Tegen „Rome" ff tfidu&t&aal van den dag De avonturen van een verkeersagent je U remt IieI>t II Noq ALLE ABONNÉ'S F 250.- OPJUE fjEEn AchTERLickr? R1TSEMA STOFZUIGERS WOENSDAG 6 JULI 1938 De roode lap Van 9-12 en van 2-4 Bijwerken" en Overgaan Luchtbescherming in ziekenhuizen Schulden betaald AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES GARVICE Het „Liberale Weekblad" is over den ondergang van mr. Wendelaars Os- sche enquête nog zeer bedroefd en wendt zich met spijtigheid tegen de wijze, waarop de Kamer dit voorstel heeft be handeld. „Bij den aanvang der vergadering aldus het liberale orgaan lagen twee voorstellen ter tafel: het enquête-voorstel Wendelaar en de motie Albarda-Oud, waarin op toezending aan de Kamer van een ministerieele nota van in lichtingen werd aangedrongen. Hierin lag de gedachte besloten, dat, in afwachting van deze nota en van de beraadslaging daarover in de Kamer, de behandeling van het enquête-voorstel zou worden geschorst. Maar het enquête-voorstel, aldus had de Rechterzijde het verordineerd, mocht geen kans hebben. Het gevaar, dat het alsnog aanhangig bleef, moest worden verwijderd. Daarom moest, alvorens op de nota zou worden aangedrongen, het enquête-voorstel Wendelaar worden afge slacht." Terloops mogen wij hier wijzen op de eigenaardige kleur, die het parlementaire gebeuren in liberale oogen aanneemt, zoo dra het niet aan liberale wenschen beant woordt. Een meerderheid, waaraan de libe ralen niet deelnemen, schijnt ineens geen behoorlijke parlementaire zeden meer te bezitten: zij „ordineert". En een liberaal voorstel schijnt niet eerbaar te kunnen sneven in den parlementairen strijd: het wordt „afgeslacht". Lag de zaak andersom, dan zou de meerderheid zeker niet geordi neerd hebben, maar bijv. het rijpe politieke oordeel van het gansche volk hebben uit gesproken, en het voorstel ware zeker niet afgeslacht, maar even beslist als welover wogen afgewezen. Doch dit terloops. De pointe van het liberale betoog ligt verderop. Zooals men weet, was men in de regee- nngspartijen van meening, dat men den minister niet goed om inlichtingen kon ver zoeken, terwijl men tegelijk een geschorst enquête-voorstel als een soort van dreigend of op zijn minst wantrouwend alternatief achter de hand hield De heer Schouten en jhr. de Geer hebben daarom voorgesteld, éérst over het enquête-voorstel te stemmen en daarna over de motie Albarda-Oud; en op deze ordentelijke wijze werd dan ook eerst het voorstel-Wendelaar verworpen en daarna de motie aanvaard. De overweging, waarop deze volgorde gegrond was, was volkomen redelijk, en de methode volkomen logisch. Het „Liberale Weekblad" noemt haar echter niet minder dan „onwelriekend". En in de onbeheerschte spijtigheid, die in dit grove woord tot uiting komt, spant de vluchtende Parth op zijn boog nog een giftig pijltje. „Maar wat is wel het merkwaardigste in het geval? schrijft het „Weekblad". Dat niet de Katholieken, de partij die ten heftigste tegen het enquête-voorstel zich had verzet, maar de protestantsch-christelijke partijen in den aan val op het voorstel-Wendelaar de leiding heb ben genomen. Ik zal U redden uit de netelige situatie, zei den de Protestantsch-christelijke partijen. Zij en zij alleen beten het spit af voor Rome. Zij draaiden de orde om eener normale parlemen taire behandeling en stemden toen met z'n allen het enquête-voorstel-Wendelaar af. Zoo levert deze historie ons een nieuw bewijs voor de innige verknochtheid en het bereid vaardig dienstbetoon van de anti-revolutionnaire en christelijk-historische partijen aan de politiek van Rome." Dit stukje moedwil, waarin tweemaal het woordje „Rome" gebruikt wordt om het standpunt van een minister van justitie in een politie-maatregel aan te duiden, laat diep blikken. Komt het feit, dat die vereen zelviging het „Liberale Weekblad" zoo vlot afgaat, niet achteraf verraden, dat het enquête-voörstel in de bedoeling van zijn liberale voorstanders inderdaad tegen „Rome" gericht was? Hoe misplaatst dat ook moge zijn, waar althans aan onze zijde niemand die vereenzelviging van een mi- nisterieelen maatregel, of ook van een hee- len minister, of ook van een gansche poli tieke partij, met „Rome" erkent of aan vaardt, de bedoeling is er niet minder be schamend om. Van de poging, om de beide protestant- sche regeeringspartijen met den rooden lap van het anti-papisme te sarren, kunnen wij overigens het „Liberale Weekblad" wei nig succes beloven. Die poging veronderstelt een stierlijkheid sit venia verbo waar van het weekblad zelf weliswaar een be droevend blijk heeft geboden, maar die het ten onrechte bij anderen postuleert. Waar aan liet eind van het schooljaar dikwijls ouders in de meening verkee- ren, dat „bijwerken" en „overgaan" twee dingen zijn, die elkaar dienen „op te vol gen", mogen wij hen erop attent maken, dat dit nog geenszins het geval behoeft te zijn. Im mers er is nog een groot verschil tusschen het bijwerken van kinderen, die „niet mee kun nen" en het bijwerken van kinderen, die „niet meer mee kunnen". In het eerste geval heb ben wij te maken met kinderen, die door een of andere oorzaak „achterop zijn geraakt", bijv door ziekte, veelvuldig schoolverzuim, etc. Het bijwerken van de eerste categorie heeft tot voornaamste doel de kinderen door „extra helpen" in staat te stellen het gewone klasse- onderwijs althans toch in gróóte trekken te kunnen volgen, waarbij dan natuurlijk aller eerst aandacht wordt besteed aan de hoofd vakken. Na schooltijd geeft dan de onderwijzer of onderwijzeres het desbetreffende kind een soort van privéles en thuis dient het dan meest al ook nog eenig „extra-werk" te maken. De privéles komt meestal neer op een herhaalden uitleg van het in klasseverband behandelde en het extra'werk heeft ten doel het tijdens de klas verkeerd gemaakte werk te corrigeeren en door nieuwe oefeningen de niet verkregen vaar digheid alsnog aan te brengen. Deze soort bij werken komt het meeste voor in de lagere leerjaren en wel speciaal in het eerste leerjaar. Daar vergt het ook den meesten tijd, wijl het aanleeren van de grondbeginselen heel kalm en systematisch moet geschieden, wil men succes boeken. Dit succes behoeft echter niet noodzakelijk zich te uiten in „overgaan", en zoo kan het dus gebeuren, dat een kind, ondanks al de extra lessen en het extra werk toch niet wordt be vorderd, hetgeen de ouders dan dikwijls geheel ten onrechte als een groote teleurstelling be schouwen. Soms zelfs vervoegen zij zich aan de school met de critiek: „Waarom heeft U het kind dan toch bijgewerkt?" Dezen vergeten niet alleen dat zij de(n) onderwijzer (es) daarmede zeer ondankbaar behandelen, maar ook, dat een kind „voor spek en boonen" laten zitten omdat het straks toch niet „over" kan veel funester is dan het simpele doubleeren van een leerjaar. Immers met „maar laten waaien" zou men een kind voor zijn heelen schooltijd kunnen be derven. Want óf het wordt moedeloos en gaat denken: „Ik kan toch niets!" óf het gaat kat- tekwaad uithalen en wordt onhandelbaar, óf het houdt zich onledig met het z.g. „knoeien",, wordt uit verveling „speelziek", óf wat nog erger is besteedt de aandacht, die feitelijk voor het leeren bestemd was, aan „verkeerde dingen" en komt zoo tot zedelijke afwijkingen. Ook voor kinderen geldt het „Ledigheid is des duivels oorkussen"! Het bijwerken kan dit alles voorkomen en is dus zoo gezien niet zoozeer een kwestie van „on derwijzen" maar veel meer van „opvoeden". Na tuurlijk gaat daar wel eens het „Gaat over" of „Gaat voorwaardelijk over" mee gepaard, maar dit is slechts een tweede, een bijkomstig doel. Ouders mogen derhalve het bijwerken altijd ten volle waardeeren, óók wanneer dit tweede doel niet bereikt kan worden. Trouwens „niet overgaan" is dikwijls voor een kind van veel meer belang dan een „geforceerd bevorderen". In het eerste geval zien wij dikwijls een kind door de grondige herhaling voor de rest van den schooltijd bij de goede of middelmatige leer lingen ingedeeld, terwijl in het laatste geval het kind dikwijls een voortdurende brekebeen blijft. Als gevolg meestal van het gemis der vereischte vaardigheid. Het bijwerken van „achterop-geraakten" heeft ten doel het kind te laten „inloopen" en in staat te stellen weer zoo spoedig mogelijk het gewone klasse-onderwijs te kunnen doen ver werken. Uiteraard bepaalt ook dit zich voorna melijk tot de hoofdvakken en hangt de tijd, die hieraan besteed moet worden, hoofdzakelijk af van de meerdere of mindere snelheid waarmee de leerling opneemt, zijn ijver en doorzettings vermogen. Eerste doel is hierbij niet het voor komen van gebrek aan belangstelling, doch het bewerken van het weer op peil zijn, waaraan dan de redelijke kans op „overgang" verbonden zit. Natuurlijk lukt dit niet altijd, immers afge zien nog van het feit, of het bijwerken in het begin van een schooljaar of aan het einde daar van een aanvang neemt, want dit is natuurlijk mede een factor van beteekenis de leerling moge dikwijls door hard werken erin slagen het onderwijs in de klas weer zonder al te groote inspanning te kunnen volgen, dit wil nog lang niet altijd zeggen, dat hij (.zij) zich in middels ook de verlangde vaardigheid heeft verworven. En dan kan de leerkracht het dik wijls beter vinden om wille hiervan toch de voorkeur te geven aan „nog een jaar deze klas meemaken". Soms wordt het: „Voorwaardelijk over". En dit als proeftijd. Volgt dus nadien de „terugplaatsing" behoeven ouders dit volstrekt niet als een „ramp" te beschouwen, want als gebleken is, dat het onderwijs in het hoogere leerjaar te zwaar is voor den leerling, is het doen volgen van een lagere klasse de eenig juiste oplossing, het kind slechts „ten zegen"! JOS. DETONY „Morgen ga ik ervoor zorgen I" „O, )a, da's waar ook...."* „Ik heb nog geen tijd gehad". Al die „argumenten" tezamen helpen tegen bekeuringen (enbotsingen I) veel minder goed dan 'n fietsachter- licht od z'n eentje I In het laatst verschenen nummer van den .Geneeskundige Gids" lezen wij o.m.: Wat de luchtbescherming in de zieken huizen betreft, kan men zeggen, dat er in ons land nog weinig is gedaan. Het ge meente-ziekenhuis Zuidwal te 's-Graven- hage heeft een gaskelder doen aanleggen onder het nieuwe gebouw, dat op dit mo ment in wording is. Elders wordt ook wel het een en ander gedaan. Een handleiding voor luchtbescherming van ziekenhuizen wordt samengesteld door een commissie on der leiding van den hoofdinspecteur van de Volksgezondheid, den arts Eykel en gene raal de Ridder; deze zal binnen enkele maanden worden gepubliceerd. Bij een bezoek aan het ziekenhuis te Heerenveen toonde de geneesheer-directeur aan den schrijver van het artikel een gas- en scherfvrijen kelder, die gelegen was onder het nieuw bijgebouwde zenuwpaviljoen. Deze kelder was te bereiken door een gassluis, maar had bovendien twee nooduitgangen. Er waren verschillende vertrekken, zoodat wanneer het eene lokaal onbruikbaar was, de andere nog gebruikt konden worden, ter wijl ook rekening werd gehouden met de be handeling van lijders, die met mosterdgas in aanraking waren geweest. Er was een eenvoudig apparaat voor lucht- verversching dat door een gedemonteerde fiets kon worden bediend. Het bewegen van deze fiets was niet zeer zwaar, zoodat één persoon dit gemakkelijk langen tijd kon volhouden. In een lokaal bevond zich een groot zuurstofapparaat aangesloten aan een buislciding, bestaande uit een zeer dikke buis met een achttal spruitstukken. Boven dien was er een luchtzak aangebracht tus schen het zuurstofapparaat en de buis, zoo dat er geen te hooge zuurstofdruk kon ont staan, die voor lijders aan phosgeenvergif- tiging zeer ongewenscht werd geacht. Aan deze spruiten waren kleine maskers aange bracht, zoodat iedere lijder direct uit de buis zijn zuurstof kon inademen. Het zuur stofapparaat kon zoowel op vloerhoogte als op bedhoogte worden gebruikt, waarbij dus rekening is gehouden met het feit, dat men niet altijd bedden voor de lijders zou kun nen beschikbaar hebben, terwijl zij toch de hun toekomende hoeveelheid zuurstof zou den kunnen deelachtig worden. De sluisvloer ligt het laagst bij de eerste deur (dus naar den buitenkant van den kelder toe) en hooger naar den kant van de sluisdeur die toegang geeft tot den kel der. Deze deuren worden op dorpelhoogte van gaten voorzien. Deze gaten kunnen door een kurk worden gedicht. Hierdoor kan men een verbinding maken tusschen de sluis en den kelder. Staat deze laatste nu onder overdruk, dan is het gevaar van het binnendringen van gas van buiten tot een minimum beperkt. De deuren zijn van ijzer, niet overdreven zwaar uitgevoerd, maar door gekruiste ijzers versterkt. Men heeft er een klink op aangebracht, in de ver wachting, dat deze in mindere mate kans zal hebben in het ongereede te geraken dan een bel. De verlichting der kelders loopt over een accumulator, zooaat men met geheel afhankelijk ls van de electriciteits- voorziening. De luchthaalleiding bevindt zich 80 cm. diep onder den grond en komt op 100 m. van den kelder uit. Er is verder een verticale luchtpijp aangebracht voor luchtverversching. De toegevoerde lucht kan door een schuil- plaats-gasfilter worden geleid en aldus gas- vrij worden gemaakt. Maar het was niet de schuld van Keesie, dat een ongeluk gebeurde. Een veldmuisje liep over den weg, zonder te letten van welken kant een auto kwam. Ofschoon men het nog waar schuwde, liep het door en werd door een auto van meneer Konijn overreden. ..Die kinderen zijn ook zoo onvoorzichtig," zeide de kabouter, die het ongeluk zag. „Den bestuurder treft geen schuld." Gelukkig waren leden van de vereeniging „Eerste hulp bij ongelukken" present, ze namen het verongelukte veldmuisje op en droegen het naar een der nabije woningen van een konijn, die dadelijk bereid was hulp te bieden. De dame wendde den blik af van de vrou- i wenfiguur, die de schilder op het does getooverd had en zei: U bent waarlijk een kunstenaar! Zij bevonden zich in de tentoonstellingszaal i voor het doek van den bereids beroemd gewor- den schilder Anthony Charles. Deze wierp vlug een blik door de zaal, die vrijwel ontruimd was. Dan wacht ik u in mijn atelier, zeide hij. Uw bedoeling was: alleen het hoofd, nietwaar? Drie of vier keer poseeren is dan genoeg. U kunt De portière aan het andere eind van de zaai werd opgelicht door een hand, die schitterde van edelsteenen. Een dame trad binnen, gekleed in een kostbare japon. Mary voelde, dat de ander haar onvriendelijk opnam. De schilder maakte een beleefde buiging voor Mary en zij ging heen, met een onaangenaam gevoel in haar binnenste. Tijdens de uren, dat Mary poseerde, was zij zich bewust van de bewondering de cor recte bewondering overigens die Anthony Charles voor haar aan den dag legde. Zij kon zich niet onttrekken aan de betoovering daar van, en huiverde onwillekeurig bij de gedachte, dat de betoovering zou kunnen worden ver broken, zoodra de schilderij voltooid was. Terwijl zij op een middag naar het atelier ging, en meer dan ooit aan die kwellende ge dachten toegaf, schudde zij eensklaps het hoofd, als om die gedachten te verjagen. Het kwam haar voor, dat dit' gebaar was opgemerkt door een dame, die haar in die verlaten straat tege moet kwam. Zij sloeg de oogen op en voelde een steek in haar hart: het was dezelfde dame, die enkele dagen geleden de portière in de ten toonstellingszaal had opzij geschoven en haar zoo onvriendelijk had opgenomen. Haar angst en twijfel namen nog toe, toen ze den kalmen glimlach van den schilder be merkte, zoodra zij elkaar begroetten. „Neemt u plaats," zei Anthony Charles op vroolijken toon, terwijl hij zijn bankje voor den ezel zette. U bent slecht gehumeurd van daag, zou ik zeggen, ging hij verder. Ik zou u heel dankbaar wezen, als ik u mocht vragen, wat de reden van uw ontstemdheid is. Zoekt u de reden in haarzei Mary kort weg. In haar? De schilder liet van verbazing zijn penseel voor een oogenblik in de lucht hangen. Wie is die „haar"? vroeg hij nieuwsgierig. De dame, die laatst op de tentoonstelling kwam, toen u met mij aan het praten was en u mij uitnoodigde, om op uw atelier te komen om voor u te poseeren. Ah! zei de schilder, op den toon van iemand, die niet meer hoeft te zoeken. Ik begrijp u Ik ben haar net tegengekomen, hernam Mary, met moeite de woorden uitbrengend, op straat, geen vijftig passen hier vandaan. Kwam ze van u? Inderdaad, antwoordde Anthony onverstoor baar, met een ondeugend lachje om zijn lippen Heeft ze geposeerd? Neen. Ze is me alleen komen opzoeken, dit maal. Werkelijk? En de andere malen? Zij wilde, net als u, dat ik haar op het doek vereeuwigde. Mary voelde haar pijn nog stekender worden. Zij hief het hoofd op, na een lange poos zwij gen, en vroeg dan, met bevende stem: Zegt u mij: dat oortret, dat u op de tentoon stelling had, was zij dat? Althans voor een deel, verklaarde Anthony zonder zich van zijn stuk te laten i brengen. Het was schitterend, hé? 7-, „.„„r Mary antwoord- UC p? 0€f de niet. De prik- i kei der jaloezie stak haar in het hart, met volle kracht. Zij had een brok in de keel. Hij had dat allemaal gezegd op den gewoonsten toon van de wereld, en zonder zijn werk te onderbreken. Zij trachtte op te staan en iets te zeggen, maar slaagde er niet in. Groote tranen welden uit haar oogen op, en rolden over haar bleeke wangen. Anthony deed, alsof hij niets bemerk te, en werkte voort, alsof de duivel hem op de hielen zat. Ten laatste stond Mary op. „Ik ga," zei ze op vasten toon. Maar toen zij haar nog vochtige oogen naar den schilder opsloeg, zag zij in zijn oogen een uitdrukking van oneindige voldoening en tee- derheid. Verbaasd bleef ze staan. „O, blijf nog wat, juffrouw Mary!" smeekte Anthony. „Laat mij weer genieten van uw heer lijken glimlach, en vergeef het me! Wij kunste naars zijn soms zoo eigenaardig wreed. Toen ik zoo treurig zag, bekroop me aanstonds de lust die mooie oogen van u, vol tranen, op het doek te brengen. Daarom moest ik zoo spreken als ik deed. Ik weet werkelijk niet, wie die dame was, die toen op de tentoonstelling kwam. Ik kan me haar niet eens herinneren. Ze is nooit bij me op bezoek geweest, en de schilderij die u zoo mooi vond, heb ik het vorig jaar in Parijs ontworpen." „Dus dan hebt ustamelde Mary. „Dus heb ik alléén maar bewondering gehad voor mijn modelletje van deze laatste dagen en weet meteen, dat mijn bewondering aan vaard wordt Is 't niet, Mary? En kom nu eens kijken, wat ik hier op het doek getooverd hebt (Nadruk verboden) Mr. F. J Proctor, steenkolenhandelaar te Slough, een bedrijvige stad niet ver van Windsor, is een gelukkig man. Tevre den twinkelen zijn oogen achter zijn brillegla- zen. Hij en zijn vrouw kijken elkaar glim lachend aan, als twee menschen, die samen gewerkt hebben om een doel te bereiken, en hierin nu geslaagd zijn. Mr. Proctor is nu 65 jaar. Men kan dit oud of jong noemen: dit hangt af van den leeftijd waarin men zichzelf bevindt, maar zeker is 65 jaar een ouderdom, waarop velen hun levens doel niet bereikt hebben en ook niet hopen het ooit te zullen bereiken. De steenkolenhandelaar van Slough heeft er 38 jaren over gedaan. 65 38 27. Hij was dus zeven en twintig toen hij begon. In de mooie oude kathedraalstad Winchester, twintig mijlen ten Noorden van Southampton, had hij een grutterij en slagerswinkel. Maar hij was een jonge man van weinig ervaring. De zaak ging mis. Diep vernederd zag hij zich gedwongen een verzoekschrift tot faillietverklaring in te die nen. Activa waren er niet. De passiva bedroegen nog geen 200. Maar tegen dit bedrag zag de jonge man op alsof het 2.000.000 waren. En het werd zijn levensdoel deze schuld, over verscheidene cre diteuren verspreid, af te betalen tot de laatste penny. Thans is hij 65, en hij heeft bij den officiee- len curator te Southampton voldoende geld ge stort om de schuld, plus de wettelijk vastge stelde rente van 4 pet., ten volle te delgen. Teneinde dit doel te bereiken, heeft hij zich al die jaren onthouden van de meest beschei den ontspanningen, welke het leven van den hard werkenden burgerman veraangenamen. Geen bioscopen voor hem, en geen schouwbur gen. Sinds meer dan twintig jaren heeft hij zich geen vacantie en zelfs geen vacantiedag gegund. Als hij gebruik maakte van de tram, was dit een groote luxe, want zoo een rit kost een penny of twee pence dat hangt van den afstand af en die penny zou wellicht oorzaak zijn dat hij de laatste penny niet zou kunnen terugbetalen. Met zijn kleeren deed hij tweemaal zoo lang als zij bestemd geweest wa ren te duren. Alles deed hij met grootste zui nigheid, want hij wilde zijn schulden betalen, en steeds dacht hij aan het oogenblik, waarop hij zou kunnen zeggen: „Ik ben geen mensch meer een penny schuldig." Iedere week legde hij iets apart voor de afbetaling. Het ging langzaam, heel langzaam. Denk eens aan: wie uwer een halve eeuw oud is, was een kleine schooljongen van 12 toen Mr. F. J. Proctor failliet ging, en besloot zijn schuldeischers tot de laatste penny te voldoen. Denk eens terug aan dat eindeloos ver teruglig- gende verleden: de Boerenoorlog was nog maar enkele maanden geleden uitgebroken. Volwas sen mannen van zoowat middelbaren leeftijd onder u hebben dien tijd zelfs niet meege maakt; zij werden geboren toen Mr. F. J. Proctor begon te sparen voor het terugbetalen van zijn schuld. Anthony Eden was twee jaar oud; hij was minister van Buitenlandsche Za ken vóór Mr. P. J. Proctor zijn doel bereikt had. Koningin Victoria regeerde en George VI lag in de wieg. Negentienhonderd! Acht en dertig ontzag wekkende jaren zijn sindsdien verloopen. Voor Mr. F. J. Proctor zijn het acht en dertig jaren geweest, gedurende welke hij gewerkt heeft voor het afbetalen van een schuld van weinig meer dan 2000 Nederlandsche guldens; de jaren, waarin hij penny bij penny overlegde, altijd zwoegend, altijd sparend. Jaren en jaren na zijn faillissement kon hij 's nachts den slaap niet vatten, doordat hij er aan dacht dat hij anderen geld schuldig was, en niet wist of en wanneer hij zich ooit van die schuld zou kunnen kwijten. Acht en dertig jaar lang, terwijl de wereld geschiedenis haar pad baande van oorlog tot revolutie en van revolutie tot oorlog, heeft ook die geschiedenis, dat stille epos van de eerlijk heid en rechtschapenheid van een kleinen En- gelschen burgerman geduurd. De feiten in die geschiedenis waren de pen nies, die hij overlegde. Hij was een jonge man en legde pennies over; hij klom in jaren en legde pennies over; zijn haar werd wit, en hij legde pennies over. De rente groeide de schuld boven het hoofd. Hij bleef pennies overleggen voor schuld en rente. En eindelijk, eindelijk was het groote doel verwezenlijkt; het volle bedrag werd naar den curator te Southampton gezonden. „Nu ga ik vrij-uit," heeft Mr. Proctor gezegd. Hij is gelukkig en zijn vrouw is gelukkig, en zij zullen dit jaar voor het eerst op vacantie gaan. Maar één man is ongelukkig, en wel de cu rator te Southampton. Want deze moet uitvin den, waar al die crediteuren van 38 jaren gele den wonen. Velen hunner wonen in het graf. De cura tor moet hun erfgenamen opsporen. Anderen wonen wellicht in de Dominions of koloniën. En geen hunner heeft waarschijnlijk ooit meer gedacht aan wat Mr. Proctor hun schul dig was. 0UD5TE FABRIEK HILVERSUM 15 MODELLEN op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T""1 m art bij levenslange geheele ongeschiktheid1 tot werken door T"i n H bij een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL f Ove™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT lJUi" doodelijken afloop bfl verlies van een band, een voet of een oog. I 25 Zjjn gezicht werd gloeiend rood en hij zag op, terwijl hij haar vast en beslist antwoordde. „Neen," en de mannelijke klank in zijn stem verheugde Lorrie's ziel. „Neen. Dan zou hij ongelijk hebben. Beneden mijn stand getrouwd! Je bent zooveel beter dan ik en staat zooveel boven me als de sterren staan boven de stee- nen van den weg hier." „Ik ben Dolores Latimer, de dochter van een dominé, en jij bent burggraaf Kendale," zei ze. „Waarom gooi je mij dien ellendigen titel voor mijn voeten?" zei hij bijna boos. „Wil je mij straffen, omdat ik niet doodeenvoudig Smith of Jones heet? Ik wilde, dat het waar was! Ik haat mijn titel en ik haat alles wat er aan vast zit en ik zal hem nog meer haten, als jij hem als een slagboom tusschen ons wilt stellen. Lorrie, luister eens naar me. Je hebt over mijn vader gesproken. Ik zal je de waarheid zeggen. Hij zal eerst teleurge steld zijn. Even maar, zie je! Maar als hij je zou zien en leeren kennen, dan zou hij je lief hebben als een eigen dochter." Wat klopte haar hartje bij die eenvoudige, moedige woorden. Maar zij schudde beslist haar hoofd. „Luister eens, Lorrie, lieve Lorrie, ik heb mijn beroep, ik kan werken om bevordering te krijgen. Vergeet dien heelen, ellendigen titel en word de vrouw van luienant Kendale. O lieveling, breek mijn hart toch niet! Als je eens wist, hoe ik van je houd!' En hjj strekte beide handen smeekend uit. Zij wendde haar hoofd nog verder van hem af, zoodat hij er niets op kon lezen. Een oogenblik stond hij met uitgestrekte handen; toen liet hij ze langs zijn lichaam neervallen. „Ik zie wel," zei hij, „dat er geen hoop voor mij is. Je hebt mij niet lief en je kunt me ook niet liefhebben, dat bedoel je natuurlijk en je wilt het niet graag zeg gen. Ik moet het zoo goed mogelijk dragen; denk niet, dat ik jammerend door Carshal zal •kruipen. Neen, ik zal maken, dat ik er meteen uitkom je zult geen last meer van mij heb ben. Wanneer je mijn vrouw niet kunt worden zal ik zoo ver mogelijk van je heengaan. Vaar wel, Lorrie." En hij knoopte zijn overjas dicht met bevende vingers. Zijn besluit stond vast om den slag, dien het noodlot hem had toebedeeld, zoo goed mogelijk te dragen. Zij plukte zenuwachtig aan de franje van haar shawl. „Waar waar ga je naar toe?" vroeg ze. „Waarom zou je gaan?"' „Waar ik heenga?" zei hij heesch. „Waar ik van plan was heen te gaan als als je „neen" zei. Denk je soms, dat ik hier wil blijven rond hangen en je vervelen? Neen, ik zal overgaan naar een regiment, dat naar Palestina gaat om dat zaakje daar op te knappen. Ik zal het niet vergeten ik geloof niet, dat ik je ooit zou kunnen vergeten, Lorrie, maar daarginds zal ik niet zooveel tijd hebben om voortdurend aan je te denken, als hier in de barakken in Carshal. Vaarwel dus, voor altijd!" Zij bleef zwijgend staan en behalve dat zij zenuwachtig aan haar shawl plukte, bewoog zij zich niet. „Wil je me zelfs niet vaarwel zeggen?" vroeg hij gekwetst, „wil je me voor de laatste maal een hand geven, Lorrie?" en hij kwam wat dichter bij haar en stak zijn hand uit. Zij gaf hem de hare, die hij een oogenblik vasthield en toen aan zijn lippen drukte. Haar hand was gloeiend heet en ze beefde als een gekooid vogeltje „Vaarwel. Ik ga morgen naar Londen en ik wil Jack liever niet meer zien. Zeg hem zeg hem, dat ik er wee van ben geworden om steeds in Carshal te blijven hangen en dat ik naai de Falestijnsche herrie ben getrokken voor een opfrisschertje. Die goeie Jack. Ik zal hem mis sen. Hij is waarschijnlijk de eenige, die nog aan me zal denken." Een korte, gesmoorde snik klok onder de shawl. „Neen, nietwaar," zei ze met moeite iets weg slikkend. Hij keek haar verdrietig aan en zijn gelaat werd zachter. „Kijk eens, nu heb ik je aan het huilen gemaakt. Wat ben ik toch een egoïstische kerel. Let maar niet op wat ik gezegd heb. Lorrie, vergeet het maar of verbeeld je, dat het een droom is. Ik ben niet waard dat iemand me lief heeft en zeker niet, dat iemand om me huilt. Vaarwel," en hjj keerde zich om. Lorrie strekte verlegen haar hand uit. „Wacht even," zei ze. „Ik ik wou wat zeggen." Hij keerde weer om, gehoorzaam als een sol daat, die een commando opvolgt. Zij vocht met haar stem en haar trillende lippen, en zweeg zweeg, terwijl hij geduldig wachtte, zonder eenige hoop. „Wel?" vroeg hij eindelijk. „Ik ik wilde alleen maar zeggen," zei ze bijna onhoorbaar „dat dat ik denk ik ben er niet zeker van dat ik van je houd een klein beetje." Het was niet te verwonderen dat hij haar bleef staan aanstaren, alsof hij zjjn eigen ooren niet vertrouwde. „Je je riep hij verwonderd uit, niet wetend wat te doen van vreugde. „Lorrie, houd je een beetje van me?" Toen zweeg hij plotseling en hjj zag haar twijfelend aan. Ze had hem eens voor den gek gehouden hjj dacht aan het portret van den Afrikaanschen zendeling zou ze nu ook met hem spelen? „Is het waar?" vroeg hij heftig. „Meen je het. Laat eens zien!" en bijna ruw trok hij haar naar zich toe. Neen, ze hield hem niet voor den gek, hij kon den ernst onmiddellijk aflezen van haar vuurrood gezichtje, de donkere oogen, die slechts half onwillig in de zijne keken en waarin meisjesachtige openhartigheid en bescheiden heid te lezen was. Met 'n kreet nam hij haar in z'n armen en hield haar stevig vast. „Lorrie, lieveling, het is waar! De hemel moge het mij vergeven, maar ik dacht, dat je met me speelde. Het is waar! O lieveling, waarom heb je me zoo laten lijden?" en zijn stem brak. „Houd je een beetje van me en wil je mijn vrouw worden?" Boven hen glimlachte de maan eenigs- zins medelijdend terwijl zij neerzag op dit liefdespel, dat zij al zoovele duizenden jaren had aanschouwd. Een vogel, die door hun stemmen gewekt was, liet een zwak verma nend geluid hooren, de geheele natuur scheen met open oogen glimlachend toe te zien. Een oogenblik liet Lorrie haar hoofd tegen zijn borst rusten. Maar toen de kussen, die hij op het betooverende, naar hem opgeheven gezichtje liet regenen, te heftig werden, overkwam haar een meisjesachtige schaamte; zij trok haar hoofd terug en legde haar hand op zijn lip pen. „Geef me één kus uit eigen beweging," zei hjj, „alleen om me te bewijzen dat ik niet slaap en droom." Zij schudde haar hoofd. „Neen. Ik ben het kussen niet zoo gewend als jij," mompelde ze. „Ik?" vroeg hij. „Je bent de eerste vrouw behalve mijn moeder en een klein meisje waar ik als schooljongen verliefd op was die ik ooit heb gekust." Lorrie zag naar hem op met een ondeugende schittering in haar oogen. „Dat is een reuze leugen!" zei ze langzaam. „Ik weet, dat je verleden week nog een meisje gezoend hebt!" „Ik?" zei hjj verbaasd. „Ja, daar op het kerkhof, mijnheer!" en zij wees beschuldigend in die richting. Hij staarde haar een oogenblik aan, toen werd hij vuurrood onder zijn gebruinde huid. „Was je dan wakker?" vroeg hij verbluft. „Even wakker als ik nu ben," antwoordde zij. „En wat heb je nu wel te zeggen, mijnheer?" „Zeggen," zei hij. „Dat het me spijt dat ik er geen twee heb genomen inplaats van één. Maar ik zal de tweede nu nemen, als je hem me tenminste wilt geven." Zij aarzelde een oogenblik, ging toen op haar teenen staan, legde haar handen op zijn schouders en drukte bevend haar lippen op de zijne. Toen week ze achteruit, hield hem op een armslengte afstand van zich, haar handen tegen zijn borst gedrukt. „En wees nu eens ernstig als je kunt," zei ze. „Weet je, wat je gedaan hebt, mylord?" „Het beste werk, dat ik ooit op een avond gedaan heb, mylady," antwoordde hij. „Je heb je leven verbonden aan een be delares," zei ze streng, „en zooals Jack zou zeggen, wanneer hij hier was er zal heibel komen." „Denk je? Wat hindert het?" antwoordde hij, terwijl hij haar zielsgelukkig aanzag. „Wat het hindert! Heel veel!" antwoordde zij. „Denk je, dat ik de rest van mijn levens dagen wil doorbrengen onder den vloek van een graaf „Ik geloof in geen geval, dat mijn vader je zal vervloeken," zei hij lachend. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10