarwel dus, voor altijd!"
Zij bleef zwijgend staan en behalve dat zij
zenuwachtig aan haar shawl plukte, bewoog
zij zich niet.
„Wil je me zelfs niet vaarwel zeggen?"
vroeg hij gekwetst, „wil je me voor de laatste
maal een hand geven, Lorrie?" en hij kwam
wat dichter bij haar en stak zijn hand uit.
Zij gaf hem de hare, die hij een oogenblik
vasthield en toen aan zijn lippen drukte. Haar
hand was gloeiend heet en ze beefde als een
gekooid vogeltje
„Vaarwel. Ik ga morgen naar Londen en ik
wil Jack liever niet meer zien. Zeg hem zeg
hem, dat ik er wee van ben geworden om steeds
in Carshal te blijven hangen en dat ik naai
de Falestijnsche herrie ben getrokken voor een
opfrisschertje. Die goeie Jack. Ik zal hem mis
sen. Hij is waarschijnlijk de eenige, die nog aan
me zal denken."
Een korte, gesmoorde snik klok onder de
shawl.
„Neen, nietwaar," zei ze met moeite iets weg
slikkend.
Hij keek haar verdrietig aan en zijn gelaat
werd zachter. „Kijk eens, nu heb ik je aan het
huilen gemaakt. Wat ben ik toch een egoïstische
kerel. Let maar niet op wat ik gezegd heb.
Lorrie, vergeet het maar of verbeeld je, dat
het een droom is. Ik ben niet waard dat
iemand me lief heeft en zeker niet, dat iemand
om me huilt. Vaarwel," en hjj keerde zich om.
Lorrie strekte verlegen haar hand uit.
„Wacht even," zei ze. „Ik ik wou wat
zeggen."
Hij keerde weer om, gehoorzaam als een sol
daat, die een commando opvolgt.
Zij vocht met haar stem en haar trillende
lippen, en zweeg zweeg, terwijl hij geduldig
wachtte, zonder eenige hoop.
„Wel?" vroeg hij eindelijk.
„Ik ik wilde alleen maar zeggen," zei ze
bijna onhoorbaar „dat dat ik denk ik ben
er niet zeker van dat ik van je houd een
klein beetje."
Het was niet te verwonderen dat hij haar
bleef staan aanstaren, alsof hij zjjn eigen ooren
niet vertrouwde.
„Je je riep hij verwonderd uit, niet
wetend wat te doen van vreugde. „Lorrie, houd
je een beetje van me?"
Toen zweeg hij plotseling en hjj zag haar
twijfelend aan. Ze had hem eens voor den gek
gehouden hjj dacht aan het portret van den
Afrikaanschen zendeling zou ze nu ook met
hem spelen?
„Is het waar?" vroeg hij heftig. „Meen je het.
Laat eens zien!" en bijna ruw trok hij haar
naar zich toe.
Neen, ze hield hem niet voor den gek, hij
kon den ernst onmiddellijk aflezen van haar
vuurrood gezichtje, de donkere oogen, die
slechts half onwillig in de zijne keken en waarin
meisjesachtige openhartigheid en bescheiden
heid te lezen was.
Met 'n kreet nam hij haar in z'n armen en
hield haar stevig vast.
„Lorrie, lieveling, het is waar! De hemel
moge het mij vergeven, maar ik dacht, dat je
met me speelde. Het is waar! O lieveling,
waarom heb je me zoo laten lijden?" en zijn
stem brak. „Houd je een beetje van me
en wil je mijn vrouw worden?"
Boven hen glimlachte de maan eenigs-
zins medelijdend terwijl zij neerzag op dit
liefdespel, dat zij al zoovele duizenden jaren
had aanschouwd. Een vogel, die door hun
stemmen gewekt was, liet een zwak verma
nend geluid hooren, de geheele natuur scheen
met open oogen glimlachend toe te zien. Een
oogenblik liet Lorrie haar hoofd tegen zijn borst
rusten. Maar toen de kussen, die hij op het
betooverende, naar hem opgeheven gezichtje
liet regenen, te heftig werden, overkwam haar
een meisjesachtige schaamte; zij trok haar
hoofd terug en legde haar hand op zijn lip
pen.
„Geef me één kus uit eigen beweging," zei
hjj, „alleen om me te bewijzen dat ik niet
slaap en droom."
Zij schudde haar hoofd.
„Neen. Ik ben het kussen niet zoo gewend
als jij," mompelde ze.
„Ik?" vroeg hij. „Je bent de eerste vrouw
behalve mijn moeder en een klein meisje waar
ik als schooljongen verliefd op was die ik
ooit heb gekust."
Lorrie zag naar hem op met een ondeugende
schittering in haar oogen. „Dat is een reuze
leugen!" zei ze langzaam. „Ik weet, dat je
verleden week nog een meisje gezoend hebt!"
„Ik?" zei hjj verbaasd.
„Ja, daar op het kerkhof, mijnheer!" en zij
wees beschuldigend in die richting.
Hij staarde haar een oogenblik aan, toen
werd hij vuurrood onder zijn gebruinde huid.
„Was je dan wakker?" vroeg hij verbluft.
„Even wakker als ik nu ben," antwoordde zij.
„En wat heb je nu wel te zeggen, mijnheer?"
„Zeggen," zei hij. „Dat het me spijt dat ik
er geen twee heb genomen inplaats van één.
Maar ik zal de tweede nu nemen, als je hem me
tenminste wilt geven."
Zij aarzelde een oogenblik, ging toen op
haar teenen staan, legde haar handen op zijn
schouders en drukte bevend haar lippen op de
zijne. Toen week ze achteruit, hield hem op
een armslengte afstand van zich, haar handen
tegen zijn borst gedrukt.
„En wees nu eens ernstig als je kunt,"
zei ze. „Weet je, wat je gedaan hebt, mylord?"
„Het beste werk, dat ik ooit op een avond
gedaan heb, mylady," antwoordde hij.
„Je heb je leven verbonden aan een be
delares," zei ze streng, „en zooals Jack zou
zeggen, wanneer hij hier was er zal heibel
komen."
„Denk je? Wat hindert het?" antwoordde hij,
terwijl hij haar zielsgelukkig aanzag.
„Wat het hindert! Heel veel!" antwoordde
zij. „Denk je, dat ik de rest van mijn levens
dagen wil doorbrengen onder den vloek van
een graaf
„Ik geloof in geen geval, dat mijn vader je
zal vervloeken," zei hij lachend.
(Wordt vervolgd)